Dit is
aflevering 5 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Deze reeks is
geïntroduceerd in deel 1, zoals het hoort. Het overzicht van
alle tot dusverre
verschenen afleveringen vind je aan de onderkant van deze webpagina.
In deze nog maar kort bestaande rubriek heb ik de gewoonte ontwikkeld,
elke maand een thema te kiezen, een rode draad (waarvan soms ook
doodleuk weer wordt
afgeweken). Welke dat in december 2015 zou worden, wist ik vanmorgen
nog niet
toen ik van huis ging richting Tilburg. Die stad had ik ook maar
geprikt op de
spoorwegkaart van Nederland. Er zijn in ieder geval geen werkzaamheden
onderweg, en dat bepaalt de zaterdagse bestemming toch in belangrijke
mate. Maar
zo’n rode draad, zo leid-draad, wordt vaak gaandeweg pas duidelijk, en
zo ook
deze keer.
De achterzijde van Rotterdam Centraal komt zelden in beeld, maar
is bijna net zo’n
grote aanwinst voor het stadsbeeld als de voorkant. Het is hier bij het
Proveniersplein enorm opgeknapt.
Ik neem hem vandaag maar weer eens
een keer, de trots van
Nederlands spoorwegwezen: de Hogesnelheidslijn waarover je met een
duizelingwekkende snelheid van 160 km/uur langs de grazige weiden kunt
stuiven.
De IC-Direct, heb ik het dan natuurlijk over, die in 23 minuten van
Rotterdam
naar Breda rijdt. Je spaart op dat traject 9 hele minuten uit, en dat
komt niet
alleen door die supersonische snelheid, maar ook doordat de trein de
bocht bij Dordrecht
afsnijdt en een stukje door de Hoekse Waard snelt.
Ik kan nooit onthouden welke twee
rivieren deze lijn daar per
tunnel kruist. Maar dat valt op te zoeken, en het zijn: de Oude Maas en
de
Dordtsche Kil, voordat je het Hollands Diep overgaat via de
Moerdijkbrug.
Het is stil in de trein, en dat zal
vandaag het geval zijn in
alle treinen die ik neem, maar ook op straat en in het museum in
Tilburg dat ik
straks ga bezoeken. Het komt door Sinterklaas. Ja, de trouwe lezer zal
deze
aflevering vermoedelijk consumeren tussen kerstbrunch en kerstdiner,
maar hij
speelt nog op sinterklaasdag; ik
ben wat
achterop geraakt met de schrijverij.
Het is een dag van inkeer, van
thuisblijven in de
familiekring bij warme chocolademelk, van de gordijnen toe – zodat ook
niemand
ziet dat je het sinterklaasfeest nog viert; je hebt maar zo in de buurt
de naam
van slavendrijver en racist.
Ik zag laatst al zappend op tv al een
politiek correcte
‘Piet’ bij een bezoek van Sint aan een basisschool: een afzichtelijk
monster
met één cyclopenoog, dat elk klein kind toch wel compleet de stuipen op
het
lijf gejaagd moet hebben. Volgend jaar zie je die ook al niet meer,
vanzelfsprekend,
want er is dan vast wel een actiecomité gevormd tegen de discriminatie
van
mensen met maar één oog.
Ik heb de hele sinterklaasdiscussie
ook dit jaar maar langs
mij heen laten gaan. Wegens ontstentenis van (klein)kinderen en neefjes
en
nichtjes, heb ik het feest sinds 1983 niet meer gevierd. Dat was toen
niet zo
zeer meer voor mijn kleine broertje (die toen al 23 was) als wel voor
onze kinds
geworden oma, die zich het avondje met surprises en gedichten niet
wilde laten ontgaan.
Ze schreef zelf ook nog sinterklaasgedichten, die met het jaar warriger
en
onsamenhangender werden – maar wel bleven rijmen. In 1984 kwam zij te
overlijden. Daarna was voor ons de lol van Sinterklaas eraf en werd het
feest
van de kalender geschrapt. Tegenwoordig mag je daar blij om zijn, het
niet meer
te hoeven vieren, zodat je er ook geen vuile handen meer mee maakt.
Het is toch een wat twijfelachtige
figuur, Sinterklaas. In
de eerste plaats is hij katholiek, wat in combinatie met zijn status
van kindervriend
tegenwoordig meteen al aardig verdacht is. En ten tweede geeft hij aan
rijke
kindertjes altijd meer cadeaux dan aan arme, en dat is toch het
omgekeerde van
wat je zou hopen en verwachten.
Op station Tilburg (ik ben al
schrijvende over Sinterklaas overgestapt
op een trein naar die stad) snerpt een alarmsignaal, zonder dat er
iemand op
let, of op het idee komt, het af te zetten. We hoeven er blijkbaar niet
voor
naar de schuilkelders. De chippoortjes staan wagenwijd open. Aan de perronzijde staat
te lezen dat je het
station onmiddellijk moet verlaten en aan de buitenkant dat je het
station niet
mag betreden.
Even later wordt omgeroepen dat
inchecken momenteel niet
mogelijk is; uit- merkwaardigerwijze wel. Alle
reizigers-op-saldo, die de trein willen
nemen op dit station, moeten een papieren kaartje kopen.
