Dit
is
aflevering 8 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met
mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Het is alweer maart
2016, de winter is alweer bijna vergangen. Maar het thema van deze maand is
hetzelfde als dat van de vorige: stations waar je nooit uitstapt.
In februari stelde ik
een lijstje op van spoorwegstations in Nederland waar ik nog nooit was uit- of
ingestapt. Dat lijstje is in februari 6 stations korter geworden: Dalen,
Gramsbergen, Zaandam Kogerveld, Koog aan de Zaan, Terborg en Doetinchem de Huet
kon ik schrappen.
Maar er blijven er nog
genoeg over voor een ruime keuze:
Baflo, Warffum, Usquert, Uithuizermeeden, Bedum, Stedum,
Loppersum, Delfzijl West, Kropswolde, Sappemeer Oost, Zuidbroek, Weener (D),
Grijpskerk, Zwaagwesteinde, Hurdegaryp, Dronrijp, Sneek Noord,
Koudum-Molkwerum, Vroomshoop, Vriezenveen, Almelo de Riet, Wijhe, Hengelo Oost,
Wezep, Klarenbeek, Lochem, Ruurlo, Arnhem Presikhaaf, Didam, Duiven,
Hemmen-Dodewaard, Zetten-Andelst, Nijmegen Heyendaal, Veenendaal West,
Hollandse Rading, Diemen, Heemskerk, Wormerveer, Krommenie-Assendelft, Den
Helder Zuid, Rotterdam Noord, Capelle Schollevaar, Nieuwerkerk a/d IJssel,
Dordrecht Zuid, Arkel, ’s Hertogenbosch Oost, Rosmalen, Etten-Leur,
Gilze-Rijen, Vught, Helmond Brouwhuis, Deurne, Horst-Sevenum, Geleen Oost,
Bunde, Houthem-Sint Gerlach, Voerendaal, Spaubeek, Schinnen, Hoensbroek,
Landgraaf en Eygelshoven Markt.
Een dag met een tijdslot; Den Bosch – Nijmegen, w/o Rosmalen - Open-jassendag in Wezep - Salto mortale van een toetsenist: Keith Emerson overleden - Elburg: Admiraal
Kinnenbak
De eerste Weekend Vrij-dag van de maand, zaterdag de 5e, heb
ik het time slot 16:00-17:00 uur weten te veroveren in het Noordbrabants Museum
in ’s-Hertogenbosch. En dat om die tentoonstelling te zien over Jeroen Bosch;
ik schreef er vorige week over op FHM’s.
Met zo’n vooruitzicht loop je de rest van de dag wat
stromenloos rond te lummelen en zit je al even stromenloos heen en weer te
rijden in de trein. Je hebt natuurlijk tijd zat om vóór vieren nog iets te zien
en te doen. Maar er blijft boven je hoofd hangen dat je op tijd moet zijn, en
dat er geen stremmingsellende moet ontstaan, want dan mis je je slot en vind je
de museumdeuren op slot; daarom heet zoiets ook een tijd-SLOT.
Wat ik wel even kon doen: ik ben van plan, in de retro-reeks
‘Uyt d’oude modem’ een stuk uit de prullenbak te gaan vissen dat ik in de
winter van 2003 (een echte winter, met echte sneeuw!) schreef over het
boemellijntje Den Bosch – Nijmegen. Dat was een ongeïllustreerd artikel. Als ik
er nou vanmiddag, 13 winters later, de plaatjes eens bij ging maken…
Enfin, ik zeg maar zo: zo gezegd, zo gedaan. Ik befotowandel
het mini-stadje Ravenstein, dat evenveel recht heeft als Rotterdam om zich
Maasstad te noemen, shop nog even in het Nijmeegse winkelcentrum Dukenburg en
keer daarna terug naar ’s-Hertogenbosch.
Die Sprinter-treinserie Nijmegen – Den Bosch – Eindhoven –
Deurne is wel een schrootlijntje, zeg! Het meest voorkomende treintype is daar
nu de ouwe DDAR-knar, die driebakse dubbeldekkers met hardgroene bankjes die
evenveel pijn doen aan je ogen als aan je kont. Ik zag er vandaag ook een
Plan-V, zo’n Apenkop met de negen levens van een kat. En een hoop DDZ’en, maar
die wat luxueuzere, opgelapte dubbeldekkers rijden als IC Zwolle – Roosendaal,
en stoppen tussen Nijmegen en Den Bosch alleen in Oss. Terwijl sommige IC’s op
die verbinding IRM’s zijn, zoals die op de foto van Ravenstein. Op het
materieel is weinig peil te trekken bij NS. Behalve dat je er in moet staan in
de spits.
Dat oude artikel met die nieuwe plaatjes is inmiddels verschenen
op mijn site. ‘Blanco erover’, luidde en luidt nog steeds de titel, wat sloeg
op correctielak, wit goedje dat in Ravenstein vervaardigd bleek te worden. Maar
die fabriek heb ik niet meer gezien; het spul verloor ongetwijfeld de
concurrentie met de Backspace-knop.
Ik ben natuurlijk veel te vroeg in Den Bosch, om maar niet
te laat te zijn voor dat slot, en loop een rondje over de Markt. Daar heeft Jeroen
Bosch nog gewoond en gewerkt, in een smal pandje dat nu een winkel is, en ‘De
kleine winst’ heet. Maar de toeristen hebben alleen maar oog voor het pand
ernaast, of liever gezegd: de plek waar het tot zaterdagavond 27 februari
stond.
Dat stortte toen namelijk in. Het was een brillenwinkel van de
keten Pearle (…Pearle, Pearle). Nu zijn we de laatste tijd wel gewend aan omvallende
winkelketens. Maar dit ligt anders; dit filiaal viel letterlijk om. Er was die
avond een bouwbedrijf aan het werk geweest voor een verbouwing. Maar die pakte
wat drastischer uit dan de bedoeling was volgens de werktekeningen: het hele
pand zeeg in luttele seconden ineen tot een hoop puin. Gelukkig toen de bouwers
net hun hielen gelicht hadden, want zo’n dood gun je zelfs beunhazen niet.
Het lijkt wel of de winkel door een bom getroffen is; er is
niets meer van over. Hoe het kon, wordt nog onderzocht. Maar ik heb zo’n
vermoeden dat die bouwlieden alvast een paar steunbalken omgezaagd hebben die erg
in de weg stonden.
Een bord vertelt de klanten van Pearle wat ze nu moeten doen
om nog in het bezit te komen van hun bestelde bril. ‘Was nou
maar naar Specsavers gegaan’, zeg ik, hyper-melig, tegen mezelf, en tegen niemand
in het bijzonder. ‘De kleine winst’ ernaast heeft Mariabeeldjes in de
aanbieding, uit dank dat het pand behouden mocht blijven bij het instorten van
de buurman.
Goed, die Bosch-tentoonstelling viel dus niet helemaal mee,
zoals ik op FHM’s schreef. Na afloop en zonsondergang loop ik naar het station,
langs eetgelegenheden die allemaal, weinig origineel, een Jeroen Bosch-menu
serveren, en net zo overvol zijn als dat museum.
Ik geloof die Bosch-maaltijden wel, (vet-Bourgondisch, vast
en zeker ook nog) en pak de trein naar Rosmalen, want ik wilde ook vandaag nog
een station van dat lijstje doen. Rosmalen is ook weer zo’n doorsnee- station met
aan beide zijden een perron met wachtgelegenheid en aan één kant een
patatgelegenheid.
De eerste versie van dit station lag driekwart kilometer meer naar het westen, waar nu nog de Stationsweg is. Dat station ging open in 1881. Indertijd kon je maar 5 keer per richting per dag instappen. In 1938, het grote stations-opheffingsjaar, werd ook station Rosmalen gesloten. Dat oude stationsgebouw is nu kantoor. Het huidige station opende zijn poorten in 1981, precies een eeuw na het eerdere.
Ik loop Rosmalen in om wat dorpsschoon te fotograferen, dat
het altijd zo goed doet, ook op
avondfoto’s. Het bestaat hier, zo in de gauwigheid en in de kou gezien, uit
niet veel meer dan de kerk.
Daarna loop ik aan de andere kant van de spoorbaan af op een
dwaallicht, waarvan ik hoop dat het de neonreclame is van een goed,
gerenommeerd Rosmalens restaurant. Toch
nog een Bosch-diner? Maar als ik voor het gebouw sta, blijkt het een filiaal te
zijn van het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Wat bizar, om een ziekenhuis naar een
schilder te noemen! Nu ik er bij stilsta: weinig hospitalen zijn genoemd naar
een geneesheer, hoewel dat toch veel meer voor de hand zou liggen.
