Hoek van Holland Haven
Dit is deel 2 van de rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die weekdag met mijn WeekendVrij. Zoals ik in deel 1 al heb uitgelegd, is die titel ontleend aan een dichtregel van Constantijn Huygens die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Het
overzicht van alle tot dusverre verschenen afleveringen vind je aan de
onderkant van deze webpagina.
Zaterdag 5 september 2015: Hoekse
Lijn vermetrood (of: verlightraild?) - Prozaïsch
lijntje - Hoek van Holland Geen
Strand, of: de nauwe korfslak - Vlaardingen
Zaterdag 12 september 2015: Niet
meer naar de Jongens-H.B.S. - Alles
normaal op het
spoor - Harderwijk;
architectuur en moraal - Station
Zwolle zonder
dolle (en zonder winkels)
Zaterdag 19 september 2015: Utrecht Centraal mag best wat meer kosten - Culemborg, waar dode schrijvers voortleven - Culemborg in plaatjes - Weeshuis: an weldoenster tot helleveeg - Kuilenborgse Spoorbrug en gierpont
Zaterdag 26 september 2015: GVB-bussen
‘De trein rijdt eindelijk het eindstation
binnen en we
drommen
het perron op. Ik neem het mandje
van Riet over en we slaan
de weg naar
het strand in, te midden van een vastberaden voortstappende stoet’.
Bob den Uyl, ‘Morgen, als de zon
schijnt’
Het is bij mijn weten geen officieel
woord, vermetroën
(vermetrode, vermetrood), het klinkt en stáát niet, en ik twijfel zelfs
of
‘vermetrood’ wel correct gespeld is (wat er weinig toe doet als het
toch al
geen bestaand woord is). Toch is het wellicht het beste woord om mee
aan te
geven wat er te staat te gebeuren met de Hoekse Lijn, de spoorlijn
(Rotterdam
Centraal –) Schiedam Centrum – Hoek van Holland Strand, langs de
noordoever van
de Nieuwe Waterweg.
De in 1891 geopende, 24 km lange lijn
wordt tussen nu en december
2017 omgebouwd tot RET-metro. Metrolijn B, nu nog Nesselande
– Schiedam
Centrum,
gaat het nieuwe traject rijden. Daar zal de metro halteren aan de
bestaande
stations Schiedam Nieuwland, Vlaardingen Oost, Centrum, en West (weinig
fantasievolle benamingen), Maassluis sec en West (idem) en Hoek van
Holland
Haven. Die stations worden allemaal aangepast.
Verder krijgt het zich al maar
uitbreidende Maassluis een
derde station, Maassluis Steendijkpolder, en wordt het eindpunt, Hoek
van
Holland Strand, verplaatst naar een plek waar je het strand ook
werkelijk kunt
zien.
Hier de site van het Hoekse
Lijn-project, dat wel erg lijkt
op de ombouw van de Hofplein- en Zoetermeerlijn tot Randstadrail in de
jaren 00.
Ook de Hoekse Lijn moet onder de RET een lijn worden met overwegen,
bovenleidingen in plaats van een derde rail, en medegebruik door
treinen;
goederenverkeer Rotterdam - Hoek van Holland moet mogelijk blijven.
Daarmee kun je je afvragen of de
Hoekse Lijn 2.0 feitelijk
wel een metroverbinding mag heten, en of ‘verlightrailen’ bij nader
inzien geen
beter woord is om het project te beschrijven. Misschien moeten we het
houden op
verRandstadrailen.
En dan hopen dat er geleerd is van fouten bij de ombouw van de Hofplein- en Zoetermeerlijn, en dat de operatie niet net zo desastreus uitpakt. Ik schreef er regelmatig over in de periode 2006-2008, zie onder meer het hierboven gelinkte artikel. De Randstadrailvoertuigen stonden vaker naast de rails dan erop en de hele streek in de driehoek Den Haag – Zoetermeer – Rotterdam zat maanden en maanden zonder lightrail.
Schiedam Centrum
Hoe de dienstregeling er na 2017 uit
gaat zien op de Hoekse
Lijn, is nog niet beslist, maar de contouren
ervan worden wel zichtbaar. Men denkt aan het
volgende: Lijn B
rijdt vanuit Nesselande zijn huidige route tot Schiedam Centrum en pakt
daarna
de Hoekse lijn. Tot Maassluis Steendijkpolder rijdt er elke 10 minuten
een
metro, althans van maandag t/m zaterdag overdag, buiten de
schoolvakanties
(thans: elk kwartier een trein). Eén op de twee voertuigen rijdt door
naar Hoek
van Holland, dat dan een 20-minutendienst zal krijgen (thans:
halfuurdienst).
’s Avonds, op zondagen en in de
vakantieperiode rijdt de
metro elk kwartier (tegenwoordig: elk halfuur een trein). Eén op de
twee gaat
weer door naar het strand, maar in perioden met grote verwachte
stranddrukte
gaan alle treinen door naar zee.
In de ochtendspits buiten de
vakantieperiode zal lijn A (Rotterdam
Ommoord - Schiedam Centrum) doorgetrokken worden naar Vlaardingen West,
waardoor tussen Vlaardingen en Rotterdam een 5-minutendienst gereden
wordt (nu:
afwisselend 5 en 10 minuten).
Qua frequentie dus een vooruitgang.
Qua rijtijd blijft alles
ongeveer bij het oude, schat ik; de metrostellen zijn langzamer dan de
trein,
maar hebben een kortere haltetijd. Dat zal elkaar ongeveer compenseren.
Qua route gaat niet iedereen erop
vooruit. Vanaf de stations
op de Hoekse Lijn is er straks geen rechtstreekse verbinding meer met
Rotterdam
Centraal, maar daarvoor in de plaats wel één met bijvoorbeeld de
koopgoot bij
Rotterdam Beurs. Treinpassagiers richting Gouda / Utrecht kunnen nu pas
bij
Rotterdam Alexander overstappen op de trein, en zijn langer onderweg.
Reizigers
met andere bestemmingen stappen al over op Schiedam Centrum of
Rotterdam Blaak,
en gaan er niet op achteruit.