Dat is toch wel weer een gotspe, je
klanten werk te bezorgen
en op kosten te jagen omdat je eigen rotzooi niet werkt. De reiziger
die
normaliter met korting reist, moet het geld maar weer terug zien te
krijgen. Maar
over terugbetaling hoor ik niets. Is het principe: chipapparatuur
defect, dus gratis reizen
verlaten? Dat kan natuurlijk ook niet meer, met overal die gesloten
toegangspoortjes.
De hal van station Tilburg verkeert
in renovatie. Over een
paar weken zal de nieuwe stationshal in gebruik worden genomen. Hij
heeft dezelfde
opzet als die van buurstad Breda, met winkeltjes, met een
OV-servicepunt. Maar het
is veel en veel bescheidener en kleiner allemaal: Willem II – NAC 0-1.
Tilburg
kent verder nog wat in Breda gesloopt is: een stationsrestauratie op
pootjes,
op het stationsplein.
Echt weersomstandigheden om er de pas in te houden,
vandaag. Het is
guur, vlagerig weer, een graad of 7. Heel normaal voor begin december,
al
blijven de weermannen aanhoudend te hoge wintertemperaturen melden, met
een
bezorgd gezicht, alsof ze het zeewater van de zeespiegelstijging al de
studio
zien binnenstromen.
De komende weken zal de Aarde tijdens
de klimaattop in
Parijs gered worden van smelting, maar dat weten we vandaag nog niet.
Maar er
zal geen kilometer autoweg minder voor worden aangelegd, vrees ik, en
geen
hectometer rail of vrije busbaan méér.
Tilburg lijkt wel wat op Eindhoven,
waar ik een handvol
zaterdagen geleden liep. Het is een voormalige textielstad, zonder een
echt
oude monumentenkern; een stad waar schoonheidsminnaars wat minder aan
hun
trekken komen dan liefhebbers van contrasten en verrassingen. Gelukkig
hoor ik
tot de laatste categorie.
Wat je binnen een vierkante kilometer
stadshart al niet voor
je lens krijgt in deze Brabantse stad: optrekjes van 19e-eeuwse
textielbaronnen, kale pleinen die door niemand diagonaal worden
overgestoken, kerken
die ouder en monumentaler lijken dan ze zijn, oude fabrieksgevels
waarachter
zich nieuwe bestemmingen bevinden, nieuwbouw die voor zulke fabrieken
in de
plaats kwam, heel-erg-hoogbouw die soms estetisch heel geslaagd is en
soms wat
minder, en bovenop dat alles ook nog enkele muurgedichten die een
verrassend
licht werpen op uiteenlopende zaken.
Het bevalt me wel (zucht van
opluchting bij een trouwe
volger uit deze stad). Alleen de schouwburg ziet eruit zoals moderne
schouwburgen er overal uitzien, dat wil zeggen: aartslelijk. Ik snap
dat niet;
het zijn toch esthetici die ze bezoeken...
Natuurlijk ontbreken ook de overdekte
winkelpassages niet,
noch de zaterdagse markt. Portemonnees worden daar verkocht zonder
inhoud, zegt
een bordje aan een marktkraam, en goud gekocht zonder
‘karaatbedriegerij’
(????). Een Japans toeristenechtpaar, ver afgedwaald van Van Gogh,
Madurodam en
Kinderdijk, maakt er een selfie met een Zwarte Piet, luid lachend om
onze rare folklore,
en puur onwetend van al het gezwartepiet in dit landje.
Bordjes wijzen me de weg erheen, maar
ik heb een
uitgedraaide plattegrond bij me waarop ik een kortere weg meen te
ontdekken. Enfin,
een heel stijf
kwartier later sta ik toch nog voor de ingang van het museum – en open
voor
elke vorm van museaal genot op een donkere, gure namiddag als deze.
Museum De Pont is gevestigd in een
voormalige wolspinnerij, te
midden van nieuwbouw, waar je geen cultuurtempel verwacht. Het museum is in de jaren
90 gesticht uit de
nalatenschap van Jan de Pont. Deze Tilburgse advocaat en zakenman hield
zich
onder meer bezig met het importeren van Mercedes-automobielen.
In een grote hal gaat het
voornamelijk over paarden.
Charlotte Dumas (1977) uit Vlaanderen exposeert hier haar paardenfoto’s
en
–films. In kleine nisjes zie je haar werk. Die hal lijkt zelf wel wat op een grote paardenstal, met
tientallen hokken.
Ik, moe van het slenteren door
Tilburg, zijg in zo’n donker
alkoof neer op een
bankje voor een scherm
waarop video-art vertoond wordt. Een stilstaand paard zie ik, met
wapperende
manen, met een triesterige gelaatsuitdrukking; een wat schonkig beest
in een
desolaat en winderig steppenlandschap, waar het gras net zo staat te
wuiven als
die manen. Het dier overpeinst zijn lot, waar zijn soortgenoten toch
lekker
staan te grazen. Die paarden waren eens lastdieren in het stuk wereld
waar dit
gefilmd is (ik weet niet meer waar), zijn nu vrij, maar wel met
uitsterven
bedreigd.
Meer bezoekers lopen hier binnen,
maar gelukkig snel ook
weer naar buiten. Ik zat net zo rustig in dit filmhok, in het donker.