Goed, dat wordt dus een patatje en een loempia op het
perron. Maar veel hogere verwachtingen had ik ook niet mogen koesteren van een
dag, gedomineerd door een tijdslot. En dit is tenslotte een reeks over
stations. Dus laat ik me er dan ook maar voeden; niet?
Frans Mensonides
20 maart 2016
Er geweest: zaterdag 5 maart
De zaterdag daarop begint met nachtvorst maar wordt
voortgezet met een zonovergoten morgen en een zachtaardige middag. Het is, drie
dagen voor de Idus van maart, weliswaar nog geen rokjesdag, maar zeker wel
open-jassendag. Ik verklaar het natuur-wandelseizoen voor geopend, en keer
vanmiddag terug naar de Veluwe. Daar liep ik in 2014 / 2015 in de zomer, herfst, winter en lente, terug te blikken op onze vakanties in de jaren 60. Maar nog
nooit eerder stapte ik uit of in op
station Wezep.
Het noorden van de Veluwe is tegenwoordig vanuit Leiden het
snelst bereikbaar met de Hanzelijn, via Zwolle. Daar stap ik over op de Sprinter
naar Utrecht Centraal, wat me het gevoel geeft dat ik alweer op de terugweg
ben, nog voor mijn bestemming bereikt te hebben.
Wezep is het eerste station op deze lijn. Mijn trein rolt er
binnen tegen het noenuur, tegelijk met de trein in de andere richting. Wezep is
een van de zeldzame stations met omgekeerde bajonetligging. Bajonetligging is
spoorjargon voor perrons die schuin tegenover elkaar liggen, elk aan één kant
van een overweg. Meestal zijn de perrons dan zo gesitueerd dat de trein eerst
de overweg kruist en dan stopt. Maar op Wezep is dit net andersom. Het zal vast
een reden hebben.
Een stationsgebouw van betekenis heeft Wezep niet. Volgens
de meest recente cijfers van NS, op Treinreiziger.nl telt het station
gemiddeld ruin 1000 instappers plus uitstappers per dag. Het bezit uitgebreide
stallingsruimte voor twee- en vierwielers.
We hadden daarnet in de Hanzetrein weer zo’n vervelende
leuterkont als conducteur, wiens lippen niet weken van de microfoon. Bij elk
station riep hij onder meer om, of je het perron, met je neus in de rijrichting, aan je
linker- of rechterhand zou vinden. Dat zijn nou typisch dingen, die word je
zelf ook wel gewaar. Er zijn maar twee mogelijkheden, en als de ene zich niet
voordoet, is de andere wel het geval.
Ik las verder in de trein in een krant een stuk over de
nieuwe trend op kantoor: staande werken. Dat is gezonder – vandaar dat kappers
en tandartsen allemaal platvoeten en spataderen hebben, denk ik. Maar: ‘Zitten
is het nieuwe roken’. Daarom zie je rokers tegenwoordig ook altijd staande roken,
buiten; dat is pas gezond!
De kul! In de tijd van Scrooge stonden kantoorklerken de
hele dag achter een lessenaar. Eeuwen hebben we moeten vechten om zittend werk
te mogen doen. En als staan werkelijk zo gezond is, moeten we straks ook nog
blij zijn met de overvolle spitstreinen van NS!
Ik loop meteen de vrije natuur maar in, die
gelegen is ten
zuiden van de spoorbaan. Een deel van dit bos- en heidegebied bevat een
kostbare bodemschat, zoals een informatiebord van Vitens meldt. Het is
geen
goud, zilver of diamant, maar iets veel onmisbaarders: water. In het
waterwingebied Wezepsche Heide wordt het kostbare goedje gedolven op
een diepte van 35 tot 80 meter. De natuur daarboven wordt rein en
zuiver gehouden om het
water niet te verpesten: geen bestrijdingsmiddelen, geen mest.
Even buiten het waterwingebied grazen Schotse Hooglanders. Hun
territorium is afgebakend met hekken en veeroosters. Aan het begin ervan hangen
weer de bekende waarschuwingen voor de wandelaars die het gebied betreden. Ook
hier luidt regel 1 dat je de beesten niet mag naderen tot minder dan 25 meter
afstand, en regel 2 dat je ze niet mag aaien. Ik word altijd gefrappeerd door
het volkomen overbodige tweede gebod in de omgang met deze viervoeters. Als je
je aan het eerste houdt, kun je het tweede onmogelijk overtreden. En als je het
eerste aan je laars lapt, zou je het tweede dan wel naleven?
Hoe dan ook, met deze Schotten is het oppassen. Er liggen er
een paar langs het pad waar ik langs wilde, in de schaduw, alsof er vandaag al
een hittegolf heerst. Ze zien er sloom en weinig vervaarlijk uit, maar ik sla
toch maar een ander pad in. Tegen fotograferen met sterke zoom maken ze
overigens geen bezwaren kenbaar.
Meer gevaren dan deze beesten bedreigen de wandelaar. De
stapels stammen die hier liggen te wachten op verwerking tot haardhout (?)
mogen niet beklommen worden, anders gaat de boel schuiven en beland je eronder.
Het is een mooi, gevarieerd natuurgebied, meer door runderhoeven
betreden dan mensenvoeten, zelfs op deze mooie dag. Er is zon maar er staat nog wel een vrij
frisse wind; het is weer voor koude neuzen en soppende oksels.
Aan mijn rechterzijde hoor ik het vage gezoem van de A50.
Aan de overkant van die snelweg weet ik landgoed Molecaten bij Hattem.
Ik beland op een geasfalteerde weg, de Keizersweg, en sla
een stuk verderop een zijweg in die het spoor kruist. Deze spoorovergang, daar
kijk ik de volgende keer naar uit als ik Wezep met de trein passeer: oh ja, daar
liep ik toen, op die mooie winterdag…
Aan de overkant van het spoor kom ik terecht in een Wezepse
woonwijk. Het is een stil, wat saai villapark met brede asfaltlanen en
straatnamen zoals Schapendrift. Och, ik schreef in die Veluwereeks geloof ik al
een keer, dat je op de Veluwe gaat wonen voor je rust en niet voor de reuring.
Het hart van het dorp bestaat dan ook uit een weinig
opwindend winkelcentrum. Een echt centrum ligt niet op mijn route, als het er
al is. Maar wel zie ik kerk en tattoo-shop.
Dat natuurgebied was wat minder uitgestrekt dan ik verwacht
had. Ik houd een stuk middag over. Hé, ik kon wel even naar dat museum in
Elburg, waar ik vorige winter aan voorbijliep. Dat is vast een museum zonder
tijdslot, waar je zo kunt binnenwandelen. Die musea zijn meestal ook een stuk
verrassender dan zo’n hype-tentoonstelling als over Jeroen Bosch. Als je daar
eindelijk binnen bent, zie je dingen die je al maanden zag in alle media.
Op de Zuiderzeestraatweg, de oude verkeersader van deze streek, pak ik bus 100. Maar niet voor nog een weetje genoemd te hebben over Wezep: wie er geboren is, spreekt het uit als Wezèp. Dat had ik eerder moeten zeggen; nu moet je het hele stuk gaan overlezen met de juiste uitspraak. En, oh ja, de hond op die foto is niet echt, maar een beeld.
Keith Emerson, foto overgenomen van Wikipedia
Even een intermezzo. Vanmorgen, voordat ik de
deur uitging, had ik nog vijf minuten tijd voor een rondje teletekst op tv. Die
bracht het bericht dat er gisteren weer één van mijn pophelden van weleer is
overleden.
Het is de toetsenist Keith Emerson (71), bekend van o.a. The
Nice en Emerson, Lake and Palmer (ELP)). In de loop van deze dag druppelt er
steeds meer nieuws over binnen op mijn phone. Hij heeft zichzelf doodgeschoten.
Hij leed al tijdenlang aan een zenuwaandoening aan zijn rechterhand, waardoor
hij tijdens concerten zijn oude niveau niet meer kon halen. De gedachte, niet
meer te kunnen spelen, was ondraaglijk voor hem, en leidde tot zijn zelfmoord.
Een tragisch verhaal.
Ik had ooit op deze site een rubriek waarin ik schreef over
een onderwerp waarvan ik totaal geen verstand heb: muziek. Twee keer besteedde
ik aandacht aan de supergroep ELP; HIER en HIER.
Zie in het laatste stukje de rechterkolom. In het eerste stukje figureert mijn oude bovenmeester, die ons in het beat-tijdperk eerbied trachtte bij te brengen voor de klassieken – die kort daarna ineens een grote rol gingen spelen in de popmuziek.
Als je die stukjes leest, zie je dat het niet echt een
wonder is dat Emerson problemen kreeg met zijn handen.