Een nieuw station in Maassluis, zoals
gezegd, dat zich de
laatste decennia langs de boorden van de Nieuwe Waterweg sterk heeft
uitgebreid
naar het westen. De gemeente heeft sinds 1970 al een station Maassluis
West,
naast Maassluis, dat al open ging in 1891. Dat laatste station gaat na
2017
Maassluis Centrum heten. Het nieuwe, allerwestelijkste station, krijgt
de naam
Steendijkpolder. Het middelste station van Maassluis heet straks dus
West, en
het oostelijkste station: Centrum. Verwarrend voor de buitenstaander,
maar wel
begrijpelijk voor wie weet hoe de voorgeschiedenis in elkaar zit.
Een plus van dit project is het feit
dat de metro straks in
Hoek van Holland doorrijdt totaan de strandafgang. Nu ligt het
eindstation op
1200 meter van het strand. Het kost een klein kwartiertje om daar te
komen,
voor de doorstapper zonder bagage, en een hele dikke 20 minuten voor
degene die
moet sjouwen met koelboxen, parasols of –plu’s, strandballen, vliegers,
badkleding, badmintongerei, surfplanken, zuigelingen en ingeklapte ligstoelen. Met
de auto kom je
bijna óp het strand. De trein kan de concurrentie met de vierwieler
momenteel
dan ook niet goed bolwerken en is zelfs op een goede stranddag maar
matig
bezet.
Ik ga de ombouwoperatie de komende
twee jaar volgen, en er
van tijd over berichten op deze site. Momenteel is er nog niets van te
zien. Ik
keek op zaterdag 6 september even in Vlaardingen en had de zondag
daarvoor, vermoedelijk
de laatste hete strandzondag van 2015, al de hele lijn genomen tot waar
hij
strandt in de duinen.
Vanuit de Hoekse Lijn heb je – en heb je straks ook nog –
zicht op grauwe huizen en op havenactiviteiten. Er is weinig poëtisch
aan het
lijntje, en het is dan ook geen toeval dat er aan weerszijden ervan
vooral
prozaïsten geboren worden. Ik denk in Maassluis uiteraard aan Maarten
’t Hart,
in Vlaardingen net zo uiteraard aan Lévi Weemoedt, wiens
hyper-tragikomische ‘De
ziekte van Lodesteijn’ zich daar afspeelt (zie het gelinkte
FHM-metje), en in
Schiedam aan Maarten Biesheuvel, die daar is geboren en getogen.
Merkwaardigerwijze kwam het
schrijverschap van zowel ’t Hart
als Biesheuvel pas tot volle ontplooiing toen zij verhuisd waren naar
het Bos-
en Gasthuisdistrict in Leiden. Ik woon daar al 52 jaar, zoals
de trouwe lezer
weet. Zelf vind ik die buurt vooral inspireren tot het verlaten ervan
om
reisverhalen te gaan schrijven.
Je kon die schrijvers, Maarten of
Maarten, soms in het wild
spotten. ‘Ik zag Bies en Eva bij de bakker’, vertelde mijn moeder soms,
als ze
thuiskwam van boodschappen doen. ‘Eva deed het woord, en Bies stond
maar wat
daas voor zich uit te kijken, alsof hij er niet bijhoorde. Ja, die is
natuurlijk weer een nieuw verhaal aan het uitdenken!’ Nooit zijn we op
het idee
gekomen om hem om een handtekening te vragen, of hem aan te spreken met
een mededeling
als: ‘Wat énig dat ik u nu ontmoet! Ik heb ál uw boeken!!’
In de Hoekse Lijn moet ik verder
altijd denken aan wie ik ook
al dacht in de bus naar Numansdorp: Bob den Uyl.
In zijn verhaal ‘Morgen als
de zon schijnt’ uit de bundel ‘Vogels kijken’ (1963) gaat de ik-persoon
een
dagje naar het strand in Hoek van Holland – dat in het verhaal niet bij
name
genoemd wordt, maar alles wijst erop dat de Rotterdamse schrijver dit
strand in
gedachten had.
De ‘ik’ is een ongelooflijk stuk
chagrijn, die nergens wat
aan vindt. Hij heeft een goeie baan op een handelskantoor en een leuke
vriendin, Riet, maar het kan hem allemaal gestolen worden. Verder wil
hij ook
niets. Van zijn snipperdag met zon kan hij niet genieten, omdat hij met
Riet
naar het strand moet. Hij wil het al een tijdje met haar uitmaken, en
zoekt
naar een goede gelegenheid. Op het strand verveelt hij zich de pleuris,
maar
wat de dag aardig breekt: hij troont haar mee naar een duinpan, en doet
het
daar met haar.
Zo’n wip duurt hooguit een paar
minuten, en daarna keert
zijn taedium vitae, zijn ennui, met verdubbelde hevigheid terug,
ondanks een behoorlijk aantal alcoholische consumpties dat hij in de
loop van
de dag nuttigt. ’s Avonds laat komt het dan toch tot de gewenste breuk
met
Riet, maar op een onwaardige manier, met veel geschreeuw, in plaats van
met het
goede gesprek dat hij in gedachten had. Een beklemmend verhaal.
Op het station met de dus onterechte
naam Hoek van Holland
Strand sluit ik me aan bij een rij van een stuk of 60, 70 reizigers die
uit willen checken – één chippaaltje op een station dat piekvervoer
kent op
stranddagen en geen sterveling bij slecht weer. Daarna ga ik verder in
de
ganzenpas over het voetpad naar het strand.
De metro zal zijn weg vanaf dit punt
volgens planning
vervolgen aan de voet van de duinen, achter de drie blokkige flats en
het
etablissement La Porte Salute langs. Daarna gaat het met een flauwe
bocht naar
het strand.
Als tenminste de nauwe korfslak geen roet in het
eten komt
gooien, en het milieurakkersgilde, dat van mening is dat de habitat van
dit met
het ongewapende oog onwaarneembare diertje niet doorkruist mag worden
door een
metrolijn. Dat slag, dat wordt een mens toch ook wel eens een keertje
kotsbeu.