Als ik uitgerust ben loop ik door,
door een immense hal. Dit
Tilburgse moderne-kunst-museum ademt dezelfde sfeer als Tilburg zelf.
Alles is
nieuw hier, en niets oud. Om elke hoek wacht je een verrassing, maar
het is
niet altijd een aangename. Het museum past even naadloos in Tilburg als
het Van Abbemuseum in
Eindhoven.
Een hoop vergeet je zodra je het
gezien hebt. Ik pik er een
paar dingen uit die ik wel onthouden heb.
* De foto’s van Christian Boltanski
(1944), een Franse
kunstenaar. Hij maakt bijzondere jeugdfoto’s, dat wil zeggen: hij maakt
foto’s
uit zijn jeugdfotoalbum na, om zijn jeugd, als Joodse jongen in het
naoorlogse
Frankrijk, te reconstrueren.
Wist je dat er mensen bestaan die zich vrijwel niets kunnen herinneren van de tijd vóór hun tiende verjaardag? Wat verschrikkelijk moet dat zijn; een heel stuk van je leven ben je dan kwijt, je hele basis. Ik prijs me gelukkig omdat ik in mijn kinderjaren een fotografisch geheugen had. Nu hoef ik tenminste geen selfie meer te maken aan een klimrek, om te weten hoe het voelt om aan een klimrek te hangen.
* Ontzagwekkend zijn de bonkige, grove lijven van de Vlaamse Berlinde de Bruyckere (1964), werken vol lijfelijkheid, lichamelijkheid, die leven, liefde en de dood uitbeelden.
Mijn verhaal luidt, dat ‘Grosser
Respekt’ feitelijk
museumbezoek uitbeeldt. Kleine mensjes kijken bewonderend naar grote
kunstwerken van grotere mensen, die met hun voeten stevig verankerd
staan in de
klei, lees: het verleden. Kunst
is
altijd geworteld in het verleden; iets echt nieuws wordt er toch zelden
gecreëerd. En kunst kijken
is altijd:
terugkijken naar de periode waarin het gemaakt werd. Ik bedenk dit
alles thuis
pas, maar het idee spreekt me erg aan.
Dat geldt lang niet voor alles hier;
dit museum telt toch
wel een hoop ‘doorlopers’. Aan de andere kant houd ik het er toch wel
ruim
anderhalf uur uit, totdat het schemer- en het sluitingsuur nadert.
Ik zie nog een angstwekkende video
van een man die naargeestige
melodieën op een saxofoon zit te spelen. Dat doet hij op een eng, smal
richeltje op tientalen meters boven de grond, in zo’n oude
Oost-Berlijnse
woonbunker uit de tijd van Honecker.
Ik denk, al zittend voor dat scherm,
aan een collega van
vroeger. Dat was in de tijd dat je een Museumjaarkaart gratis kreeg bij
een Rail
Actief Kaart van NS (tegenwoordig: Voordeelurenkaart). ‘Ik gebruik hem
bijna
elke week’, vertelde hij mij eens. ‘Overal waar ik ben, loop ik wel
even een
museum binnen. Om er gratis te pissen, ha, ha, ha!’
De barbaar! Je mist zo toch een hoop
museumschatten, al zijn
ze niet allemaal om over naar huis te schrijven of om tot thuis te
onthouden.
Als je Museum De Pont zelf bezoekt,
zie je vast andere
dingen dan ik. Dat komt doordat het geen vaste collectie heeft, maar
alleen
werkt met losse tentoonstellingen. Wat ik beschreven heb, is nu
misschien al
weg. Zelfs in de folder die ik bij de kassa kreeg, staan nog dingen die
er in
de toonstellingszalen
niet meer staan.
Ook dat behoort tot de verrassingen van dit museum; ik vat het maar
symbolisch
op.
Frans Mensonides
25 december 2015
Er geweest: zaterdag 5 december 2015
Nog zo een dan, één zaterdag later,
volgens het thema dat nu
vastligt. Apeldoorn is de moderne plaats, en CODA (Cultuur Onder Dak in
Apeldoorn) het moderne museum voor deze week.
Apeldoorn moet pas na de Tweede
Wereldoorlog stadsrechten
gekregen hebben. Daarvóór spraken de bewoners van Apeldoorn steevast
over ‘het
dorp’ als ze het centrum ervan bedoelen. Tegenwoordig is het met
145.000 inwoners
(en dat is dan inclusief Ugchelen) de 11e stad van Nederland.
In tegenstelling tot Tilburg, liggen
er in Apeldoorn
familie-roots van mij.
Ik schreef erover
in het gelinkte stuk uit 2005 dat in beginsel over de stadsbus ging. Dat linkje
is het
waard om te volgen; ik beveel het artikel van harte aan. Ja, ik vind
het nu een
heel aardig stukje, maar toen ik het opschreef vond ik het naks, en dat
schreef
ik óók op.
Raar, maar artikelen op mijn site van
tien jaar geleden vind
ik altijd veel beter dan die van vorige maand. Dat is nogal
verontrustend, want
het zou betekenen dat ik in de loop der jaren steeds beroerder ben ga
schrijven; dat kan ik toch niet geloven.
Soms klopt het allemaal perfect, op
het spoorwegnet. En
vandaag is zo’n dag. Twee ‘Berliners’ kruisen elkaar bij station
Apeldoorn,
exact op het noenuur.
