Dit
is
aflevering 15 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met
mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
In de eerste jaargang van deze rubriek hebben we vele maandthema´s gehad: Stations waar je nooit in- of uitstapt, stadsvervoer, streekvervoer, middelmatige musea in middelgrote steden, ritten in de 1e klas, mooitweerfietserij in streken zonder OV. Deze herfst hebben we geen thema-van-de-maand, maar doen we van alles wat – behalve mooiweerfietserij, vrees ik.
Vijf beminde zaterdagen telt de oktobermaand dit jaar. Op de eerste twee daarvan ga ik zuidwaarts: naar Sint-Oedenrode (NB) omdat de naam me aanstaat, en Bunde plus Houthem-Sint Gerlach (L) om eens een dagje lekker ver van huis te zijn; binnen onze benepen landsgrenzen dan wel te verstaan.
Arriva-lijn
156, ’s Hertogenbosch – Eindhoven - Sint-Oedenrode
in regen en zon - Als in een
jongensboek - Hollander-alarm
- Leiden – Limburg,
of: Wel eens van Flixbus gehoord? - Bunde
(Bung), Kasen en Voulwames - Veolia
neemt afscheid, en hoe! - Houthem-Sint
Gerlach - Almelo – Mariënberg –
Hardenberg; Vechtdallijntje vernieuwd - Hardenberg - Almelo - De cursus ‘omgaan met
teleurstellingen’; Finkers´ Almelo - Vriezenveen - Mooi Deventer - Driekwartierslaantje
Diepenveen, a.k.a. Wechelerweg - Baileybrug, of: het
Deventer-moment - Een station aan een
snelweg, hoe komt dat? - Relikwie van de
Rijngouwelijn, en nieuwe lightrailplannen - Zo oud als de weg
naar Kralingen; Nieuwerkerk aan den IJssel
Deze heet nog 999, maar verandert
binnen een paar tellen in
lijn 156
Dat is even wennen op Utrecht
Centraal. De IC’s naar
Nijmegen en Maastricht stonden altijd mooi voorgesorteerd langs het
perron; de
eerste dus links (gezien in de rijrichting) en de laatste rechts. En
dan reden
ze na vertrek gelijk op tot de splitsing bij de Lunetten. Sinds kort is
het net
andersom en nu moet ik, op weg naar Den Bosch, dus in de linker
stappen. Ik
denk dan ook hevig dat ik verkeerd zit, totdat mijn trein voorbij het
nieuwe
station Utrecht
Vaartsche Rijn onder die andere doorduikt. Even schrikken,
voor de
gewoontedieren die we zijn.
In Den Bosch staat er een diepe
wijsheid op de stationswand
geschreven door zekere Jan van Sleeuwen. Het geldt voor elke reiziger,
of hij nou
naar de andere kant van de wereld gaat of maar naar de andere kant van
het
land.
Ik pak Arriva-bus 156. Die rijdt van
’s-Hertogenbosch naar
Eindhoven door de streek die de Meijerij van Den Bosch heet, en die ik
tot
dusverre altijd heb overgeslagen op mijn tochten. Zonder geldige reden;
het is gewoon
een witte vlek op mijn kaart. En dat terwijl deze streek geldt als de
meest
Brabantse van Brabant. Sint-Oedenrode is dan ook nog de hoofdplaats van
het Kwartier
van Peelland van de Meierij (niet te verwarren met De Peel zelf, die
iets meer
naar het oosten ligt).
Lijn 156 rijdt op zaterdag slechts in
uurdienst. Doordeweeks
wordt een halfuurdienst geboden, met een enkele extra rit in de spits.
We
verlaten het busstation met 14 man aan boord inclusief De
digitale
reiziger; niet slecht voor een zaterdag. Langs de Spinhuiswal valt te
genieten
van het weidse uitzicht over het schootsveld vanaf de Bossche
vestingwal. Overal
in Nederland is dat ooit bebouwd, maar
in Den Bosch bleef het ongerept. We rijden de stad uit bij het
Provinciehuis
dat ik al op de korrel had in een stuk uit 1999 over de Bossche
stadsdienst.
Je dacht dat er geen einde aan zou
komen, maar nu is heel
die zomer dan toch echt voorbij (citeerde hij). Vandaag is het bewolkt,
vlagerig
en vrij fris; kortom: herfst. Tot verhoging van de najaarssfeer begint
te
regenen. Dat is niet wat ik gisterenavond heb afgesproken met de
buienradar;
die regenzone had Brabant pas tegen donker moeten bereiken. Toch zelden
dat ze
er zo naast zitten.
De busroute loopt over slingerende
provinciale wegen, langs
rechthoekige, wat plompe boerderijen en door dorpskernen met hobbelige
straten.
Aan asfalt op busroutes doen ze hier niet. Mijn aantekeningen worden
een
puinbak, met dat gehobbel. Echt het klassieke streekvervoer hier, door
dorpen;
geen zoevende R-net over een busbaan. Aardig voor de toerist die ik
ben, maar geen
pretje voor de forens of student uit bijvoorbeeld Sint-Oedenrode die
dagelijks
naar Den Bosch rijdt en zijn krantenletters voor de ogen ziet dansen.
Parapluparade in de straten van
Sint-Michielsgestel en
Schijndel. Die liggen er treurig bij met die regen – maar ook zonder
regen,
meen ik te zien. Mijn hoop is gevestigd op Sint-Oedenrode. Dat dorp is
genoemd
naar de heilige vrouw Oda die rond 700 het dorp gesticht zou hebben en
wat
wonderen op haar naam gehad zou hebben, waaronder blinden het licht in
de ogen
teruggeven. Bewoners noemen het dorp bij zijn koosnaampje: Rooi.
Ik schreef al: die naam KLINKT gewoon
goed. Het heeft iets
gemoedelijks, Oedenrode, Oesterrode, zo´n forenzendorp als oester
waarin je ´s
avonds terugkeert om veilig te zijn tijdens de nacht. Oedenrode, er was
hier
ook iets in de middeleeuwen, een oorlog, een boek erover, wat was dat
ook
alweer?
Pareltjes moet die oester ook in zijn
binnenste hebben. Ik
googlede er al een: het Museum van Brabantse Mutsen en Poffers, met als
topstuk
de muts van de moeder van Bisschop Bekkers. Wil ik daar echt wel heen?
Bisschop
Bekkers z’n moeder d’r muts; lekker belangrijk! Ik ben gek op lullige
musea in
dorpen diep in de provincie, maar hier moet ik misschien toch een grens
trekken.
Even onder Schijndel kruisen we een
overwoekerd spoortje, overblijfsel
van de lijn Boxtel – Wesel, ofwel: Het Duitse Lijntje. Dat maakte ooit
deel uit
van een belangrijke Europese spoorverbinding: (Londen –) Hoek van Holland - Berlijn
– Sint Petersburg.
Dan rijden we Sint-Oedenrode binnen.
Er is geen halte in het
centrum. Daarlangs loopt een randweg genaamd: Corridor, waar ik
uitstap. De ‘Corridor’,
een strook land in Brabant, daarlangs wilden in september 1944 de
geallieerden
oprukken naar Nijmegen en Arnhem. Dat lukte niet helemaal. Wel werd
Sint-Oedenrode
aan het eind van die maand bevrijd. Monumenten uit dankbaarheid
daarvoor staan
nog langs de weg.
Nou, daar sta ik dan in de motregen
in Sint-Oedenrode, bij
kasteelachtige nieuwbouw die het dorpscentrum afsluit. Van de rivier de
Dommel
waardeer ik dat hij zichtbaar stroomt. De brug erover heeft katrollen
waarmee
een stuw kon worden neergelaten.
Eerst maar de Knoptorenkerk op de
foto. Die was het
middelpunt van het dorp Eerschot dat is opgegeten door Sint-Oedenrode.
Er zat
een knop op de toren, niet om de kerk aan en uit te zetten, maar
denkelijk net
zoiets als wat ze in Friesland ‘in sipel op’e toer’ noemen. Die knop
viel in
1800 bij een storm in het schip van de kerk, waarvan niet veel meer
overbleef.
Al met al dus bijna een wonder dat ik die kerk nu nog kan fotograferen.
De sipel,
pardon, knop, werd vervangen door een lantaarn.
Op de terugweg uit Eerschot
fotografeer ik nog een gewezen
zuivelfabriek, thans afhaalchinees. En dan openen de hemelsluizen zich
pas
echt. Ik vlucht de abri bij de bushalte Lindendijk binnen en breng daar
40
minuten door met luisteren naar het knusse geluid van druppels op het
dak. Bijna
drie Kwartieren van de Meierij sta ik hier te wachten, maar ik ga er
niet over
meieren.
Aan fotograferen valt voorlopig niet
meer te denken. Als ik
nou eens mijn paraplu opzette en een sprint nam, in vredesnaam dan
maar, naar
dat mutsenmuseum? Nee, ik heb geen idee waar ik dat vinden kan. Ik wuif
een bus
156 door; ik wil hier nog niet weg. Doordeweeks stopt hier ook nog een
buurtbus
naar Station Best; op die breedtegraad zitten we hier ongeveer.
Ik kijk naar de wolken, welke kant die opdrijven, en sms een vriend, die zich altijd verbaast over mijn zaterdagse escapades, de groeten uit Sint-Oedenrode (NB). Hij sms´t terug wat voor weer het is, ik antwoord ‘regenachtig en donker’, hij dat bij hem de zon schijnt, en dan breekt die ook weer door boven Brabant; ik ga verder.
Kofferen
Bezienswaardig is hier onder meer:
kasteel Dommelrode dat
nu dienstdoet als gemeentehuis. Nou, ik
heb in mijn leven gewerkt in lelijkere gemeentekantoren; het moet een
feest
zijn om hier maandagmorgen weer in te kunnen klokken. Dit kasteel was
nooit een
kasteel maar hooguit een ´slotje´, een versterkte woning. Trouwens, een
gemeentehuis dat ‘Dommel’rode heet…
Langs het straatje Kofferen staan een
paar opvallende bomen.
Sint-Oedenrode is een plaat(s)je dat een `mozaïekfoto waard is. Klik
d’r op
voor een vergroting.
Ik betreed het park rond ‘Kasteel’
Henkenshage. Herfst.
Rijen bomen zijn al in brand gevlogen en het bladertapijt begint
aarzelend het gras
aan het oog te onttrekken. ‘Bedenk beter beeld’, staat op dit
punt in mijn
aantekeningen. Maar ik ben er niet ontevreden over, als eerste poging
in het
begin van het seizoen. Misschien vloeit de komende weken nog iets
treffenders uit
mijn toetsenbord.
En dat is dan nog maar het probleem
van een prozaschrijver. Voor poëten is de herfst, met al zijn weemoed,
topseizoen
maar tevens een uitdaging. Er rijmt namelijk zo goed als niets op
herfst. Ja,
er heeft wel eens een dichter van het light
verse zoiets bedacht als: ‘In de herfst is de natuur op z’n
sterfst’. Maar dat
is zo’n vondst die maar één keer leuk is.
‘Kasteel’ schreef ik tussen
aanhalingstekens omdat
Henkenshage ook alweer zo’n quasi-kasteel is, ook zo’n slotje. Het is
rond 1850
ge-upgradet op last van een rijke landjonker, een romanticus die het
wel leutig
leek om in een echt kasteel te wonen, en namaak-kasteelgevels liet
optrekken
rond het slotje.