ELP speelde symfonische hardrock, met invloeden van jazz en
klassiek. Het was een band die je niet
‘wel aardig’ kon vinden. Je was er fan van of vond het verschrikkelijk; een
tussenweg was er niet. Voor Emerson was die er ook niet. En normaal mens zou het
wat kalmer aan zijn gaan doen op zijn leeftijd. Maar genieën gaan niet met
pensioen. Je kunt niet half of een beetje of part-time geniaal zijn; het is:
alles of niets.
In Nederlandse nieuwsberichten noemen ze van ELP alleen de
hits ‘Lucky Man’ en ‘Peter Gunne’, nummers die niet helemaal representatief zijn voor hun werk. Engelse
artikelen bespreken de band uitgebreider.
Ik ben terug in
Elburg. Dat is op zaterdag het hart van de hele streek, zoals valt op te maken
uit de dikke drom bezoekers die zich
vanaf de parkeerplaats bij de bushalte een weg zoekt naar de binnenstad. De
mensen zoeken dan vooral de gezelligheid die in hun Veluwse dorpen ontbreekt,
denk ik. Een groot winkelapparaat heeft Elburg niet, wel knusse zaakjes en heel
veel horeca.
Waarom ik dan vorig jaar net uitgerekend de meest foutieve tent
binnenliep, kan ik niet meer reconstrueren. Maar ik heb de naam en de straat onthouden,
en breng er deze keer geen bezoek.
De medewerkster achter de kassa legt uit, hoe het museum werkt. Excuses voor het ongemak, maar het is in verbouwing. Dat zijn musea in toeristenplaatsen meestal in de winter (net als die keer in Nijkerk). Dat verhoogt de amusementswaarde alleen maar, naar mijn ervaring. Nog minder lijn in de collectie, nog meer verrassingen in elke zaal.
Er is een zogenaamde dubbelkapel, vertelt de dame van de
kassa. Op de benedenverdieping droegen nonnen de mis op. De leken stonden boven
op een groot balkon en konden niet in aanraking komen met de nonnen; dat vonden
ze beter, of veiliger. In de kapel is volop informatie over de dagindeling van
de nonnen. Ik veronderstel dat die toch wel voornamelijk uit bidden zal hebben
bestaan. ‘Ja, hou op, minstens een keer of tien per dag. Waar ze maar zín in
hadden!’, zegt zij. Maar och, baat het niet, schaadt het niet; zo kun je ook
denken.
Nou voerden ze nog wel iets meer uit, zie ik, als ik het
balkon beklommen heb. Ook nog bierbrouwen, en alles wat er zoal gedaan moest
worden in het huishouden. Maar bidden deden ze zo ongeveer om de twee uur. En dat
begon op het onzalig tijdstip van 4:00 uur met de metten, het ochtendgebed. ‘Korte
metten maken’, komt daar ongetwijfeld vandaan.
Dat is iets wat de beroemdste Elburger aller tijden, vice-admiraal
Jan Hendrik van Kinsbergen (1735-1819), ook graag deed. Hij is Elburgs trots en
troef; een belangrijk deel van het museum is aan hem gewijd. Deze zeeheld won
voor Nederland in augustus 1781 de Slag op de Doggersbank. Dat was tijdens de
Vierde en gelukkig laatste Engelse Oorlog; althans: de Vijfde is tot de dag van
heden nooit uitgebroken.
Voor de Slag sprak hij de manschappen van het schip Argo
toe. Zijn rede (in soms wat kreupele zinnen, maar admiralen werden niet geselecteerd
op stijl en grammatica) is bewaard gebleven.
Hij was gericht tot de ‘brave Matroosen en Soldaten van de
Argo, (…) die de eer van de Argo tot den Laatsten man zullen verdeedigen, en
liever als een braaff Matroos of Soldaat sterven dan als een Kontlekker en een
oud wijf te leeven.’
De admiraal zei o.a.:
‘Indien teegen alle verwagtingen er onder ons van de Argo zo
een slechte schelm of oude hoer mogte gevonden worden, die vrees of
lafhartigheid in een gevegt bewijst het zij door praaten als andersints zo
gelast de Capitein aan alle Heeren Officieren en onder Officieren om zoo een
Bloodaart en Schelm voor de kop te schieten, zijn lichaam hier of daar needer
te werpen, (…) bij zijn benen aan de grote Raa zal opgehangen worden , om zo
daar door de schande, die hij aan de Argo gedaan heeft af wasschen (…).
De Heeren Commandeurs van de batterijen en stukken, worden
wel gelast om zorg te dragen dat niemand zijn stuk of post verlaat, zo iemand
dat teegens zijn wil doet, geef ik hem de magt om zoo een over den kop te
houwen en als een onnut meubel voor de Argo, maar overboord te werpen (…)’
Nou, dat is tenminste mannentaal! Die hield beslist niet van
halve maatregelen! Dat was nou eens geen softie! Zo praat een ware houwdegen! Die
Van Kinnenbak was het tegendeel van een Jan Salie! Kom daar tegenwoordig nog
eens om! Daarmee win je een Engelse Oorlog, ongeacht met welk nummer.
Heel anders zal Gerrit van Kolthoorn in elkaar steken; hij
zal qua sereniteit die nonnen wel evenaren. In de periode 2002-2012 werkte hij
elke avond aan de maquette van het 17e-eeuwse Elburg, die in het museum te zien
is. Tien jaar werk voor wat je in tien seconden zou kunnen platstampen, als je
iemand was die zoiets misselijks zou overwegen; moge zo iemand driewerf
gekielhaald worden!
Nee, ik ga maar niet, met mijn moeie museumbenen, zitten op
de schandbank, een brede houten bank waarop vier stoute Elburgers konden
plaatsnemen. Ze werden vastgebonden en gingen dan drie dagen op water en brood.
Wel neem ik plaats in de scheerstoel in de mooi nagebouwde
barbierswinkel, waar je sterke verhalen kon horen en nog steeds kunt horen over
avonturen van de stedelingen. Tegenwoordig komen ze uit een digitaal apparaat,
en verschijnen er lichtbeelden bij op de spiegel.
Bijvoorbeeld over de ijsvissers die voor een karige boterham
op spiering visten en daartoe een bijt hakten in het ijs, in strengere winters
dan die van 2015/2016. Het geviel eens dat enkele van zulke vissers door dooi
overvallen werden. Het ijs begon scheuren te vertonen, die snel uitgroeiden tot
grote kloven vol water. Die ijsvissers zaten gevangen op een grote schots.
Goede raad was duur. Maar zij hakten uit die grote schots een kleinere schots,
en gebruikten die als roeiboot om de veilige oever te bereiken en alles in
geuren en kleuren te kunnen vertellen bij de barbier.
Sluitingstijd nadert. Ik verlaat het klooster en pak bus 100
richting Nunspeet, en daar de trein naar Utrecht Centraal, nu echt op de
terugweg.
Frans Mensonides
20 maart 2016
Er geweest: zaterdag 12 maart 2016
Deurne, Brabants Peeldorp op de grens met Limburg, is deze
zaterdag de plaats die ik geselecteerd heb voor een bezoek. Ik heb er zoals
gewoonlijk in deze reeks van te voren niets over opgezocht, behalve dan of er
misschien een museum is. Om me te warmen, want 19 maart, de laatste dag van de
astronomische winter, dreigt een donkere, kille, gure zaterdag te worden.
Een museum is er inderdaad. Het heet De Wieger en is het
voormalige woonhuis van de arts en schilder Henk Wiegersma, van wie ik nooit
gehoord heb maar wiens naam me toch vaag bekend voorkomt.
Onderweg naar Deurne lees ik de kranten bij, die ik
gedurende de afgelopen week verzameld heb in mijn tas. Er wordt driftig
geschreven over een kwestie die sommigen intensiever lijkt bezig te houden dan
de vluchtelingendeal, Donald Trump, de uitgeklede pensioenen en de kernraketten
van Kim Jong-un bij elkaar (NB: de afschuwelijke aanslagen op reizigers in
Brussel liggen deze dag nog in de toekomst).
Wat is het geval? Na
HEMA, die zijn paaseieren ‘verstopeieren’ is gaan noemen, viel deze week Albert
Heijn op door de paasartikelen als lenteartikelen aan te prijzen. Pasen is dit
jaar ineens taboe. Rechtgeaarde vaderlanders zien daarin de zoveelste knieval
voor de oprukkende islam. Liggen er over een paar jaar alleen nog suikerfeestspullen
in de schappen?
Maar het zou te maken kunnen hebben met het feit dat ook 85%
van de autochtonen al lang geen paasfeest meer viert. Ik denk dat we Pasen heel
goed zouden kunnen omdopen in Voorjaarsfeest (wat het oorspronkelijk was) en
Kerstmis in Midwinterfeest (waarop het gebaseerd is). Maar wie die feesten nog
steeds wil vieren als Kerstmis en Pasen, mag dat uiteraard blijven doen; we
leven nog steeds in een min of meer vrij land.