Op een kruispunt in de binnenstad (het woord: ‘dorp’ zal ik niet meer in de mond nemen) zie ik weer zo’n treintje van stadsbussen. Zoals ik in dat stuk uit 2005 al schreef, vertrekken die allemaal tegelijk van het station, en keren er 28 minuten later ook allemaal tegelijk weer terug. Er staan er nu 7 stuks in de ganzenpas voor hetzelfde rode stoplicht. Maar ik ben nu net te laat met het tevoorschijn halen van mijn camera, die ik normaal zo snel kan trekken al Lucky Luke zijn revolver. Het verkeerslicht slaat al op groen en het mooie moment is weg. Ik sta nog een half uur, drie kwartier te verstenen op deze bus-spotplek, maar natuurlijk dient zich zo’n buitenkansje nu niet meer aan. Drie op een rij, verder kom ik niet.
Daarna kies ik mijn route door de
landelijke, toch wat
dorpse wijken ten noorden van het centrum, met rustiekerige huizen in
een
parkrijke omgeving. Alweer ben ik op weg naar een stuk familiehistorie.
Ik zit
in zo’n fase, sinds de dood van mijn moeder. Ik wil de plekken zien van
voorzaten die er niet meer zijn en er zelf niet meer over kunnen
praten; opdat
ze niet vergeten worden.
Dit is een prequel
van die wandeling twee weken geleden in Deventer. Toen liep ik langs
de school
waar mijn moeder op zat, en de etage waar zij huisde in 1947, het jaar
dat zij
mijn vader ontmoette.
In de beruchte poolwinter van 1946 /
1947 woonde ze nog met
vader en moeder op de Laan van Kerschoten in Apeldoorn, die vandaag
beslist op
de foto moet. Mijn opa was kort na de Bevrijding een compagnonschap
begonnen
met een architect uit Deventer, en de familie verhuisde. Niet naar
Deventer
zelf, waar veel oorlogsschade was en grote woningnood heerste, maar
naar
Apeldoorn.
Mijn oma klaagde nog vaak over die
periode: ‘Ik zag in die
rotwinter je moeder en opa bij donker het huis uit gaan, op weg naar
het
station, naar Deventer, en zag ze ’s avonds bij donker pas weer
thuiskomen. En
intussen zat ik maar in mijn eentje… etc. etc., haar litanieën namen
nooit snel
een einde.
Maar het zou niet lang duren. Opa
kreeg bonje met zijn
compagnon, iets waar hij zeer bedreven in was, het krijgen van bonje,
volgens
de verhalen. Moeilijk voor te stellen; voor zijn kleinkinderen, mijn
broer en
mij, was hij een toonbeeld van geduld en lankmoedigheid. Je moest het
wel erg
bont maken, wilde je hem kwaad krijgen.
Maar goed, die maatschap kende een
kortstondig bestaan en
mijn grootouders verhuisden terug naar Leiden. Mijn moeder bleef achter
in het
oosten, verkaste naar Deventer, en leerde mijn vader kennen, en zo zijn
dingen
gekomen.
De Laan van Kerschoten lag in die
dagen helemaal aan de
buitenrand van het dorp. De overburen van mijn grootouders en moeder
waren
boeren. Maar de boerderijen hebben plaatsgemaakt voor moderne villa’s.
Later is
er een complete schil van flatwijken aangelegd om die oude kern heen.
Daar neem
ik bus 10.
Dat stadsbus-systeem is heerlijk
simpel. De lijnen vormen
lussen door de buitenwijken. Lijn 10 doet dat door Kerschoten en de
wijk rond
kasteel Het Loo. Je kan nooit in de verkeerde bus stappen, want er is
maar aan
één kant van de weg een halte, en alle bussen gaan naar het centrum en
het
station. Daar heb je aansluiting op alle andere lijnen en ook nog op de
meeste
treinen.
Ik
weet niet waarom
dit efficiënte en effectieve systeem niet is overgenomen in alle
middelgrote
steden (in Zwolle bijvoorbeeld wel). Het zal te maken hebben met de
rijtijd; de
stad moet precies zo groot zijn dat een lus door een buitenwijk een
klein
halfuur duurt.
Terug in het centrum loop ik
uiteraard even langs het huis in
de Korenstraat waar mijn moeder regelmatig logeerde bij haar
grootouders en
haar tante Jet. De laatste schreef vanaf dit adres in oktober 1944 een
brief
aan de familie in Leiden. Die brief heb ik laatst teruggevonden. Hij
gaat over
de gruwelen van de Slag om Arnhem die ook in Apeldoorn ernstige
repercussies
had. Ik publiceer hem binnenkort op deze site.
De familie bewoonde het bovenhuis.
Daaronder zat een winkel,
een slagerij, als ik me de verhalen goed herinner. Toen ik er in de
jaren 80
eens langsliep met mijn moeder, was het hele pand, inclusief
bovenverdieping, in
gebruik als hoerenkast, tot ontzetting van mijn moeder: ‘Oh, het is
toch
verschrikkelijk! Als mijn oma dat nog eens geweten had, dat lieve,
brave mensje!’
Tegenwoordig is het weer een gewone
bovenwoning. Er zit er
een keurig-nette brillenwinkel onder. Ik denk zo een waar je zes extra
glazen
krijgt bij één montuur of drie extra monturen bij twee glazen, met
gratis
advies van een visagiste, en een zonnebril op sterkte erbij voor al je
bloedverwanten
tot in de zevende graad.