Ze richten hun pijlen bij voorkeur op het OV, en bezitten zelf
doorgaans een
benzineslurper, waar ze echt niet buiten kunnen.
Eventueel kan de metro hier
ondergronds gaan, in een
uitgraving. Hopelijk is het eind van dit liedje niet, dat het
eindstation van
de Hoekse Lijn op zijn huidige ongunstige plaats blijft
‘Stations, dan de stad weer. Eerst
de nieuwe buitenwijken.
Repen flats op een rij, baksteen met de kleur van een zieke huid.
Afwisselend
hoog- en laagbouw, dat komt door de moderne
inzichten. Het moet erg mooi staan
op een maquette’.
Dat schreef Den Uyl al in 1963 in het
hierboven besproken
verhaal. Hij zag het goed. De huurprijs van de huizen aan deze lijn zal
niet
kinderachtig zijn, want je hebt uitzicht op het water van de Waterweg.
Maar
zelf dragen de flatblokken alleen maar bij aan het beeld dat
Vlaardingen
oproept: een grauwe havenstad. Die feitelijk toch ook ergens wel weer
best fotografeerbaar
is, zelfs op een voortijdige herfstdag, begin september. Je moet je
camera dan
wel waterwaarts richten.
Ik stap uit de Sprinter bij
Vlaardingen Centrum en loop
langs een tot appartementen verbouwd pakhuis naar de Nieuwe Waterweg,
waar je je
altijd kunt aansluiten bij de daar op wacht staande bootspotters.
Vandaag zien
zij en zie ik zowaar een theeklipper - blinde gok; ik heb de ballen
verstand
van zeilschepen, voor hetzelfde geld is het een koffieschoener. Hij is
hier nog
verdwaald van Sail Amsterdam, of juist helemaal op zijn plaats bij de
Havendagen Rotterdam die dit weekend gaande zijn. De vermeende clipper
heeft de
zeilen gestreken, vaart op een klaarblijkelijk aanwezige hulpmotor en
wordt ingehaald
door een aantal scheurende speedboten die er al dan niet bijhoren, bij
die
Havendagen.
Het Delta Hotel heeft 72 ‘nautische’
kamers. Die hebben
uitzicht op de Nieuwe Waterweg, maar ik ben bang dat het daarbij niet
blijft.
Er zullen ook wel visnetten aan het plafond hangen, en schepen in
flessen op de
nachtkastjes staan.
Het havenhoofd van Vlaardingen is
bereikbaar met RET-bus 57
in een armetierige frequentie, en gelukkig, als je een paarhonderd
meter verder
loopt, ook met de trein en straks de metro. Ik steek het spoor over en
loop
langs de haven naar het hart van de stad, gevormd door een wat somber
plein met
kerk en stadhuis, waarvandaan zich een netwerk van spelonkige stegen
vertakt
door Vlaandingens centrum.
Boven het winkelhart torent het
Liesveldviaduct uit, waar je
enkele stads- en streekbussen kunt nemen. Ik pak lijn 56, om die een
paar
haltes verder weer te verlaten bij Vlaardingen Oost waar ik weer verder
reis
met de Hoekse Lijn. Ik houd de lezer de komende 27 maanden op de hoogte
van de
vermetroïng daarvan; laten we het zo voorlopig maar noemen.
Frans Mensonides
18 september 2015
Er geweest: zondag 30 augustus en zaterdag 5
september 2015.
P.S.: In de millenniumwinter deed ik de
Hoekse Lijn al
eens; een door mij bijna vergeten stukje. Ook toen waren er
al plannen voor een overname
door RET. Maar ruim 15 jaar
later gaat het echt gebeuren.
FM
Wat doe je op de 29ste Open Monumentendag, als je woont in Leiden, Nederlands monumentenstad nummer 4? Dan verlaat je de stad, omdat je vrijwel alle monumenten al eens van binnen hebt gezien op een van de 28 vorige OMD’s. Ik bracht hem dit jaar door in Harderwijk, en ging op de terugweg even kijken naar de gloednieuwe onderdoorgang in het monumentale station Zwolle.
Speciaal de oude ‘Jongens-H.B.S.’ op de hoek van de Burggravenlaan en de Hoge Rijndijk in Leiden wil ik niet meer zien, ook al bestaat dat misbaksel van Dudok morgen op de kop af een eeuw. Ik verlaat de stad vooral, om niet weer in de verleiding te komen tot een bezoek.
In 1974 zat ik elf weken op die school, die toen Openbare Rembrandt Scholengemeenschap heette en thans het RK-Bonaventuracollege is. Mijn periode in dat schoolgebouw vormde het onbetwistbare dieptepunt in mijn leven – tot nu toe, moet ik daarbij zeggen, want geen mens weet hoe oud hij wordt en wat voor ellende hem nog zal treffen in de hem resterende jaren.
En het stuk dat ik in 2007 over die school schreef, ook geïnspireerd door een bezoek tijdens een OMD, vormt een onbetwist dieptepunt in het oeuvre op mijn Thuispagina. Wie erop KLIKT, doet dat op eigen verantwoordelijkheid. Ik wil het zeker niet stimuleren, maar die pagina ook niet verloochenen. Sommige stukken schrijf je voor een publiek, andere louter voor jezelf. Er was een steen, een rotsblok, ja een halve berg van mijn hart gevallen toen ik het artikel voltooid had.
In 1974 was ik 17 jaar oud, en die school pas 59 jaar, maar toch leek het gebouw me rijp voor de slopershamer. De deplorabele toestand van het gebouw harmonieerde perfect met mijn geestesgesteldheid. Maar toen ik de school in 2007 terugzag, was hij aardig opgekalefaterd, en teruggebracht tot wat Dudok misschien bedoeld had – al blijft het in mijn ogen een misbaksel. Eind goed, al goed, was een gedachte die zich aan me opdrong. Daarom wil ik er nu niet meer heen.
En vanaf morgen: over eeuwelingen niets dan goeds. Een gebouw dat die status bereikt, is verder boven kritiek verheven.
