Nieuwpoort
Ik
ben altijd van plan geweest om na mijn arbeidsleven treinreizen te gaan
maken door heel Europa, of in ieder geval een groter gedeelte van
Europa dan dat ik tot nu toe gezien heb. Na mijn laatste werkdag op
dinsdag 31 mei 2022 ben ik dan ook vrijwel meteen in de trein gestapt.
Om verscheidene redenen heb ik die droomreis naar Kyiv nog maar even uitgesteld. Dat heeft onder andere te maken met een pandemie die maar niet over wil gaan en een ouwemannenkwaaltje waar je doorgaans niet aan doodgaat, maar dat wel wat problemen met zich meebrengt. Ik begon heel bescheiden met 3 dagen Brugge, België, waar je bij wijze van spreken nog Nederlandse kerkklokken kunt horen luiden.
Daar was ik van dinsdag 7 tot / met donderdag 9 juni: fotowandelen door een stad waar je nooit uitgewandeld, uitgekeken en uitgefotografeerd raakt. En ik bezocht het Gruuthusemuseum, een naam met opvallend veel u’s, tussen haakjes. Maar ook kwam ik naar Vlaanderen (en nog even in Gewest Brussel) voor drie curiosa op het gebied van openbaar vervoer.
Dat zijn de Kusttram, waar onlangs een vloot hypermoderne Urbos-trams in gebruik is genomen, de Ringtrambus (Jette UZ - Brussel Airport Zaventem), die – spoiler – nog steeds niet veel meer is dan een flauwe Belgenmop, en de al veel langer bestaande ’HSL 0’, Gent – Brussel, die geldt als de oudste hogesnelheidslijn ter wereld.
Hieronder verslag van het OV-gedeelte van deze reis, en daar weer onder: Brugge.
Helder!
Station aan ’t Zand, in gebruik van 1886 tot 1935
Foto: F. Stroobrant, gescand door Marc Ryckaert. Overgenomen van Wikipedia, Station Brugge
Mijn hotel / pension / B&B (het houdt er het midden tussen) is gevestigd boven een restaurant aan ’t Zand, aan de westkant van het centrum. ’t Zand is ook al een OV-curiosum. Het enorme plein, waaraan nu tribunes staan voor hopelijk geen muzieknacht met veel lawaai, begon zijn bestaan rond het jaar 1200 als markt. In 1838, toen er in Nederland nog helemaal geen treinen reden, kreeg ’t Zand een station aan de spoorlijn Brussel – Gent – Brugge – Oostende die dat jaar geopend werd.
De treinen volgden indertijd de route waar je nu de westelijke ringweg om het centrum van Brugge vindt, die met een tunnel onder ’t Zand doorloopt. Aanvankelijk bestond station Brugge slechts uit een voormalig wachtlokaal van de politie. In 1844 werd hier een serieus stationsgebouw neergezet en ’t Zand omgedoopt tot Statieplein.
Tot 1938 bleef station Brugge op deze plek. Toen werd het spoor verlegd buiten het centrum om, en verhuisde het station naar zijn huidige plaats aan de zuidkant van het centrum.
Over de ringweg rijdt tegenwoordig een gigantische vloot stads- en streekbussen, een lijn of 50 in totaal. Die stoppen allemaal bij een busstation op ’t Zand. Op de dag van mijn aankomst wist ik dat nog niet en rolde een kwartier met mijn koffer naar het hotel. Daarna nam ik liever een bus voor die ene halte naar het station; een mens loopt ten slotte al genoeg op zo’n stedentrip.
Op woensdagmiddag rond het noenuur een hele zee van schoolkinderen op weg naar huis. In België hebben blijkbaar ook de middelbare scholen op woensdagmiddag vrij. Er zijn buslijnen met een speciale woensdagsdienst.
Maar als ik diezelfde avond terugkom van een stadswandeling rond zonsondergang, is het busstation verlaten. De stadsbussen van Brugge en de meeste streekbussen houden er rond 21:00 uur mee op. Tussen nu en middernacht vertrekken er nog een stuk of 7 bussen naar dorpen in de omgeving. Maar richting station: 0,0.
