De herfst zal schitterend zijn...; de Veluwe buiten het seizoen

Herfst op de Veluwe

Van de zomer heb ik serieuze pogingen ondernomen, de lezer en vooral mezelf te vermaken met een reeks verslagen van wandelingen op de Veluwe. Daarbij bleven mijn omzwervingen grotendeels beperkt tot het stuk Veluwe dat ik nog kende van onze zomervakanties uit de jaren 60: Putten en al zijn befietsbare omstreken.

In de herfst wilde ik eens wat verder gaan kijken dan mijn nostalgische neus lang was. Bijvoorbeeld in de streek tussen Ede en Arnhem, waar intrigerende benamingen als Het Planken Wambuis en De Leeren Doedel op de kaart staan, en waar bitter is gestreden voor de vrijheid van ons vaderland.

Dat laatste feit bleek al snel de rode draad te worden van dit groeidocument. Overal in deze streek bevinden zich nog herinneringen aan de Slag om Arnhem die hier gewoed heeft in september 1944. De geallieerden vlogen op zondag de 17e van die maand duizenden militairen in om steun te verlenen aan militaire operaties beneden de grote rivieren. De opzet was: via Arnhem doorstoten naar Duitsland. Maar dit plan mislukte jammerlijk: na tien dagen bittere strijd moesten de geallieerden zich terugtrekken.

De titel: ‘De herfst zal schitterend zijn...’, heb ik gestolen van een roman van Veluwnaar Jan Siebelink die ik niet gelezen heb, en waarvan ik dus ook niet weet waarom hij zo heet. De herfst is inderdaad schitterend op de Veluwe, hoe rampzalig die van 1944 ook verliep.

We beginnen met een wandeling van Wolfheze naar Schaarsbergen. Waarmee het bloed toch weer kruipt waar het niet gaan kan, want ook die laatste plaats speelt een rol in mijn autobiografie– zij het slechts een bijrol; een cameo appearance, feitelijk maar.

 


 

Wolfheze in vijf kwartier

Wolfheze-Schaarsbergen : in het spoor van de oorlog

Bunker Diogenes: Blitzmädel en De Duitse Trap

Breng! Schaarsbergen – Oud-Reemst

Het Planken Wambuis

Oud-Reemst - Ermelo (goedkoop)

Oosterbeek: in een perimeter

Oosterbeek: de Wandeling

Doel: het graf; Airborne Museum 'Hartenstein'

... maar de winter niet minder




Wolfheze in vijf kwartier




Nee, over Wolfheze kan ik geen enkele jeugdanekdote vertellen; ik ben er nog nooit geweest. Dat, terwijl de bereikbaarheid echt niet slecht is. Leiden – Wolfheze is te doen in vijf kwartier; erg kort, voor een dorp dat helemaal aan de andere kant van het land is gelegen.

Ik moet dan wel om :56 opstappen op station Lammenschans, niet om :26, en twee krappe aansluitingen halen, op Utrecht Centraal en Ede-Wageningen. Beide aansluitingen haal ik op de nipper, in Ede zelfs ten koste van een lange sprint. Gelukkig, want de boemel Ede-Wageningen – Arnhem rijdt in het weekend (het is vandaag zaterdag) slechts om het uur. Héé, ik dacht trouwens dat de parade van antiek treinmaterieel deze week in Amersfoort werd gehouden, maar er schijnt er één verdwaald te zijn.

Wolfheze strijdt met Ermelo om de twijfelachtige eer, springplek-nummer-1 te zijn van het Nederlandse spoorwegnet. Ook hier is bijna bovenop het spoor een psychiatrische inrichting gevestigd.

Eerst ga ik Wolfheze maar eens bekijken. Die inrichting was er het eerst, aan het begin van de 20ste eeuw. Pas daarna ontstond een nederzetting. Het werd een dunbevolkt villadorp zonder echte kern.

Een wandelwegwijzer belooft me Wodanseiken en een Ecoduct. Maar die bevinden zich aan de andere zijde van een snelweg, en ook precies de andere kant op als Schaarsbergen; ik zal ze vandaag niet zien. Wel zal ik die snelweg horen, de hele middag, dezelfde of steeds een andere; ze zijn dik gezaaid in deze streek, die ooit een van de stilste en rustigste van het land moet zijn geweest.

Een particulier in een van de ruime tuinen langs de Wolfhezerweg hanteert voor de laatste keer dit jaar de elektrische grasmaaier, een complete hooimachine, waarop hij kan zitten. Het ruikt hier naar pas gemaaid gras - of moet je dan zeggen: pas gemaaid hooi; op het moment van maaien wordt gras per definitie hooi, volgens sommige puristische opvattingen.

Groeizaam jaartje, 2014, zelfs eind oktober nog. Vandaag is het de heetste 18 oktober uit de Nederlandse historie; bijna 25 graden en een brandende zon. Hoogzomer, maar de bruingele blâren op de grond en de laagstaande middagzon bewijzen toch dat het wel degelijk herfst is.

Door een bos langs de snelweg bereik ik het terrein van de psychiatrische inrichting die ooit is geschicht door de Vereniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders, maar thans: ‘De Gelderse Roos’ heet. Tegenwoordig staan er geen hekken meer om; de patiënten mogen van het terrein af en de wandelaars erop. ‘Geen hekken meer om de gekken’, schrijf ik bondig, doch stigmatiserend, in mijn aantekeningen. Maar op dit gedeelte van het terrein zie ik helemaal niemand; wandelaar noch bewoner. Is het nog wel in gebruik? Er rammelt een auto langs met een aanhangwagen, het enige geluid.


|

Het lijkt hier onheilspellend veel op Duin en Bosch in Bakkum. Daar werkte ik van 2008 tot 2011 als kantoorklerk in een voormalig ‘krankzinnigengesticht’ dat tijdelijk was ingericht als kantoor. Dat gebouw vierde in die periode zijn vereeuwdag; het dateerde van 1909. Alles lijkt hier precies hetzelfde als daar, tot de watertoren aan toe. Zowel ‘Bakkum’ als ‘Wolfheze’ zijn gebouwd volgens architectuur die toen standaard was voor gestichten.

Nu kom ik in het bewoonde gedeelte; ik zie patiënten wandelen. Hoezo patiënten? Kunnen dat niet gewoon gewone mensen zijn net als ik - die in ieder geval niet gek genoeg is om geďnterneerd te worden? Nee, je ziet het aan de langzame tred, met gebogen hoofd, mensen die doelloos sloffen omdat ze nergens heen hoeven. Eén draagt op deze tropische dag een dikke, vette winterjas; een duidelijke aanwijzing. Dr. Watson zou het nog zien, en deze keer geen Sherlock Holmes nodig hebben om het te duiden.

Ik ben terug bij station Wolfheze. Deze wandeling naar Schaarsbergen is er een van horeca naar horeca: ‘De Tijd’ hier en Pannenkoekenhuis Den Strooper aan het eind. Ik gebruik hier een late lunch op het terras (18 oktober nog zonder jas op een terras), en hoop tegen etenstijd aan te komen bij Den Strooper. Er liggen maar 8 kilometer tussen beide etablissementen, maar het is echt een dag voor omwegen en uitweidingen.

 

Wolfheze-Schaarsbergen : in het spoor van de oorlog


Even voorbij het station staat in een weiland een opvallend gevaarte: een dalend zweefvliegtuig. Dit ‘Glider-monument’ is opgericht ter nagedachtenis aan de Slag om Arnhem. Op 17, 18 en 19 september 1944 vond rond deze grote lap grasland een luchtlanding van de RAF plaats met 600 zweefvliegtuigen en 2400 ‘valschermjagers’, zoals mijn oma dat uitdrukte in haar hongerwinterdagboek. Dat dagboek begon met de Slag om Arnhem, die de geallieerden uiteindelijk niet wisten te winnen, ondanks de 3000 man van de First Airborne Division die hier uit de lucht kwamen vallen.