Op dit moment reproduceert mijn
geheugen iets wat de hele
dag al op het puntje van mijn geest ligt. Kasteel Oedenrode, kwam dat
niet voor
in een boek dat ik gelezen heb op een leeftijd dat de korte broek me
nog paste?
Jazeker, ‘Het roofslot Oedenrode’,
zoiets was de titel. De
plot staat me nog vrij helder voor de geest. In de middeleeuwen werd
een hele
landstreek geteisterd door een mysterieuze roofridder die zijn gezicht
altijd
bedekte en geen wapens voerde op zijn schild – maar wel het nodige IN
zijn schild.
Een eenvoudige lansknecht, een horige van ridder Die-en-die, kwam er
door een
toeval achter dat die roofridder niemand anders was dan de alom
gerespecteerde kasteelheer
Otto van Slot Oedenrode. Met dat verhaal ging hij naar zijn eigen
ridder, heer Die-en-die,
maar die geloofde hem aanvankelijk niet en liet hem geselen (nee, dat
zal wel
niet; niet echt geschikt voor een jongensboek, veel te eng). Maar de
lansknecht
zocht – met gevaar voor zijn leven dat toch al nauwelijks van hemzelf
was, als
horige - naar nieuwe bewijzen tegen Otto en die stapelden zich op.
Ridder
Die-en-Die raakte nu ook wel overtuigd van diens schuld. Er werd een
legertje
geformeerd dat in een soort mini-Hoekse en Kabeljauwse twist oprukte
naar Slot
Oedenrode en dit in de loop van een namiddag vakkundig met de grond
gelijk
maakte. Otto werd terstond aan de hoogste boom opgehangen – nee, ook te
griezelig voor de jongensziel; dat boek was al spannend genoeg -, maar
hij ontliep
zijn gerechte straf in ieder geval niet. En de eenvoudige lansknecht
kreeg de vrijheid
van heer Die-en-Die (Van Arkel, de naam schiet me ineens te binnen).
Hij was
geen horige meer maar mocht zich in de stad vestigen als gediplomeerd
leerlooier;
zijn jongensdroom vervuld.
Geen wonder dat dat middeleeuwse Slot Oedenrode hier niet meer te bezichtigen valt; het was verwoest door de Heer van Arkel. Nee, dat klopt vanzelfsprekend niet. Dat boek was niet gebaseerd op historische feiten en speelde niet eens in Sint-Oedenrode. Dat slot heette alleen maar Oedenrode, een gefingeerde naam.
Niet
het Roofslot Oedenrode
Dat Oedenrode-verhaal was deel van
een trilogie. Het stond
in de Jongensomnibus. Dat kon nog in de jaren 60, een Jongensomnibus,
waar
meisjes geen blik in mochten werpen. Er kwamen ook nauwelijks meisjes
in voor. Het
was nog voordat de actiegroep Man, Vrouw, Maatschappij een strooptocht
langs
jeugdbibliotheken zou ondernemen om overal seksistische,
rolbevestigende boeken
aan te wijzen en aan de kaak te stellen. Het liefst hadden ze die in
het
openbaar verbrand als Entartete Kunst. Maar ik genoot van zulke
spannende
jongensboeken, als jongen.
Deel 2 van die omnibus ontrolt zich
nu ook voor het oog van
mijn geheugen. Ik leende in de loop van een schooljaar altijd
successievelijk
alle boeken uit de klassenbibliotheek, maar die Jongensomnibus had ik
zelf als
een gekoesterd eigen bezit op mijn boekenplank. Ik zal hem meerdere
keren gelezen
hebben.
Dat tweede deel borduurde in wezen
voort op het thema van
het eerste. Het speelde niet in de middeleeuwen maar in de jaren 40 of
50 van
de 20ste eeuw; ik vond het boek ouderwetserig. Een jongen, Tobias, Tob voor intimi, woonde in een dorp,
zo´n dorp als
Sint-Oedenrode, waarin een baron de meest aanzienlijke burger was, een
jonge, knappe,
sportieve, schathemelrijke kerel. Tob zat in de eerste klas van de HBS
en had
zijn hoofd vaak meer bij voetballen dan bij zijn Franse thema´s. Op een
goede dag
redde Tob de baron het leven. De jongen wandelde namelijk met vrienden
op het
landgoed van de edelman (wat geeneens mocht, eigenlijk!). Zij troffen
hem daar bewusteloos
aan; hij was zwaar gewond geraakt na een val van zijn paard.
Handvaardig
verleende de dokterszoon Tob eerste hulp en op een geïmproviseerde baar
werd de
ongelukkige baron naar het ziekenhuis getransporteerd (in die tijd kon
je in
zo´n bos niet even 1-1-2 bellen om een traumahelikopter). De baron
wilde naderhand,
toen hij weer wat was opgeknapt, de jongens beslist een geschenk geven
voor hun
kordate optreden. ´Och meneer de baron, het was niet meer dan onze
plicht;
iedereen zou in onze plaats hetzelfde gedaan hebben´, zulke
jongensboekzinnen
stonden er vast en zeker in. Maar als het niet te onbescheiden was,
wilden de
HBS-ers wel een trapveldje op het landgoed van de baron; dat was rond
hun
school niet voorhanden. De landjonker voldeed ruimhartig aan het
verzoek en
liet een compleet sportcomplex aanleggen met kleedkamers, een kantine
en al. Nu
konden de jongens op de HBS een voetbalclub oprichten. Maar er zat een
nogal stiekeme
jongen in hun klas. Die woonde in de sloppen van het dorp, en zijn
moeder, een
arme weduwe, moest als kostuumnaaister de eindjes aan elkaar zien te
knopen. Of
als wasvrouw; zoiets. Die jongen werd geweigerd als lid van de
voetbalclub. Een
schrijnend geval van sociale uitsluiting, maar erg verwonderlijk was
het toch
niet, gezien het feit dat hij een houten been had. Wrok vrat zich een
weg
door zijn hart. Hij wilde het sportcomplex in brand steken en hinkte
daartoe derwaarts
met lucifers, kranten en benzine. Doch de houtvester van de baron kon
hem
betrappen doordat hij toevallig die avond een andere weg naar huis had
genomen
dan gebruikelijk. De baron, vol medelijden over het lot van de jongen,
liet
genade voor recht gelden en bewerkstelligde dat hij met zijn moeder de
catering
mocht verzorgen bij de feestelijke openingswedstrijd van het
sportcomplex, die
door Tobs team werd gewonnen door een doelpunt in de slotseconden; ik
raas er
maar even met zevenmijllaarzen doorheen.
Het was zo’n boek dat zich,
zigzaggend tussen deus-ex-machina’s
en zeer onwaarschijnlijke plotwendingen, naar een happy ending spoedde.
Zo denk
ik er nu over, maar indertijd smulde ik van dit soort verhalen.
Ik dwaal af; ook op de plattegrond
van Sint-Oedenrode. Ik
loop nu bij de snelstromende Dommel, waar een oefenbaantje voor
wildwatervaarders
is aangelegd.
Nu wil ik toch wel eens iets
lekkerders eten dan kleffe, natgeworden
boterhammen uit mijn tas, en ik begeef me naar het horecahart van het
dorp, aan een groot plein. Op
goed geluk kies ik een eetgelegenheid uit.
De gelagkamer is bijna leeg, op een
grote Brabantse familie
na die koeterwaals zit te klappen tot het moment dat ik binnenkom,
waarna een
tuitende stilte intreedt. Als ik jolig ´Gemiddag soam!´ zeg, wat
misschien
helemaal geeneens Brabants is, breekt het ijs ook niet. Integendeel,
als dit
een stripverhaal was, zag je de ijspegels aan het plafond hangen.
Ze wisten al van mijn komst. Minuten
geleden, toen ik het
plein opliep, moet in het café het Hollander-alarm al geklonken hebben.
Ook het
personeel heeft dit gehoord en behandelt me met alle egards,
verschuldigd aan
iemand van boven de Moerdijk, namelijk: géén egards.
Terwijl ik mijn kroketten-op-brood
vermaal, stapt de Brabo-familie
op. ´Nou houDOE hè, zeg ik nog steeds jolig, want als je in het
Brabants A
gezegd heb, moet je ook B niet binnenboord houden. ´Nee, het is HOUdoe´
antwoord de nestor van het gezelschap me op terechtwijzende toon.
´HouDOE is
wat een Hollander zegt, maar wij in Brabant zeggen HOUdoe!´
´HowEVER´, antwoord ik.
Tegen de uitbaatster van het
etablissement zeg ik gewoon
maar ‘Tot ziens’ als ik de rekening voldaan heb. Maar tot een wederzien
zie ik
het niet komen in de afzienbare toekomst.
Nou, deze ervaring neemt me niet echt
in voor de bewoners
van dit dorp. Meer doet bisschop Bekkers dat. Hij is hier geboren, hij
ligt
hier begraven en hij is hier geëerd met een standbeeld waar altijd
verse
bloemen bijliggen.
Hij gold als sociaal voelend,
progressief en links, en werd
uitgekotst door meer conservatieve kerkleiders. In 1963 verklaarde hij
zich
voorstander, of in ieder geval geen rabiate tegenstander, van
geboortebeperking. Na zijn impliciete fiat sloeg heel Zuid-Nederland en
masse
aan het kezen met de pil in of het kapotje om. Mede daaraan is
het te danken
dat er anno 2016 maar 17 miljoen mensen wonen in ons land en geen 22
miljoen,
zoals geraamd werd in de jaren 60. Waar hadden we die 5 miljoen extra
mensen
moeten laten? Een handjevol asielzoekers huisvesten schijnt al zo’n
drama te
moeten zijn. Ook voor een atheïst / antipapist alle reden om eerbiedig
stil te
staan bij deze geliefde kerkvorst.
Ik verlaat het dorp met bus 156, die
via Nijnsel en Son naar
Eindhoven rijdt. Oh ja, het derde boek uit de Jongensomnibus, ik had
dat nog
niet gezegd, ging over twee zesdeklassers die een heuse
scholenolympiade
organiseerden in hun woonplaats. Het boek is tegenwoordig te koop op
Marktplaats.nl en zo, en is geschreven door Max van Amstel; dat wist ik
echt
niet meer.
Bussen vormen soms ook een treintje
Op de tweede
zaterdag van oktober wederom zuidwaarts, deze keer om mijn bucket-list
weer wat
korter te maken; mijn lijst van stations waar ik nog nooit eerder ben
uit- of
ingestapt. Vanmiddag moeten NS-station Bunde en Veolia-station
Houthem-Sint
Gerlach eraan geloven, allebei gelegen onder de rook van Maastricht.
Eerder dit jaar reed ik al met een bus door Bunde,
maar dat was een andere Bunde.
Zuid-Limburg ligt in Nederland zover
mogelijk af van de Kop
van Noord-Holland waar ik door de week mijn brood verdien. Daar heb ik wel eens behoefte aan
in het weekend, zo
ver mogelijk weg van mijn werk, met tegenwoordig fusieperikelen. Maar
in
Maastricht zie je dan Alkmaar op de CTA´s staan. Je kunt vanuit
Limburgs hoofdstad
binnen 3 uur tijd boven het Noordzeekanaal komen, en hoeft daarvoor
niet eens
over stappen; wat heet ver weg in Nederland?
Vanuit Leiden kun je naar Limburg
over de Lekbrug bij
Culemborg of over de Moerdijkbrug bij Moerdijk. Het laatste
is een beetje om.