Vanaf dit busstation op ’t Zand vertrekt overdags ook een bus naar Nederland: Connexxion-lijn 42 naar Breskens.
Ik hoop dat Brugge nooit last zal krijgen van de Nederlandse gekte om bussen uit de binnenstad te weren. Het centrum van Brugge is ellipsvormig en heeft een doorsnede van 3 kilometer in de noord-zuidrichting en 2 km oostwest, nogal grote afstanden. Er is een dicht net van stadsbussen, die zich door heel smalle straatjes moeten wringen.
Op vrijwel elke straathoek in het centrum kan ik een bus nemen als ik moe ben van het wandelen, en vele daarvan doen busstation ’t Zand aan. Daar domineert een hoog, massief, rood gebouw de omgeving. Het is een muziektempel met een parkeergarage eronder, voor wie geen keus kan maken uit van één van die 50 bussen die er stoppen. Maar ja, het is wel waar: na een muziekavond in dat rode gebouw kom je dus met de bus niet meer thuis.
Dat ik nog eens blij zou zijn om de Antwerpse wijk Luchtbal te zien! 2½ jaar lang ben ik niet meer in België geweest, noch in enig ander buitenland, afgezien van dat korte stukje fietsen vorige zomer vanuit Roosendaal door de buitengebieden van de gemeente Essen.
Een reis van Leiden Centraal naar Brugge kost in het gunstigste geval om en nabij 3½ uur. Dat is meer dan een uur langer dan een rit naar Groningen, dat ongeveer even ver van Leiden ligt. Maar ik wil me er niet over beklagen: die tijd van 3½ uur ben je op Schiphol al kwijt in de wachtrij, voordat je ook nog maar een vliegtuig te zien krijgt.
Op de heenweg red ik het niet binnen die 3½ uur. Ik zit in een vertraagde IC Direct, haal op Antwerpen Centraal nog net de trein naar Gent Sint-Pieters, maar mis daar de IC naar Brugge. Gent Sint-Pieters is al sinds mensenheugenis in verbouwing. Na een tocht door de krochten van het station zie ik op het nieuwe, excentrisch gelegen perron 12 de trein ervandoor gaan. Daar beland ik nu in een L-trein, een lokale- ofwel boemeltrein naar Zeebrugge die stopt in de nooit-van-gehoorde dorpen Drongen, Landegem, Hansbeke, Bellem, Aalter, Maria-Aalter, Beernem en Oostkamp.
Ik kan me weinig België-reizen heugen zonder vertraging. Maar op de terugweg donderdag naar Holland zal alles kloppen tot op de minuut.
Op de zwaar verregende middelste dag van deze driedaagse reis ik naar Brussel voor de Ringtrambus. Voor mijn rit naar Brussel maak ik kennis met een lijn die ik nooit eerder bereisd heb, de spoorlijn Gent Sint-Pieters – Brussel-Zuid.
Maar eerst nog even rondkijken op station Brugge, de verre opvolger van die politiepost op ’t Zand. Het is een belangrijk knooppuntstation. Met 18.000 instappers per werkdag (2019) behoort het tot de top-10 stations van de NMBS, het Belgische spoorwegbedrijf. Het heeft een uitgebreid winkelcentrum onder de sporen. Waarvan geen foto op deze site; vergeten.
Op het stationsplein vraagt een Duitser op een zwaarbepakte fiets me op snauwende toon of ik bekend ben in Brugge. Wat is ‘nauwelijks’ ook alweer in het Duits? Oh ja: ‘kaum’. Woedend fietst hij verder, zonder ook nog maar iets te zeggen. Is dit misschien dezelfde zenuwknoop die mij in Bad Bentheim, bij een grasveld vol tenten en tentharingen, vroeg of ik misschien wist waar de camping was? Wat had hij nu weer willen weten? Wo is der Bahnhof?