Dan moeten we natuurlijk ook nog een Hoogzomerfeest en een Najaarsfeest
hebben in juni, respectievelijk september, met ook dan voor elke studerende en
werknemer recht op een paar vrije dagen. Ja, waarom het ene seizoen vieren en
het andere niet? In ruil voor die extra vrije dagen kunnen buitenbeentjes als Tweede
Pinksterdag met een gerust hart geschrapt worden. Geen mens weet, wat er dan
gevierd wordt; er zijn zelfs al heel weinig mensen die weten wat er op Eerste
Pinksterdag gevierd wordt. Idem-dito voor de Vrijdag-Na-Hemelvaartsdag, een van
de raarste feestdagen die ooit zijn uitgevonden.
Verder houden natuurlijk alleen Oranjegezinden nog recht op
een vrije dag op Koningsdag. De anderen vieren voortaan Katozze Zwiejè, zoals
de Fransen zeggen, 14 juli; Vive la république! Internationale Vrouwendag,
Dankdag voor het Gewas, Leidens Ontzet, Dierendag, Chinees Nieuwjaar, iedereen voortaan
zijn eigen vrije dagen, naar keuze. Personeelszaken houdt het allemaal bij in
een systeem; wie wanneer wat; flexibiliteit in alles.
De Nederlandse spoorsector viert Pasen dit jaar trouwens met
grootscheepse stremmingen rond Utrecht en Weesp en op nog vele andere plekken.
Een NS-medewerker reikt er deze palmpaaszaterdag folders over uit in de trein.
Tijdens het paasweekend volgende week mag je met je Weekend Vrij wel vier dagen
onbeperkt reizen, ook op Goede Vrijdag en Tweede Paasdag, maar dat dan op een grotendeels
lamliggend spoorwegnet. Ze weten wel wat ze weggeven.
De IC’s Den Haag Centraal – Venlo houden voorbij Eindhoven halt
op het hoofdstation van Helmond, maar slaan de drie andere stations in die stad
over. Die worden bediend door de Sprinter Nijmegen – ’s Hertogenbosch –
Eindhoven – Deurne, die ik een paar hoofdstukken hierboven al eens geleden al eens
had. Dat is dat schrootlijntje met oude, ongewassen DDAR’s. Die lijn gaat niet verder dan Deurne, waar ook de IC stopt zodat
stoptreinreizigers de gelegenheid hebben om over te stappen naar Venlo.
Deurne is dus zowel eindpunt als knooppunt en telt drie perronsporen.
Je hebt er vier verbindingen per uur met Eindhoven. Als je van hier naar
Nijmegen wilt, moet je nou net niet die DDAR naar Nijmegen nemen, maar doen wat
ik straks zal doen op de terugweg: in Venlo overstappen op de Maaslijn, dan
ben je er iets sneller.
Station Deurne dateert van 1866, toen de lijn Eindhoven –
Venlo werd geopend. Het stationsgebouw weerspiegelt niet de grandeur van een
IC-station en is niet veel meer dan een frietkot.
Meer valt er over Deurne niet te vertellen; over het station
van die naam, bedoel ik dan.
Vanaf het station loop ik naar het centrum via wijken met aardige
optrekjes uit het fin de siècle, de periode rond 1900. Het meeste
bezienswaardige in Deurne dateert uit die tijd. Daarvoor was het een armoeierig
Peeldorp, maar toen begon de industrie tot bloei te komen. Je kunt een hoop te
weten komen over de historie van een plaats, gewoon door er rond te lopen en om
je heen te kijken.
Maar dit dorp houdt de geschiedenis ook zelf levend, met in
bijna alle etalages nostalgische foto’s, meestal uit het verenigingsleven tijdens het interbellum. Het is in
het kader van de Tijdlijn Deurne. Je ziet RK-fanfares, idem sportclubs en de
deelnemers aan een cursus koemelken, onder leiding van een ‘voormelker’.
Nu moet Deurne ook wel oog hebben voor zijn historie. Het is
niet zo maar een doorsnee-dorp, zoals er honderden zijn in dit land. Nee, Deurne
is veeleer Hét Dorp. Daar zal ik echter in dat museum pas achter komen, in het
volgende hoofdstuk; straks verklaar ik me nader.
Eén van Deurnes grootindustriëlen was Hub van Doorne, grondvester,
samen met zijn broer Wim, van een fabriek van vrachtwagens en later ook van
handige autootjes waar zelfs oude dames in
konden rijden zonder al te veel brokken te maken. Samen met zijn echtgenote
staat Van Doorne vereeuwigd in een parkje.
Minstens even baanbrekend werk als Van Doorne deed de
zenuwarts Anna Terruwe, grondlegger van de bevestigingsleer. ‘Mens worden is
alleen mogelijk door bevestiging’, staat op het aan haar gewijde beeld van ook
weer een echtpaar. Ik vind dat zelf ook heel erg belangrijk, bevestiging, en
bevestig bij dezen dan ook schriftelijk, voor de goede orde, en wellicht ten
overvloede, dat ik De digitale reiziger ben.
Huize Landzicht keek echt nog uit op landouwen, toen het
gebouwd werd, maar nu niet meer. Hoe dan ook: redding vind je ongetwijfeld in
het Reddingiushuis. Hotel Plein 5 heeft maar 4 sterren en geen 5. De kruidenier verkoopt geen verstopeieren
maar een ‘verscholen ei’ voor 1,20 euro, en daarnaast toch ook nog een
paashaasje voor 15 cent meer; geen lentehaasje.
Sommige plaatsen hébben het op zaterdagmiddag, qua streekcentrum. Elburg had het vorige week,
Deurne heeft het vanmiddag duidelijk niet. Ik weet niet waarom, maar de mensen
trekken hiervandaan naar Eindhoven, Helmond en Venlo voor hun zaterdags
vertier. Het is vrij stil op straat in het dorpshart.
Het kan aan het weer liggen, waterkoud zoals voorspeld, maar
als je er flink de pas in hebt, heb je er geen last van. Minder mee vallen de foto’s, vandaag; ik word
niet blij van de grauwheid die ik op mijn scherm zie. Geen fleur of kleur erin.
Dat wordt Photoshoppen, zoveel is wel zeker.
Het plaatselijke ziekenhuis heet Elkerliek. Dit is zo mogelijk een nog gekkere naam dan Jeroen Bosch Ziekenhuis (zie hierboven), want Elckerlijc ging hartstikke dood in de laatmiddeleeuwse allegorie die zo heette. Eén groot memento mori was dat stuk. En dat is een ziekenhuis ook, als je er niet hoeft te zijn, maar alleen een pijl ernaartoe ziet; dus bij nader inzien is er niets mis met die naam.
Weinige hectometers voorbij het dorp heb je twee kastelen in
een park: het Groot Kasteel en het Klein Kasteel, beide daterend uit de 14e
eeuw. Het Klein en wat bescheiden Kasteel werd indertijd bewoond door de Heren van
Deurne, ‘De oude hoge heren van het dorp’, een prachtig liedje over een dorp
was dat. In het Groot Kasteel woonden in die tijd nóg rijkere heren.
Het Klein Kasteel is goed geconserveerd gebleven. Het Groot
Kasteel werd in september 1944 door de
geallieerden finaal aan barrels geschoten omdat enkele nazi’s zich erin
verschanst hadden. Het verwerd in een mum van tijd tot een ruïne, iets waar de
meeste kastelen eeuwen voor nodig hebben. De resten van het eens zo fiere slot zijn
niet meer bewoonbaar, maar doen nu nog wel dienst als clubhuis voor een of
andere vereniging.
Ik loop terug naar het dorp en De Eeterij binnen. Kijk, híér
is al het volk gebleven! Het is levendig druk. Acht onverstaanbaar converserende
Brabo’s zitten aan een lange, houten tafel. Ze waren er al uren voor mijn
binnenkomst en zullen er na mijn vertrek ook nog uren blijven plakken.
Hoe vind je je weg in een dorp waarover je van te voren
niets hebt opgezocht? Ik heb bij aankomst een foto gemaakt van de plattegrond
bij het station. Door die te raadplegen beland ik, na de nodige malen verkeerd
afgeslagen te zijn, uiteindelijk toch nog op de Oude Liesselseweg, waar Museum
De Wieger staat.
Huize De Wieger lijkt veel ouder dan het is. De arts / schilder Henk Wiegersma (1891-1969) liet het
in 1922 bouwen. In 1976, zeven jaar na zijn dood, werd het museum. Dat bestaat
nu dus 40 jaar en ter gelegenheid daarvan is er een tentoonstelling in 3
afleveringen. De eerste is momenteel te zien, deel 2 aanstaande zomer en deel 3
straks in de herfst en winter.