Een wonder dat ze nog winst maken,
die brillenboeren. Ze zijn
verwikkeld in een verbeten concurrentiestrijd waarvan in elk STER-blok
een
ronde wordt uitgevochten. Ik verdiep me er niet in. Ik zie nog bijna
alles
zonder bril, op bijna mijn 60ste. Tien jaar geleden, vóór dat rare
gedoe met
die extra brillen, kreeg ik er een aangemeten voor in de verte. Die heb
ik nog;
ik kijk er alleen tv mee, en daar slijt zo’n bril niet van. Ik loop er
nooit
mee buiten, want daar word ik draaierig van, van wandelen met een bril
op. Ik neem
dan maar voor lief, dat ik geen straatnaambordjes meer kan lezen op 100
meter
afstand. Zolang ik vrachtwagens nog zie aankomen…
Ik dwaal af. Dit rijtje van vier pandjes uit 1900 staat er nog, bij de gratie van de gemeentelijke monumentenlijst. De rest van de Korenstraat is grotendeels afgebroken voor de Korenpassage. Die loop ik even binnen. Ik zie twee wandelende kerstbomen met kerels erin, die de kinderen onder het winkelende publiek aanspreken, waarbij ze frequent en buiten noodzaak de woorden: ‘Ho, ho, ho’ bezigen. Wat treurig toch, als je zo je brood moet verdienen.
CODA (heel toepasselijk
ook de coda van dit stuk) is een modern gebouwencomplex dat een museum
en een openbare
bibliotheek huisvest. Ik breng er een flink deel van deze sombere
middag door.
Behalve leesvoer is er een kleine expositie over de geschiedenis van
Apeldoorn
en over de Apeldoornse architecten Wegerif, waarover ik het in 2005
had.
Het museumgedeelte heeft weinig
spannende exposities van IJslandse
kledingstukken en Nederlandse sieraden. Wel een blikvanger is een
tentoonstelling
van de fotoschilderijen van Teun Hocks.
Waarom heb ik tot vanmiddag nog nooit
gehoord van deze
stadsgenoot, geboren in 1947 in Leiden, en tegenwoordig levend (als
god, hoop
ik voor hem) in Frankrijk? Het zijn selfies, cartoons, soms wat wrange
grappen,
met meestal hemzelf in een tragikomische hoofdrol. Hij heeft er ook een
uitgelezen kop voor.
De afbeelding van die met
gevaarlijke treintjes spelende man heeft ooit een loc van Deutsche Bahn
gesierd. Er bestaat ook een modelbaanversie van, zo mailde mij een
lezer.
Als ik CODA verlaat, plenst het van
de regen; ook vandaag
valt de buienradar niet te betrappen op een misser. Snel onder de
paraplu naar
het station en via de kortste weg naar huis.
Tot besluit van deze kerstaflevering
een vrolijk en welgemeend:
ho, ho!
Frans
Mensonides
Christmas eve, december 2015
Er geweest: zaterdag 12 december 2015
De Brabantse industriestad Oss staat op het programma voor
de derde zaterdag in december, tevens de 51ste en voorlaatste in 2015. Oss, daar
ga ik natuurlijk heen via ’s Hertogenbosch, de kortste weg, waarbij ik op de
terugweg al even natuurlijk omreis via Nijmegen. Met een Weekend Vrij op zak
zie je niet op tegen een paar kilometers extra.
Op zowel heen-als terugweg beland ik in de stoptrein Deurne
– Nijmegen, die met een rare slinger rijdt via Eindhoven, Den Bosch en Oss, en
98 kilometer aflegt in 106 minuten. Dat wat ondergeschoven lijntje wordt,
althans deze zaterdag, geëxploiteerd met afdankertjes: oude, ongerenoveerde DDAR-dubbeldekkers
en… Plan-V’s!
Er was al maanden onduidelijkheid of de Apenkoppen werkelijk
aan het eind van het dienstregelingsjaar 2015 naar de sloop zouden rijden. In
dat geval had dat al moeten gebeuren, want dat jaar eindigt, in tegenstelling
tot een kalenderjaar, altijd rond 10 december.
Het zal te maken hebben met het ultimatum dat staatssecretaris
Sharon Dijksma heeft gesteld aan NS: vóór kerst een list verzinnen voor het
schrijnende plaatsgebrek in de treinen. Een paar dagen later zal NS inderdaad
bekend maken dat de levensduur van de Plan-V’s toch nog een keer is opgerekt.
Het zijn zo onderhand de Heintje-Davids’en van het
vaderlandse spoorwegmaterieelpark. Hoe vaak ik de laatste zeven, acht jaar al
niet de aller-, allerlaatste foto van zo’n geel of tegenwoordig meer grauwgrijs
vehikel heb gepubliceerd… In 2010 nam ik al afscheid, toen hun opvolgers, de
SLT’s, aan hun bestaan waren begonnen.
Die bus is er inderdaad niet meer, lees ik op het
stationsplein. Hij is vervangen door een ´Wijkbus´ die er nog maar een slap
aftreksel van is. Die rijdt alleen overdags van maandag tot-met zaterdag, dan
nog slechts eens per uur en hij kent nog maar twee ringlijnen in plaats van
vijf. En wél haltes, tegenwoordig.