Als ik me geïnstalleerd heb in de IC naar Eupen, vraagt een verlegen Vlaams meisje me of dit echt wel de trein is naar Oostende. Ik zeg van nee, maar ga nu zelf twijfelen. Ik de trein uit. Op wat in Nederland de CTA zou heten, staat met grote chocoladeletters: Brussel - Eupen. Er zijn ook mensen die echt niet uit hun doppen kijken! Ik stap weer in.
De
IC Oostende – Eupen rijdt met treinen die voor een deel bestaan uit
dubbeldeks- en voor een deel uit enkeldeks-wagens; bijzonder.
Al
sinds 1838 rijden er treinen van Brugge naar Brussel, via Gent, Aalst
en Denderleeuw. In het Interbellum werd er in fasen een nieuwe lijn
Gent-Brussel aangelegd, via een kortere route, en – en dat was een
innovatie! –zonder tussenstations en zonder gelijkvloerse kruisingen
met het wegverkeer. De lijn is langs een liniaal getrokken, dwars door
een vrij dunbevolkte landstreek. Een hogesnelheidslijn avant la lettre!
Het woord ‘hogesnelheidslijn’ bestond nog niet, maar deze verbinding
kreeg later met terugwerkende kracht de bijnaam HSL-nul.
Het gedeelte Gent – Denderleeuw werd geopend op 1 juni 1923; over een jaar een feestje? Toen zal er dus wel op station Denderleeuw gestopt zijn. In 1933 werd de rest van het traject in gebruik genomen. De lijn doet station Denderleeuw aan de oude lijn niet meer aan, maar er is nog wel een verbindingsspoor dat erheen leidt.
In 1954 werd de lijn geëlektrificeerd en kon de snelheid op sommige trajectgedeelten opgevoerd worden tot 160 km per uur. De trein legt de afstand van 52 km af in 28 minuten, een dik half uur korter dan de trein via Aalst erover doet. Het laatste stuk van de lijn is viersporig. We passeren station Anderlecht, maar ook dat heeft geen perron aan de HSL 0.
Wat rijdt er zoal op die snelle verbinding? Heen heb ik dus de IC Oostende – Eupen, die in 3 uur tijd door alle gewesten en taalgebieden rijdt die België te bieden heeft. Terug zit ik in de IC Genk – Blankenberge. Verder heb je nog de IC Brussel Zaventem – Knokke en de IC Tongeren - Gent. Al die treinen rijden één keer per uur.
Tussen Gent en Brugge moeten ze het spoor delen met L-treinen en bovendien met goederenverkeer naar de zeehavens. Het 40 km lange traject tussen die steden wordt verdubbeld tot vierspoor, een project dat al een flinke tijd loopt. Als het voltooid is, kunnen de IC’s ook hier zonder belemmering doorrijden.
Onder:
2 maal de eerste klas. Boven: ook NMBS kijkt reikhalzend uit naar de
volgende coronagolf. Wat bezielt OV-bedrijven toch om zulke posters op
te hangen? Een klap in het gezicht voor iedereen die corona nog wél
serieus moet nemen.
In wat niet meer is dan een
corona-interbellum, reis ik nog steeds eerste klas, en met het verder
in de Lage Landen bij de Zee massaal in de ban gedane mondneusmasker.
Wat kosten al die treinreizen nou allemaal? Een Vlaming die dit leest, hoor ik op dit punt zeggen: ‘Aha, het geld! Ik dacht al: wanneer begint dienen ‘Ollander erover?’
Ik heb zaterdagmorgen spontaan besloten tot die 3 dagen België, en ga zondagavond pas boeken, 2 dagen voor mijn vertrek. Dan betaal je voor de trein in ieder geval de hoofdprijs; een enkele reis eerste klas Leiden Brugge kost 82 euro, zowel bij NS Internationaal als aan de kaartjesautomaat op het station.
Maar boek je uiterlijk een week van te voren via de site, dan valt het bedrag veel en veel lager uit: 35 euro. Ik kan helaas niet terug naar een week geleden. Hoe het Vlaamse begrip ‘terugslapen’ werkt, heb ik nog steeds niet ontdekt, anders ging ik vanavond naar bed om een week eerder wakker te worden.