De gastvrouw achter de kassa houdt een korte inleiding over
Wiegersma, vraagt voor de statistieken waar ik vandaan kom, en daarna of ik speciaal
uit Leiden ben gekomen voor het museum. Ik bevestig ook hier wat ik zoal doe op
zaterdag: half Nederland doorreizen en zo hier en daar een museum binnenlopen.
‘Wat leuk, wat grappig, wat een bijzondere hobby!’
Of ik het museum gemakkelijk heb kunnen vinden? Ze hebben
overal bordjes laten aanbrengen. Ik zeg dat ik borden heb gezien naar de gekste
dingen in Deurne, maar niet naar dit museum. Daar wordt wel meer over geklaagd
en daar gaan ze iets aan doen. Misschien een grote informatiezuil op het
station?, suggereer ik. Maar hopelijk krijgt het museum niet zoveel aanloop dat
er straks ook time slots nodig zijn,
net als bij Bosch.
Wiegersma was een opmerkelijk en veelzijdig man. Hij genoot
een immense populariteit als huisarts en stond wijd en zijd bekend als ‘wonderdokter’.
Hij werkte veel met kruiden. Ja, nuchtere zielen vonden hem een charlatan. Maar
ik geloof dat wonderdokters echt wonderen kunnen verrichten voor mensen die in
wonderen geloven, mits ze geen dodelijke ziekten onder de leden hebben. En
Wiegersma was typisch zo’n type die zulke wonderen zou kunnen verrichten; je
ziet het al af aan zijn selfies. Zijn patiënten kwamen van ver buiten de Peel; zelfs
wel uit België en Duitsland.
Met hypochonders had Wiegersma weinig op. Maar ook dat is
een echte ziekte, weten we nu. Moeilijk te genezen, want lijders eraan geloven
niet alleen niet in wonderdokters, maar zelfs niet in gewone dokters.
Als je Wiegersma ontbood, kwam hij soms te paard, net zoals
ziektes kwamen (‘Het komt te paard en het gaat te voet’, verzuchtte mijn
grootmoeder vaak). Maar ook reed hij zijn visites wel per racefiets, racemotor
of auto.
In religieus opzicht was hij al even veelzijdig als qua transportmiddelen;
hij was twijfelend katholiek maar shopte ook bij allerlei andere leren, zoals
het antroposofisme. Ook als kunstenaar was hij veelzijdig; niet gebonden aan
één bepaalde stijl of één bepaalde stroming.
‘Heb duizenden getroost/ En zelf geen troost gevonden’,
schreef hij na de dood van zijn vrouw Nel 1962. Het echtpaar Wiegersma had vijf zonen.
Twee ervan traden in hun vaders voetspoor als beeldend kunstenaar en hangen ook
in het museum. Een daarvan was Friso Wiegersma (1925-2006).
Daarom kwam de naam Wiegersma me zo bekend voor; Friso was
de levensgezel van Wim Sonneveld en schreef voor hem ook alweer een prachtig
liedje over een dorp : ‘Het dorp’ uit 1966. Het werd Sonnevelds signature song en een vaste waarde in de
bovenste regionen van lijstjes als de Radio Nostalgia Evergreen top 1000.
Bij het schrijven ervan zal Wiegersma vast en zeker gedacht
hebben aan het dorp waar hij zelf was opgegroeid, dit Deurne. Sterker nog: ‘Het
tuinpad van mijn vader’ is niets anders dan het beboomde pad naast zijn geboortehuis,
De Wieger. Zijn vader had die tuin aangelegd. En hier kun je er nog overheen
lopen, het enig echte Tuinpad-van-mijn-vader uit het liedje; een bijzondere
ervaring. Dáárvoor ben ik helemaal uit Leiden gekomen, al weet ik dat nu pas.
Terug naar het station loop ik de weg die ook Wiegersma’s
patiënten gingen. Heen strompelden ze, terug huppelden ze, stel ik me voor. Ik
zie nu ook een pijl naar het museum, veel te klein en onopvallend.
De moderne buitenwijken van Deurne heb ik niet bezocht, om
te zien ‘hoe of het bankstel staat bij Mien, en haar dressoir met plastic rozen’.
En wat ik helaas ook niet meer gezien en gehoord heb: jeugd met Beatle-haar die
meejoelt met beatmuziek. Voor Wiegersma’s generatie was dat het toppunt van
verwording, voor mij: jeugdsentiment. Tijden komen, tijden gaan, en nostalgie blijft altijd bestaan. Het
stemt me wat melancholiek.
Frans Mensonides
30 maart 2016
Er geweest: zaterdag 19 maart 2016
De reiziger met Weekend Vrij geniet een royaal paasweekend,
zoals gezegd. Op Goede Vrijdag regent het tot na het middaguur, waarna
plotseling en onverwachts de zon nog doorbreekt. Toch nog maar even gaan
profiteren van die extra reisdag! Ik kon wel weer eens gaan kijken op de Hoekse
Lijn.
Die lijn, de spoorlijn (Rotterdam Centraal) – Schiedam –
Hoek van Holland langs de Nieuwe Waterweg, wordt omgebouwd tot metrolijn, een
klus die in de herfst van 2017 geklaard moet zijn. Ik ging afgelopen nazomer
kijken bij het strand van Hoek van Holland en in Vlaardingen. Op Tweede
Kerstdag deed ik Maassluis, waar een derde metrostation gaat komen bovenop de
twee spoorwegstations die er al zijn. Die worden ook omgebouwd tot
metrostations, net als Hoek van Holland Haven, Schiedam Nieuwland en de drie
stations in Vlaardingen die van links naar rechts West, Centrum en Oost heten.
Mijn rit over de Hoekse Lijn zou ik dus ‘vergeefs’ kunnen
noemen, als het geen uitstekend weer was voor een wandeling over het Natuurpad. Dat ligt in Hoek van Holland in
een duingebied ten noorden van de laatste 9 hectometers spoorlijn op het
Europese continent.
Het eindstation, Hoek van Holland Strand, daar schreef ik
vorige keer over dat het verplaatst zou worden naar een plek waarvandaan je
echt het strand kunt zien. Maar helaas moet de metro dan rijden door de habitat
van de paarse, geelgevlekte, oranjegestreepte breedbekbrulkikker. Nee, herstel:
de nauwe korfslak, was het, een beestje te onooglijk om te zien met het blote
oog, maar wel op de lijst van beschermd ongedierte. Ik heb er de laatste tijd niets
meer over gelezen, of die verlenging naar het strand nog doorgaat.
Station Hoek van Holland Strand wordt buiten het strandseizoen maar 6 keer per dag bediend, en de laatste trein is al vertrokken als ik erlangs loop. De treinen hebben de rest van de dag Hoek van Holland Haven als eindpunt en staan daar 24 minuten te wachten totdat ze de terugtocht mogen aanvaarden. Ze zouden in die tijd toch best even heen en weer kunnen rijden naar dat rare eindstation in de duinen, voor een verdwaalde wandelaar of voor iemand die daar woont.
Hoek van Holland is een dorp in de gemeente Rotterdam; die metrolijn begint en eindigt straks in Rotterdam. Het dorp telt om en nabij 10.000 inwoners, een paar monumentale gebouwen als je goed kijkt, en straten die de namen hebben die je verwacht: van personen die ooit iets deden in de scheepvaart.
En natuurlijk een promenade langs de Nieuwe Waterweg met
zicht op brakende schoorstenen aan de overzijde van die brede plas. Een
jongetje van een jaar of twee, aan het handje van zijn moeder, wijst me op de
mooie zeepbellen die hij aan het blazen is. Hij rukt zich los van zijn moeder, loopt
achter zo’n bel aan, probeert hem te grijpen, maar ziet hem tot zijn ontzetting
uiteenspatten: ‘Hij is weg, mamma, hij is weg!!’
Ik heb in mijn studietijd nog eens een werkstuk geschreven
over de symboliek van zeepbellen. Maar dat opus begrijp ik zelf niet meer als
ik het overlees. Dus het deugde niet! Als je iets ingewikkelds niet helder weet
uit te leggen, was het ook te
ingewikkeld voor jezelf. Het was een miskleun; dat ze me ooit nog cum laude toegekend hebben! Over een
zeepbel gesproken…
Het ging over emblemen, praatjes met moralistische praatjes,
niet echt 100% mijn ding, maar ik had de studiepunten nog nodig. Dat
bellenblazende jongetje langs de Nieuwe Waterweg bedoelde ik niet symbolisch;
dat liep daar echt.