Dan op pad, in een rubriek die in beginsel over treinreizen gaat. Eigenlijk heb ik er na gisteren wel een beetje genoeg van; het is, dat het vandaag OMD is... Ik zou gisteren op een vrije vrijdag even een kijkje nemen in Elten, voordat alle Duitse grenzen definitief gesloten zouden worden voor vluchtelingen en iedereen. Daartoe moest ik met de trein naar Zevenaar en daar de bij mijn weten enige internationale buurtbus nemen.
Net toen ik Utrecht Centraal bereikt had, viel daar bijna het hele spoorverkeer stil, door één defecte goederentrein. Dat duurde de rest van de dag. Ik bereikte Zevenaar met overstappen in Amersfoort, Apeldoorn, Zutphen en Arnhem, en reisde op de terugweg uit voorzorg maar om via Deventer en Schiphol. HIER in geuren en kleuren verslag van dat alles.
Zaterdagmorgen heet de situatie rond Utrecht Centraal normaal te zijn; geen mitsen en maren meer op teletekst. Mijn IC uit Leiden heeft slechts een kleine tien minuten vertraging; ik heb het gisteren wel erger meegemaakt.
Dat er geen Sprinter naar Harderwijk klaarstaat, heeft niets te maken met gisteren. Het is te wijten aan gepland onderhoud tussen Utrecht en Amersfoort. Laten we er maar aan wennen. Op Prinsjesdag zal blijken dat ProRail een half miljard tekort komt, en daardoor in het vervolg ook onderhoud zal moeten plegen op werkdagen, overdag, omdat dat goedkoper is. Misschien zijn we dan eindelijk ook af van die beminde zaterdagen met stremmingen op 15 trajecten of meer.
Er wordt omgeroepen wat ik al van plan was: de IC naar Amersfoort te nemen en daar over te stappen op de Sprinter naar Zwolle. Volgens de omroep moet ik dan rekening houden met een kwartier tot een half uur extra reistijd. Ja, dat is altijd verstandig als je met de trein wilt, maar ik ben precies even lang onderweg naar Harderwijk als ik zonder stremming geweest was.
Het station in die stad ligt op de schop. Het krijgt op het eerste gezicht een metrotunnel. Ha, eindelijk een metro naar het Dolfinarium, in plaats van die wandeling van een stijf kwartier naar de binnenstad, en in plaats van stads- en streekbussen die hier meestal net geen aansluiting geven op de treinen.
Maar het graafwerk maakt bij nader inzien deel uit van een opknapbeurt van station en stationsomgeving. De altijd dichtzittende overweg Oranjelaan / Stationslaan wordt vervangen door een tunnel. Verder komt er een nieuw busstation en een nieuwe fietsenstalling. Hier de digitale maquette.
Waarom
een Open Monumentenzaterdag doorbrengen in Harderwijk? Waarom niet? De
voormalige Hanze-, vissers- en universiteitsstad heeft een opmerkelijke
monumentendichtheid per hectare, die door weinig steden overtroffen kan
worden. Er is gratis een handzaam boekje verkrijgbaar met een wandeling
langs 30 monumenten. Gelukkig zijn ze niet allemaal open, anders was ik
nog steeds onderweg geweest. Hieronder een hoop foto’s en wat korte
tekstuele uitleg.
Drie zomers geleden (het lijkt een eeuwigheid…) deed ik Harderwijk als onderdeel van een Zomerplakboek en besteedde ik voornamelijk aandacht aan het academische verleden van de stad en mijn eigen nostalgie van onze Veluwe-vakanties uit de jaren 60. Nu een paar andere dingen; keus genoeg, hier.
Het Oude Stadhuis is in verbouwing en ingepakt in wit plastic. Aangezien dat niet geschied is door de kunstenaar Christo, is het exterieur momenteel niet echt een foto waard. Zeker wel is dat de uit 1727 daterende Raadzaal, met goud behangen (voor minder deden ze het toen niet), en voorzien van de portretten van verscheidene Oranjes en hun echtgenotes.
Momenteel is in dit Oude Stadhuis de Popschool gevestigd, en dat lijkt me een hele vooruitgang ten opzichte van een stadhuis. Over pop gesproken, OMD betekent naast Open Monumentendag, ook nog Orchestral Manoeuvres in the Dark, een Liverpoolse synthpopband uit de vroege jaren 80, die misschien wat minder in het geheugen is beklijfd dan een vroegere beatgroep uit die stad. ‘Architecture and morality’ is beslist een geschikt achtergrondmuziekje bij een OMD. Een wat pretentieus bandje, dat zeker; alleen die titel al. En wat dan precies de moraal is, blijft in het ongewisse; het nummer heeft geen tekst.
Een van de vele knusse pleintjes waaraan Harderwijk rijk is. Dit ligt
bij het Klooster en heet ook Klooster.
Dit Hortuspark was ooit kloostertuin en tegenwoordig een aangename groene long in de binnenstad. Het terras van de HEMA biedt er uitzicht op, en er zijn HEMA’s in dit land die het met minder moeten doen. Bij de reconstructie van het park is de beek De Sypel beter zichtbaar gemaakt. Hij stroomt van de Veluwse heuvelen door Harderwijk naar de voormalige Zuiderzee, maar gaat in de rest van de binnenstad onzichtbaar onder de huizen door.
De voorname Vischmarkt, met veel patriciërshuizen.
Ik
vond daarnet dat je alle eerbied verschuldigd bent aan eeuwelingen, dus
helemaal aan deze Vischpoort, die er al bijna vijf eeuwen staat. Het is
de enige compleet bewaarde stadspoort van Harderwijk, waar verder
alleen restanten zichtbaar zijn van de stadsmuur en de overige poorten.
De Vischpoort had de driedubbelfunctie van stadspoort, vuurbaak en
vuurtorenwachterswoning. Vandaag doet hij tevens dienst als achtergrond
voor een huwelijksfoto.
Dit behoort tot de vele dingen die je kunt doen in een kerk, meer
specifiek in een Grote Kerk: een panoramafoto schieten.