Maar had België niet een goedkoop seniorenkaartje? Jazeker. 65-plussers kunnen een dagretour kopen (een ‘heen-en-terug’) tussen 2 plaatsen naar keuze. Dat kost, ongeacht de afstand, 7,20 euro voor de 2e klas en 15,30 voor de eerste. Op maandag tot / met vrijdag is die kaart pas geldig na 9:00 uur. Je hoeft daarvoor geen speciale seniorenpas te hebben, noch een NMBS-abonnement, of ingezetene zijn van België, niets van dat alles. Vanzelfsprekend moet je wel een identiteitsbewijs kunnen tonen, waaruit blijkt dat je geen jonge god meer bent.
Ik koop via Internet zo’n seniorenkaartje voor Antwerpen – Brugge en op de dag van mijn vertrek uit de automaat op het station een enkel Leiden – Antwerpen. Met dat seniorenkaartje kan ik weliswaar over 2 dagen niet meer terugreizen van Brugge naar Antwerpen, maar toch pakt een enkele reis 15 euro goedkoper uit.
Ook het retourtje Brugge-Brussel op de middelste dag gaat op zo’n seniorenkaartje, gewoon uit de automaat op het station. 15,30 euro in plaats van 45,20; je kunt een Nederlander niet blijer maken!
Er zijn in België kortingsmogelijkheden voor de meest uiteenlopende groepen treinreizigers: kroostrijke gezinnen, militairen, journalisten, scholieren, studenten, zwangere vrouwen (die zonder toeslag in de 1e klas mogen, mits in de 6e maand of later), werkzoekenden, blinden en slechtzienden, reizigers in het gezelschap van een andere reiziger, houders van de kaart Verhoogde Tegemoetkoming (een kortingskaart), de kaart Vaderlandslievende Reden (oorlogsinvaliden of terreurslachtoffers of hun nabestaanden) of de kaart Kosteloze Begeleider.
Je bent óf een enorme pechvogel óf een groot uilskuiken als je bij de NMBS de volle mep betaalt voor een treinreis.
Reizen met de bussen en trams van de Vlaamse stads- en streekvervoerder De Lijn is voor iedereen erg voordelig. Een Pas voor 3 dagen (of feitelijk: 3 etmalen; de volle 72 uur) kost 15 euro.
De Ringtrambus van De Lijn heb ik in september 2019 al bij de lezer geïntroduceerd. Het is een dubbelgelede bus van de Vlaamse fabrikant Van Hool. Hij rijdt van Jette Universitair Ziekenhuis naar Brussels Airport Zaventem, via Heizel in Gewest Brussel en de Vlaamse dorpen Strombeek en Vilvoorde. Ik had gelezen dat hij op 1 september 2019 was gaan rijden, dus ik pakte de trein naar Vilvoorde, even ten noorden van Brussel. Daar kon ik echter geen spoor ontwaren van het futuristisch ogende voertuig.
Toen maakte ik maar een rit met bus 820, de voorloper van de Ringtrambus. Die lijn werd toen nog gereden met van die rammelende, ouwe wrakken van De Lijn. In april 2020 ging de op een tram gelijkende, maar wel degelijk een bus zijnde Trambus werkelijk rijden. Die bus heeft een lengte van 24 meter, maar kan desondanks maar 55 personen zittend vervoeren. Hij rijdt nog steeds onder lijnnummer 820.
Die lijn 820 vormt nu een hoogwaardig bedoelde route in een gebied met veel autoverkeer. Hij dient tot ontlasting van de Ring, de R0, de hyperdrukke, overbelaste 6-baans-autoweg langs de buitenrand van Gewest Brussel.