Een bezoek aan het Airborne Museum Oosterbeek wordt de beschouwer aangeraden, en dat ga ik in een volgende aflevering afleggen.

Verder over een fietspad langs een rustige provinciale weg. Een verkeersteller is hier gauw uitgeteld. Daarom gaat het digitaal. Bij het telapparaat, dat op zonne-energie loopt, staat vermeld: ‘Dit apparaat bekeurt niet’. Vrijbrief om erlangs te scheuren, dus.

Naar ’t Hazeleger, bijvoorbeeld, links van de weg, dat de gemeente Renkum hoofdbrekens bezorgd heeft. Het is een bungalowparkje in de bossen, en tevens een vrijplaats voor zaken waarvan gemeenten nachtmerries krijgen: bouwen van woningen zonder omgevingsvergunning (v/h bouwvergunning), en permanente jaarrond-bewoning daarvan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Ik weet niet wat voor slag mensen hier woont. In ieder geval autobezitters, want dat station met elk uur zo’n museumstuk, ligt hier kilometers vandaan, en de enige buslijn die Wolfheze aandoet, de buurtbus naar Doorwerth, rijdt precies de andere kant op.

Er staan op Google Maps opvallend veel bedrijfjes vermeld op ’t Hazeleger, meestal van die eenpitters, zzp’ers die op een groot concern willen lijken. Je kent dat wel: ONZE deskundigen, ONZE adviseurs, ONZE expertise, ONZE missie, bij een eenmansbedrijf. Krijg je een offerte, opdrachtbevestiging, adviesrapport of factuur van dit soort bedrijven, dan hebben die altijd een heel lang kenmerk (bijvoorbeeld: 2014-9875247/34.75.34.23.398/MvdH/KP), alsof ze tienduizenden brieven per jaar schrijven.

Zoiets werkt toch wél, hoe doorzichtig het ook is. Ik kreeg zelf eens van een adviseuse in persoonlijke aangelegenheden een offerte nr. 2003-3, terwijl het al eind november was in dat jaar, en dan ga je toch meteen twijfelen aan de klantenkring en ervaring van zo iemand.

Je hebt hier De Scheidoloog, die doet aan scheiding (afval- of echt-; ik heb het niet nagezocht) en Papaweb, die software ontwerpt, behalve op zijn pappa-dag.

De gemeente heeft een keer generaal pardon verleend voor alles wat hier illegaal was. Ik bewandel zelf de Gulden Middenweg (althans een pad dat Middenweg heet), langs nog meer bungalowtjes in aanbouw.


Weg van hier, het is hier echt niet pluis. Ik heb de laatste dagen toch al een Damoclesgevoel, alsof me iets boven het hoofd hangt. Het komt misschien door het lang aanhoudende mooie oktoberweer, of doordat er al een paar weken niet echt iets ernstigs is voorgevallen in mijn privéleven; dit kan echt niet lang meer goed gaan.

Nu nader ik weer zo’n snelweg, een N-zoveel. Daarlangs staat een abri, maar niet voor een bus, want die rijdt hier niet, zoals gezegd. Dit is de Carpoolplaats Planken Wambuis. Deze snelweg moet gelijkvloers gekruist worden. Een druk op de knop brengt drommen auto’s tot stilstand.

Aan de overkant ligt het terrein van de politie en Rijkswaterstaat, dat ook Het Planken Wambuis heet. De volgende keer ga ik een rondwandeling doen door het natuurgebied met die intrigerende naam. Vandaag is mijn doel het Bommenlijntje. Ik had dat nog niet verteld, maar bij dezen.



Dat spoortje is aan het begin van de Bezetting aangelegd door de Duitsers. Het had tot doel, munitie te transporteren naar vliegveld Deelen. Het spoortje takte even vóór station Wolfheze af van de spoorlijn Ede- Arnhem, liep langs de weg waarlangs ik net gelopen heb, en liep vervolgens de bossen in, in de richting van dat vliegveld. Er was een aftakking naar de bunker Diogenes, waarover later meer.

Al snel heb ik het spoortje te pakken, tegenwoordig een smal wandelpad. Je ziet nog duidelijk waar de rails gelopen hebben. Waar de Moffen hun sporen hebben nagelaten, daar groeit geen gras meer; niet na 70 jaar, niet na 1000 jaar, nooit meer.

Even verder een tunnel onder alweer een snelweg, die er in de oorlog vast nog niet was. In de tunnel kan ik kiezen tussen waden over asfalt vol plassen en aan de zijkant door de zwadder lopen, over wat misschien eens een schouwpad was. ‘We hebben gelukkig een zwemdiploma’, roept een man me toe die me met zijn eega tegemoet komt fietsen door de tunnel. ‘We hebben gelukkig een zwemdiploma’, herhaalt hij, ‘ha, ha, ha, ha’.

Van sommige bomen zijn de dagen geteld. Die hebben een oranje verfstreep en wachten op de Man met de Zaag. 

Het dichte hek dat ik al vreesde, komt na een ruime kilometer. Ik moet het Bommenlijntje verlaten, dat voorbij het hek verder rechtdoor loopt, en sla rechtsaf. Helemaal had ik het toch niet kunnen volgen. Het komt weer een kilometer verderop terecht op het terrein van Nationaal Park de Hoge Veluwe, en daarvoor moet je een kaartje kopen bij de ingang, die hier mijlen vandaan is.

Ik hoop in ieder geval ergens uit te komen, liefst nog voor donker. Er hangt grondmist in de dichte wouden, waar de zon nauwelijks tot de bodem doordringt; Witte Wieven. Het gehuil van vrachtwagenwielen op asfalt in de verte, zwelt aan, evenals het motorgeknetter - echt een dag voor toertochten. Ik nader knooppunt Grijsoord, waar ik helemaal niet wil wezen.

Gelukkig, daar zie ik toch weer een hek, en dit kan open. Na nog wat hectometers betreed ik het terrein van ’s Koonings Jaght, een instelling voor verstandelijk gehandicapten. Eén van hen komt naast me rijden op zijn met de hand aangedreven vierwielfiets, en vraagt me of ik misschien verdwaald ben. ‘Nee, dat niet’, beweer ik, ‘maar ik ben op zoek naar de Koningsweg, en op weg naar pannenkoekenhuis Den Strooper’.

‘De Koningsweg is hier vlakbij, aan de andere kant van het terrein’, zegt hij. Hij rijdt wel even mee. ‘Ja, Den Strooper, die ken ik wel. Die is nog anderhalve kilometer lopen. Anderhalve kilometer. Bij de uitgang van het terrein loop je zo de Koningsweg op. En dan even een eindje verder gaat die rechtsaf. Bij de T-kruising. Een T-kruising, heb je daar. En dan is dat pannenkoekenhuis nog maar anderhalve kilometer. Anderhalve kilometer maar, hooguit. Anderhalve kilometer. Daar ben je zo! Hier is de uitgang. Nou moet je linksaf. Die weg, dat is de Koningsweg. En die gaat dáár rechtsaf. Op de T-kruising. Een T-kruising is daar. Nog anderhalve kilometer, maar!’

Ik bedank hem uitvoerig en sla de Koningsweg in, een geasfalteerde weg met fietspaden erlangs. ‘Anderhalve kilometer’, brult hij me na, ‘nog anderhalve kilometer, maar’, en hij stuurt zijn fiets het terrein weer op. ‘Anderhalve kilometer’, roept hij nog een keer achterom. Ik zwaai. Nu keert hij weer terug omdat hij denkt dat ik hem wenk om nog iets te vragen. Ik zeg, dat ik mijn weg nu wel zal vinden, en bedank hem nogmaals. ‘Anderhalve kilometer’, hoor ik nog drie keer; steeds van verder weg.