Op het perron van station Haven staan bij de
kaartjesautomaten vertwijfelde Britten, te midden van valiezen, rugzakken en
tassen, zich te verdiepen in ons ondoorgrondelijke treintarievensysteem. Ik zag
de Stena Line uit Harwich een half uur geleden aan komen varen; een monstrueuze
schuit, een drijvend flatgebouw. Een Engelsman hoor ik tegen een reisgezel
zeggen: ‘Ze hebben geen bergen en bijna geen heuvels in Nederland, maar wel
overal langs de wegen speciale paden voor fietsers’. Iemand die zijn
paasvakantie in ons land terdege heeft voorbereid.
Laat ik dit hoofdstuk niet beëindigen alvorens een man te herdenken die vele jaren geleden op Goede Vrijdag
is gestorven. Ik doel op Constantijn Huygens, de huisdichter van deze site, die
me een dichtregel leende voor de titel van deze rubriek. Hij ging heen in 1687,
op de zeer gezegende leeftijd van 90 jaar. Tot bijna zijn laatste snik heeft
hij het vaderland gediend. Over de hoogte van de pensioenen klaagden ze niet in
zijn tijd; die bestonden namelijk nog niet. Raar einde van dit hoofdstukje,
maar het is hiermee toch echt afgelopen.
Portret door Caspar Netscher
Overgenomen uit Wikipedia, Constantijn Huygens
Ook in eigen provincie zijn er nog stations waar ik nooit
een voet gezet heb. Op paaszaterdag ben ik op weg naar Arkel aan de
MerwedeLingeLijn (Dordrecht – Gorinchem
– Geldermalsen). Deze regionale,
door Arriva gereden spoorlijn is onderwerp van een langlopende, laagfrequente
reeks op mijn site. HIER het meest recente deel, van waaruit je het pad terug
kan volgen.
Die serie heet: ‘Spurten op Papland’, naar de Spurt-GTW’s
van Stadler die hier rijden, en naar station Gorinchem Papland. Dat had in 2012
al open moeten gaan, maar het is er nog niet, en ze maken ook niet echt
aanstalten meer om het in het leven te roepen. Bovendien is de naam op voorhand
al gewijzigd in het fantasieloze Gorinchem Noord; jammer!
De lijn – zo staat vast ergens ook wel in die stukjes – werd
in 1883 geopend en ging in 2007 over van NS naar Arriva. Hij wordt sindsdien
gereden in opdracht van Provincie Zuid-Holland (hoewel de twee laatste stations,
Beesd en Geldermalsen, in Gelderland liggen). Onder het regime van Zuid-Holland
werden diverse nieuwe stations geopend en werd de frequentie verdubbeld:
kwartierdienst op het traject Dordrecht – Gorinchem; halfuurdienst op de rest
van de lijn.
Door deze maatregelen veranderde de MLL van een stoptrein
meer in een soort tramlijn. Maar ze hadden wel een zeer gunstige uitwerking op
de vervoerscijfers. Die stegen tussen 2006 en 2013 van 2,2 naar 3,3 miljoen
reizigers per jaar (ofwel: van ca. 7500 naar ca. 11.000 per werkdag). Men mikt
op 4,4 miljoen aan het eind van de concessieperiode in 2018, een mooie
klimmende reeks.
Ik heb op treinzaterdagen altijd mijn smartphone van de zaak
bij me om aantekeningen op te maken. Die heeft als voordeel dat ik hem niet uit
hoef te zetten in stiltecoupés en musea, want hij gaat toch nooit, in de
weekenden. Maar vandaag doet hij dat ineens wel: BUZZ-BUZZ, klinkt uit het
apparaat.
Wat is dat nu? O jee, een NL-alert! Ja, die app zit in die
telefoon, een waarschuwing bij noodsituaties in de omgeving van waar je je
bevindt. Maar ik heb er nog nooit eerder een gehad.
Dat is schrikken; het zal toch geen aanslag zijn, uitgerekend
hier, in de buitengewesten van Zuid-Holland? Ik kijk. Nee, er is een grote brand op een bedrijventerrein in Waspik
(NB); binnenblijven, als je daar woont, en deuren en ramen dicht. Ventilatoren
uit.
Gelukkig, het is geen aanslag; niets, niets om ons zorgen
over te maken – tenzij je in Waspik vertoeft. Maar dat ligt toch wel een
kilometer of 20 van hier.
Na de aanslagen in Brussel werd in Nederland het nieuws toch
al weer snel gedomineerd door belangwekkende binnenlandse kwesties. Vandaag
schrijven de kranten in geuren en kleuren over de chaos bij de
opheffingsuitverkoop van V&D. Mensonterende taferelen: klanten uit dit
welvaartsland scheuren elkaar de koopjes uit de handen. En dat allemaal om de
zak van een paar aasgieren te spekken. Anderen, zoals de leveranciers van het
spul dat nu aan de man gebracht wordt, zien geen cent van de opbrengt.
Als V&D in zijn bloei-jaren een kwart van de clientèle
had getrokken die afgelopen week over de vloer kwam, was het nooit failliet
gegaan. Ze weten de ondergang van de keten aan de zachte winter, waardoor
winterjassen onverkocht bleven.
Ik heb er afgelopen herfst wel een gekocht, een winterjas
bij V&D. Hij was niet verschrikkelijk goedkoop, maar wel van matige
kwaliteit. Hij is bekleed met een synthetisch, soort wolachtig spul dat vrijwel
meteen in de rui ging. Momenteel is hij zo dun geworden dat ik er nog een goeie
zomerjas aan heb. Toch nog waar voor mijn geld, uiteindelijk. Ik hoefde me van
de week dus niet in het krijgsgewoel te storten bij de V&D-poorten, voor
een goedkope zomerjas.
Het Leidse filiaal van V&D was het mooiste van heel
Nederland; pas nog ingrijpend gemoderniseerd. Maar dat helpt niet als je er net
zulke rommel verkoopt als elders. Ik waardeerde deze vestiging vooral om de La
Place op de hoogste etage, met een schitterend panorama over de Leidse
binnenstad.
Bedrijventerrein Papland ligt halverwege de stations Gorinchem
en Arkel. Wanneer gaat dat nieuwe station nu eindelijk eens open? In de verte
zie ik schuin links voor me een kerkje met een dorp eromheen. En hoewel dat
Arkel niet is – want dat is net de andere kant op – wil ik er beslist heen.
Weer ‘onderweg’ op de
zaterdag, deze keer in Hoogblokland
En wat je dan
onderweg allemaal niet ziet
Station Arkel is ook weer zo’n geval van een station dat
maar één vertrekspoor heeft en dus per definitie niet meer is dan een halte.
Het stationsgebouw is net zo oud als de spoorlijn erlangs. Er zit nu een
reclamebureau, SQSI Concept Studio, met ‘likkebaardend lekkere werken’ (volgens
hun website) – en een optimale bereikbaarheid per trein daarbovenop.
Een heel rustig-rustieke stationsomgeving, hier in Arkel. Op
een bedrijventerrein staan paar mannen die een drone oplaten. Bij een villa
blaft een grote rothond achter het hek. Maar verder is er geen geluid te horen.
De kerk waar ik op af wilde lopen, blijkt van het dorp
Hoogblokland. Hij is maar een kwartiertje verderop. Het dorp is bereikbaar via de
Dorpsweg, een smalle asfaltweg langs villa’s, met daar achter weiland. Er is
weinig verkeer, maar de paar auto’s die er rijden, rijden dan ook zo ongeveer
de vouwen uit mijn broek. Ze kunnen zich niet meer laven aan de verroeste,
vergane benzinepomp langs de weg.
Het is geen aangename wandelweg. Maar de foto’s vallen me
mee als ik ze thuis bekijk. En hij maakt wel deel uit van een officiële wandelroute,
het 22 km lange Gorcums Postpad.
Bij de ingang van het dorp Hoogblokland hangt een plattegrond. Je kunt hier moeilijk verdwalen,
met hooguit vijf, zes zijstraten langs die doorgaande Dorpsweg. Waaronder dus
Onderweg, en ‘t Hoekje.
Via een smalle brug (extra opletten voor tegemoetkomende
auto’s!) kruis ik de ader voor automobielen A27. Laatst dook in mijn timeline
van Twitter weer een heel oud verhaal op: het aanleggen van een spoorlijn Breda
– Utrecht langs deze weg. Dan zou je ook een mooie, snelle, extra
treinverbinding met België kunnen creëren: Amsterdam – Utrecht – Breda –
Antwerpen.
De spoorverbinding Breda – Utrecht is al anderhalve eeuw een
ontbrekende schakel in het spoorwegnet. Maar de strijd ervoor moet doorgaan.
Tenslotte hebben plannen als de Kanaaltunnel en de inpoldering van de
Haarlemmermeer ook letterlijk eeuwenlang in een lade liggen te rusten, en zijn
die uiteindelijk toch ook nog uitgevoerd.