10.000 automobilisten wilde men uit de auto de bus in lokken. Dan moet je het in de eerste plaats niet platweg een ‘bus’ noemen. Dat is niet sexy; vandaar Ringtrambus. Verder dien je te zorgen voor een hoge frequentie (want een auto, daar kun je ook elk moment instappen), een route die op een snelweg lijkt (over wat wij in Nederland HOV-busbanen zouden noemen) en een perfecte doorstroming. Zo niet, dan zul je je klanten die een auto in de garage hebben, niet lang aan je kunnen binden.
Ik ga eens kijken, wat ervan terecht is gekomen. Met de opmerking, dat er nog tot 2024 gewerkt wordt aan de vrije busbanen die ik in 2019 zag ontbreken. Daardoor onttrekt hij zich nu nog aan een eindoordeel.
Ik pak op Brussel Zuid metrolijn 6 naar het eindpunt, Boudewijn, en loop via de Houba De Strooperlaan naar de Romeinse Steenweg waar dat wonder op 12 banden, genaamd Ringtrambus, rijdt. Onderweg met de metro kwam ik station Houba-Brugmann tegen. ‘Houba, Houba, Houba, hop, hop, hop’, dat is de lokroep van de Marsipulami, de titel van een miserabel lied door Dennie Christian en die van mijn stuk over de tram in Brussel uit 1999.
Het regent dat het giet, maar foto’s maken vanonder een paraplu behoort tot de benodigde vaardigheden van de OV-chroniqueur. De eerste Trambus die ik zie rijden, richting Jette, heb ik gemist; niet op de foto kunnen zetten. Maar ze rijden om het kwartier - niet echt de topfrequentie die je verwacht van HOV.
Deze halte, langs een drukke weg, heet Onyx, deze keer met de nadruk op de 2e lettergreep: NIKS. De vertrekstaat hangt op halfzeven, en de halte heeft geen abri. Er staat een verregende, verwaaide, verplukte vrouw met paraplu en rolkoffer bij de paal voor de richting Zaventem. Ik zelf vat post onder een afdak van de parkeergarage van een lelijk flatgebouw.
Volgens GoogleMaps, met OV-informatie, is de vorige bus 2 minuten geleden langsgekomen, Maar ik heb hem niet gezien, en die mevrouw ook niet, anders was ze wel ingestapt. Ze ziet eruit alsof ze hier al heel lang staat in storm en regen. Ik hoop dat ze geen vliegtuig hoeft te halen.
Er naderen voortdurend felle koplampen in de verte, door een flauwe bocht. Telkens veren de vrouw en ik verheugd op, maar het is steeds iets anders dan de Ringtrambus. Aan de overkant verschijnt er na lange tijd wel een richting Jette.
‘Salvatore’ staat op de achterzijde van elke bus. Dat doet me denken aan de Waalse zanger Salvatore Adamo, maar die zou hier vast ook geen muziek in zien. ‘Tombe la neige’, maar vandaag valt alleen maar regen.
Het Gewest Brussel zag er ook geen brood in; het liefst hadden zij dat gevaarte van de Vlaamse maatschappij De Lijn helemaal niet gedoogd op hun grondgebied. Nu hij toch rijdt, staan er ook Franstalige reclames op, en daar zijn ze dan in Vlaanderen weer verschrikkelijk boos over. Eigenlijk moet je hier helemaal geen gewestgrens-overschrijdende lijnen laten rijden, maar de bussen aan beide zijden laten doodlopen op een enorm dik bareel.
Nou, er komt nu toch nog een bus aan in de verte. De dame met de rolkoffer stapt in en ik maak een foto. Als de bus is doorgereden, verschijnt er al snel een nieuwe passagier, een nerveus telefonerende man. Die gaat op een gegeven moment bijna midden op de weg staan om de bus door de bocht te kunnen zien komen. Zoiets doet iedereen die op een bus wacht, hoewel ook iedereen weet dat de wachttijd er met geen minuut door wordt bekort.
Ook zijn Trambus valt uit. Aan de overkant komt ook de volgende bus naar Jette niet opdagen. Het is duidelijk dat er een halfuurdienst gereden wordt in plaats van een kwartiers-. Goed dat het geen zondag is, dan rijdt dit paradepaartje slechts eens per uur.