Dit vissershuisje
aan de Kleine Marktstraat is ook op andere dagen dan OMD’s te
bezichtigen. Het dateert van 1756. Daarvoor stond op deze plek een huis
met een ‘hang’ in het voorhuis, een grote, twee verdiepingen beslaande
ruimte die in gebruik was als palingrokerij. Het huidige huis heeft ook
zo’n grote vide voorin, die echter gebruikt is om visnetten op te
hangen.
Verder bood zo’n huisje een dak boven het hoofd aan de visser, de vissersvrouw en een stoet kinderen. Men sliep zittend in de bedstee, want wie languit liggend sliep, zou nooit meer wakker worden, volgens het toenmalig volksgeloof. Kleine kinderen werden te slapen gelegd aan het voeteneind; iets grotere werden ondergeschoven in een soort lade.
In de ‘hang’ hangen (het woord zegt het al) tegenwoordig schilderijen van Tinus Lieman en Eibert den Herder; visserstaferelen uit de goeie, ouwe tijd dat de Afsluitdijk er nog niet lag en Harderwijk nog aan het zilte nat lag.
Den Herder was naast schilder ook fabrikant en politicus. Hij richtte zelfs een landelijke politieke one-issue-partij op die de afdamming van der Zuiderzee wilde tegenhouden (bij dit hoofdstuk past een ander achtergrondmuziekje).
Velen hier vinden nog steeds dat Den Herder gelijk had. Maar hij behaalde geen kamerzetels en de Afsluitdijk, die kwam er. Met bewonderenswaardig aanpassingsvermogen legde De Herder daarna de basis voor het toerisme in Harderwijk, met boottochtjes over wat vanaf toen IJsselmeer heette. Zijn twee zoons stichtten het dolfinarium waar Harderwijk nu beroemd om is in binnen- en buitenland. Hoe lang zal dat er nog staan? De wilde dieren zijn deze maand uit de circussen verbannen, dus binnenkort zullen de dolfijnen ook wel uit de dolfinaria moeten wijken.
Tinus Lieman, ‘De varende Rembrandt van Harderwijk’, was, evenals Den Herder, een Bekende Harderwijker. Hij oefende eerst het beroep van visser uit, maar in de tijd na de afsluiting was dat geen vetpot meer. Lieman nam een baan aan de wal en legde zich in zijn vrije uren toe op de schilderkunst. Hij bleef ongehuwd en verzorgde zijn oude moeder. Soms zijn schaarse biografische feiten al voldoende om een warme sympathie op te vatten voor een persoon die je zelf niet gekend hebt.
De visserswoning heeft een vijftienruits schuifraam. Daarom besluit ik dit stuk over Harderwijk met een vijftienluikse mozaïekfoto. Klik erop om hem schermvullend te krijgen.
Het 12e station van Nederland qua aantallen in-, uit- plus overstappende reizigers, is monumentaal genoeg voor een OMD; op een jaar na anderhalve eeuw oud. Maar ik maak vandaag alleen een omweg via Zwolle om de nieuwe onderdoorgang te fotograferen. Hij is vorige week geopend, en ook nog min of meer af.
Ik had begrepen dat er een galerij van winkels en horecagelegenheden in die tunnel zou komen. Maar alleen aan de zuidzijde (de kantorenkant) zijn een paar kleine winkeltjes in aanbouw.
Dat is wat teleurstellend, maar verder ziet deze onderdoorgang er prima uit, hypermodern, in plezierig contrast met het monumentale stationsgebouw. Hij fotografeert ook goed, alsof de architect rekening heeft gehouden met stationsfotografen als ik.
Jarenlang heeft Zwolle het moeten doen met een noodtraverse, noodtrappen en noodliften. Het station maakte toen, vooral rond kwart voor en kwart over het uur, een overvolle, drukke indruk. Nu verspreidt de mensenmenigte zich meer en kun je er flink de pas inzetten om je overstap te halen.
Achter het station, aan de genoemde kantorenkant, is het op zaterdagmiddag unheimisch stil. Zo moet de wereld eruit zien na de Grote Epidemie: lege gebouwen en fietsen in de stationsstalling die nimmer meer afgehaald zullen worden.
Je zou hier bijna naar maandagmorgen gaan staan verlangen. Maar ik werkelijkheid doe ik dat naar de volgende beminde zaterdag. Waar die heen zal voeren, ik heb nog geen idee. Of eigenlijk wel, want hij is alweer achter de rug als dit stukje gepubliceerd wordt.
Frans Mensonides
27 september 2015
Er geweest: zaterdag 12 september 2015
Deze zaterdag ging ik naar Culemborg. Nee, niet failliet,
maar gewoon echt letterlijk naar Culemborg. Misschien een raadselachtige
opmerking, maar hij zal verklaard worden.
In Culemborg bezocht ik het Museum Elisabeth Weeshuis, dat een
indruk geeft van de onplezierige omstandigheden waaronder weeskinderen in
vroeger eeuwen moesten leven.
Op de heen- en terugweg fotografeerde ik de onlangs
uitgebreide stationshal van Utrecht Centraal.
We beginnen met dat laatste. Het project SU 2030 (See you in
Utrecht) nadert zijn voltooiing. Doel ervan is: het uitbreiden van Utrecht
Centraal, het drukste station van Nederland, waar de vervoersstroom tussen nu
en 2030 zal groeien van 230.000 naar 300.000 in-, uit- plus overstappende
reizigers per dag.
Deze zomer werd een groot stuk stationshal opgeleverd ten
westen van wat er al stond, en ten westen dáárvan een nieuwe, overdekte, doch
aan één kant open traverse. Die loopt van de Jaarbeurs naar de centrumzijde van
het station, over de sporen heen, en biedt een aardige spotplek aan treinspotters.
Je ziet, als je naar beneden kijkt, in ieder geval rails en treindaken.
Ook kun je moeilijk heenkijken om het nieuwe Stadskantoor, een
torenhoog, min of meer H-vormig gevaarte. Het is me een raadsel, waarom
gemeenten zulke monolieten nog blijven oprichten, in het tijdperk van
thuiswerken; de gemeente Delft is er al bijna door naar Culemborg gegaan.