De Dorpsweg strekt zich uit naar de einder. Daar is heel in de verte de kerkspits zichtbaar
van het dorp Hoornaar – bekend van de voetbalclub Stedoco, STErk DOor COmbinatie. Die speelt toch maar op het hoogste
amateurniveau, uit zo’n nietig dorpje.
Maar ik wil eigenlijk helemaal niet naar Hoornaar, verder
langs die smalle weg, en keer bij de buurtschap Minkeloos op mijn schreden
terug.
Terug zie ik veel van wat ik heen niet zag. Bijvoorbeeld een
standbeeld van mensen die emmertjes water doorgeven om een brand te blussen.
Dat moet lastig te beeldhouwen zijn: water dat uit een emmer gegooid wordt.
En dit historische feit; een straathoek nabij station Arkel.
Die plek heet: Bloklandse Paal. Hier begonnen vroeger de dijkinspecties van het
waterschap. Van de jaren 20 tot de jaren 60 stond er op deze plek een houten gebouwtje
met een weegbrug.
Ik zou me kunnen voorstellen dat de lezer niet echt ondersteboven is van de mededelingen in de vorige alinea. Maar ik ben gek op historische informatieborden langs de weg. Ik zal er nooit een ongelezen laten, en dit is de enige die ik tegenkom. Afgezien van de bouw en later afbraak van die weegbrug, is er hier in de 20ste eeuw weinig gebeurd, vrees ik.
Aan de andere kant van het station kom je na enig
doorstappen uiteindelijk in Arkel zelf. Het ligt aan een slinger van de
sLINGErende Linge, die enkele kilometers verder bij Gorinchem uitmondt in de Boven Merwede, na
een tocht van meer dan 100 km door de Betuwe. En het ligt langs het Merwedekanaal.
Aan de overkant daarvan zie ik een pluk hoogwerkers gereed staan voor een
hoogwerkersoorlog; ze zijn duidelijk verdeeld in twee kampen en staan klaar om
elkaar te lijf te gaan.
Ja, met een beetje fantasie, als je er een beetje oog voor
hebt, kun je zelfs in Arkel nog een verhaal optekenen. Ik doe vervolgens de
buitenwijk van het dorp. Die is de meest saaie en onopvallendste van heel
Nederland na de wijk waar ik zelf woon.
Ik zoek vergeefs naar de kerkspits van Arkel en de dorpse
gezelligheid die daarmee meestal gepaard gaat. Maar ik ben een jaar of tien,
vijftien te laat om nog iets te zien van het authentieke Arkel, als dat er ooit
al geweest is. Ik loop door één grote renovatiewijk.
Ik heb het al vaker geconstateerd: soms valt het mee en soms
valt het tegen, zo'n onvoorbereide wandeling in een plaats waar je zonder echt
goede reden uit de trein bent gestapt. Ik pak de trein naar Gorinchem, en ben
ook daar nog een poosje onderweg:
Frans Mensonides
3 april 2016
Er geweest: Hoek van Holland vrijdag 25 maart; Arkel zaterdag 26 maart
Baflo
De laatste zaterdag van de maand maart is nu dus verstreken
en daarmee zou deze aflevering normaliter afgelopen zijn. Deze keer is er
echter een bonus: Tweede Paasdag. Ik ga vanmiddag met een andere liefhebber van
popmuziek naar de Bowie-tentoonstelling in het Groninger Museum. Tussen 15:00
en 16:00 uur, want dit is weer zo’n time
slot-tentoonstelling. Waarvoor je niet te laat wilt komen, dus we hebben
expres een tijdstip wat later in de middag gekozen, en ik ga bijtijds op pad.
Er kan van alles misgaan onderweg; altijd al, maar deze week
was er elke dag wel ergens een stremming in verband met een valse terreurmelding
door een verdacht pakketje. Daarnaast blinkt ook vandaag het KNMI weer uit in woeste
weerswaarschuwingen. Windkracht 11 langs de Noordzee- en Waddenkust, zware
windstoten in het binnenland; alle kans op weggewaaide bovenleidingen. Ik had
beslist een andere dag uitgekozen als ik dat van te voren geweten had.
Mijn metgezel zal vanmiddag
wel op tijd zijn voor Bowie; hij komt per auto en heeft de wind mee. Zelf zie ik
wel of ik vandaag nog in Groningen kom en zo ja, of ik vanavond nog terugkom.
Reizen is avonturen, tenslotte.
Op het redelijk matineuze tijdstip dat ik uit Leiden vertrek
(onder volkomen windstilte, tussen haakjes), rijdt de IC Den Haag – Groningen
via de Hanzelijn nog niet - althans op de feestdag die deze maandag is. Ik stap
in de trein van 9:27 die even na 7 uur vertrokken is uit Vlissingen en dik 5
uur later zal arriveren in de hoofdstad van de provincie waar niets meer boven
gaat. Die trein stopt niet in Amsterdam Zuid, maar maakt een omweg via
Amsterdam Centraal. De eerste ‘snelle’ IC naar het noorden vertrekt op zon- en
feestdagen pas om 10:16 uit Leiden Centraal.
Onderweg trekt de wind wel wat aan, zonder dat je nou direct
kunt spreken van een orkaan. Wonder boven wonder gaat er onderweg verder ook niets
fout, en ik arriveer ik precies op tijd, om 12:15 in Groningen.
Nu houd ik natuurlijk een halve middag over. Ik kon nog wel
even een station gaan doen van mijn bucket-list. Er staat nog een hele reeks Groningse
stations op, en hier rijden dieseltreinen die geen last kunnen krijgen van
draadbreuken. Grijpskerk, aan de lijn naar Leeuwarden, en Baflo, aan die naar
Roodeschool, komen in eerste instantie voor een bezoek in aanmerking; allebei
op zo’n dik kwartier sporen van Groningen stad.
De trein naar Roodeschool staat op punt van vertrekken, dus
het wordt BAF!-lo, een plaats die klinkt als een onomatopee. Het is hier, net
als op de meeste Groningse lijnen, maar uurdienst op feestdagen.
De 2 Arriva-Spurt-GTW’s die vandaag rijden op de lijn naar
Roodeschool (De diesel-versies van die van eergisteren) heten Mata Hari en
Foppe de Haan, oprjochte Friezen die in Groningen verbaasd opkijken dat ze elkaar
steeds tegenkomen. Raar om een trein te noemen naar een (vermeende) spionne die
in WO I de kogel heeft gekregen. Wij waren toch neutraal, toen? Foppe de Haan
is natuurlijk alom gerespecteerd, tot ver buiten Friesland. Behalve rond
station Leeuwarden Camminghaburen, zoals iedere voetballiefhebber weet. Daarom
sturen ze die Spurt ook niet naar Leeuwarden; ik snap het.
Voordat ik in Baflo ben, stopt Foppe de Haan nog op
Groningen Noord, Sauwerd en Winsum. Ik schop het deze keer één station verder
op deze lijn dan die keer in 2014.
Maar één keer in mijn bestaan ben ik helemaal tot Roodeschool
geweest met deze lijn. Dat was toen er nog Wadlopers reden, in 1996, in de
nulde jaargang van deze site. Die werd een paar maanden later pas opgericht. Ik
heb het verhaal over Roodeschool en
andere nevenlijnen er later alsnog op gepubliceerd.
De trein rijdt door kaal weidelandschap met hier en daar plukjes bomen. Zou het hier nu zo alleen zo deprimerend zijn omdat het een donkere, winderige paasmaandag is, of is dit landschap nou altijd zo deprimerend?
Baflo, aankomst 12:42. Drie mensen verlaten de trein,
inclusief schrijver dezes. Terwijl ik het station sta te fotograferen,
verzamelt zich een menigte van 7 man en één hond voor de trein van 12:52 naar
Groningen. Deze lijn heeft een gekantelde dienstregeling. Treinen kruisen
elkaar ongeveer om kwart vóór en over in plaats van op heel en half. Dat heeft
alles te maken met aansluitingen op de IC’s in Groningen, die ook kwart vóór en
óver aankomen en vertrekken. Plus met het feit dat je net in twee uur tijd op en neer kunt naar Roodeschool.
Ook deze regionale spoorlijn dateert uit het eind van de 19e
eeuw; uit 1893, om precies te zijn. Baflo is het enige station dat nog kan
beschikken over zijn oorspronkelijke stationsgebouw.
Het waait nu echt wel hard, hoor; zou KNMI een keer terecht
weeralarm hebben afgegeven? De wind huilt en brult en giert door de kieren van
het wachthokje op het perron.