Nou, daar komt er toch nog een, nog eens 5 minuten te laat ook, en dus in totaal 35 minuten na zijn voorganger. ik stap nu maar in. De bus stopt niet aan de stoeprand, maar blijft op de rijbaan. De telefonerende man en ik moeten een soort ventweg met kasseien en een fietspad oversteken.
De bus is van binnen niet echt bijzonder, helaas veel van die stoelen met de rug tegen het raam. Hij is hybride, en kan dus zowel op diesel als op stroom rijden. Vrijwel geruisloos, dat is een pre.
De bus vervoert, ondanks dat gat van ruim een half uur, een aantal mensen dat ook een plekje had kunnen vinden in een ongelede standaardbus. Daar zie ik er dan ook een van rijden in de richting Jette, met het lijnnummer 820, zo’n oudje. Trambussen tekort?
Op de achterbank van mijn Trambus zitten een jonge moeder en haar zoontje van een jaar of 6, helemaal geïnstalleerd. Ik heb het idee dat ze nergens heen hoeven, maar alleen maar voor de lol van Jette naar Zaventem rijden, om een regenachtige vrije woensdagmiddag stuk te slaan.
Het jongetje is opvallend rustig in mijn Nederlandse ogen, en verdeelt zijn tijd tussen een kleurboek op zijn schoot en het uitzicht door het raam. Belgische kinderen zijn meestal zo bedaard. Zet eens zo’n verwende, opgefokte Nederlandse blaag naast dat jongetje! Ach, nee, doe dat ook maar liever niet.
In Strombeek rijden we door smalle straten, met scherpe bochten die absoluut niet geschikt zijn voor een dubbelgelede bus. Op de Sint-Annalaan is in maart 2022 zowaar een stukje busbaan opgeleverd. Een enkele busbaan in een straat die ook alweer te smal is van gevel tot gevel voor 2 busstroken, naast 2 banen voor de auto.
Dit is een ‘Slimme busstrook’, zie de uitleg in deze clip.
Hij is zo ingericht dat bussen er altijd voorrang hebben op de auto, en
er nooit twee Trambussen frontaal op elkaar kunnen klappen. Een kind
had het kunnen bedenken. Maar hier doen ze alsof het het Achtste
Wereldwonder is, of een uitvinding, net zo baanbrekend als de
slingerklok van Christiaan Huygens. Maar ik heb vergelijkbare
oplossingen met enkele busstroken in Nederland al op talloze plaatsen
gezien.
KWAK, daar gaan we nog over een verkeersdrempel, ook.
Een lelijke kras op die kleurplaat van dat jochie. Ook de Ringtrambus
lost het probleem niet op van bijna alle (dubbel)gelede bussen: dat je
doorelkaar geschud wordt in de achterste bak.
De Medialaan langs de vestiging van VTM is nog steeds een karrenspoor zonder eigen ‘bedding’ voor de bus, net als in 2019. Even verder, op de Rubensstraat in de Vilvoordse wijk Kassei, rijden we langs een ’Hoppinpunt’, wat Vlaams is voor een transferium. Je kunt je auto kwijt in een garage, en overstappen op de Trambus of een deelfiets. Het laatste is veel en veel verstandiger.
Het Hoppinpunt is in maart 2022 geopend; zie deze clip van RINGtv, vanaf 2:50 minuten.
Daar in de buurt ligt een minirotonde, waar de Trambus nauwelijks omheen komt. ‘Dat is een moejelukke’, vindt het jongetje.
Nu belanden we tot overmaat in een lange file in het centrum van Vilvoorde. Maar die wordt veroorzaakt door de aanleg van nog een stuk busbaan, dus daar kan ik niets van zeggen.
Het jongetje krijgt het zelfs nu nog niet op zijn heupen en blijft gewoon rustig doorkleuren. Ik verlaat hem bij station Vilvoorde, waar de chauffeur met enige moeite de draai naar het busperron weet te nemen.