De Wijkbus is strikt genomen niet eens een vorm van openbaar
vervoer. Met een OV-chipkaart kom je er niet binnen. Het is besloten vervoer.
Je moet er lid van worden, voor 5 euro per jaar, en dan kost een rit 1,20.
Ik sla het later na op het Web. Lid kun je alleen worden als
je in Oss woont of als je door een Ossenaar geïntroduceerd wordt. Gasten mogen ook
nog wel een enkel, incidenteel ritje meerijden zonder lidmaatschapskaart, maar
dan wel van begin tot eind begeleid door een ingezetene van Oss. Die laatste persoon moet dan zijn hele leven in
die stad gewoond hebben, en minstens drie van zijn / haar grootouders moeten er
geboren zijn. De mededeling in de vorige zin is niet waar. Maar het nu volgende
is dat wel, en bovendien zo zot dat ik het niet zou hebben kunnen verzinnen. Voor
heel schrijnende gevallen (bijvoorbeeld pas aangekomenen per trein, met zware
bagage) kan de - vrijwillige - chauffeur met de hand over het hart strijken. Hij
is zelf ook verplicht lid van zijn eigen bus, en mag daarom dus ook iemand ‘introduceren’
en meenemen.
Heel dit vervelende, mallotige gedoe is niet de schuld van de gemeente, die ook maar moet roeien met de financiële riemen die er zijn. Nee, de ellende is veroorzaakt door provincie Noord-Brabant, bij welke instantie het allemaal op een koopje moet en die de reguliere stadsdienst opgedoekt heeft. En die vindt dat de Osse Wijkbus zo weinig mogelijk op OV mag lijken. Van laag- naar hoogdrempelig vervoer, zo krijg je de bus wel kapot. Treurig, in een stad met bijna 60.000 inwoners.
Kortom: ik ga lekker lopen in het gelukkig niet al te
uitgestrekte centrum. Daar is, evenals in Tilburg en Apeldoorn, de liefhebber
van 18e-, 17e-, 16e…. eeuwse pandjes snel uitgekeken – alhoewel, ik zag er één
uit 1751.
Ondanks dat Oss niet met stip op de monumentenlijst staat,
heb ik toch een mozaïek met 4x5 foto’s bij elkaar weten te schieten. Dan heb ik
ook wel elk steegje van de stad meerdere malen gezien. Ik ben weer een paar
keer compleet verdwaald, ondanks het bezit van een uitgedraaide plattegrond.
Met die oriëntatiestoornissen van mij is het wonderlijk
gesteld. Ik besef dat ik ze heb. Maar als ik er eenmaal van overtuigd ben dat
ik linksaf moet, dan gá ik ook linksaf, ook al vindt mijn plattegrond dat ik
rechtsaf moet. Wegwijzers negeer ik ook glashard als ik zo’n bui heb. Die zijn
vast en zeker verkeerd opgehangen, of door een onverlaat omgebogen in een
andere richting.
Op mijn weg kom ik een Smalstraat tegen, wat me doet denken
aan de smalle Breestraatdiscussies in Leiden. En ik raak verstrikt in een
oudere nieuwbouwwijk, die ik uiteindelijk verlaat bij het Burchtplein. Daar zie
ik een markt en een winkelcentrum, maar geen burcht. Misschien is die er
evenmin meer als de stadsbus.
Het schaatsbaantje op het plein bestaat uit meer water dan
ijs. En om de hoek, nee toch, het summum van onoriginele kerstlulligheid: een
Dickens-zangkoor, dat all the way
staat te jengelbellen. Ik slaak een
luide kreet van ontzetting; mensen kijken om, maar lopen schielijk weer door.
Ik moet hier niet blijven staan kijken en luisteren, of ik
ga ze slaan. Wat voel ik mee met Scrooge, die kerstzangers van zijn deur joeg! De
kerstmarkt, in houten kramen, is gelukkig al dicht, of nog niet open. Tussen
haakjes: het is in deze aflevering nog vóór kerstmis, maar je leest dit pas als
het nieuwe jaar al lang en breed begonnen is. Eén van de weinige dingen die ik
me voor 2016 heb voorgenomen, is minder ver achterop raken met deze rubriek.
Ook in Oss doe ik een moderne-kunsttempel, het Museum Jan
Cunen, niet ver van het station. Het is gesticht door en genoemd naar de
stadsarchivaris Jan Cunen, en gevestigd in een kolossaal 19e-eeuws gebouw. Dat hield
ik even voor een oude fabriek, maar was in werkelijkheid een riante fabrikantenwoning.
Als je in Oss rondloopt, kun je je wel voorstellen dat uitgerekend deze stad de
bakermat werd van SP’s neocommunisme.
Blikvanger op de eerste etage van het museum is de over
meerdere zalen verdeelde wandschildering ´Pizzeria Vasari´ van Gijs Frieling. Die
hangt er al vijf jaar en zal er nog maar vijf weken hangen. Ik ben dus net op
tijd. Maar dat ik er chocola van kan maken, kan ik niet beweren, zelfs niet met een
lesbrief voor middelbare scholieren in de hand. Ook dat vel papier roept meer
vragen op dan het beantwoordt.