Maar omdat ik vorige week de eerste mogelijkheid koos om in
Sint-Oedenrode te
komen, neem ik nu de langere weg.
Ik loop nu in Rotterdam de IC naar
Venlo mis, en pak dan de
IC Direct maar naar Breda – waar ik de IC naar Venlo opnieuw misloop;
je haalt
hem niet in.
Aan boord hebben we een hoop
zwaarbepakte internationale
reizigers die onderweg zijn van Amsterdam naar Brussel. Er is dit
weekend een
stremming tussen Lage Zwaluwe en Roosendaal, die de veelgeplaagde
internationale trein naar Brussel weer eens dwarsboomt.
Reizigers wordt aangeraden, in
Rotterdam over te stappen op
de IC-Direct, in Breda op een pendelbus naar Noorderkempen in Vlaanderen, daar
dat rare, korte HSL-etje te nemen naar Antwerpen en daar maar eens te
kijken
over er vanuit Antwerpen Centraal een trein wil rijden richting
Brussel. Mijl
op zeven!
In Breda zie ik een lange processie
reizigers met rolkoffers
zich begeven naar de vertrekplek van de pendelbussen. Ik sluit me voor
korte
tijd bij die reizigersstoet aan, uit solidariteit, en omdat het toch
nog dik 20
minuten duurt voordat ik zelf verder kan reizen.
De bussen naar Noorderkempen
vertrekken niet van dat nieuwe
busplatform boven Breda NS, zoals ik verwacht had, maar aan
de noordzijde van
het spoor, in de wijk Belcrum. De reizigers moeten een steile trap op
om daar
te komen. Daar staat een treintje bussen klaar van de firma Muys uit
Essen.
Wat een gedoe! ‘Wel eens van Flixbus
gehoord?’, zou ik die
mensen wel toe willen roepen. Die brengt je in 2:45 uur rechtstreeks
van
Amsterdam naar Brussel, en daar tel je, bij tijdig reserveren, niet
veel meer
voor neer dan een tientje.
Nou, mijn eigen trein naar Venlo is
te laat en arriveert met
2 of 3 minuten vertraging in Eindhoven. Het personeel van de IC naar
Maastricht
heeft precies op dit moment staan te wachten om de deuren te sluiten en
te
vertrekken; we hebben het nakijken. Je maakt mij niet wijs dat ze dit
om een
andere reden doen dan om hun klanten te pesten.
Ik had die trein willen halen om in
Roermond over te kunnen
stappen op de Sprinter naar Maastricht, die in Bunde stopt. Maar wacht
eens
even, die geeft in Sittard een cross-platformoverstap op de IC naar
Heerlen,
die over een kwartier uit Eindhoven vertrekt.
Ook die IC is een paar minuten te
laat en komt ook met vertraging
in Heerlen aan. Maar de stoptrein zal nog wel op ons wachten, want een
stoptrein vlak voor een IC wegsturen, dat doet een goede
treindienstleider niet,
toch? Ik wou dat ik een euro kreeg voor alle gevallen waarin dat dat
toch
gebeurt.
Nee, hij staat er nog en ik haal hem
nog. Een stijf
kwartiertje later arriveer ik op station Bunde. Een niet-ingewijde in
het
spoorwegwezen zou denken dat het nu zo langzamerhand wel tegen valavond
moet
lopen. Het is echter pas 12:48 en ik ben dus maar een half uur te laat;
waar
klaag ik over?
Bunde staat diep in het rechterrijtje
van de Nederlandse
stations, gerangschikt naar aantallen reizigers. Ik zie maar een
handjevol
passagiers uit- en instappen. Straks zal ik dat opnieuw zien, als ik
hier over
een paar uur weer zal instappen om verder te reizen.
Alle keren dat ik op weg was naar
Maastricht, zag ik ter
hoogte van Bunde in mijn rechterraam de valleien langs de Maas en links
een
aangenaam glooiend landschap; de trein rijdt hier aan de voet van de
Limburgse
heuvelen.
Die ga ik nu maar eens beklimmen, in
de hoop op een
adembenemend uitzicht op het dorpje Bunde. Ik steek het spoor over en
begin te
stijgen. Eerst kom ik bij huize Overbunde (tweede van rechts bovenaan
op de foto), dat klooster was, kindertehuis,
LOM-school, kleuterschool, tussen de bedrijven door twee keer is
afgebrand, en
nu appartementencomplex. Alles in dit land, wat het ook is, eindigt op
den duur
als appartementencomplex.
Daarna loop ik steil naar boven een
donker bos in. Zwoesjjj,
zwasjjj, klinken de slagen op een nabije golfbaan. Na een klein
halfuurtje bos
daal ik via een luid knarsend vierkant hekje (auw!!) af naar de
Struinboomgaard
Trentelen. Je mag hier vrij rondwandelen, maar geen peren plukken. Je
mag ze
wel oprapen, maar dat wordt niet gedaan, want ze liggen gewoonweg weg
te rotten
op de grond.
Ten slotte, na nog een kwartier lopen, heb ik dat
vergezicht nog steeds niet gezien en beland ik in de buurtschap Kasen.
Op een
wegwijzer staan alle plaatsen vermeld behalve Bunde. Maar Maria, hier
in
Limboland altijd in ruime mate aanwezig langs ’s heeren wegen, wijst me
de weg
terug en die voert langs de snelweg A2.
Ook hier staan bomen al in vuur- en
herfstvlam. Ik word een
beetje gek van dat autokabaal; ik hoorde die weg al op een kilometer
afstand,
daarnet in dat heuvelbos al. Als er een auto passeert, lijkt het wel of
er een
trein langsdendert. Wat maakt alles me toch een lawaai, vandaag! Mijn
zenuwen zijn
toch niet overspannen aan het raken?
Oh, wacht even, ik was het bijna
vergeten, omdat ik er al
een beetje aan gewend raak. Maar sinds een paar dagen probeer ik zo’n
hoortoestel uit bij die hoortoestellenwinkel die reclame maakt dat je
ze een
poosje mag uitproberen. En met zo’n ding klinkt alles natuurlijk
harder, ook
die dingen die best wat zachter mochten klinken.
In de trein had ik geen last van,
want dat soort continue
geluiden filtert hij eruit; hoe hij het doet, doet-ie het. En ik kon
alle
gesprekken in de coupé nu gemakkelijk verstaan. Heel handig om er dit
soort
webpagina’s mee te kunnen larderen - al werd er vandaag in de trein
toevallig
niets gezegd wat ik hier zou willen reproduceren.
Er zit een knop op dat toestel, en
een afstandsbediening
erbij. In het verkeer kon ik hem net zo goed uitzetten. Maar ik laat
hem maar
aanstaan, anders wen ik er nooit aan.
Ik kom er binnenkort op terug op
FHM’s. Ook op die fusie;
binnen iets minder kort; houd daarvoor t.z.t. de jaargang 2023 / 2024 goed in de gaten!
Toch nog een soort van uitzicht, in
de verte. Die puist daar
recht voor me, dat moet de Sint Pietersberg bij Maastricht wel zijn. Ik
loop de
bebouwde kom van Bunde binnen en kruis de spoorbaan.
Eén ding kun je op reis verwachten:
het onverwachte. Zoiets stond
ook al op die stationsgevel van Den Bosch, een paar paragrafen meer
naar boven.
In Bunde doet het onverwachte zich voor in de gedaante van een
strandpaal met
een meeuw erop bij het winkelcentrum. Het is kunst, vermoed ik, maar de
naam
van de maker ontbreekt. De ´Samewèrrekende Vastelaovesvereiniginge
Bung' zijn
verantwoordelijk voor het standbeeld van een zak om de hoek; ik bedoel:
een zak
om iets in te doen en niet een zak van een vent.
Bunde heeft zwaar te lijden gehad in
de Tweede Wereldoorlog.
Dat zie je nog duidelijk, zonder het in de geschiedenisboeken te hoeven
opzoeken. Het grote, desolate Sint Agnesplein (rechtsonder op de
vakjesfoto) lijkt nog steeds op een
bomkrater. Er staat een nieuwe kerk en een paar straten verder ook nog
een aan
licht verval onderhevige Auw Kèrk (tweede van rechts, onder). In het
Jaminhof zijn alle huizen gemaakt van
koek, chocolade en marsepein; eerlijk waar; geen leugen kome over mijn
lippen bij het schrijven van deze kronieken.
Voor fotograferenswaardige monumenten
moet je toch buiten de
bebouwde kom zijn. Ik loop richting Maas en zie de fraaie, eeuwenoude
hoeve
Rustenburg – tegenwoordig, je raadt het nooit: appartementen.
Ook de Brug Bunde over het
Julianakanaal, een stalen gevaarte
uit 1934, staat op de monumentenlijst. Dat kanaal hebben ze in de jaren
30
gegraven, ten oosten van de Maas, zodat de binnenvaart voortaan de 1001
kronkels in die rivier kon vermijden. Als je over de brug ook nog wat
kronkels
in de weg volgt, beland je in de buurtschap Voulwames, die niet meer
omvat dan 6
woningen, wat weiland en de monding van de Geul in de Maas. Aan de
overkant van
de Maas ligt België.
Ik maak een draai van 180 graden en
keer terug naar
Station Bunde. De middag is al een
aardig end op weg, ik heb Houthem-Sint Gerlach nog op het programma, op
de
Veolia- Heuvellandlijn
Maastricht – Kerkrade, en
ik wil dat halve uur graag terugverdienen.
Op station Bunde moet ik nog 20
minuten wachten op de trein
naar Maastricht. Ik had ook net zo goed door kunnen lopen naar Meerssen
aan de
Heuvellandlijn. Pas naderhand zal ik op de kaart zien dat Bunde is
vastgebouwd
aan Meerssen. Van station tot station is het maar een klein halfuur
lopen. Per
trein reis je om. Op station Maastricht Noord, geopend in 2013,
stoppen nog steeds geen NS-treinen. Je
moet van Bunde naar station Maastricht en daar omchippen van NS op
Veolia. Veolia,
dat afscheid neemt van Limburg…
Vorig jaar zomer was ik een dag
in Oostrum
(Venray), Geleen
plus Meerssen. In dat artikel had ik het over de aanbesteding
van vrijwel het
hele OV in heel Limburg - bus en trein, behalve de NS-Intercity´s -
voor de
periode 2016-2031. Bij die concessieverlening stond een recordbedrag op
het
spel van 2 miljard euro. De moeite waard om binnen te slepen, en in
Limburg
gaat zoiets dan nooit helemaal eerlijk.
NS-dochter Qbuzz / Abellio won in
eerste instantie de
strijd. Maar de NS-top bleek daarbij malversaties gepleegd te hebben en
Qbuzz /
Abellio werd gediskwalificeerd. Dit kostte NS-hoofdman Huges de kop.
Tot winnaar
werd de nummer-twee uitgeroepen, Arriva. De zittende vervoerder Veolia,
die
derde was geworden bij de concessiestrijd, stapte naar de rechter voor
een
nieuwe kans, maar kreeg nul op het rekest.
Wat wil zeggen dat Veolia nu roerend
afscheid neemt van
Limburg, waar ze tot en met zaterdag 10 december as. het vervoer nog
mogen
verzorgen.