Onze conversatie is wat eenzijdig geweest. Ik had zelf wel iets mogen vertellen, vind ik. Of iets vragen, uit belangstelling, hoe of het hem bevalt in ’s Koonings Jaght, bijvoorbeeld.


Anderhalve kilometer, daar ben ik ruim voor donker. Het leek me langer, toen ik deze wandeling gisterenavond op de kaart even verkende. Maar nu heb ik in ieder geval nog tijd genoeg voor een omweggetje naar de natuurbegraafplaats Heidepol, waarheen een bordje linksaf wijst, een pad in door het bos.

Zeer uitgebreide informatieborden staan bij de ingang van Heidepol. Kort en goed is een natuurbegraafplaats een natuurgebied waar je ook begraven kunt worden. Je huurt een graf voor eeuwig, maar betaalt eenmalig; geen slechte deal met de Maaier! Graven worden niet geruimd; ruimte zat! Hoeveel doden kun je zo wel niet kwijt op 17 hectare? De begraafplaats is vrij toegankelijk voor de nog levenden, of het nou rouwenden zijn of wandelaars, totdat de zon ondergaat. Daar dat nog niet het geval is, loop ik nog een stukje.

Zerken en grafmonumenten zie ik nergens. Die behoren ook niet tot de filosofie van Heidepol. Maar hoe weet je nou, waar ‘jouw’ dode begraven ligt, als je hem wilt bezoeken? Daarover kun je informatie bekomen bij het informatiecentrum. Maar bestaat die informatie dan niet uit zoiets als: ‘136 passen ten noordnoordwesten van de Grote Eik?’

Bij nader inzien zijn er toch grafmonumenten, heel sobere. Die bestaan uit houten schijven waarop de naam van de ontslapene staat ingebrand. Goed, dan lig je dus in de ‘natuur’, in plaats van op de gemeentebegraafplaats, maar wat dan nog? Lol heb je er niet meer van.

Ik voel de spotlust opwellen van de levenden ten opzichte van de ontslapenen (hoe misplaatst: gedenkt wel, mijne broeders en zusters, het woord van de doden: hodie mihi, cras tibi, heden ik, morgen gij!). Maar deze begraafplaats hééft toch wel iets. Ik bedoel, als je er dan toch onder moet, waarom dan niet hier? En die eeuwige grafrechten: het lijkt op een hiernamaals voor ongelovigen. Als je niet in een eeuwig leven gelooft,  dan kun je er hier tenminste nog eeuwig gewéést zijn. Je wordt niet geruimd, je gebeente komt niet in datgene dat officieel een verzamelgraf heet, doch onder begraafplaatspersoneel heel nuchter: de knekelput.

Ik word aangesproken door een begraafplaatsbeheerster die me heeft zien staan peinzen. ‘Bijzonder concept, dit’, zeg ik, en zij begint uitvoerig de voordelen op te sommen. ‘Die jaarlijkse grafhuur op een normale begraafplaats loopt flink in de papieren voor uw nabestaanden, en hier wordt vastgelegd in het kadaster en het bestemmingsplan van de gemeente Arnhem dat u hier eeuwig...’ Ja, ja, totdat er een regime komt dat alle bestemmingsplannen verscheurt, denk ik bij mezelf. Eeuwig is een lange tijd; er kan een hoop in gebeuren.

Ik vraag de beheerster hoe je hier een bepaald graf kunt vinden. Dat is geen probleem, daar bestaat een digitaal GPS-systeem voor, het gaat er hier erg modern aan toe.

Ik weet het niet, hoor; het is een erg vriendelijke vrouw, maar ik heb het gevoel dat ze me onder het praten al staat te kuberen: hoeveel aarde moeten ze straks verplaatsen om mij bij te zetten op de dodenakker? Dan zal ze toch nog ruim 30 jaar moeten wachten; ik ben van plan, 88 jaar oud te worden, Damoclesgevoel of niet.



Ik zeg dat ik weer eens verder ga, zij vraagt waar ik heen moet, ik zeg: Den Strooper, zij vertelt me hoe ik moet rijden (voorbij de T-kruising…), ik zeg dat ik te voet ben, en zij biedt me een lift aan, die ik beleefd afsla, omdat het toch nog maar een klein eindje is en omdat je je, op een OV- en wandelsite, toch moeilijk per auto kunt laten verplaatsen.

Van die weigering zal ik spijt krijgen. Vanaf die theekruising loop ik een heel dik half uur over een lang, recht fietspad met aan mijn rechterhand de Koningsweg en aan mijn linker het hek van De Hoge Veluwe. En nog steeds is het pannenkoekenrestaurant niet in zicht. Komt het ooit nog? Die guit op zijn fiets, met zijn anderhalve kilometer! Anderhalve Britse zeemijl, zal hij bedoeld hebben, of anderhalve parasang (uur gaans)! De zon daalt naar de kim en mijn tong naar mijn schoenen.

Ik kwam er vaak, op de Hoge Veluwe; in mijn vorige leven, toen deze site nog niet bestond. In 1997 fietste ik er voor dit magazine nog even rond. Maar weet je wat het is met zo’n natuurgebied met beschreven, gemarkeerde routes? Je bewandelt de platgetreden, door anderen geëffende paden. Je ziet wat een ander wil dat je ziet. En op een gegeven moment heb je het ook wel gezien. Zo’n wandeling als die ik vandaag doe, is veel boeiender. Je weet van tevoren niet wat je tegenkomt – zoals die begraafplaatsdame die niet kon wachten, me onder de zoden te krijgen. Dat geeft in ieder geval weer stof tot nadenken en schrijven.

Eerst moet ik links nog de bunker Diogenes zien, voordat er iets komt van pannenkoeken eten. Van mijn bezoeken aan dat grimmige oorlogsmonument, weet ik dat Diogenes eerst komt, langs deze weg.

De geschiedenis van die bunker, en hoe ik daar zo terecht kwam, dat is een verhaal apart. Dat vertel ik de volgende keer.

Frans Mensonides
13 november 2014
Er geweest: zaterdag 18 oktober 2014





 

 

Bunker Diogenes: Blitzmädel en De Duitse Trap

 


Die bunker dus, die zie je echt niet, als je niet weet waar je kijken moet. Vanuit een auto valt hij je so wie so niet op. Je kunt er elke dag langsrijden, zonder ook maar het geringste vermoeden te hebben dat hij er is. Mensen die er moeten wezen, rijden soms ook een keer of drie, vier aan het toegangshek voorbij, zelfs al hebben ze het adres ingevoerd in hun TomTom. Wat allemaal wel bewijst, hoe uitstekend de Duitsers hem gecamoufleerd hebben. De geallieerden hebben er dan ook geen weet van gehad. 

Vanuit deze bunker coördineerde de Wehrmacht de luchtverdediging boven heel Nederland en omstreken. De kolos is 60 meter lang, 40 breed, 16 hoog, metersdiep in de grond verankerd en heeft muren van 3 meter dik. 33.000 kuub beton was benodigd voor de bouw.

Zelfs nu ik erop verdacht ben, mis ik nog bijna het toegangshek, dat in het weekend hermetisch gesloten is. In de verte schemert de goliath door de bomen. Op het dak zat in de oorlog nog een camouflagenet, zodat ook vijandige verkenningsvliegtuigen het ding niet konden zien.

In 1942 is men met de bouw van Diogenes begonnen. Een jaar later werd het gebouw feestelijk in gebruik genomen in tegenwoordigheid van niemand minder dan Hermann Göring, de rechterhand van Hitler.

In het midden van de bunker was een grote zaal. Daar hing een glazen landkaart van 9 bij 12 meter. Daaromheen was een soort amfitheater. Daar zaten de generaals die de vliegbewegingen van de RAF in de gaten hielden, en niet te vergeten een heel leger van honderden Wehrmachthelferinnen.