Prestige zou een rol kunnen spelen; dat zal er wel weer achter zitten. Gelukkig
kunnen ze overtollige kantoorruimte straks altijd nog in gebruik nemen voor het
huisvesten van vluchtelingen. Ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat er de
komende jaren meer behoefte zal zijn aan asielzoekerscentra dan
kantooroppervlak.
Het woord ‘traverse’ is indertijd speciaal uitgevonden voor
de glazen loopbrug van Utrecht Centraal naar de Jaarbeurs die in de jaren 70 is
aangelegd. Buiten Utrecht heb ik weinig oprichtsels gezien die zich traverse
mogen noemen. Maar de oer-traverse naar de Jaarbeurs is nu verdwenen, tegelijk
met de wat obscure horecagelegenheden die je daar tegenkwam tussen station en
Beatrixhallen. Ze heeft plaatsgemaakt voor een uitstulping van de stationshal
en een fraaie, brede trap waarop je ook mag zitten –bijvoorbeeld als je werkt
in dat Stadskantoor, en je je lunchboterhammetjes wilt opeten in de frisse buitenlucht.
Aardig gevonden, die mega-trap; beslist een aanwinst. De
beminde-zaterdagssfeer wordt vanmorgen nog onderstreept door een draaiorgel dat
vrolijke deunen de trappen op zendt. Dat zal zijn evergreens vast niet ten
gehore brengen als op weekdagen forenzen deze treden nemen, ’s morgens half
slapend, en aan het eind van de middag moe, brak en gedesillusioneerd. Vrolijke
muziek zou dan misstaan.
Ook voorzag het SU-project in aanleg van een 7e eilandperron
aan de jaarbeurszijde van het station. Daarlangs lopen de sporen 20 en 21. Die zijn
speciaal voor mij bedoeld, vandaag, want je kunt er cross-platform overstappen
uit de IC uit Leiden op de Sprinters naar Tiel en ’s Hertogenbosch – Breda, die
allebei in Culemborg stoppen. Het station van die naam is 7 dagen per week 18
uur per dag bereikbaar met 4 sprinters per uur die een stijf kwartiertje doen
over hun rit naar die Betuwse stad.
Die spooruitbreiding is, niet tot genoegen van de OV-consumentenorganisaties,
gepaard gegaan met het verwijderen van tweederde van alle wissels rond Utrecht
Centraal.
De filosofie is: vaste aankomst- en vertrekperrons per
treinserie. Dat is veel duidelijker, vonden NS en ProRail, en dan loopt alles ook veel
gestroomlijnder. Aanvullend voordeel is dat je dan nooit meer hoeft bij te
sturen als er langs één van die perrons bijvoorbeeld een defecte trein staat.
Dat kan dan niet meer: even een trein laten uitwijken naar een ander perron. Aan
bijsturen had men toch al een grote hekel; veel en veel overzichtelijker is het
om gewoon ALLES in de soep te laten lopen. Dan komt er niemand meer weg, en
hoeft geen een reiziger meer jaloers te zijn op een ander.
Zoals vorige week vrijdag, nine eleven, toen bijna het hele treinverkeer rond Utrecht stil
kwam te liggen omdat een goederentrein de bovenleiding had beschadigd. Ik zat
er midden in, op weg naar Elten. Een verslag volgt nog; ik lig wat achter met
schrijven – of vóór met beleven, kan ik ook zeggen.
Helaas is – het zal eens niet zo zijn! – de hele
verbouwingsoperatie van Utrecht Centraal duurder uitgevallen dan begroot: de
stationshal om en nabij 50 miljoen en het slopen van al die wissels circa 30.
Maar dat bedrag zinkt in het niet bij wat ProRail in zijn geheel tekort komt of
kwijt is of verduisterd heeft: een half of een heel miljard; het is zoveel, dat
ze niet eens precies weten hoeveel.
De vingers wijzen, behalve naar de ProRail-top, ook naar
staatssecretaresse Mansvelt (PvdA) die ervoor verantwoordelijk is. Wanneer trekt
die aan het pluche geplakte totebel eens haar conclusies en neemt ze een enkele
reis, weg uit Den Haag? Op dinsdag 29 september zal ze van de Kamer drie weken
respijt krijgen om nog wat rapporten bijeen te zoeken en bijeen te fantaseren.
Op de dag dat dit stukje online gaat, bungelt ze nog steeds.
Station Culemborg lag vroeger een kilometer buiten de
bebouwde kom en tegenwoordig te midden van nieuwbouwwijken plus een
bedrijventerrein. Een van die wijken heet Hoge Prijs; ik weet niet of dat slaat
op de huizen en hypotheken. De Weg naar Parijsch die op de plattegrond staat,
zal wel niet echt naar de Franse hoofdstad leiden.
Het Gelderse stadje was vroeger berucht om het feit dat
schuldenaars er ongestraft een toevluchtsoord konden zoeken. Binnen de
stadsmuren waren ze veilig voor hun schuldeisers. Vianen was van hetzelfde
laken een pak. Ze stonden dan ook in een kwalijke reuk. Als je in een 17e-eeuws
pamflet of spotvers Vianen of Kuylenborgh (Culemborg) zag staan, wist je
genoeg. Het ging dan niet over die twee stadjes aan de Lek, waar verder weinig
gebeurde, maar om armoedzaaiers, criminelen, faalhazen, falderappes en tuig van
de richel.
Culemborg was dus verguisd in de literatuur van weleer. Van
de weeromstuit staan tegenwoordig
schrijvers en dichters er in hoog
aanzien. Op weg van het station naar de binnenstad loop ik door een
schrijversbuurt. En in het centrum zie ik aan de ene kant van de straat een
aankondiging van een Gerrit Achterberg-week en aan de andere kant de naamplaat
van het Louis Paul Boongenootschap. Een man die me ziet staan kijken, komt naar
buiten. Hij is de broer van de stichter van het genootschap.
Ik zeg dat het me allemaal verwondert. Schrijvers worden in
Nederland niet meer gelezen als ze langer dan 10 jaar dood zijn; het is een
bekend feit. En Achterberg en Boon zijn 53, respectievelijk 36 jaar geleden
ontslapen.