In Maastricht chip ik om van NS op
Veolia. Straks hoeft dat
dus niet meer; alle stoptreinen in Limburg komen dan onder Arriva. Maar
bij
Veolia gaat er vandaag iets mis. Als ik incheck, meldt de lezer dat ik
onvoldoende saldo heb. Nou moet ik met een Weekend Vrij altijd zonder
meer
kunnen inchecken, omdat je dan ook bij alle
regionale
spoorwegmaatschappijen vrij reizen hebt. Maar dat inchecken lukt dus niet en ik moet nu
eerst
meer geld op mijn kaart laden.
Als ik uitcheck op Houthem-Sint
Gerlach, blijkt er een
bedrag van 1 euro zoveel van mijn saldo afgeschreven te zijn. Er waren
al
eerder moeilijkheden met de Weekend Vrij bij Veolia, maar ik dacht dat
ze die
inmiddels toch wel eens opgelost hadden. Nee, dus.
Ik maak even een sprong naar later op
de middag, als ik hier
weer incheck om met een ommetje via Heerlen terug naar huis te reizen.
Net als
ik dat gedaan heb, klinkt er een omroepbericht dat reizigers met een
Weekend
Vrij juist niet mogen inchecken. Daar komen ze NU ineens mee! Het is
toch al
zo’n kul dat je moet inchecken met een kaart waarop je gratis reizen
hebt. Maar
deze zaterdag mag je dus bij Veolia ineens weer NIET inchecken.
Ik dus terug naar die paal en weer
uitchecken. Maar daarmee
voorkom ik niet dat er weer een bedrag wordt afgeschreven: het
opstaptarief ben
ik nu ook nog kwijt. Dit is het afscheidscadeau van Veolia, neem ik
aan. Moet
ik nou voor die paar rotcenten weer een ellenlang
geldteruggaveformulier gaan invullen?
Veolia speculeert er waarschijnlijk op dat niemand dat doet en steekt
het geld
in de zak. Die 2 euro zoveel van mij maakt die 2 miljard van die
verloren
concessie toch weer een beetje goed.
Een bedrijf dat zijn zaakjes zo
slecht voor elkaar heeft, dat
kan ook maar beter afscheid nemen. Begin volgend jaar keer ik terug
naar
Limburg om te ervaren of het onder Arriva beter gaat. Een schande
overigens,
los van dit alles, dat je nog steeds moet omchippen bij een overstap
van de ene
railvervoerder op de andere. Dit probleem zou toch jaren geleden al
opgelost
worden? Daar waren toch brede commissies voor in het leven geroepen?
Dit verhaal kreeg nog een onverwachts staartje. Ik had geen
zin om voor die 2 euro zoveel allerlei geldteruggaveformulieren
in te vullen;
ik dacht toch dat ik wel iets beters te doen had! Maar een week of drie later
kreeg ik een spontane excuusbrief
van Veolia voor het ten onrechte afgeschreven
saldo. Blijkbaar hadden ze hun hele databank doorgeworsteld om hun fout
goed te
maken; honderden reizigers moeten ermee geconfronteerd zijn geweest.
Dat saldo kon ik terugkrijgen via ‘Ophalen bestelling’ in
elke willekeurige chipkaartautomaat. Ik probeerde het in mijn
woonplaats Leiden,
in de verwachting dat het niet zou lukken, zo ver van Limburg. Maar het lukte
wel. Er verscheen een
mededeling op het scherm over ‘coulance’. ‘Coulance’,
schamperde ik nog. Maar toen ik het saldo controleerde, bleek er
geen 2 euro
zoveel bijgeschreven te zijn, maar 20 euro! En dat is toch inderdaad aardig coulant. 20
euro, dat is toch ruim voldoende
voor een dag bussen, straks na half december
in Limburg, bij de concurrent Arriva.
Aangevuld op 20 november 2016
Het stationsgebouw van Houthem-Sint
Gerlach dateert uit 1903
en is het enige nog bestaande houten station in Nederland, een houten
unicum in
Houthem. Het is tegenwoordig niet eens in gebruik als appartement, maar
als
vakantiehuisje, met een uitstekende bereikbaarheid per OV.
Houthem-Sint Gerlach heeft met Sint
Oedenrode (zie
hierboven) gemeen dat het genoemd is naar een heilige. Die heette
Gerlachus van
Houthem en leefde halverwege de 12e eeuw. Hij was zoiets als
de Diogenes
van
de streek, een sober man die in een holle eik woonde -
althans volgens de legende.
Kwaadsprekers beweerden dat hij daar,
als een ware Warenar,
op een grote pot met goud zat en dus minder arm was dan hij zich
voordeed. De
bisschop van Luik, tuk op gouden munten, liet die boom omhakken, nog
steeds
volgens de hagiografie. Hij beroofde Gerlachus doodgemoedereerd van
zijn
woning, maar goud werd er niet aangetroffen.
Gerlachus verrichte bij zijn leven al
voldoende wonderen om
een zaligverklaring in de wacht te slepen. Goed gedocumenteerde
wonderen; je
moet wel een dossier opbouwen om het voor elkaar te krijgen. Om daarna
ook nog met
succes naar de functie van heilige te solliciteren, dien je ook na je
dood nog
iets wonderbaarlijks te doen. En dat deed Sint Gerlachus: aan zand uit
zijn
graf, splinters van zijn grafkist en tanden uit zijn schedel werd een
geneeskrachtige werking toegeschreven. Bizar, men deinsde voor
grafschennis
niet terug.
Desondanks bleef er nog genoeg van
zijn gebeente over om in
een reliekkist opgeborgen te worden. Onlangs is er een
computer-gelaatsreconstructie
van hem vervaardigd.
Echt buitenlands is het hier bijna;
alleen al die uitheemse
huizen met die bijzondere kleuren.
Het hart van Houthem-Sint Gerlach
wordt gevormd door wat nu
Château Sint Gerlach heet, een monumentaal complex met klooster,
kloosterkerk,
kasteel, koetshuis, kasteelboerderij, beelden- en wandeltuin. Het is
deels
vijfsterrenhotel, restaurant en conferentieoord. Karel de Stoute heeft
er
gelogeerd toen het alleen nog maar klooster was; president George W.
Bush en
The Rolling Stones sliepen hier onder die vijf sterren.
Wat een luxe, ter nagedachtenis aan
een kluizenaar die in
een holle boom leefde! In de kloosterkerk wordt zijn naam in ere
gehouden door
middel van de Schatkamer. Je mag daar alle
reliekschrijnen, monstransen, en
alles wat er aan glinsterdingen verzameld is, gratis bekijken. Wel kun
je eventueel
een vrijwillige geldelijke bijdrage deponeren in een doorzichtig
offerblok. Ik
doe het maar; ik heb een royale bui, hoewel ik eerder deze middag al
onvrijwillig geofferd heb aan Sint Veolia.
Ook die de Schatkamer detoneert voor
mijn gevoel flink met
de soberheid van Gerlachus. Plus met de tentoonstelling over de 7
werken van
barmhartigheid die hier ook is te zien: de hongerigen spijzigen, de
dorstigen
laven en de naakten kleden en nog 4 andere.
Maar ondanks mijn bedenkingen: dit
soort zaken vormen al met
al toch de charme van Limburg. Als nuchtere Hollander krijg je in het
katholieke zuiden altijd weer een hevige culturele schok, op 3 uur
treinen van
je huis.
Ik wandel langs voor Limburgse
begrippen opvallend vlakke
akkers in het Geuldal. Daarna keer ik met een grote boog terug naar
het
station. Als ik de hoek om ga bij het rode huis, staart een kerel met
grijs haar
tot ver over zijn schouders en haveloze kleding me na. Ik zwaai naar
hem, maar
hij blijft roerloos. ‘HouDOE!’, roep ik nu. Maar ook daar heeft hij
niet van
terug. De dorpsgek of Sint Gerlach himself; zeg het maar!
Frans Mensonides
23 oktober 2016
Er geweest: Sint-Oedenrode zaterdag 1 oktober 2016, Bunde en
Houthem-Sint
Gerlach zaterdag 8 oktober 2016.
Vechtdallijnen: 2x Zwolle, 2x Hardenberg, Almelo en Vrienzenveen
Op maandag 29 augustus 2016 is de stoptrein Almelo – Mariënberg
doorgetrokken naar Hardenberg. Al per december 2012 was het Overijsselse
lijntje ingelijfd bij Arriva´s Vechtdallijnen, die tot dan toe slechts één lijn
waren: Zwolle – Emmen.
Ik wist niet beter dan dat de verlenging naar Hardenberg pas
11 december 2016 doorgevoerd zou worden, en schijn het nieuws erover gemist te
hebben. Dat kwam denk ik doordat ik eind augustus, begin september in Kortrijk
zat.
De wijziging zat al langer in de pen; ik schreef er al in de
zomer van 2013 over, toen ik het met sluiting bedreigde station Geerdijk deed.
Daar stond ik in m’n eentje op het perron en zat even later zelfs in m’n eentje
in de trein. Dat station is nu inderdaad gesloten.
De plannen waren toen als volgt (en zijn in de loop van 2016
ook precies zo uitgevoerd). De 19 km lange spoorlijn Almelo – Mariënberg, met
stops in Vriezenveen, Daarlerveen, Vroomshoop en toen nog Geerdijk, werd
geschikt gemaakt voor snelheden van 120 km/uur. Dat was tot dan toe: 60 à 80
km/uur, dus een hele verbetering. Voor die operatie zijn de spoorrails compleet
vervangen.
Verder werd de lijn 8 km doorgetrokken naar Hardenberg, aan
de bestaande spoorlijn Zwolle – Emmen. Hardenberg komt met zijn 18.000 inwoners
en zijn industrie (plastic buizen en hulpstukken) iets dichter in de buurt van
een metropool dan Mariënberg (800 inwoners). Een snelle verbinding van Emmen,
Coevorden en Hardenberg met Twente, dat was het doel van de operatie.
Die kon echter alleen doorgevoerd worden door één van de stations
op die lijn te sluiten. Anders zou een ´slag´ heen en weer langer gaan duren
dan een uur, en was er een extra trein nodig voor de exploitatie. Een
salomonsoordeel werd geveld. Het minst beklante station moest eraan geloven, en
dat was Geerdijk, met slechts 55 in- plus uitstappers per dag. Sterker nog, Geerdijk was runner-up op de
lijst van spoorwegwinkeldochters van heel Nederland. Alleen Enschede De Eschmarke trok nog minder
reizigers.
Hoe ziet de dienstregeling eruit sinds 29 augustus 2016? In
de brede maandagochtend- tot/met vrijdagmiddagspitsen en op zaterdagmiddag rijdt
er elk halfuur een trein. Dat gaat nu in een strakke halfuurdienst en niet
meer, zoals voorheen, een scheve 23/37-minutendienst. Op de overige tijdstippen
rijdt er elk uur een trein. En dat gebeurt dan tot rond het middernachtelijk
uur; de lijn gaat nu niet meer om halftien met de kippen op stok.
Bij uurdienst wordt de hele lijn gereden met één trein, die
het dus net redt, heen en weer binnen 60 minuten. Hij vertrekt om 15 minuten na
het hele uur uit Hardenberg en arriveert om 44 in Almelo, om dat om 48 te
verlaten en op 11 terug te keren in Hardenberg. 4 minuten keertijd aan elk
uiteinde; krap.
Bij halfuurdienst rijdt er een tweede trein, simpelweg een
halfuur later, of eerder, dan die andere. Die twee treinen kruisen elkaar dan
rond het hele en halve uur halverwege, op station Vroomshoop. Dit is nog de
enige passeermogelijkheid tussen Almelo en Mariënberg (van daar naar Hardenberg
ligt er dubbelspoor en deelt de lijn het spoor met de treinen Zwolle-Emmen). In
Vriezenveen was tot voor de vernieuwingsoperatie ook een passage mogelijk bij
het station, maar die is opgedoekt, louter uit bezuinigingsoverwegingen,
vermoed ik.