Vilvoorde
We hebben 40 minuten gedaan over een afstand van 10 kilometer, niet het moyenne dat je associeert met hoogwaardig OV. Ik heb mede daarom he-le-maal geen zin om een bus terug te nemen naar Onyx of helemaal tot Jette. Die komt pas over 22 minuten en de middag is al zo goed als voorbij. De volgende naar Zaventem zit er nu ineens pal achter; nog maar 7 minuten. Dan pak ik die maar, en daar aangekomen de trein; dan maar doen wat geen Hollander graag doet, een toeslag betalen om daar te mogen instappen.
Weer die route over dat uitgestrekte Cargo-terrein rond de luchthaven, waar weinig buspassagiers heen en vandaan willen. De Ringtrambus zou een andere route krijgen, maar volgens mij is die nog hetzelfde als in 2019.
Bij Brussels Airport Zaventem
Bovenste kaart overgenomen van Werken aan de Ring, onderste van De Lijn
Zoek
de verschillen en de overeenkomsten! Op het kaartje boven in geelgroen
de route van 2019 en in groenig blauw de beoogde route in de toekomst.
Rechts de route die nu in werkelijkheid gereden wordt; 21 km, en niet
minder dan 44 haltes.
Daaraan zie je toch meteen al wat er mis is met dit project. Men had misschien zoiets voor ogen als de Zuidtangent Haarlem – Schiphol – Amsterdam ZO, Connexxion-lijn 300. Die rijdt ook naar een luchthaven, langs een stadion en door werkgebieden; de vergelijking dringt zich op. Dat is een redelijk snelle lijn, grotendeels over eigen infrastructuur, die rijdt in 6-minutendienst. De Ringtrambus is een veredelde stadsbus die op elke straathoek stopt.
Maar ze zijn er maar wat trots op! 100.000 passagiers gedurende de eerste 4 maanden van exploitatie in 2020, ze jubelen het uit! Dat was weliswaar in een coronazomer. Maar het zijn nog geen 1000 reizigers per dag, en dat steekt wel erg bleekjes af bij de 10.000 automobilisten die hiervoor hun wagen hadden moeten laten staan.
De Trambus is een Vlaams product, tot nu toe verkocht aan enkele steden in het buitenland. Maar in Vlaanderen zelf hebben ze er ook grootse plannen mee. De lijnen van het Spartacusproject zullen gereden worden met Trambussen. Dat plan bestond oorspronkelijk uit aanleg van 3 tramlijnen van de Limburgse hoofdstad Hasselt naar Maastricht, Maasmechelen en Neerpelt. Dat tramplan is onlangs na 15 jaar gepalaver afgeschoten, omdat de kosten ervan volledig uit de klauwen dreigden te gieren.
Nu gaan die verbindingen gereden worden met Trambussen, wegens het enorme succes van lijn 820. Die bussen zijn stadsbussen, hebben een maximum snelheid van 67 km/uur en moeten straks afstanden van 30, 40 kilometer afleggen over de snelweg. Dan heb je een bus nodig die 100 rijdt en is uitgerust met veiligheidsgordels; dáár trek je automobilisten mee!
Ik zou eerst maar eens proberen om echt een succes te maken van lijn 820! Bij leven, welzijn en afwezigheid van lockdowns, kom ik over 2, 3 jaar wel weer eens kijken wat ervan geworden is.
Dit moest toch echt verboden worden, zulke totaalreclame. En dan gaat het me niet over het feit dat het tweetalig is.
Knokke
Dan een onderwerp waarvan ik vrolijker word dan van die Trambus. De Kustlijn, de 68½ km lange tramverbinding Knokke – De Panne, stond al 3 keer eerder centraal in een aflevering van deze site, in 1999, 2015 en 2017. Ik kan er niet veel nieuws meer over vertellen, behalve dat er nu nieuwe Urbos 100 trams rijden, want dat was in 2017 nog niet zo.