Deze ongehuwde jongedames werden door het Duitse leger overal in Europa ingezet voor hand- en spandiensten. Vaak betrof dat het bedienen van communicatieapparatuur als radio, telegraaf en telefoon, en in dat geval werden ze wel ‘Blitzmädel’ genoemd. In Diogenes hielden de Blitzmädel contact met radarposten in het kustgebied, die de posities doorgaven van de oprukkende RAF-vliegtuigen. De dames schenen dan met een klein schijnwerpertje op de kaart, zodat er lichtpuntjes verschenen op plekken waar zich vijandelijke vliegtuigen bevonden. Met deze informatie konden de generaals de luchtverdediging coördineren.

 

Blitzmädel in actie. Overgenomen van Wikipedia (D): Wehrmachthelferin


Tijdens de Slag om Arnhem in september 1944 hebben de Duitsers hun bunker hals over kop verlaten. Zij dachten dat de geallieerden het bouwwerk wilden veroveren, maar in werkelijkheid wisten ze, zoals gezegd, niet van het bestaan ervan. Bij hun aftocht deden de nazi’s een poging om de bunker op te blazen. Dat lukte niet; ze hadden hem veel te stevig gebouwd. Wel werd de complete inventaris verwoest, die daardoor in ieder geval niet in vijandelijke handen kon vallen.

Na de uiteindelijke bevrijding van Arnhem, een half jaar later dan voorzien, deden ook de Canadezen nog een poging, Diogenes in de lucht te laten vliegen. Maar ook zij konden nauwelijks een krasje maken op de betonnen kolos, en smaakten alleen het genoegen dat het dak een paar millimeter omhoog sprong, en weer op zijn plek landde.

Omdat de bunker toch onverwoestbaar was, maakte men van de nood een deugd, zette hem op de monumentenlijst en nam hem in gebruik, eerst als munitiedepot, later als archiefopslagruimte. Er is plek voor 28 strekkende kilometer archief. Als je al die archiefdozen schouder aan schouder zet, kun je er een rij mee vormen van Schaarsbergen tot Rhenen.

In de jaren 00 ben ik hier enkele malen een ochtend of middag geweest voor mijn werk bij dat louche archiefbedrijfje waarvan ik laatst de uiteindelijke ondergang beschreef. Wat er allemaal in die paarhonderdduizend archiefdozen zit of zat, dat mag ik niet vertellen. Ik heb met mijn hand op de Archiefwet moeten zweren, erover te zwijgen.

Nieuwe bezoekers kregen altijd een rondleiding. Eerst voerden ze je dan trots mee naar de ‘Duitse Trap’. ‘Daar heeft Göring nog over gelopen!’, zei men dan met ontzag in de stem – het ontzag voor de historie dat een archivaris is aangeboren. Niet met ontzag voor Göring, uiteraard, die na de oorlog veroordeeld werd tot de strop, maar er in zijn cel lafjes tussenuit kneep, met een zelfmoordpil die hij achter de hand had gehouden. Hij wilde persé niet opgehangen worden, hoewel dat toch ook maar eventjes duurt.

Die Duitse Trap voerde ooit naar de hoofdingang, maar in de tijd dat ik er kwam, hoogstens naar het Duitse Puin. Dat lag er nog steeds van die explosie tijdens de Slag om Arnhem, waarmee ze getracht hebben, hun sporen uit te wissen.

Een betonnen wambuis, vlakbij een planken. Diogenes vormde een hoogst lugubere werkplek; het overtreft dat paviljoen in Bakkum zelfs nog. Er zijn daar wel mensen in dienst genomen die er niet tegen konden, en binnen een paar weken ontslag namen. Sommige oudgedienden – niet iedereen - werden er in de loop der jaren toch vanzelf wel een beetje typisch en apart, zelfs voor een archivaris.

Aanloop was er toch wel op die eenzame plek. Ik vroeg of er wel eens Blitzmädel unverfroren naar de bunker terugkeerden, om de plek nog eens te zien waar zij Hitlers moordmachine gediend hadden. Nee, dat gebeurde zelden, maar er meldden zich nog wel eens, schroomvallig, Duitse vakantiegangers bij het hek die Diogenes kenden uit de verhalen van hun grootmoeder. Niet al die bliksemmeisjes zaten er overigens vrijwillig; sommigen werden ook maar gestuurd.

Diogenes, een uniek, en bij het grote publiek volkomen onbekend oorlogsmonument. Het is soms te bezichtigen op Open Monumentendag of tijdens speciale rondleidingen, maar verder alleen voor ingewijden in de archiefkunst.

Ik hoorde trouwens laatst dat er momenteel vrijwel niets meer opgeslagen staat; zou ook bij de rijksarchieven de digitalisering hebben toegeslagen? Kunstenaars en anderen zijn ideeën aan het ontwikkelen voor een herbestemming; zie DIT en DIT Youtube-filmpje en DIT artikel.


De bunker op archieffoto uit 2005, met o.a. de Duitse Trap 

 

Breng! Schaarsbergen – Oud-Reemst

Nu op naar pannenkoekenhuis Den Strooper. Dat staat vlak bij de zuidelijke uitgang van Nationaal Park de Hoge Veluwe. Wij zijn er eens allemaal getrakteerd door de eigenaar van dat schimmige archiefbedrijfje, in een van zijn zeldzame royale buien, die hij vast van de belasting kon aftrekken. Van die gelegenheid herinner ik me een knus, intiem, echt oudhollands pannenkoekenhuisje.

Even twijfel ik of deze saaie, grote vreetschuur die ik aantref, Den Strooper wel is, maar de naam staat overduidelijk op de gevel. Raar hoe je geheugen je kan bedriegen, zelfs na een stuk of 10 jaar al. Hoe betrouwbaar zijn dan je prille jeugdherinneringen?

Binnen is het een waar pandemonium; honderden mensen, gezinnen met krijsende kinderen die deze zonnige dag door hebben gebracht op De Hoge Veluwe. Ik bezoek het toilet, ga op het terras even 5 minuten uitrusten, en vertrek; hier heb ik echt geen zin in.

Breng, breng me hier vandaan! Ik loop naar de halte van Breng-lijn 9, Schaarsbergen – Arnhem NS – Velp Ziekenhuis. Helaas, de bus is net weg, en na 18:00 uur is er nog maar uurdienst. Ik kan nu kiezen tussen ruim drie kwartier in snel afnemend licht bij de halte blijven staan of ruim drie kwartier in hetzelfde tweeduister langs de busroute lopen, en kies toch voor het laatste.

Dat het op zo’n zomerdag al zo snel donker kan zijn! Ja, het blijft oktober, natuurlijk. Dit was een mooie, maar wat onwezenlijke dag, met die bloedhitte, buiten het seizoen.

Een kilometer onderweg zie ik alweer een groot pannenkoekenhuis; ze moeten elkaar wel doodconcurreren! Maar daar ga ik ook niet binnen. Dan mis ik ook de volgende bus en wordt het wéér een uur later. Ik eet straks wel op Utrecht Centraal bij YamYam to Go; een waardig opvolger van Charlie Chiu, die bij de verbouwing van Utrecht Centraal verdwenen is, en nooit meer is teruggekeerd. Bij YamYam stoven ze in 90 seconden een ondefinieerbare oosterse hap voor je klaar die nog wonderwel goed smaakt.

Vooralsnog loop ik nu in een volledig duister zuidwaarts over een ventweg alias fietspad langs een geasfalteerde weg – voor zover ik kan onderscheiden. In de verte huilt een coyote.

Schaarsbergen heeft evenmin als Wolfheze een duidelijke dorpskern. De plaats wordt gevormd door het gedeelte van de gemeente Arnhem dat ten noorden van de Schelmseweg ligt. Dat gedeelte is zo’n 50 km2 groot en er wonen circa 1500 mensen, waarvan de meeste in het villawijkje Menthenberg.