De reis zuidwaarts met deze lijn duurt dus 29 minuten en die
noordwaarts 23. Dat verschil snapte ik pas toen ik zelf het ritje maakte. Waarbij
ik van plan was, Vroomshoop en Vriezenveen (die ik altijd door elkaar gooi) van
mijn hierboven al vaker genoemde bucketlist te schrappen. Maar Vroomshoop zal
erop blijven staan, kan ik alvast onthullen.
Op pad, op de middelste zaterdag van oktober 2016. Het is
zo´n dag om tot half een in je nest te blijven liggen stinken: regenachtig en
zeer duister. Maar dat is zonde van mijn beminde zaterdag, en ik sta daarom nog
redelijk vroeg op, en om kwart voor tien al op het perron van Leiden Centraal.
Hardenberg is het snelst te bereiken via de Hanzelijn, die dit weekend zowaar
een keer niet gestremd is.
De trein van Zwolle naar Emmen zit vol met gezinnen met
kinderen, honden, fietsen en koffers voor een herfstfietsvakantie in deze mooie
streek met voorshands lelijk weer. Ik vond het als scholier vaak een wat
chagrijnige vakantie, de herfst-. Het was meestal pokkenweer. Ik herinner me er
nog één, waarin we bijna de hele vakantie in de gang hebben liggen knikkeren,
mijn broertje en een buurjongen en ik.
De dienstregeling op de Vechtdallijnen zit zo in elkaar dat
je een redelijk goede aansluiting hebt als je van de ene tak overstapt op de
andere. Wil je bijvoorbeeld van het Drentse Dalen – waar ik afgelopen winter
een vermeende terroristische aanslag verijdelde – naar Almelo, dan kun je
overstappen in Hardenberg of Mariënberg, en heb je een wachttijd van 6, resp. 9
minuten.
Vanuit Zwolle ligt een overstap in Mariënberg voor de hand, maar
omdat ik doorreis naar Hardenberg, moet ik daar 25 minuten wachten op de trein
naar Almelo. Bezichtiging van het lelijkste gemeentehuis ter wereld (hiernaast
op archieffoto) laat ik gezien de weersomstandigheden deze keer achterwege. Ik
schuil in de abri van de bushalte, die ´Sation NS´ heet, waar ´Station Arriva´
meer voor de hand lag. De eerstkomende 34 minuten zal hier geen bus stoppen.
Langs het perron verschijnt eerst de trein van 12:09 naar
Zwolle op het westelijke spoor en een paar minuten later de trein uit Almelo op
het oostelijke. Die hebben elkaar even onder Hardenberg gekruist.
Op de terugweg vertrekt de diesel naar Almelo dus van het
linkerspoor, gezien in de rijrichting. Een eindje verder gaat hij via een nieuw
aangelegd wissel naar rechts, vlak voordat de trein uit Zwolle komt aanstormen.
Daarom moest de trein naar Almelo dus bijtijds weg uit Hardenberg, en daardoor
moet hij in Vroomshoop een poosje op zijn tegenligger wachten en daardoor duurt
de rit Hardenberg – Almelo langer dan vice versa; zo zit dat, denk ik.
De dieseltrein rijdt tot Mariënberg onder de stroomdraad van
die andere lijn. Tussen Vroomshoop en Daarlerveen vergeet ik te letten op
Geerdijk, of de perrons al verwijderd zijn. Ik knipperde zeker even met mijn
ogen toen Geerdijk langskwam. Het gezapige van dit lijntje is er nu wel af.
Het treurige is, dat Geerdijk geen enkele compensatie heeft
gekregen voor de sluiting van het station. Nog geen buurt- of belbus rijdt er.
Voor bus of trein moet je nu naar het 2 kilometer verderop gelegen Vroomshoop
fietsen of lopen. Of hopen - vrome hoop! - op het noaberschap dat in deze
streken misschien nog leeft: de vriendelijke buurman of -vrouw die je er even
brengt met de auto.
Het is toch wel uitgelezen strontweer vandaag; naast
regenachtig nog mistig ook. Flarden ‘witte wieven’ hangen over het groengrijze
land.
Aankomst in Almelo. Een man of 30, 40 stapt uit en voor de
terugrit staan ongeveer evenveel gegadigden te wachten. Straks, als ik hier
later op de middag nog een keer aankom, zal dat ook het geval zijn. Nog
redelijk wat volk voor een chagrijnige zaterdag. Maar het inzetten van twee
gekoppelde Spurts was toch echt niet nodig.
De meeste aangekomenen reizen door naar Hengelo en Enschede. Daartoe moeten
ze omchippen van Arriva op NS, en daar staan maar twee paar chiplezers voor klaar.
Dringen! Eens te meer vraag ik me af, welke randdebiel dit achterlijke systeem
toch heeft uitgevonden.
Zeg Almelo en zeg Herman Finkers. Zeg Herman Finkers en je
denkt aan zijn uitspraak, te bekend om hem te hoeven citeren, over de dufheid
van die stad. Hoe erg zal Almelo zijn in de motregen? Ja, maar welke stad bruist er nou wél met
zulk weer?
De markt is in ieder geval toch wel levendig. Een
dweilorkest staat ‘Het land van Maas en Waal’ te toeteren, van bladmuziek. De
grote trom in zo’n orkest kun je altijd wel spelen, met een beetje ritmegevoel,
ook al kun je geen nooit lezen: bonk, bonk, bonk, bonk! Maar dat apparaat is
fysiek toch wel zwaar, om het de hele stad door te sjouwen.
Net als die keer in Zutphen staan er een paar kinderen
hartstochtelijk te dansen en te springen op de melodie (op de foto moeten ze nog op gang komen). Waarom smijt je als
volwassen jongere oudere je tas niet op de grond en gaat meedoen? Ja, waarom
laat niet iedereen op deze markt daarvoor zijn boodschappentas vallen? Eén
groot dansfeest in de straten, al was het alleen maar om Finkers´ woorden over zijn
geboortestad te logenstraffen.
Omdat je dan je waardigheid verliest - en afloop je tas uit
een plas moet vissen. Een - laat ik het correct formuleren – persoon met een
verstandelijke beperking zou nog de spontaniteit hebben om mee te dansen en
schijt te hebben aan wat de mensen denken. Maar met een bul in de
geesteswetenschappen op zak doe je zoiets al helemaal niet; je probeert hooguit
een beredeneerd, eventueel van voetnoten voorzien antwoord te geven op de
vraag, waarom niet.
Na één nummer vinden de muzikanten het ook wel welletjes in
de regen en marcheren af naar de kroeg.
In een boekhandel liggen tegeltjeswijsheden van Finkers,
waaronder die heel bekende, en ook deze, hele aardige: ‘De cursus “omgaan met teleurstellingen”
gaat vanavond wederom niet door’. Die ken ik; hij hangt bij ons op de zaak bij
het prikbord bij het kopieerapparaat.
Weinigen buiten Almelo weten dat Finkers niet alleen een
naam is in cabaret, maar ook in kaas. ‘Finkers uw kaasspecialist’ staat hier op
de markt met een kraam met alle soorten Zuid-Hollandse kaas.
De concurrentie is pittig, zo pittig als Leidse kaas.
Finkers’ overbuurman maakt reclame met Purmerkaas en daarmee Noord-Hollandse.
Een paar decameter verder staat nog een enorme kraam met alleen Goudse, en dus opnieuw
Zuid-Hollandse. Dat die tukkers daar zo tuk op zijn!
Nu wil ik naar Vriezenveen; misschien is het een keer droog
als ik daar aankom. Daar de trein net weg is, pak ik op het desolate, verlaten
busstation Syntus-lijn 83 (Almelo-Vriezenveen). De chauffeur begroet me recht
hartelijk, blij dat hij tenminste nog één passagier mag vervoeren. Bij de
eerste halte, in het centrum, stapt zelfs nog een tweede in.
We koersen door Aadorp, een onder Almelo ressorterend dorp
langs een kanaal. Zo vanuit de bus te zien bestaat het voornamelijk uit straten
met twee-onder-een-kapwoningen.
In de tijd dat je op postkantoren nog een hele rij folianten
kon raadplegen met telefoonnummers van alle abonnees in Nederland, stond Aadorp
altijd op de eerste pagina van het eerste deel. Dat is een feit, en vermoedelijk
het meest interessante feit dat over dit dorp valt te vertellen. Wat was dan
het laatste hoofdje in het laatste deel ook alweer? Zijtaart, als ik me niet
vergis.
Vriezenveen bestaat ook alweer uit die rijtjes met
twee-onder-een-kapwoningen. Ik stap uit waar ik het centrum vermoed. De
chauffeur zal nu toch alleen verder moeten; die andere reiziger was al eerder uitgestapt.
Ik heb ooit nog eens met bus 80 door Vriezenveen gereden.
Dat was in 2000, in de serie ‘Langs lange lijnen’. 80 was toen een lange lijn
van Almelo naar Hoogeveen. Nu is hij een nog langere lijn, helemaal van Holten naar
Hardenberg. Door Vriezenveen rijdt hij ook nog altijd. Bus en trein kunnen hier
gemakkelijk naast elkaar bestaan. Dit is zo’n langgerekt veendorp. De trein
doet de westkant aan, de bus de oostzijde van de bebouwde kom, een paar kilometer verder.
Vriezenveen ontstond al in de 14e eeuw, wat heel erg vroeg
is voor een veenkolonie. Dat was het toen ook nog niet; het was een
boerendorpje met enkele tientallen hoeves. Pas na de Gouden Eeuw - die in deze
streek hooguit een vergulde was, vrees ik – werd het veen ontgonnen. Toen
ontstond ook die 6 kilometer lange weg, Hammerweg, Westeinde en Oosteinde, die
nu de spil vormt van Vriezenveen.
1905 was een zwart jaar in de Vriezenveense historie; het
dorp brandde goeddeels af. Wat ik nu zie is zo langzamerhand Vriezenveen 3.0.
Nog steeds die lange weg; die poets je niet weg. Maar het veen aan weerzijden
ervan is nu bebouwd met rijtjeshuizen. Langs die weg zelf: winkels.
iMenso, ik zie er wel vaker reclame voor. Mijn
familie heeft
niets te maken met dit juweliersmerk, bij mijn weten, en ik heb geen
idee waarom ze de helft van mijn familienaam gestolen hebben. De
Oktoberfeesten
Vriezenveen staan op stapel, voorlopig bestaande uit een zo´n
springding voor
kinderen. Er staat trouwens nergens dat hij verboden is voor
volwassenen. Waarom
gooi je bij het zien van zo’n ding niet je tas op de grond en… dat
schreef ik
hierboven al.
De HEMA is zo´n onechte flut-HEMA, zonder koffiecorner. Ik
loop dan in vredesnaam maar af op het Historisch Museum Vriezenveen (linksonder op de vakjesfoto), maar dat is
alleen doordeweeks open. Tsja, zo´n soort zaterdag is deze zaterdag 15 oktober
2016.
Ik loop Vriezenveen nog af tot de tunnel onder de N36. Maar
daar de motregen steeds doordringender gaat doordrenzen op het Overijsselse
land, keer ik terug en zet een paraplu op. Dat is lastig fotograferen, vanonder
een paraplu, dus dat laat ik verder maar na.