Nee, maar in Vlaanderen is dat anders, zegt de man;
regelmatig zakt hij af naar het zuiden van ons taalgebied om daar met
gelijkgezinden onder een goed glas bier te disputeren over en te declameren uit
het werk van dode Vlaamse auteurs.
Louis Paul Boon had bij mijn weten niets met Culemborg, maar zijn adepten wonen hier nu eenmaal. Anders is het met Achterberg, die een kind van de Lek was. Hij kwam ter wereld in Nederlangbroek bij Wijk bij Duurstede. Ik kom de moordenaar-dichter wel eens vaker tegen in het land, zonder naar hem op zoek te zijn; vorig jaar bijvoorbeeld in het Achterhoekse Neede.
De Boon-man wijst me op een wonderschoon muurgedicht van
Achterberg dat te zien is op de Varkensmarkt, een paar stappen verderop. Ik had
er geen dag vroeger voor moeten komen; het is gisterenavond onthuld.
Ik zie het even later – en helemaal in de lijn van Culemborg
hangt het pal naast een levensgroot pamflet van een plaatselijke politieke
groepering. In die muurkrant worden de burgemeester en andere notabelen
gehekeld om hun (vermeend) wanbeleid en financiële malversaties. Het
straatrumoer uit oude pamfletten is hier gelukkig nog niet verstomd.
Maar laat ik even tijd nemen voor Achterbergs gedicht. Het
is inderdaad prachtig. Echt een Achterberg-thema, zegt de analyticus in mij:
verlangen naar een onbereikbare (ge)liefde. Maar bij het gevoelsmens dat ik soms
ook ben, komt het gedicht opeens snoei- en snoeihard binnen, zo hard dat ik het
de hele middag niet meer kwijtraak.
Het doet me, waarschijnlijk onbedoeld door Achterberg,
denken aan een vrouw die eens mijn levenspad kruiste. Nee, dat was geen geliefde. Zij was mijn loopbaancoach.
Ik besef dat het niet voor me pleit, zo iemand in de arm te nemen, maar de waarheid
mag niet verzwegen worden.
Ze was van een nogal zweverige
levensovertuiging, maar dat had ik helaas te laat in de gaten. Ze geloofde dat
alles in diepste wezen Liefde is (‘Maar je mag het ook God noemen, hoor, of Brahma’).
Ik had vooral neiging om het Grote Lariekoek te noemen; ik was ruim 40 en zat
middenin de koppigheidsfase die de meeste mannen dan doormaken, de tweede
puberteit noemt men het wel.
Nee, in ieder mens, zette ze uiteen, ook de grootste cynicus
(ze keek me verwijtend aan), ja de meest verstokte botterik, of zelfs
psychopaat, of crimineel, heeft diep binnenin zich nog een kern van Zuivere
Liefde. Zo komen we ook ter wereld, onbedorven, als onbeschreven blad. Maar die
oerbron van liefde kan uit zicht raken door nare, traumatische ervaringen (beroerde
opvoeding, pesten op school, huiselijk geweld, vechtscheidingen, somde ze op).
‘Of een paar jaar werken als systeembeheerder’ vulde ik aan, want daarvoor had
ik haar geconsulteerd.
‘Maar’, wierp ik tegen, ‘dat zijn dan wel allemaal dingen
die veroorzaakt worden door andere mensen. Mensen die zelf ook ooit geboren zijn
als wezens van zuivere dinges, of hoe noemde je dat? Hoe verklaar je dan hoe
alle rottigheid in de wereld is gekomen, als iedereen 100% ‘goed’ te wereld
komt? Dat is toch niet plausibel; dat is dan toch een contradictie?’ Ze vond
dat ik ‘teveel in mijn hoofd zat’, te verstandelijk redeneerde. Maar dat was
natuurlijk geen antwoord op mijn vraag.
Dat coachingstraject duurde niet lang. Het was niet vol te
houden. Voor haar niet, bedoel ik; ik had nog wel tien sessies op dezelfde voet door
willen discussiëren; argumenten had ik nog genoeg. Maar wijzer word je niet van dit soort ellende. Die ik nog
zelf moest betalen ook, en haar rekeningen waren bepaald niet kinderachtig.
Aan dat alles loop ik vanmiddag terug te denken terwijl ik Culemborg
fotografeer.
Als alle goede dingen bestaat Culemborg uit drieën. In de
late middeleeuwen was het een klein, vierkant stadje van hooguit 400 bij 400
meter. Daarna kwamen er twee stadsuitbreidingen, een naar het noorden, het
Havenkwartier bij de Lek, en een naar het zuiden. Daarbij liet men de
zuidelijke stadspoort staan. Die staat er nu nog steeds en heet terecht
Binnenpoort, want hij ligt nu midden in de stad. Bergen op Zoom heeft ook zo’n
binnenpoort; het lijkt wel het kenmerk van wat aparterige steden.
Het stadskasteel moet ooit minstens even indrukwekkend zijn
geweest als die poort. ‘Er zijn in de loop van de eeuwen diverse bouwkundige
veranderingen uitgevoerd’, zoals een informatiebord zegt. De verwoesting in de
Tachtigjarige Oorlog was daarvan de meest ingrijpende, en de sloop van de ruïne
rond 1800 de laatste. Het is er niet meer en staat dus ook niet op de foto.
Culemborg, hieronder in een mozaïek, werd vijf eeuwen lang, tot de Franse Tijd, geregeerd door een Heer of
Vrouwe, die zich na 1555 graaf of gravin mocht noemen. Het graafschap Culemborg
was een stadstaat, waar Den Haag bijzonder weinig over te vertellen had.
Vrouwe Elisabeth van Culemborg liet bij haar dood in 1555 een
groot kapitaal na, dat volgens haar testament ten goede moest komen aan
behoeftigen. Er werd een weeshuis gesticht. Mijn fans, die blijkbaar lucht
hebben gekregen van mijn komst, staan me al op te wachten op de binnenplaats –
al kijken ze voorshands de verkeerde kant op. Lastig wordt dat, overal waar ik
kom, zo’n welkomstcomité.