Daarheen ben ik op pad, maar het komt maar niet; kilometer na kilometer. Wat een vervelend gezwerf in het donker, en ik was al zo moei! Uiteindelijk ga ik maar in een abri staan bij een halte die Casa Nova heet, om er de laatste tien minuten door te brengen totdat de bus komt. Gelukkig is die abri fel verlicht; anders kon de chauffeur me onmogelijk zien. Passagiers bij echt helemaal donkere haltes seinen soms met hun mobiele telefoon, als de bus nadert.

Hč, hč, ik zit! Via Menthenberg bereiken we de Arnhemse wijk Hoogkamp, waar ik vier winters geleden in de sneeuw liep bij het beginpunt van trolleybus 2 (Hoogkamp – Arnhem NS). Die wordt volgende maand doorgetrokken naar De Laar Oost in Arnhem Zuid.

Mijn bus maakt een lange omweg door Arnhemse wijken, langs rechthoekige lichtvlakken in duistere straten. Dit is blijkbaar een ontsluitende lijn; een portemonnee-ontsluitende lijn; voor alle omwegen moet je dokken via je chipkaart. Ik maak nog een extra rondje, omdat ik te laat zie dat de bus aan de achterzijde van het station stopt, en kom nu via het Willemsplein terecht in die bussenloods aan de voorkant.



Daar stap ik over van Breng op Syntus, voor de volgende wandeletappe, op het Planken Wambuis. Daar moet ik wel bijzeggen dat er 13,5 etmaal tussen die twee ritten zit. Het is nu dus weer zaterdag; om precies te zijn 1 november 2014. Dit is in meteorologisch opzicht opnieuw een historische dag. Het is wederom zonnig en bijna zomers warm, en vandaag zal zelfs de geschiedenis ingaan als de heetste novemberdag aller tijden. Dat gaat niet lang meer duren, hoor. Over drie dagen ben ik jarig, en op mijn verjaardag is het altijd regenachtig en guur.

Raar, die busloods bij Arnhem NS heb ik altijd een lelijk, donker, ongezellig hok gevonden, zowel in het echt als op de foto. Maar nu ik hem in groothoek opneem, krijgt hij ineens een eigen, fotografeerbare schoonheid; raadselachtig. Nu zie ik hem zoals de architect hem bedoeld heeft, misschien, achter zijn bureau.

Lange rijen voor de vele bussen die hier vertrekken naar Nijmegen, via verschillende routes. De spoorlijn Arnhem – Nijmegen ligt er momenteel uit, door een springer. NS presteert het dan, zijn klanten een omweg aan te raden via Utrecht en Den Bosch. Dan ben je 2,5 uur onderweg voor 15 kilometer, terwijl de stremming vermoedelijk niet eens zo lang gaat duren. En terwijl de streekbus er ruim drie kwartier over doet. Het OV op rubberen banden is volkomen terra incognita voor de doorsnee-NS-er. Maar de reizigers zoeken hun weg zelf wel.

Ik pak Syntus-lijn 105, uurdienst Arnhem – Barneveld, door een dunbevolkt stuk Veluwe. Al snel bereiken we de halte De Leeren Doedel bij het gelijknamige restaurant, maar ik ga straks lunchen in Het Planken Wambuis. Even verder zie ik ’s-Koonings Jaght weer, plus de in een vorig hoofdstuk veel genoemde T-kruising. Dan mijn bestemming: Oud-Reemst.


Planken Wambuis


Oud-Reemst is een buurtschap, gelegen tussen De Hoge Veluwe en Het Planken Wambuis, met één boerderij die Oud-Reemst heet, plus nog een paar andere die geen naam dragen. Hier begint een rondwandeling van 9 kilometer. Je ziet dan de zuidelijke helft van Het Planken Wambuis. Dat is voor Nederlandse begrippen enorm uitgestrekt: 22 km2. Het valt onder de gemeente Ede. Over het noordelijke deel, rond de buurtschap Mossel, loopt een aparte wandelroute.

Het Planken Wambuis is de afgelopen decennia door Natuurmonumenten gevormd uit een wat versnipperd, door autowegen doorsneden gebied, waar geboerd werd, niet van harte, en met schrale opbrengst. Er zijn ecoducten gekomen om ook dieren hun mobiliteit te gunnen. De akkers hebben plaatsgemaakt voor alle natuur die de Veluwe kan bieden.

Het informatiebord belooft daarvan verschillende hoogtepunten. Onderweg zal ik twee OV-fietsen vergeten te fotograferen die ergens onbeheerd tegen een boom staan. De huurders ervan liggen vast ergens te rollebollen in het lange gras daar in de buurt, en beleven wellicht een extra hoogtepunt, bovenop die, die op de routekaart staan. ‘Weet je nog die warme novemberdag, toen we…’

Qua bomen zal ik erg veel berken zien, onderweg. Maar dat komt vermoedelijk doordat dat de enige bomensoort is die ik echt direct herken. En dat komt weer doordat mijn moeder mij van jongs af aan het ezelsbruggetje heeft voorgehouden: de B. van de B. is W. (de bast van de berk is wit).

Herten kun je hier ook zien, belooft het bord bij de ingang. Maar dan zul je vroeger moeten opstaan dan ik vanmorgen gedaan heb, en moeten wachten op meer Spartaanse weersomstandigheden.

Ik zal onderweg vooral veel exemplaren ontmoeten van de diersoort homo sapiens, waarvoor herten bang zijn. Dat komt door het mooie na-na-nazomerweer, en ook doordat ik vanzelfsprekend tegen de keer inloop. Je kunt de goed gemarkeerde rondwandeling beginnen in Oud-Reemst of bij restaurant Het Planken Wambuis, en linksom of rechtsom lopen. Maar als linkshandige dwarskop doe ik natuurlijk het eerste, terwijl de rest van de wereld met de klok mee loopt. Ik loop nu de hele dag te groeten, want in natuurgebieden doe je wat je op het Spui niet doet: je medemens gedag zeggen.

Deze wandeling doe ik voornamelijk in foto’s en met weinig schriftelijk commentaar. Het maakt niet veel uit. Schrijven en fotograferen vereisen ongeveer dezelfde attitude. Het begint allebei met kijken.

 


Op dit punt, zo’n twee kilometer voorbij Oud-Reemst, steek ik vier vingers in de lucht, om later nog te kunnen achterhalen dat ik nu sta bij hoogtepunt 4 uit de rondwandeling. Dit zou dan, als ik goed op mijn uitgedraaide kaartje kijk, Het Oude Hout moeten zijn.

Ooit was dit een eikenhakhoutbos, dat na 1900 buiten gebruik raakte. Men heeft er toen een ‘spaartelgenbos’ van gemaakt (ook vandaag weer een nieuw woord geleerd). Van elke eik liet men één recht omhoog gaande tak staan. Zo krijg je nieuw bos op oude wortels. En de varens, die ik inderdaad zie. Maar sta ik hier echt wel bij hoogtepunt 4? Dit zijn toch geen bomen van de genus quercus? Of toch? Kan een dendrologisch onderlegde lezer me van dit raadsel afhelpen?

 

Naast Oud-Reemst heb je ook Nieuw-Reemst. Daar ben ik nu. Akkergebied dat omgevormd is tot heuse natuur.

 

En hier een zandverstuiving die niet meer wil stuiven, en dat ook niet meer hoeft, van niemand.

 


Dan restaurant, v/h herberg, Het Planken Wambuis. Ook deze eerste november anno MMXIV onthouden: in een overhemmetje op het terras, in de schaduw, omdat het in de zon te heet is.

Het Planken Wambuis staat aan een vanouds drukke doorgaande route. De herberg, die hier aan het einde van de 18e eeuw is neergezet, dankte zijn naam vermoedelijk aan een houten loods, waar doorgaande reizigers hun paard en wagen veilig konden stallen, als zij in de herberg de nacht doorbrachten. Een wambuis was een stevige, beschermende borstrok, en dit planken gevaarte was hetzelfde, in overdrachtelijke zin.