Het kost me nu een dik halfuur stevig doorstappen voordat ik
het station bereik, het geamputeerde station dat feitelijk gedegradeerd is tot
halte; je ziet nog waar het tweede spoor heeft gelegen.
Daar zie ik de trein naar Vroomshoop, die ik had willen
nemen, net voor m’n snufferd wegrijden. Zo´n soort dag is deze zaterdag… ook dat
heb ik daarnet al gezegd. Ik zie af van Vroomshoop, dat toch ook maar een
veenkolonie is, het kleine zusje van Vriezenveen. Die twee v’s zal ik toch
nooit meer doorelkaar halen; Vriezenveen is die waar ik geweest ben, Vroomshoop
die die nog steeds op m’n bucketlist staat.
Nee, ik pak de trein naar Almelo, en dan om de middag vol te
maken successievelijk de NS-dubbeldekker naar Hengelo, wederom een Arriva-diesel
naar Zutphen – waar ik 5 weken geleden onder veel betere weersomstandigheden
een openlucht-monumentendag deed, en ten slotte een NS-IC naar Deventer.
Als we die stad binnenrijden, klaart de lucht op de valreep
van de middag op en laat de reeds ter kimme neigende zon zich alsnog zien, zij
het wat slapjes. Ik stap uit en ga nog een uurtje fotowandelen door Deventer.
Mooi, dat is hij inderdaad, al zijn er Deventenaren die de schoonheid niet meer
zien, zo hoorde ik 48 zaterdagen geleden toen ik de familie bezocht.
Dat ga ik volgende week opnieuw doen. En ik heb hier ook nog
een andere missie. Deventer is kortom ook de bestemming van de volgende beminde
zaterdag.
Frans Mensonides
30 oktober 2016
Er geweest: zaterdag 15 oktober 2016
Driekwartierslaantje
Vorige week schreef ik op FHM´s dat ik heb zitten te
spioneren in mijn moeders dagboek. Daar las ik dat zij en mijn vader elkaar op
10 juni 1948 het jawoord gegeven hebben. Niet in het stadhuis, dat kwam pas in
1954, maar tijdens een wandeling op het Driekwartierslaantje bij Diepenveen.
Daar besloten ze tot eeuwige liefde en trouw, of in ieder geval: tot vaste
verkering.
´Het Driekwartierslaantje´, een intrigerende naam. Ik
googlede ernaar en las dat de officiële benaming ervan Wechelerweg luidde en nog
steeds luidt. Het laantje dankte zijn bijnaam aan het feit dat een verliefd
stel zo´n drie kwartier nodig had om het af te lopen. Het was een lovers lane langs weilanden.
De huidige Wechelerweg is 3,5 kilometer lang, gemeten op
GoogleMaps. Hij begint in een Diepenveens villapark, steekt de Boxbergerweg
over, een eind verderop de Raalterweg en eindigt bij de Zandwetering even
buiten het dorp Schalkhaar.
3,5 km in 3 kwartier; red je dat wel, als vrijend paar? Je
kunt dan niet bij elke boom je wandeling onderbreken om te gaan staan tongen of
heftiger, en dat is toch wel wat je je voorstelt bij een lovers lane. Zelfs voor een onverliefde eenling is het al stevig
doorstappen.
Dat laantje was vroeger veel korter. 1,5 kilometer, schreef
een Deventenaar op het Web. Dan liep die weg misschien maar van de Boxbergerweg
tot de Raalterweg en is hij later aan beide kanten doorgetrokken. Mijn tante,
geboren en getogen in Deventer, zegt ook dat dat het geval was. Voorbij de
Raalterweg had je het ‘Exercitieveld’. Op een oude topografische kaart zie ik dat
de Wechelerweg daar verzandde. Raadsel opgelost.
Mag de Wechelerweg dan aan lengte hebben gewonnen; aan waarde
als vrijplaats zal hij sterk hebben ingeboet. Van een B-weggetje is hij in de
loop van de tijden opgewaardeerd tot geasfalteerd autoriool met een wandel- en
fietspad ernaast.
Op de hoek met de Raalterweg staat heden ten dage bovendien een
zeer onromantisch crematorium. Het lijkt een memento mori voor de liefdespaartjes, om ze voor te houden dat de
jeugd vergankelijk is. Voor zover de laan nog minnekozenden trekt. Tegenwoordig
loopt een koppeltje er ook aardig in de kijkerd, als ze staan te vozen voor het
front van enorme doorzonramen van eengezinswoningen.
Toen mijn ouders er wandelden, bood het Driekwartierslaantje
ook al niet veel bescherming tegen nieuwsgierige blikken. De bomen zijn daar in
oktober 1944 gerooid, las ik in dit stukje van een oudere Deventenaar.
Hij werkte daaraan mee als 17-jarige, onvrijwillig en met een
begrijpelijk gebrek aan enthousiasme. Het moest namelijk van de Moffen, die er
een stel middelbare-schooljongens voor hadden gecharterd. De Duitsers wilden
een vrij uitzicht en schootsveld hebben voor als de Tommies of de Canadezen
zouden naderen, wat onvermijdelijk een keer zou gebeuren. Mijn vader was toen
16 en ontsnapte daardoor vermoedelijk net aan deze vorm van Arbeitseinsatz; ik
heb er nooit iets over gehoord.
Ook deze Deventenaar spreekt over het stuk tussen de
Boxbergerweg en de Raalterweg, waar dat Driekwartierslaantje dan wel geweest
zal zijn.
Nou, al met al kan ik goed gedocumenteerd op pad. Voor de
snelheid (ik heb niet zo lang de tijd vóór het familiebezoek) pak ik bij de
ondergrondse stationsstalling de OV-Fiets, en vergeet ik maar even dat ik
eigenlijk een zomerfietser ben. Het is nog knap weer, wel donker en vrij koud,
maar in ieder geval droog en windstil.
Op die juniavond in 1948 kwam mijn vader mijn moeder afhalen
van haar etage aan de Diepenveenseweg voor het ernstige gesprek over hun
toekomst dat hij met haar wilde voeren. Tussen Deventer en Diepenveen lag 2
kilometer weiland; ideaal wandelgebied op een zoele zomeravond. In de jaren 50
en 60 verrezen daar de wijken Keizerslanden en Borgele, de logeerwijken uit
mijn kindertijd. Ik rijd er vanmiddag wat rond alvorens koers te zetten naar
Diepenveen.
In dat wat naargeestige, onsamenhangende dorp kan mijn
compactcamera wel in de jaszak blijven. Waar ik op zoek was naar een locus amoenus, vind ik voorlopig niet
meer dan een locus gribus.
Dan sla ik de Wechelerweg in. Die lijkt, zoals ik al vermoed
had, in niets meer op het zwijmellaantje
van weleer. Alleen het uitzicht op het weiland zal nog wel ongeveer hetzelfde
zijn als toen, als je niet let op de woningen, de lijkverbranding en de
asfaltstrook. Niets bijzonders, ook toen niet – tenzij je er liep als
verliefde.
Van het verschijnsel verliefdheid heb ik nooit veel begrepen, zoals ik laatst
schreef (in een oud, opgewarmd stukje). Ik word er al beroerd van als ik er
alleen maar over léés: hou ik wel net zoveel van haar/hem als zij/hij van mij,
houdt zij/hij wel net zoveel van mij als ik van haar/hem, houden we wel genoeg
van elkaar, ben ik het wel waard dat zij/hij zoveel van me houdt, houdt zij/hij
niet ook nog stiekem van een ander, kan ik nog wel één minuut leven zonder
haar/hem, is zij/hij echt wel de ware; ik denk de hele dag aan jou, denk jij
ook de hele dag aan mij, denk je echt, echt, echt nooit aan een ander, zullen
we volgend jaar om deze tijd nog wel net zoveel aan elkaar denken als nu, of
nog meer, of minderder of helemaal niet meer…
Ik ben dolblij dat ik er niet mee behept ben, met
verliefdheid. Naar mijn waarneming worden mensen er per saldo ook niet
gelukkiger door, op de lange termijn gerekend. Maar als er niemand verliefd meer
werd, zou de mensheid met uitsterven bedreigd worden; zoveel snap ik er ook nog
wel van.
Maar vanwaar dan dat fanatisme van mij om de plek terug te
willen vinden waar mijn ouders elkaar bijna 70 jaar geleden een jawoord gaven?
Ik heb de eigenschap die vaak wordt toegeschreven aan katten: ik hecht meer aan
plekken dan aan mensen. Aan plekken, en de wegen daarheen. En dit laantje, hoezeer
het ook tegenvalt, is een Plek.
Langs het Exercitieveld voorbij de Raalterweg loopt een
onverharde weg voor auto’s en een slingerend laantje door het bos voor fietsers
en wandelaars (linksonder op de mozaïekfoto hieronder). Dat laatste lijkt toch wat meer
op een lovers lane. Zou dit dan toch
het ware Driekwartierslaantje zijn? Of had je er twee?
Mountainbikers verzamelen hier voor ook iets spannends, dat
gepaard gaat met blijkbaar noodzakelijk gebrul en geschreeuw. Oh ja, dat hoorapparaat
(zie hierboven). In het verkeer kon ik hem echt beter uitzetten.
Even verder begint het dorp Schalkhaar, in de oorlog berucht
om een nazistisch opleidingsinstituut voor politieagenten. Die exerceerden op
dat Exercitieveld. Deze omgeving wordt steeds minder lieflijk naarmate je er
meer over weet.
Het mooie, rustieke ex-gemeentehuis van Diepenveen, dat in
Schalkhaar staat, kan er weinig aan doen dat het laatste dorp door die
politieschool een slechte naam heeft gekregen. Beide dorpen zijn in 1999
opgevroten door Deventer. Waarna ik nu met een grote bocht terugkeer.
Terug in de stad, fotografeer ik nog even de spoorbrug over
de IJssel. Dat doe ik omdat dit nog steeds een rubriek is over treinen, en
omdat er ook aan die brug een verhaal vast zit. Ook dit is een Plek, of liever:
een Weg naar een Plek.
De oude, 19e-eeuwse spoorburg die op deze plaats lag, werd
op 10 mei 1940 opgeblazen door het Nederlandse leger, in een vergeefse poging,
de Duitse inval te stuiten. De Duitsers herstelden de brug en daarmee het
treinverkeer provisorisch. In april 1945, toen de kansen gekeerd waren, lieten ze
hem weer in de lucht springen. Een half jaar na de bevrijding hebben de
Engelsen een baileybrug over de IJssel gelegd, zo´n 100 meter meer naar het
noorden.
Dat was maar een noodbrug en die moest met gepaste snelheid
genomen worden; niet meer dan bromfietstempo. Bovendien was hij enkelsporig en
daarmee een niet geringe bottleneck in het treinverkeer tussen Apeldoorn en
Deventer.
Mijn moeder heeft me wel eens verteld dat zij altijd helemaal
volschoot als de trein over die brug plechtstatig Deventer binnenschreed. Daarbij
had je een prachtig uitzicht op de skyline van de binnenstad langs de IJssel,
met de Lebuïnistoren (links op mijn foto) boven alles uittorenend.
Mijn ouders zagen elkaar na die avondwandeling op het
Driekwartierslaantje drie jaar lang alleen tijdens vakanties en in het weekend.
Lang niet elk weekend; soms zelfs niet vaker dan een keer in de maand.