12x Culemborg. Klik voor een schermbrede weergave
Dat Museum Elisabeth Weeshuis wil ik van binnen zien. Mede
omdat het in Culemborg slechts concurrente heeft van musea gewijd aan Elvis
Presley en kantoormeubelen. Maar vooral omdat ik als kind altijd erg onder de
indruk was van boeken over wezen. Dat kwam natuurlijk doordat ik zelf al op
4-jarige leeftijd een halve wees was geworden.
Die boeken schetsten geen vrolijk beeld van het
wezenbestaan, en het Culemborgse weeshuis (dat naast museum, tevens bibliotheek
en café is) doet dat ook niet. Het Elisabeth-weeshuis was het eerste in
Nederland dat als zodanig gebouw werd. Een paleisje lijkt het van buiten. Maar
binnen regeerden de ‘protectoren’, de regenten, met harde hand.
Om te beginnen al bij de poort. Kinderen met ziekten,
gebreken of wat we tegenwoordig een rugzakje zouden noemen, kwamen er niet in.
Alleen wezen, gezond van lijf en leden, die men een vak kon leren, zodat ze op
een dag iets zouden gaan verdienen; geen kneusjes. Vaak kwamen ze terecht in de
meubelindustrie, die hier floreerde. De tabak deed dat ook, maar sigaren en
sigaretten zag men de wezen toch liever niet vervaardigen.
Wie eenmaal binnen was, had een rotleven, met draconische straffen
voor de kleinste vergrijpen. De kinderen droegen een uniform, zodat iedereen in
de stad kon zien dat ze wees waren; stigmatiserend, zouden we dat tegenwoordig noemen. Ze sliepen op een grote
slaapzaal, in bedden vol ongedierte, en met een walmende kak-ton in een hoekje.
Ergens in de 19e eeuw werd de onzalige bepaling van kracht
dat de binnenmoeder katholiek moest zijn en de binnenvader protestants. Dat was
natuurlijk vragen om gedonder. Het weeshuis leed onder snelle mutaties van
vaders en moeders. Rond 1900 waren de omstandigheden voor de weesjes zo
abominabel dat er verontwaardigde stukken in de plaatselijke kranten over verschenen.
Een ‘helleveeg’, zo werd de toen dienstdoende weeshuismoeder genoemd.
Waarom denk ik op dit moment ineens weer aan die
loopbaancoach? Ze ried me een keer aan, mijn moeder zonder mankeren in een
bejaardentehuis te stoppen, als ze hulpbehoevend zou worden. Ik vond het wat
schril klinken uit de mond van iemand die de liefde predikt.
In 1952 werd het weeshuis gesloten. Maar de protectoren
vergaderen desondanks tot de dag van heden nog elke veertien dagen, en wel in
de protectorenkamer in het museum, die op andere dagen met touwen is afgezet.
Het publiek kan er dan wel naar kijken,
maar niet plaatsnemen op het pluche. Hoe moet dat voelen voor de protectoren,
een levend museumstuk te zijn? Men houdt zich nu bezig met jeugdzorg in
Culemborg, Oeganda en Roemenië.
Tegenwoordig is in Nederland nog maar 1 op de 10.000
kinderen wees en 1 op 100 halfwees. Maar van 1 op de 6 kinderen zijn de ouders
gescheiden. Dat zijn in wezen ook een soort wezen. Elke eeuw zijn eigen gesel.
Laat ik terugkeren naar het spoor. Maar dan nog niet het
station, maar laat ik met de camera postvatten bij de spoorbrug over de Lek.
Lang hoef je daar niet te wachten op een trein; 16 per uur passeren er.
De voorloper van de huidige brug werd in 1868 in gebruik
genomen en heette officieel: Kuilenborgse Spoorbrug. Hij had geen pijlers in de
Lek, overspande dus de hele 150 meter brede rivier en was indertijd de meest
overspannende brug, of hoe zeg je dat, van Europa. De oude brug overleefde
tegen alle verwachtingen in de oorlog en werd in 1983 vervangen.
Achter me vaart de geketende veerpont heen en weer, dat je
vanuit de trein altijd ziet. Hij schrijft cirkelbogen in het water. Het is een
gierpont. Dat wil niet zeggen dat hij slechts vloeibare mest vervoert, maar wel
dat hij wordt voortbewogen door de stroom.
De pont zit vast aan een 150 meter lange kabel die verankerd
is op de bodem van de Lek, stroomopwaarts. De boot wordt scheef gezet op de
stroom, die hem dan voortbeweegt. Aangezien de Lek niet erg hard stroomt, heeft
de pont ook een hulpmotor, anders zou een overtocht een eeuwigheid duren. Aan
die kabel zitten dan verder nog gekleurde bootjes vast die geen functie hebben
bij de voortstuwing, maar louter dienen om het scheepvaartverkeer te
waarschuwen voor de kabel. Het wordt door de Vaarkampioen helderder uitgelegd
dan ik het kan.
Ik neem die pont niet. Waarom zou je naar de overkant
willen, als je in Culemborg bent?
Frans Mensonides
8 oktober 2015
Er geweest: zaterdag 19 september 2015.
Deze zaterdag ging ik naar Amsterdam om deel 2 te beleven
van mijn serie over de stadsbussen van het GVB. Als je je deel 1 niet meer
kunt herinneren, is dat wel verklaarbaar, want het dateert uit 2001.
Dat nieuwe bus-stuk verschijnt ergens eind oktober.
Hieronder nog wat treinfoto’s. Het was trouwens echt weer zo’n zaterdag waarop
je geen verre treinreizen moest plannen; overal in het land weer stremmingen en
tijdverslindend vervangend busvervoer. Amsterdam kon ik slechts bereiken via Schiphol;
Haarlem – Sloterdijk was één van de vele trajecten die eruit lag. Volgende week
hopelijk beter.
Frans Mensonides
8 oktober 2015
Laatste wijziging: 21 oktober 2015
Er geweest: zaterdag 26 september 2015
Lees verder in deel 3 > > > > >
Amsterdam Zuid
Weesp
De nieuwe IJ-Passage onder Amsterdam Centraal
De Vlugtlaan was eens NS-station, maar nu nog slechts metro-
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015