Later kreeg het hele gebied de naam Het Planken Wambuis. De herberg werd een kleine eeuw geleden opgevolgd door het stenen restaurant dat er nu staat, met wel weer een fraai houten bijgebouw. En gelukkig een hoge GSM-mast, die me tijdens de hele wandeling binnen het bereik van de wereld houdt. Geen signaal, je moet er niet meer aan denken…

Een alternatieve lezing bestaat er ook voor het ontstaan van de naam Planken Wambuis. Er zou hier vroeger een begraafplaats geweest zijn, en een planken wambuis was eens de uitdrukking voor wat nu een houten vestje is, ofwel: een doodskist. Die uitleg zou die gretige begrafenisdame van hierboven vast beter bevallen dan ze mij vandaag doet.

Ook vandaag voert mijn wandeling door het oorlogsgebied van 1944. Restaurant Het Planken Wambuis is tijdens de Slag om Arnhem korte tijd in gebruik geweest als hoofdkwartier van het 7e bataljon van The King's Own Scottish Borderers. Die waren op 17 september met zweefvliegtuigen geland bij Wolfheze en raakten de volgende dag op de Ginkelse Heide, tussen Ede en hier, slaags met Duitse troepen. Ook in de buurt van het restaurant is in die dagen fel gevochten. Het wordt nog regelmatig herdacht tijdens een Battlefield Tour.

 

 

Ik hervat mijn wandeltocht. Zo'n kilometer voorbij het restaurant is op 23 september 1944 een RAF-bommenwerper neergemaaid door Duits Flak-afweergeschut. Het vliegtuig was voor bevoorrading onderweg naar de troepen in Oosterbeek, waar het hoofdkwartier was van de geallieerden. Twee van de acht bemanningsleden overleefden de crash. Er staat een sober gedenkteken naast het wandelpad. 

Dit hele bos past als een wambuis. Dan een stuk heide, waar diverse Spaanse runderen grazen. Bordjes bij de ingang verbieden mens en dier, elkaar dichter dan 25 meter te naderen. Maar dit beest kan niet lezen, of geen afstanden schatten. Hij zit een kleine 10 meter van de enige weg die door dit gebied loopt, en ik moet erlangs. Het beest doet niks (‘hij doet niks, hoor!’) maar kijkt me alleen maar vuil aan. Hetzelfde doet hij naar twee dames die me tegemoet komen en een klein hondje meevoeren.

Als ik een paar hectometer verder ben, barst het rund uit in een luid brullen (of is het: burlen?; een jager kent het subtiele verschil). Maar net als blaffende honden bijten ook burlende Spaanse runderen niet.

Het is (ruim) Eerste Kwartier boven het Planken Wambuis, net als boven de rest van de wereld. Ik ben bijna rond en de dag is bijna om. Daar is die beboomde oprijlaan al, die naar het beginpunt Oud-Reemst voert. Die laan lijkt niet meer op zichzelf, maar dat komt door die lange schaduwen, die er niet waren toen ik midden op de dag aan mijn wandeling begon.

Een onverlaat met de naam Bram heeft die naam in een boom gekrast, hoewel daar in de routebeschrijving tegen gewaarschuwd wordt. Dat gekerf is weliswaar heel romantisch, maar erg slecht voor bomen. Als ze praten konden, zouden ze keihard ‘AU’ zeggen (‘Het kermen der bomen’, met dank aan Roald Dahl). En verder: ‘Gekken en dwazen schrijven hun naam op muren en glazen’. Of was het: ‘Dwazen en gekken schrijven hun naam op muren en hekken?’

De zon gaat zeker vijf kwartier eerder onder dan twee zaterdagen geleden. Niet alleen is zij verder naar zuidelijke breedten gezakt, maar we hebben de klok in de tussentijd ook nog een uur teruggezet.

 

Oud-Reemst – Ermelo (goedkoop)

Om kwart voor vijf pak ik bus 105 naar Barneveld. Nu begint de Syntus-shuffle weer; zitten in een bus met soms twee medepassagiers, en soms helemaal geen, door tientallen kilometers natuur. Wanneer zouden de bussen op de Veluwe nu eens echt vol zitten?

In het snel afnemende licht onderscheid ik de dorpen Otterlo, Harskamp en Kootwijkerbroek. Als we in Barneveld aankomen, is het echt compleet donker, dus ik kon hier net zo goed overstappen op de trein, de Valleilijn, en de Veluwe verlaten. Maar ik heb geen zin om op te staan, en ik zag in de dienstregeling dat deze bus doorrijdt als lijn 205 naar Harderwijk. En dat gebeurt ook; je kunt gewoon blijven zitten.

Bij de halte Voorthuizen De Punt staan we een eeuw te wachten op de bus naar Apeldoorn. Verder gaat het, langs Huinen en Krachtighuizen en door Putten. De eerste twee waren in onze fietsjaren op de Veluwe slechts vlekjes op de ANWB-toeristenkaart, maar hebben het nu geschopt tot een bescheiden bebouwde kom, met een plaatsnaambord en een bijbehorend 50-km-bord langs de Voorthuizerweg. Vroeger stonden ze hooguit op ANWB-paddenstoelen, maar nu ook op wegwijzers voor automobielen; opgestuwd in de vaart der volkeren.

In Ermelo stap ik uit, omdat ik nu wel weer zin heb om op te staan, en loop richting station. Ik heb 3 euro zoveel gechipt in de bus; niet echt prijzig voor een rit van een heel ruim uur en een afstand van een kleine 50 kilometer. Ik vermoed dat de chiplezer bij die wisseling van lijnnummer weer op nul geslagen is, en dat ik dus alleen het stuk Barneveld – Ermelo heb hoeven te betalen. De zoveelste tekortkoming in het chipsysteem. Ik ga het niet melden aan TLS, en hoop dat de lezer dat ook niet doet.

Frans Mensonides
27 november 2014
Laatste aanvulling: 26 december 2014
Er geweest: Schaarsbergen zaterdag 18 oktober 2014; Planken Wambuis zaterdag 1 november 2014.






Oosterbeek: in een perimeter

Na het nazomers intermezzo op Het Planken Wambuis keer ik nu weer terug naar wat de rode draad is geworden van deze reeks Veluwewandelingen: De Slag om Arnhem, waarvan je de beste indruk krijgt in Oosterbeek.

Eigenlijk heb ik me tot voor dit jaar nooit verdiept in de Slag om Arnhem. Zelfs heb ik de film niet gezien en het boek niet gelezen (‘A Bridge Too Far’, bedoel ik natuurlijk). Waarom, weet ik niet. Een instinctieve afkeer van alles wat militair is, en van veldslagen in het bijzonder, kan ik moeilijk als reden opgeven. Die gezonde afkeer deelde vrijwel iedereen, aan beide zijden van het front - behalve Prins Bernhard,  zoals een Britse generaal eens zei; onze prins was volgens hem de enige die werkelijk genoot van de oorlog. Maar Hitler moest hoe dan ook uit Europa verdreven worden.

Mijn grootmoeders Hongerwinterdagboek, dat ik vorig jaar publiceerde, wekte bij mij eindelijk belangstelling voor deze fase uit de oorlog. Ja, ik noem het voor het gemak maar Hongerwinterdagboek, maar het woord ‘Hongerwinter’ komt er niet in voor. Die term is pas maanden na de Bevrijding in zwang gekomen.

Oma’s dagboek begint op maandag 11 september 1944, 6 dagen na Dolle Dinsdag en 6 dagen voor het begin van de Slag om Arnhem. Op Dolle Dinsdag raasden zeer voorbarige geruchten door het land over een op handen zijnde snelle bevrijding.