Ik ga het plaatsje toch maar verkennen. Het is voor het jaar
800 ontstaan rond een wierde, een kunstmatige heuvel waarmee de Groningers zich
wapenden tegen het water van de Waddenzee. Een wierde is in Groningen wat een
terp is in Friesland. Er staat op die ‘Baffelder Wierde’ een markant kerkje met
losse toren, de Sint-Laurentiuskerk, thans Hervormde Kerk. Dat godshuis is iets
jonger dan de wierde zelf; het had een nog oudere voorloper. Maar het staat er toch
al een ruime 9 eeuwen en is daarmee een van de oudste kerken van Groningen. De
losse toren is een slordige 300 jaar jonger.
Hoe komt Baflo nou aan zijn zonderlinge naam? ‘Baft’, of
zelfs: ‘beft’ betekende: ‘achter’ in de tijd dat de wierde bebouwd werd; ‘loo’ ‘moerasbos’.
Achter het moerasbos, dus.
Het dorp kwam tot ontwikkeling door het spoor, zoals zoveel
plaatsen op het platteland. Er kwam een beetje industrie en er kwamen veel
renteniers wonen uit Stáád. Rentenierswoningen, dat zijn hier ook de meest
opvallende en fotogenieke bouwwerken, na de kerk. Eén lijkt heel sterk op Villa
Kakelbont.
Dit is typisch zo’n dag dat een mens binnenblijft als hij er
niet persé uit moet - met uitzondering van een zonderling die 275 kilometer
heeft afgelegd om hier en nu te kunnen wandelen. Behalve hem, loopt hier alleen
een trimster die de elementen trotseert. Als je de wind niet zou horen suizen,
zou de stilte hier onheilspellend zijn.
De Heerestraat is de voornaamste winkelader van Baflo. Je
hebt hier onder meer .J. Bos Slagerij – Worstmakerij, Rutgers, uw warme bakker,
Topslijter Sietsema op de hoek met de Sijtsmaweg, de Fixit, het Dorpshuis annex
bibliotheek, en Lifestyle Pronkjewail, een winkel in zeepjes, theepotten en
Joost mag weten wat verder nog. Alleen de supermarkt Op&Top COOP is open;
het staat aangekondigd op grote posters. Verschillende zijstraten van de
Heerestraat lopen dood. Ik loop erin en keer op mijn schreden terug.
En dan ineens een plaatsnaambord: Rasquert. Ik kende die naam nog niet toen ik
vanmorgen op pad ging, maar waarom niet even een kijkje genomen?
Rasquert telt een kleine 200 inwoners, een tiende van het
aantal waarop Baflo kan bogen. Ze wonen vooral in boerderijen voor herenboeren
uit de stad, herenboeren die nimmer een koeienuier in de hand hadden of klompen
vol koeienstront aan hun voeten.
Ook dit dorp ligt op een wierde. Maar er staat tegen de verwachting in geen kerk op maar een grote woning, zo te zien, met boom’n d’r om toe, zoals ze in Groningen zeggen. Het is, zonder kerk, een beetje weirde wierde, noteer ik in mijn notities, knap flauw. Even flauw als het zonnetje dat nu doorbreekt en dat deze wandeling eigenlijk wel goed kan gebruiken.
Achter de twee dorpen langs loopt de N363. Als het geen zon- of feestdag is, kun je daar Qbuzz 68 (Winsum - Leens) nemen naar nog hogere noorderbreedten.
De zon houdt niet lang stand. Regen striemt neer, als ik
terugloop naar het station. Op grond van de APV is het daar verboden, (brom)fietsen
buiten de rekken te plaatsen. ‘Plaats dus het voor- of achterwiel van de fiets
in de gleuf van het rek’, heeft de gemeentelijke Dorknoper ten zeer veel
overvloede op het gebodsbord laten zetten; een akelig precies mannetje.
Alleen van de eerste
mogelijkheid wordt gebruik gemaakt; geen enkele fiets staat met het achterwiel
vastgeklemd. Ik realiseer me dat ik dat ook nog nooit en nergens gezien heb,
een rijwiel met het achterwiel vastgeklonken in een fietsenrek. Geen fietser
draait zijn karretje 180 graden om hem te parkeren. En allen gooien ze hem altijd
met een ruk achteruit om hem weer uit de wolfsklem te bevrijden, zonder er acht
op te slaan of er iemand achter ze loopt.
Naast mij staan nog tien anderen op het perron klaar voor de
trein naar Groningen. Als ik meer tijd had ging ik me wel even warmen bij Café
Beuvink tegenover het station, de enige horeca die ik ben tegengekomen in het
dubbeldorp Baflo / Rasquert. Maar Bowie lokt.
We hadden er al veel eerder heengewild, de expositie ‘David
Bowie is’ in het Groninger Museum. Maar er kwamen dingen tussen. Toen gebeurde
wat de penningmeester van het museum wellicht minder betreurd zal hebben dan de
doorsnee-muziekliefhebber: David Bowie (1947-2016) kwam te overlijden.
Dat werd bekend op maandagmorgen 11 januari 2016,
uitgerekend de dag dat de meeste musea gesloten zijn, en zo ook dat van
Groningen. Maar het ging in allerijl open om de menigte rouwenden voor de
ingang toegang te verschaffen tot de expositie. Die werd in verband met de
toegenomen belangstelling verlengd tot 10 april.
Bowie, met zijn extravagante muziek, uiterlijk en
levensstijl, is typisch een exponent van de seventies. Maar ik kocht mijn
eerste Bowie-plaatje al in de nadagen van de sixties. Ik schreef er al eens een
stukje over (rechterkolom, onderaan): ’Space Oddity’ was in de herfst van 1969 een van
mijn eerste singletjes. Na die eerste hit, geïnspireerd op de eerste
maanwandeling van die zomer, viel Bowie even snel als hij was opgekomen terug
in de anonimiteit. Pas een paar jaar later dook hij daar weer uit op als onder
meer Ziggy Stardust.
Ik behoorde weliswaar tot de platenkopers die Bowie zijn
eerste succes gaven, maar ben nooit een verstokte Bowie-fan geworden. ‘Space
Oditty’, ‘Ziggy’, het nummer ‘Life on Mars’, het album ‘Scary Monsters (and Super Creeps)’ vond ik hoogtepunten. Maar hij
heeft toch ook een hoop gemaakt waarvan ik dacht: wat moet je ermee…
Misschien ligt daarin juist wel de kracht van Bowie en de
oorzaak dat het zo druk is hier, met mensen van alle leeftijden. Bowie is in
een loopbaan van bijna een halve eeuw een keer of vijftien veranderd van
uiterlijk en stijl. Iedereen kan zich wel vinden in één van de successievelijke
Bowies die er geweest zijn.
Het reserveringssysteem, met die time-slots, leidt er niet toe dat je in het museum snel kunt
doorlopen. Eerst staan we in een lange rij voor de kaartcontrole, dan om de
tentoonstellingsruimte binnen te mogen gaan en dan voor de uitreiking van de
oortjes voor de audiotour. Al met al neemt het wachten een dik halfuur in
beslag.
Daarna betreden we een duistere ruimte waarin we elkaar snel
uit het oog verliezen in de drommen bezoekers. Maar praten kun je hier toch
niet, door die oortjes – die, naast muzikale omlijsting met fragmentjes uit
Bowie-nummers, weinig informatie toevoegen.
In helverlichte vitrines worden fases uit Bowie’s leven en
carrière belicht. De titel: ‘David Bowie is’, is goed gekozen. David Bowie was
van alles, en steeds iets anders. Hij was een totaal-artiest: filmster,
ontwerper, componist, zanger, schilder. Zijn leven was al een kunstwerk op zich.
Als we elkaar bij de uitgang hervonden hebben, zijn we het
erover eens dat de tentoonstelling nogal caleidoscopisch en ook knap chaotisch
was, en daardoor juist een hommage aan Bowie. Toen de expositie zijn deuren
opende, leefde Bowie nog. We vragen aan de garderobedame of het toen ook al zo
druk was. Ja, de loop zat er van begin af aan meteen al in.
180.000 mensen hebben de tentoonstelling gezien, evenveel
als er in de stad Groningen wonen. Maar ze kwamen ver van buiten, zelfs uit verre
buitenlanden. Er was een speciale busdienst ingesteld van vliegveld Eelde naar
het museum; de Bowie-bus.
Daarmee sla ik, aan het eind van een ook weer knap
caleidoscopische aflevering, meteen een bruggetje naar de volgende. Die gaat
over busvervoer en heeft – het spijt me voor de verstokte railfans – als
werktitel: ‘Weg van de spoorweg’.
Binnenkort in dit theater.
Hoesfoto overgenomen van Wikipedia (E), Aladdin Sane
Frans Mensonides
8 april 2016
Er geweest: maandag 28 maart 2016
© Frans Mensonides, Leiden, 2016