Het museum werkt met wisseltentoonstellingen waarvoor een
Osse prominent een greep mag doen uit de magazijnen. Momenteel is dat Henk van
Oss, van Osse afkomst zoals zijn naam al zegt, en voormalig directeur van het
Rijksmuseum Amsterdam.
Van Oss legt zijn keuze uit op alweer een uitgebreid
uitlegvel, dat op mij overkomt als een van mijn eigen museum-top-5-jes. Die produceer
ik in dit museum niet; van alles wat erop had willen zetten, heb ik geen
afbeelding kunnen vinden.
Behalve ik wil niemand hier zijn, vanmiddag. De menselijke geluiden die ik toch
nog hoor, komen van toelichtende
video’s die meestal weinig toelichten. Ander
gedruis, ritmisch gebons en geschuif, komt opzetten vanuit een kunstwerk dat bestaat
uit kisten waaruit ladders steken. Daarbinnen wentelt een ouderwetse elpee op een
dito draaitafel. Mijn oor blijft er in ieder geval aan plakken, wat mijn oog
niet wil doen.
Maar niets hier raakt me echt diep. Ik ben een beetje
museum-moe geraakt, de laatste weken – wat me drie dagen na nu niet zal
verhinderen, Boijmans van Beuningen in Rotterdam binnen te lopen voor de
tentoonstelling ‘Van Bosch tot Bruegel’. Ik doe hier wat niet tot mijn
gewoontes behoort: er kort over zijn.
‘Wat een raar allegaartje is dit! Als er iets van zal
blijven hangen tot thuis, dan schrijf ik er over op mijn website’, kalk ik
in het gastenboek, en onderteken het met mijn URL. Die belofte is hierbij ingelost.
Frans Mensonides
7 januari 2016
Er geweest: zaterdag 19 december 2015
De laatste zaterdag van 2015 valt op tweede kerstdag. Die is
ooit uitgevonden om ons een extra vrije dag te bezorgen, maar doet dat dit jaar
niet. Deze beminde zaterdag is dus in wezen een minder beminde zondag. Gisteren
was het ook al zondag en morgen is het wéér zondag; het gaat ontzaglijk
vervelen.
Gezien mijn kerstwalg, blijf ik lang liggen in bed. Daarna
heb geen tijd meer voor en geen zin meer in weer zo’ n ronde door een groot
deel van Nederland, naar een twijfelachtig museum.
Dit is de warmste december aller tijden, maar ik ga me hem vermoedelijk
vooral herinneren als heel erg nat en donker. Toch schijnt vandaag zowaar zo nu
en dan de zon. Eropuit, dus!
Ik laat die weinig opzienbarende musea in dito steden dus vallen
als leidraad, en pak een andere draad op, die van de Hoekse Lijn, (Rotterdam
Centraal -) Schiedam Centrum – Hoek van Holland Strand.
Zoals ik schreef in de september-aflevering, wordt die
NS-spoorlijn de komende twee jaar omgebouwd tot een metrolijn van de RET. Medio
december 2017 moeten we kunnen instappen voor een mega-metrorit van 45 km en
ongeveer een uur: Rotterdam Nesselande – Hoek van Holland Strand via Rotterdam
Beurs. Als ze in Amsterdam iets vergelijkbaars zouden beloven, kun je er wel vanuit
gaan dat het in 2024, 2027 een keer klaar is. Maar in Rotterdam halen ze
doorgaans hun deadlines, en dat dan ook nog binnen het budget.
Ik ga vanmiddag dus kijken, hoe voortvarend er gebouwd wordt – en uitstappen bij Maassluis, waar ik in de vorige aflevering alleen maar langsreed.
Nou moet ik wel zeggen dat de grote ombouwoperatie van
spoor- naar metrolijn pas zal plaatsvinden in de zomer van 2017. Gedurende enkele
maanden zal er dan geen railvervoer op de Hoekse Lijn mogelijk zijn. Er komt dan
vervangend busvervoer, waar vast ook wel iets over te schrijven zal zijn.
Voorshands kunnen we nog met de trein langs de Nieuwe Waterweg. Ik pak de
Sprinter op station Schiedam Centrum.
Voor deze winter staan er langs de Hoekse Lijn wat
voorbereidende werkzaamheden op het programma. In Schiedam is dat het geval bij
het uitloopspoor van de huidige metrolijn A en B uit Ommoord, resp. Nesselande.
Daar vinden momenteel graafwerkzaamheden plaats. Op dat punt, even ten oosten
van station Schiedam Centrum, zal de metro straks aantakken op de huidige
spoorroute.
Dan zijn er bij station Vlaardingen West greppels gegraven
en liggen er grote buizen gereed. Verder wijst niets langs deze lijn vooruit
naar de dingen die komen gaan.
In mijn coupé zit een moeder met twee zoontjes van een jaar
of 7 en 9. Uit hun gesprek maak ik op dat die straks in Maassluis Centrum
overhandigd gaan worden aan hun vader, terwijl moeder doorreist naar haar nieuwe
vlam in Maassluis West. Lange onderhandelingen zullen er wel gevoerd zijn tussen
de twee voormalige huwelijkspartners: neem jij ze de eerste anderhalve zondag,
dan neem ik ze de rest van die drie zondagen wel. OK, maar hoe doen we het dan met
oud-en-nieuw?