Een reis Leiden-Deventer of omgekeerd duurde lang, toen nog
met stoomtreinen; een uur of 3 kon je er wel voor uittrekken. Zo´n reis was
duur, ook; de mensen hadden niet veel geld meer na de oorlog. Het Weekend
Vrij-abonnement, waarmee NS tegenwoordig op zater- en zondagen de lege stoelen
probeert te vullen, bestond nog niet.
De zaterdag was in die jaren juist de drukste dag van de
week in het OV. Op kantoren, scholen, universiteiten en in kazernes werd
zaterdagmorgen nog gewerkt. Rond het middaguur begon het weekend pas. Het
bracht zo ongeveer de spits-der-spitsen met zich mee, elke week weer. Veel
weekend hielden mijn ouders niet over als ze aangekomen waren in Leiden, resp.
Deventer. Na niet veel meer dan 24 uur moesten ze op zondagavond de terugtocht
alweer aanvaarden.
En door de week veel schrijven, want telefoon had ook lang
niet iedereen. Geen wonder, al met al, dat mijn moeder het te kwaad kreeg, de weinige
keren dat ze die baileybrug kon overschrijden, op weg naar mijn vader.
Ik kan het helemaal aan- en meevoelen. In mijn kinderjaren
in de sixties lag die baileybrug er nog steeds. Nee, ik plengde geen tranen als
de trein die brug nam, maar kreeg altijd wel een spannend vakantiegevoel in m´n
buik: nu gaat de logeerpartij echt beginnen!
De tocht over de brug was al spannend op zich. Op het eerste
stuk leek het net alsof de trein boven de uiterwaarden zweefde. Op gezette afstanden
zaten er inhammen in de leuning, waar een baanwerker kon uitwijken bij nadering
van een trein. De passage van de IJssel ging gepaard met angstwekkend gerammel.
Je hoorde de moeren en bouten van die toen al aardig gedateerde noodbrug
protesteren tegen het gewicht van 100 ton trein. Met een wat deinende gang reed
de trein de stad binnen.
Helemaal aan het eind van de jaren 70 achtte men het
eindelijk raadzaam om die 35 jaar oude noodbrug zo langzamerhand eens te gaan
vervangen door een definitieve. Een hele beslissing in een tijdperk van
bezuiniging, de grauwe jaren Wiegel / van Agt.
De nieuwe, dubbelsporige brug kwam te liggen boven de pijlers
van de oorspronkelijke brug, die van vóór het oorlogsgeweld. In 1982 werd de
brug in gebruik genomen.
Sindsdien is de IJsselbrug bottleneck-af en stuif je met een
snelheid van 120 km/uur Deventer binnen. Prima, natuurlijk; ik ben er beslist niet
tegen. Maar de romantiek van het Deventer-moment is er nu wel af…
Frans Mensonides
4 november 2016
Er geweest: zaterdag 22 oktober 2016
Meer informatie over de Deventer spoorbrug op de site van Stationsinfo, waar ik bovenstaande foto vandaan heb geplukt (die ze zelf hebben van het Utrechts Archief).
Binnenkort in dit theater: nog meer spoorweggeschiedenis
langs de IJssel – maar dan de Hollandse IJssel, tussen Gouda en Rotterdam.
Club Tropicana,
drinks are free,
Fun and sunshine - there's enough for everyone.
All that's missing is the sea,
But don't worry, you can suntan!
‘Club Tropicana’, hit van Wham uit 1983
Dit is toch wel een heel aparte foto die ik maakte in het
Zuid-Hollandse Nieuwerkerk aan den IJssel. Dit gebouw langs de Provincialeweg
N219 lijkt wel een oud station, compleet met stationsklok. En dat is het ook.
Er zit horeca in; geen stationsrestauratie maar wel een wegrestaurant.
Hoe dat zo allemaal komt, een spoorwegstation langs een
autoweg, dat heb ik nageslagen. Eens lag dit station aan de spoorlijn Utrecht–
Rotterdam van de Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij. Die lijn werd in
fasen geopend in de jaren 50 van de 19e eeuw.
Hij liep tussen Gouda en Capelle min of meer parallel aan de
rivier de Hollandse IJssel (in 1999 al eens onderwerp van een bus-stukje op
deze site). Daarom had zijn bijnaam gemakkelijk de IJssellijn kunnen luiden. De
spoorlijn Arnhem - Zwolle ging met die eer strijken, hoewel die 10 jaar jonger
is dan de lijn waar we het nu over hebben.
Voorbij Gouda liep die via de kortste weg, langs weilanden
en veengronden, naar Rotterdam. Daar kwam hij binnen langs de route die nu Maasboulevard
heet. Hij volgde een stukje de noordelijke oever van de Maas totdat hij
doodliep op het kopstation Rotterdam Maas. Als je voor de deur staat van het ook
alweer voormalige tropische zwemparadijs Tropicana, weet je je op historische
spoorweggrond.
Dat eindpunt lag op een prima plek voor bezoekers van het
centrum van Rotterdam. Maar het had een wat minder gunstige ligging voor
doorgaande reizigers die naar bijvoorbeeld Dordrecht, Roosendaal of Antwerpen
wilden – wat so wie so pas na 1877 mogelijk was. Die moesten een stuk lopen of
een tram pakken naar Rotterdam Delftsche Poort of Rotterdam Blaak aan de Oude
Lijn. Delftsche Poort lag iets ten oosten van de plek waar nu het nieuwe
station Centraal de Rotterdamse reputatie als architectuurstad staat hoog te houden.
Al in 1899 kwam er een verbinding tot stand van station Maas
met de Oude Lijn, maar wel via een omweg. De Ceintuurbaan werd in gebruik
genomen. Ter hoogte van Kralingen takte die af van de ‘IJssellijn’. Hij liep
ten oosten van het Kralingse Bos, boog daarna naar het westen af en bereikte
met een wijde bocht langs waar nu Diergaarde Blijdorp is, de Oude Lijn en
station Delftse Poort.
De reizigers hadden niet veel aan deze nieuwe verbinding. Slechts
een paar treinen per dag reden door naar Rotterdam D.P.; de meeste bleven
Rotterdam Maas als eindstation houden.
De in 1908 geopende Hofpleinlijn (door mij herdacht in zijn
102e en laatste levensjaar, en nu deel van het RET-Metronet) werd ook op de Ceintuurbaan
aangesloten. Ook op die lijn eindigden de meeste treinen echter op het
kop-eindpunt, Rotterdam Hofplein.
Vanaf Nieuwerkerk a/d IJssel kreeg de trein een meer noordelijke route, die aantakte op de Ceintuurbaan: de huidige spoorbaan langs de stations Nieuwerkerk a/d IJssel, Capelle Schollevaar, Rotterdam Alexander, Rotterdam Noord en langs Blijdorp naar Rotterdam Centraal.
Maxwell van Haeghwijck zette me op het spoor van dit stuk spoorhistorie; ik wist er tot voor kort niets van. Ook stuurde Maxwell me onderstaande foto van het punt waar de nieuwe spoorlijn naar Rotterdam Centraal aftakte van de oude naar Rotterdam Maas. Het kaartje daaronder duikelde hij ook ergens op op het Web, het dateert zo te zien uit de Bezetting en is getekend door een nazihand. Meer over de lijn naar Rotterdam Maas op deze pagina van Nico Spilt.
Het spoortraject van Nieuwerkerk a/d IJssel totaan Rotterdam
Maas werd na 1952 opgedoekt en deed de decennia daarna goede dienst als ondergrond voor
asfalt voor autoblik. Het gebied langs de Hollandse IJssel ten oosten van
Rotterdam versteende en verVINEXte snel vanaf de jaren 60. De tienduizenden
auto’s per dag die nu via de N219, N210 en Maasboulevard naar het hart van Rotterdam
rijden, volgen de oude spoorlijn, al zullen maar weinig automobilisten zich dat
realiseren.
En herkennen ze in dat wegrestaurant ter hoogte van
Nieuwerkerk a/d IJssel dan nog wel een oud station? Dit werd al gesloten voor
reizigersverkeer in de jaren 30. Het bediende alleen de buurtschap ‘s-Gravenweg
en het toen zeer nietige dorpje Nieuwerkerk a/d IJssel, dat bovendien op vrij
grote afstand van het station lag, zo’n 1,5 kilometer. De trein kon in
Nieuwerkerk de concurrentie met de streekbus, die toen in opkomst was, niet
meer bolwerken. Van Gog onderhield een omnibusdienst Nieuwerkerk - Rotterdam over de 's Gravenweg, waarover hieronder meer.
In 1971 werd het huidige station Nieuwerkerk a/d IJssel geopend.
Dat ligt 300 meter ten noordwesten van het oude station, en nu wel te midden
van de bebouwing, die de afgelopen halve eeuw sterk is opgerukt. Ik kon dit
station op de laatste zaterdag van oktober 2016 schrappen van mijn bucketlist
van nog nooit bezochte stations.
Deze zaterdag blijf ik dus wat dichter bij huis dan de
afgelopen weken. Pas tegen het noenuur stap ik bij Leiden Lammenschans op de
trein, met het plan, via Alphen a/d Rijn en Gouda in drie kwartier naar Nieuwerkerk
a/d IJssel te reizen.
In Gouda hoor ik omroepen dat er een stremming is door een
spoorbreuk tussen Lammenschans en Alphen. Dat moet dus gebeurd zijn vlak na
mijn passage; ik slip er aardig tussendoor!
Ze zeggen er niet bij waar precies het spoor gebroken is, maar
ik wil wel een beredeneerde gok wagen. Bij de Kanaalweg in Leiden, 300 meter
voorbij Lammenschans, zag ik dat ze gaten in de weg aan het graven waren; op
zaterdag, nog wel. Er komt daar een autotunnel onder het spoor door, maar ik
heb zo´n donkerbruin vermoeden dat er nu een graafmachine dwars door het spoor
is heengereden.
Nou, ik kom goed weg, dus. De stremming zal de hele verdere
dag duren; vanavond als ik aankom op Leiden Centraal, zal ik nog steeds vervangende
bussen gereed zien staan. Het is in deze oktobermaand al de 10e stremming op de
spoorlijn Leiden – Woerden.
In Gouda fotografeer ik de vertrekkende Sprinter naar Alphen
a/d Rijn. Op de voorgrond het niet meer gebruikte ‘zakspoor’ langs dat lage
perronnetje; een relikwie van de Rijngouwelijn (RGL).
Van 2003-2009 reed er een lagevloertram (deel 1, deel 2) op
de lijn Gouda-Alphen als voorproefje van de definitieve RGL die het Groene Hart
met de kust had moeten verbinden, dwars door het centrum van Leiden heen. Tot
verdriet van zeer weinig reizigers en Leidenaars strandde dit project in 2011
definitief op de pecunia, zoals de trouwe lezer weet. Maar er zijn alweer
nieuwe lightrailplannen rond Leiden.
Die zou dan meteen doorgetrokken kunnen worden naar Leiden,
vindt de Metropoolregio, die de mogelijke varianten op een rijtje gaat zetten.
Dat is dan wel een project waar ik grote aarzelingen bij heb. Oh, de huidige R-net-bus
400, Zoetermeer – Leiden, die doet het uitstekend. Sinds de bussen in
december 2014 overgespoten zijn met het roodgrijs van R-net, vervoert hij 16%
meer passagiers dan voorheen, alsof alleen dat andere kleurtje al hielp.