De geallieerde troepen, die op 6 juni geland waren in Normandië, waren in de nazomer via Noord-Frankrijk en België opgerukt naar Zuid-Nederland. Market Garden was de codenaam van die operatie. Het doel ervan was: de grote rivieren te kruisen en via Arnhem door te stoten naar het Ruhrgebied en uiteindelijk Berlijn, met omzeiling van de Duitse Siegfriedlinie die wat zuidelijker lag.

Zondag 17 september landden duizenden parachutisten en honderden zweefvliegtuigen, onder andere op het weiland bij Wolfheze, dat ik in een vorig hoofdstuk op de foto had. Deze troepen hadden steun moeten bieden aan die ten zuiden van Arnhem. Met vereende krachten zouden ze dan drie bruggen kunnen veroveren. De meest oostelijke was de verkeersbrug in de binnenstad van Arnhem, op de plek van de huidige John Frostbrug, genoemd naar de Engelse legeraanvoerder die daar vier dagen stand hield tegen een Duitse overmacht. De meest westelijke was de spoorbrug tussen Arnhem en Oosterbeek.  Daartussenin lag nog een pontonbrug.

Het waren feitelijk drie bruggen te ver. Alles, maar dan ook alles zat tegen. Mist in Engeland hield verdere luchtoperaties tegen. Het oprukken van de troepen over de Maas en de Waal stagneerde.  De uit de lucht gevallen Airbornedivisie stuitte tussen Wolfheze en Arnhem op onverwacht grote Duitse tegenstand. De nazi’s werden geholpen door bataljons foute Nederlanders, NSB’ers. Maar  de opmars van de Britten werd ook gestuit door goede, feestende Nederlanders die hun bevrijders wilden verwelkomen.

Hotel Hartenstein aan de westkant van Oosterbeek, een 18e-eeuwse villa, was aanvankelijk het hoofdkwartier van de Duitsers, die echter meteen na het begin van de Slag om Arnhem op de vlucht sloegen.  Daarna annexeerden de Britten het gebouw en werd het HeadQuarters van generaal Urquhart.

Hartenstein lag in het midden van de ‘perimeter’, een gebied van een paar vierkante mijl waarop de geallieerden zich hadden teruggetrokken, maar dat ze uiteindelijk toch moesten verlaten. In de nacht van 25 op 26 september vluchtten de troepen hals over kop de Rijn over, richting Driel. De rivier werd bij de Westerbouwing, tussen Oosterbeek en Heveadorp, gekruist met boten en ook wel door zwemmers, onder hevig Duits vuur. Vele soldaten, voornamelijk Britse en Poolse, lieten het leven.

Anderhalve dag later noteerde mijn grootmoeder ontgoocheld in haar dagboek:

 
In Arnhem en Oosterbeek hebben de geallieerde troepen zich na tien dagen harde strijd terug moeten trekken. Wij zijn allen zeer onder de indruk en het is de menschen aan te zien wat een vreeselijke teleurstelling dat is. De bevrijding is in onze gedachten verder weg dan ooit.’

 
Vrijwel meteen begon voor de bewoners van Holland en Utrecht een periode van honger en gebrek die zou duren tot de Bevrijding, 7,5 maand later.

Arnhem werd geëvacueerd. De bevolking van de stad, een kleine honderdduizend man, verspreidde zich over heel de provincie Gelderland en ver daarbuiten. Velen brachten de rest van de oorlog door in kippenhokken en varkensstallen op het platteland.

In Hartenstein is nu het Airbornemuseum gevestigd, dat gewijd is aan de Slag om Arnhem en de daarop volgende ontruiming en diaspora.

 

Oosterbeek, de wandeling






Een foto van een trolleybus misstaat niet in een stuk over de Slag om Arnhem. Een foto van een trolleybus misstaat so wie so niet op een site die in principe over openbaar vervoer gaat, hoe ver daarvan soms ook wordt afgedwaald.  Maar er loopt ook een rechtstreekse lijn van de Slag om Arnhem naar de trolleybus, tegenwoordig hét symbool van de stad Arnhem.

Tot en met zaterdag 16 september 1944 reed er in Arnhem – net als indertijd in vrijwel alle grotere Nederlandse steden – een stadstram. Die zondag werd de remise aan de Westervoortsedijk, in de buurt van de verkeersbrug, gebombardeerd. Daarbij ging bijna het volledige trammaterieel verloren. Van de trambaan was na de oorlog ook niet veel meer over. De gemeente besloot, het tramnet niet opnieuw op te bouwen, maar over te gaan op trolleybussen.

De lijn Velp – Oosterbeek kreeg lijnnummer 1, dat ook de tramvoorganger ervan al gedragen had. Deze lijn heeft nog steeds een status aparte in het Arnhemse OV. Hij vertrekt als vrijwel enige niet uit de bussenloods bij het station, maar, zoals op een bordje staat vermeld, tegenover Haarhuis. En - dat moet je maar weten als buitenstaander! – dat is een hotel bij het Willemsplein, schuin tegenover het station.

Dit is een nieuwe gelede bus met banken in regenboogkleuren. Dit nieuwe model is echt heel geruisloos: een vaag gezoem en natuurlijk het gesuis van de banden op het wegdek, zodat je hem gelukkig nog hoort aankomen.

De bus beklimt de heuvel naar Museum Arnhem. Rond dat gebouw, en bij het Elisabeth Gasthuis een stukje verderop, is hevig gevochten tijdens de Slag om Arnhem. Het Gasthuis deed dienst als veldhospitaal.

Langs Arnhem Business Park rijden we Oosterbeek binnen. Ik stap uit. We schrijven dinsdagmorgen 25 november 2014, een zonnige, wat winterse dag met ideaal wandelweer, als je flink doorstapt.

Oosterbeek moet hoog geklasseerd staan op het lijstje van miljonairsgemeenten. Voor veel inwoners is hun home letterlijk hun castle. In de 19e eeuw was Oosterbeek een kunstenaarsdorp. Ook twee bekende schrijvers resideerden er: Jacob van Lennep en Johannes Kneppelhout, alias Klikspaan, over wie ik een pagina schreef.

Via heuvelige straten daal ik af naar het Benedendorp, ook wel: Oosterbeek-Laag, langs de boorden van de Rijn. Oosterbeek-Laag ligt inderdaad een stuk lager dan de andere helft van het dorp, aan weerzijden van de Utrechtseweg, waar de trolley rijdt. Je zakt zo’n meter of 20, op weg van de Veluwse heuvelen naar de Betuwse uiterwaarden. Een Zwitser zou er niet koud of warm van worden, maar voor Nederland is het toch een aanzienlijk hoogteverschil. Dank zij de site van Actueel Hoogtebestand Nederland hoef je dat niet meer op het oog of aan je voeten te schatten, maar kun je het desnoods op de decimeter bepalen.

De spoorbrug, waar in 1944 zo fel om is gevochten, ligt te blinken in de zon. Het is moeilijk voorstelbaar dat dit rustige, aangename dorp, met omringend landschap, ooit het strijdtoneel is geweest van een van de grootste veldslagen uit de Tweede Wereldoorlog; onwezenlijk.

Op de hoek van de Benedendorpsweg met de Acacialaan staat in de tuin van een bungalow de John Baskeyfield Tree. John Baskeyfield, indertijd 22 jaar oud, hield in diezelfde tuin met zijn zesponds-anti-tankkanon stand tegen een overmacht aan Duitse tanks die door Oosterbeek kwamen oprukken naar de rivier. Hij was gewond aan zijn been, maar bleef doorvechten, totdat een tankgranaat een eind maakte aan zijn leven. Zijn lichaam is nooit teruggevonden. Postuum kreeg hij het Victoria Cross toegekend; een hoge Britse militaire onderscheiding voor uitzonderlijke moed.