Als we op station Maassluis stoppen, is er even paniek. De
vader van de jongetjes staat niet op het perron. ‘Ja hoor, hij zal eens één
keertje ergens op tijd zijn’, zegt de moeder, hartgrondig en verbitterd. Zij stapt nu ook maar uit. Ik volg het drama
vanaf het balkon, waarop ik uit ongezonde nieuwsgierigheid heb postgevat.
Van het oudste jongetje maakt zich nu een hevige nervositeit
meester. Ga nou maar gauw naar binnen, mama, anders mis je je trein! Papa zal
zo wel komen! Je trein rijdt zo weg!’
-‘Nee, nou blíjf ik! Wat voor moeder denk je dan dat ik ben, om jullie hier
alleen te laten staan wachten?’
De rest van het gesprek hoor ik niet meer, doordat de deuren
sissend dichtslaan. Nee, ik ga niet zo ver om uit te stappen om te kijken hoe
het afloopt; of pa nog komt aanwaaien. Dit mini-scènetje, daar droop de
relationele tragiek al vanaf. Er worden wat tranen geplengd rond omgangsregelingen.
En wat bus-, trein- en autokilometers verreden.
Verder gaan we. Binnendijks, zal ik maar zeggen, tussen de
spoorbaan en de Nieuwe Waterweg, is een complete nieuwe woonwijk verrezen.
Klanten voor de metro, straks. Ik stap uit bij Maassluis West, anderhalve
kilometer voorbij Maassluis-zonder-meer. Daarvandaan wandel ik naar de plek
waar het derde Maassluisse metrostation zal komen, Maassluis Steendijkpolder.
De wijk met die naam is nu bereikbaar met RET-bus 126 (Schiedam – Vlaardingen - Maassluis) die hier door de buurt een grote lus rijdt, en lijn 33 van Veolia: Maassluis – Maasdijk – Naaldwijk. Die lijn had ik een keer in 2008 op weg naar Maasdijk, hoewel hij toen volgens mij een ander nummer droeg.
Iets zegt me dat er hier in het buslijnennet gesneden gaat
worden, zodra in 2017 die metro gaat stoppen. Dat doet hij dan 1200 meter
voorbij Maassluis West, bij drie torenflats die heten naar de ontdekkingsreizigers
Willem Barentz, Abel Tasman en Jacob Roggeveen. Het perron komt pal achter de
garage waar de vierwielers van de bewoners gestald staan. Vast en zeker is die
plek gekozen om ze nog eens extra te verleiden, de privé-benzinedrinker te laten
staan en voortaan de metro te nemen naar het hart van Rotterdam. In circa 25 minuten
sta je midden in de Koopgoot; niet te versmaden! Behalve het perron moet er ook
nog een keerspoor aangelegd worden. De helft van de metro’s zal niet verder
rijden dan dit punt.
Langs het spoor heb je flats in de Steendijkpolder; wat
verder naar het noorden eengezinswoningen. Maassluis telt 32.000 inwoners en
straks dus 3 metrostations.
Ik neem lijn 126 naar het centrum, waar ik nog een uurtje
fotowandel. Nee, ik zal niet gaan uitweiden over de romans van Maarten ’t Hart,
die vrijwel allemaal spelen op deze hectaren. Maar ik loop wel even langs zijn
geboortehuis, Patijnestraat 8.
Dat rijtje huizen is vrijwel het enige in deze buurt dat nog intact is
gebleven na een grote renovatiegolf. Maar dat ze het geboortehuis gespaard hebben,
is niet uit trots op Maassluis’ grootste zoon. Beiden, stad en schrijver, hebben hoogstens
een uiterst stroeve haat-liefdeverhouding met elkaar.
De huidige bewoners van dat bewuste huis willen ook beslist geen
gedenkplaat aan de gevel. Dat geeft maar inkijk. ‘Dan gaan er allemaal vreemde
kerels en mokkels door de ruiten staan loeren; nergens voor nodig!’ Zoiets zou
moeder ’t Hart gezegd hebben. Ik las laatst de roman ‘Magdalena’ over haar en
andere opmerkelijke leden van ’t Harts voorgeslacht. De meeste van hen waren volkomen
verknipt, door erfelijke factoren en / of
door dat steile geloof dat hier werd en wordt beleden en de mensen psychisch eerder
van het rechte pad afbrengt dan eróp.
Patijnestraat 8 staat momenteel te koop. Er is nieuwe hoop
op die gedenkplaat. Wie het huis wil kopen, zou de pecunia kunnen regelen op
nummer 9, schuin ertegenover op de hoek, bij de hypotheekboer. Het huis staat
op Funda, met als aanbevelingen o.a. ‘Op loopafstand van openbaar vervoer’
en ´Met een schrijvershistorie´. Voor 155 miel, kosten koper, kun je er de
eigenaar van worden.
Bij dat op loopafstand gelegen station stap ik op de
Sprinter. Daarmee is de jaargang 2015 van de rubriek Beminde zaterdag voltooid.
Wij komen terug; de eerste zaterdag van 2016 heb ik al beleefd.
Frans Mensonides
7 januari 2016
Er geweest: zaterdag 26 december 2015
en lees meer over de Hoekse Lijn in de aflevering van maart 2016 > > > > >
© Frans Mensonides, Leiden, 2015