Passagiers zijn er dus wel op dit traject. Maar hoe een railverbinding Zoetermeer - Leiden eruit zou
moeten gaan zien, dat is wel de vraag. Denkt men aan een tramverbinding of een
metro-achtig iets?
Aan een tram door de binnenstad van Leiden durft
hoogstwaarschijnlijk geen politicus zijn vingers nog te branden. Zeker D66
niet, die in het eerste decennium van deze eeuw omzwaaiden (Draaikonten 66!)
van fanatieke voorstanders naar rabiate tegenstanders. Als hun standpunt over
de EU ook eens zo’n revolutie zou mogen ondergaan!
De route van een mogelijke LeiZo-verbinding (zoals hij wel
gedoopt zal worden)? Hij moet in ieder geval dwars door de polder; linksom of
rechtsom. En dat mag niet, hoewel er in zo’n polder bijna niemand woont die er
last van zou kunnen hebben. De Hogesnelheidslijn Schiphol - Rotterdam moest persé
per tunnel onder de polders tussen Zoetermeer en Hoogmade door, om de koeien de
aanblik van de Thalys te besparen en de passagiers die van de koeien. Zou een
lightrailbaan Zoetermeer – Leiden er dan wel doorheen mogen?
Toch zijn daarvoor in een ver verleden al serieuze plannen
geweest. Eind jaren 70 had NS een stadsspoor, de ‘Krakeling’, aangelegd: Den
Haag - Zoetermeer. Indertijd werd die bereden met Sprinters maar tegenwoordig met
Randstadrailvoertuigen.
Ten noorden van station Seghwaert is rekening gehouden met
een aftakking richting Leiden. In de wijk Noordhove is een strook grond vrijgehouden
voor een spoorlijn. Die strook ligt er volgens mij nog steeds, zo te zien op de
luchtfoto’s van GoogleMaps. Als je er zeker van wilt zijn, moet je ter plaatse
gaan kijken, maar ik probeer de bezoeken aan Zoetermeer te beperken tot het
hoogst noodzakelijke.
Die geprojecteerde Sprinterlijn zou dwars door de polders
richting Zoeterwoude-Rijndijk lopen en daar aantakken op de bestaande spoorlijn Leiden –
Alphen. Ik heb het nergens op het Web meer kunnen vinden, maar voor zover ik me
herinner, zijn er serieuze plannen geweest voor een Sprinterdienst Den Haag –
Zoetermeer – Alphen en / of Leiden.
In Leiden zou de Sprinter dan voorbij Lammenschans het
bestaande spoor naar Leiden Centraal gevolgd hebben, de latere
‘buitenomvariant’ van de RGL die niet doorging maar straks als Randstadrail
misschien wel. Niemand in Leiden zit nu nog te wachten op een nieuwe
‘Geen-trein-door-de-Breestraat’-discussie. Ik ben benieuwd met welke plannen de
Metropoolregio voor de dag gaat komen; De digitale reiziger volgt de
berichtgeving op de voet!
Na dit intermezzo verder naar Nieuwerkerk a/d IJssel. Daar stopt
elk halfuur de Sprinter Uitgeest – Amsterdam Centraal – Woerden – Gouda - Rotterdam
Centraal, een lange rit van 1:52 uur. Maandag t/m vrijdag in de spits rijdt er
ook nog een Sprinter Gouda Goverwelle – Rotterdam Centraal, waarmee de
frequentie oploopt tot kwartierdienst.
Misschien dat er vanmiddag tussen Uitgeest en Amsterdam een
enorme toeloop van reizigers is geweest. Maar voor het laatste stuk van die
rit, Gouda - Rotterdam, is een SLT-trein van acht bakken toch echt niet nodig
op de zaterdagmiddag.
Ik zie de enige andere uitstapper, een jonge vrouw met
morbide obesitas, het perron afschommelen en de trap afwaggelen. Het perron
ligt over een vaart heen. Aan weerszijden daarvan zink je een diepe polderkuil
in, waarin de nieuwbouwwijken liggen.
Nieuwerkerk aan den IJssel heeft het laagste punt van
Nederland binnen zijn grenzen. Dat ligt in de polder Zuidplas, bij de Derde Tochtweg
en niet ver van de spoorbaan Gouda – Nieuwerkerk, zo’n 2,5 km vóór het station
waar ik net ben aangekomen. Niet minder dan 6,76 meter ligt dit punt onder
zeeniveau.
Het was niet onbetwist. Ook Waddinxveen en Gouda hebben
geclaimd, het dieptepunt van Nederland te bezitten, om niet te zeggen: te zijn.
Maar na een bittere strijd van vele decennia heeft Rijkswaterstaat het voor
Nieuwerkerk verlossende woord gesproken.
Het lijkt me erg lastig vast te stellen. Volgens mij kun je
simpelweg op het één na diepste punt gaan staan met een graafmachine, en daar
een flink gat graven. Dan heb je gewonnen, totdat iemand ergens anders een nog
diepere kuil graaft. Als je het zo beschouwt, ligt het ware dieptepunt juist in
de hoogste provincie van Nederland, Limburg, waar ze wel mijngangen van bijna
een kilometer diepte hebben gegraven.
Maar nee, Rijkswaterstaat heeft er een heel reglement voor
opgesteld en daarover weer een persbericht uitgebracht. Ik citeer de Wikipedia:
Onder het laagste punt
verstaat Rijkswaterstaat het punt dat de gemiddelde maaiveldhoogte weergeeft
van een door mens en dier beloopbaar, nagenoeg horizontaal gebied van ongeveer
1 hectare en dat, gemeten ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil, lager
ligt dan enig ander maaiveld in Nederland.
In zo'n gebied van 1 hectare kan best nog een klein kuiltje van 1 decimeter
zitten, dit telt echter niet mee, vanwege het gemiddelde. Door menselijke
(bouw)activiteiten, bodembeweging, verandering van de grondwaterstand en
inklinken van de bodem veranderen de maaiveldhoogten in Nederland voortdurend.
Het is dus afwachten hoelang het huidige laagste punt van Nederland deze titel
mag blijven dragen.
De gehanteerde criteria betekenen dat laagste polderpeilen (waterstanden) niet
in aanmerking genomen kunnen worden.
En let op, want nu komt het!!
Ook een punt dat is
ontstaan door menselijke activiteiten, die uitsluitend tot doel hebben om een
permanent of tijdelijk laagste punt van Nederland te creëren, is uitgesloten.
Ah, juist; door mensen gecreëerde laagste punten tellen niet
mee. Er kan niet gesjoemeld worden met het Laagste Punt; de dragline moet in de
garage blijven. Nederlands diepste hectare ligt in Nieuwerkerk a/d IJssel, en
nergens anders.
Maar zijn al die laaggelegen veenpolders in deze streek toch
ook niet allemaal ontstaan door menselijk ingrijpen? Het is een bekende
uitspraak: ´God schiep de wereld en de Hollander schiep Holland´. Dus ook het
laagste punt ervan.
Ja, OK, polders zijn ook mensenwerk, maar ze zijn aangelegd met
het doel, droge voeten te houden, en niet speciaal om een laagste punt te
scheppen. Net als de mijnen in Limburg. Maar die mijngangen zijn niet te
beschouwen als ´maaiveld´. Dit reglement van Rijkswaterstaat lijkt me al met al
juridisch toch behoorlijk waterdicht. Nieuwerkerk a/d IJssel is écht het
laagstgelegen dorp van Nederland. En nu maar hopen voor de Nieuwerkerkers dat elders
niet met een noodvaart de bodem gaat inklinken, want dat kan dus ook nog.
Het raadhuis van de gemeente Zuidplas, niet ver van het
station, is maar tweehoog en torent daarmee nog uit boven het overdekte
winkelcentrum ertegenover. Als de dijken doorbreken, steekt op deze plek alleen
nog het obligate carillon boven de golven uit. Volgende week begint er een
tv-serie van de EO over een watersnoodramp waarbij heel de Randstad onder water
komt te staan. Leuk onderwerp voor een rampenfilm, maar geen erg realistisch
scenario.
Puik weer, vandaag. Mijn nieuwe winterjas is vanmiddag veel
te warm in de zon. Ik ben dan ook blij dat ik die van vorige winter heb
meegenomen, die ik kocht bij het toen bijna failliete V&D, die al snel in
de rui ging en daardoor feitelijk een zomerjas werd.
Naast dat station aan de snelweg, en dat door
buurgemeenten
misgunde laagste punt, is er nog een curiosum in dit dorp: de
‘s-Gravenweg. Die
loopt van hier naar Kralingen. Die weg, een B-weg met boerderijen en
tegenwoordig ook villa’s aan weerszijden, bestaat al bijna 1000 jaar en
is,
inderdaad, zo oud als de weg naar Kralingen. Hier, en ook alweer
nergens
anders, is die zegswijze ontstaan. En hier reed ook lijn 15 van Van
Gog. Smalletjes voor een bus. Maar veel tegenliggers zullen er nog niet
geweest zijn.
De Dutch Dream Factory langs die weg; wat zouden ze daar fabriceren? Ja, dromen…
Ik loop nu terug naar het station en hoop dat ik daar een
OV-fiets kan huren. Met dit prachtige weer wil ik wel die hele ‘s-Gravenweg affietsen
naar Rotterdam. Maar helaas is er geen OV-fietsenstalling in Nieuwerkerk, zelfs
geen automatische.
Ik ga dat ritje in de lente nog wel een keer maken. Het is
toch al verstandig om een nieuw item op je bucketlist te zetten, zodra je er
een schrapt. Stel je voor, dat je bucketlist op raakt; je kunt dan net zo goed…
Langs die vaart, aan de rand van de oude dorpskern, staat
een beeld van een polderjongen die worstelt met zandzakken, zo het lijkt. Maar
het schijnt een jas te zijn die opwaait in de wind. Weinig geslaagd.
Bij de Cooperatieve Landbouwvereeniging Nieuwerkerk loop ik
gelijk op met een postbode wiens postzegel een intense walging verraadt tegen zijn
werk in het bijzonder en de wereld in het algemeen. Zijn houding en loopje zijn
daarmee in overeenstemming. Niet iedereen geniet van deze zaterdag.
Ik loop verder naar Nesselande, een uitloper van Rotterdam.
Waar ik doe wat ik in 2005 al eens deed: de metro nemen naar het centrum van
Rotterdam.
Daar aangekomen loop ik nog een stuk van het oude spoortracé
naar Rotterdam Maas. Weliswaar heb je hier een pracht uitzicht over de bocht in
die rivier en de hoogbouw erlangs. Maar niets herinnert meer aan het
spoorverleden, behalve nog de naam Rhijnspoorkade.
Daarlangs loopt de duizendste kilometer van de Rijn,
gerekend vanaf het punt waar deze bevaarbaar wordt, ergens tussen Konstanz in
Duitsland en Schaffhausen in Zwitsterland. De Rijn, terwijl we hier aan de Maas
zitten?? Ja… Ik heb het niet verzonnen, alleen maar opgegoogled.
Tropicana werd in 1989 geopend op de grond van het oude
station. Echt een succes is het nooit geworden. Na een kwakkelend bestaan ging
het in 2011 failliet. Tegenwoordig herbergt het gebouw een café en een kwekerij
van zwammen, met de naam RotterZwam. Van spoorwegstation via zwemmen naar
zwammen; zo bijzonder kan de historie zijn van een plek!
Frans Mensonides
10 november 2016
Er geweest: zaterdag 29 oktober 2016
© Frans Mensonides, Leiden, 2016