Verhalen als dit zijn te vinden op elke hectare binnen de perimeter van toen.



De Oude Kerk bij de uiterwaarden doet zijn naam echt eer aan. Delen ervan zijn nog afkomstig uit de Karolingische periode, vóór het jaar 1000. Tijdens de Slag om Arnhem was het godshuis een steunpunt van de geallieerden, en werden er gewonden verzorgd in de bijbehorende pastorie.  De kerk werd in die dagen deels verwoest. Na de oorlog is hij herbouwd in zijn oorspronkelijke pre-romaanse stijl.

Je kunt hier plaatsnemen op een bank met een plaquette ter nagedachtenis aan Leslie J. Plummer, en uitkijken over de plek waar deze soldaat zich met een gammel bootje in veiligheid wist te brengen over de Rijn. ‘Sapper'(geniesoldaat)  Plummer landde op 17 september per parachute in de omgeving van Wolfheze. Zijn regiment moest zich een weg naar Arnhem vechten, maar zou daar nooit aankomen.  Plummer overleefde de oorlog en kon zijn oorlogsrelaas nog 53 jaar lang vertellen; een verschrikkelijk verhaal. Veel van zijn kameraden lieten het leven in Oosterbeek. 

Vanaf dit punt stijg ik weer de heuvels in. Ik kom terecht in een idyllisch bekenlandschap waarvan het ook onvoorstelbaar is dat het ooit een veldslag heeft gezien. De Hemelseberg heet deze heuvel ook nog eens. De Oorsprongbeek stroomt hier door een ’grothuisje’ dat gemaakt is van misbaksels die ooit gebakken zijn in de vele steenfabrieken die hier langs de Rijn stonden.

Ik loop op goed geluk door Oosterbeek, zonder plattegrond, maar kom uit bij een lunchrestaurant, op lunchtijd, en dat is niet slecht gemikt. Nee, niet De Leeren Doedel, die ik al een paar keer genoemd heb maar die ook vandaag weer niet op mijn route ligt. De Oude Herbergh heet dit etablissement. Het is een in wijde kring gerenommeerd lunchrestaurant voor senioren, soms vergezeld van nog senioordere ouders – voor zover blijkt uit de momentopname van mijn bezoek.

 


Doel: het graf; Airborne Musuem ‘Hartenstein’



Dan op weg naar het hoofddoel van deze Veluwe-dag: Airborne Museum 'Hartenstein', op een klein kwartier lopen van De Oude Herberg. Onderweg zie ik landgoederen en appartementencomplexen voor de gegoeden die de doorsnee van Oosterbeeks bevolking uitmaken.

Tegenover Hartenstein staat een gedenknaald: het Airbornemonument. Hartenstein ligt in een park, even buiten Oosterbeek, en is op het eerste gezicht precies het soort buitenhuizen dat je verwacht in deze omgeving. Het hoofdkwartierschap is aan die villa niet af te zien; achtereenvolgens hoofdkwartier van beide belligerenten, nog wel. De lunch van de Duitsers stond nog op tafel toen de Britse bevelhebbers erin trokken. In het park eromheen staan wapens die hier zijn achtergebleven, en gedenktekens.

De vrouw achter de kassa somt op wat er hier allemaal te zien is. ‘En op de derde ondergrondse verdieping: de experience!’, zegt ze op verlekkerde toon, alsof ik mijn geld al niet heb neergeteld, en nog tot een bezoek moet worden overgehaald. Nou zegt het begrip: ‘experience’ me niet veel meer, sinds ik laatst die van Delden ondergaan heb, die bestond uit een collectie zoutvaatjes. Het zou wel eens zo’n woord kunnen zijn dat aan sterke inflatie onderhevig is.

De parterre en de eerste twee kelderverdiepingen zijn indrukwekkend genoeg, ook al zou de experience tegenvallen. Ze bevatten, behalve relicten uit de Slag, vooral getuigenissen, op schrift en op film, van Britten, Duitsers en streekbewoners. Getuigen van alle groeperingen komen hier aan het woord.

Een Britse parachutist was enthousiast om tegen Hitler ten strijde te trekken, maar het doel waarboven hij het vliegtuig moest verlaten, klonk hem onheilspellend in de oren: Grave. Natuurlijk het plaatsje aan de Maas waar een brug veroverd moest worden, maar op z’n Engels uitgesproken is het veeleer het graf.

Er is een film waarin een Britse officier in 2008, 64 jaar na dato, zijn Duitse tegenstrever opnieuw ontmoet. Die laatste ging akkoord met een bestand van twee uur, zodat de Britten hun gewonden in veiligheid konden brengen. ‘He is a good guy’, vindt de Brit van zijn voormalige vijand.

Die kwalificatie kan onmogelijk van toepassing zijn op de Duitse soldaat van wie een brief bewaard is gebleven aan zijn verloofde. Enthousiast schrijft de soldaat dat hij wat cadeautjes voor haar had bijeen geshopt uit verlaten woningen; wat aardige hebbedingetjes; sieraden...

Op verdieping -1 is het commandocentrum van generaal Uruquart nagebouwd, exact op de plaats waar het in werkelijk was. De Britse legeraanvoerders hadden de wijk genomen naar de kelder, omdat de Duitsers bezig waren, het bovengrondse gedeelte van Hartenstein aan barrels te schieten. Hyperrealistisch is een authentieke doktersjas met het bloed van een gewonde er nog op.

Voor mij is dat ‘experience’ genoeg, te staan op dezelfde plek waar het allemaal gebeurd is, tussen voorwerpen van toen. De kelder der kelders kan nu alleen nog tegenvallen.

Aan het begin lees je een bord:

 


Ja, als soldaten dat eens konden, rechtsomkeert maken bij nadering van een slagveld, louter omdat ze de angst en herrie niet konden verdragen! Als ze dat nou echt allemaal deden, alle militairen van alle landen, dan was er nooit oorlog; in zoverre hebben de pacifisten gelijk. ‘
Veronderstel nu eens dat ze een oorlog willen beginnen en dat er niemand komt opdagen’.

Ik betreed een nagebouwd vliegtuig, net zo’n glider als bij Wolfheze staat vereeuwigd als monument; een smal geval met banken in de lengterichting. Ben je daar doorheen dan zie je tanks op je afkomen en hoort Engelse en Duitse commando’s. Kosten noch moeite zijn gespaard om de bezoeker de indruk te geven dat hij op een heus slagveld is terecht gekomen. Er is zelfs een heel stuk Arnhem anno 1944 nagebouwd.

Ik verlaat deze experience snel, niet omdat ik er niet meer tegen zou kunnen, maar omdat het allemaal net een beetje té is: te toeristisch, te zeer gemaakt op de sensatie. Nee…

 

… maar de winter niet minder

De zon is inmiddels ondergegaan en ik pak de bus terug naar het station. Als ik een vlotte terugreis heb, kan ik nog even langs mijn moeder, voordat het in haar woonzorgcentrum bedtijd is – en dat is vrij vroeg.  Mijn langzaam maar gestadig waziger wordende moeder, wier geest soms nog opflakkert ik als haar een oude foto laat zien van onze vakanties op de Veluwe, of die zich beklaagt over al die Duitse soldaten die ze denkt te zien rondlopen in het tehuis (‘Het blijven toch Moffen!’). Het is een volkomen kromme vergelijking, maar ik schrijf hem toch op: oude moeders zijn net als oude soldaten. ‘They just fade away’.

Ik maak een jaarrondreeks van deze Veluwe-wandelingen. In de winter wandelen we verder, als alles verloopt volgens de planning van deze site. ‘… maar de winter niet minder’, zal de titel van die reeks luiden, wat natuurlijk een vervolg is op: ‘De herfst zal schitterend zijn…’.

Frans Mensonides
11 december 2014
Er geweest: dinsdag 25 november 2014








© Frans Mensonides, Leiden, 2014