In 1999 reden wij van De digitale reiziger per auto naar Knokke om op één middag plus avond de hele tramrit te maken naar De Panne en terug. In die tijd waren de trams uit de Brugse tramfabriek BN net voorzien van die plompe, blokkige tussenbakken met lage vloer. Ook was kort tevoren de lijn doorgetrokken van De Panne Esplanade naar Plopsaland en het station.
In 2015 bracht ik een 3-daagse vakantie door in Oostende, en in 2017 idem in De Panne, voornamelijk om weer wat kilometers te maken met die lijn die staat voor strandplezier en kustvermaak. Een van de weinige tramlijnen die in de zomervakantie met een veel hogere frequentie rijden dan in de winter in de spits.
In ’17 merkte ik dat die BN-trams uit de jaren 80 echt wel aan vervanging toe waren. De Lijn had toen al een vloot van 48 Urbos-100-trams besteld, die in de zomer van 2021 begonnen in te stromen. Die Spaanse trams zijn overal enorm populair en Urbos'sen rijden nu al heen en weer in een stuk of 30 steden, verspreid over heel de aardbol. Ik zat er zelf in in Amstelveen, Utrecht en Edinburgh, en hoop dat binnenkort te doen in de stad Luxemburg. Aan de Vlaamse kust heten ze Zeelijners.
Op dinsdag de 7e doe ik voor het avondeten nog even een ritje Knokke – Oostende. Dat duurt een uur, maar daarmee ben dan ik dan nog niet eens op de helft. Een rit over het hele traject is voor mensen met zitvlees, en in het bezit van manden vol proviand; hij duurt 2:27 uur.
Op de keerlus bij station Knokke neem ik rond de klok van zessen zo’n nieuwe Urbos 100. De tram rijdt in het voor- en naseizoen eens per kwartier. Ze hebben flink wat stoelen die met de rug naar het raam staan. Maar ik kies er liever een uit met de neus in de rijrichting, voorin; dan zie ik tenminste waar ik naartoe ga.
Er zijn sinds 2017 weer wat trajecten op deze ellenlange lijn opgeknapt. De baan ligt er overal strak bij en de rijeigenschappen van de Urbos zijn prima. We gaan met hoge snelheid langs de haltes. Bij de meeste stoppen we niet; er staat niemand te wachten. Weinig toeristen aan de kust, op deze dag. Met afgrijselijk weer voor woensdag op de buienradar was een midweeks arrangement in een van de honderden hotels aan de kust niet erg aantrekkelijk.
We raken voor op ons schema, maar dat wordt gecompenseerd doordat de sluis van Zeebrugge open staat. Daardoor moeten we een ruime kilometer omrijden via de andere sluisdeur. Nog een km erbij op die al zo lange lijn: dat is altijd een leuk extraatje voor toeristen en hobbyisten, die toch geen haast hebben.
Daarna lopen we al snel weer voor op de dienstregeling, en wacht de bestuurder zo nu en dan een paar minuten bij een halte. Al met al duurt de rit naar Oostende precies het uur dat ervoor staat.
Overdekte tramhalte bij het station van Oostende
Op de dag van mijn vertrek doe ik nog ‘even’ een retourtje Oostende – Nieuwpoort (van de Slag bij…, waarover ik het in 2015 had). Toch ook alweer een rit van 40 minuten voor een enkele reis. Deze middag zit ik in 4 trams, maar tref ik 3 keer zo’n oudje van BN, die ook nog steeds op de baan zijn.
Die hebben een kenmerkend gekreun en gekerm bij het optrekken, de laatste jaren meestal vermengd met doordringend ouderdomsgeknars uit de verbindingen tussen de bakken. De gloednieuwe Urbos-trams hebben dat uiteraard niet, maar wel een soort tsjirpend geluid als ze op volle snelheid over de baan gaan. Hadden de andere Urbos’sen, waar ik in heb gezeten, dat nou ook? Ligt dat aan het smalle meterspoor? Ik weet het niet.
Oostende is toch waar iedereen
heen wil met de tram. Het is drukker dan dinsdag, en het weer is deze
donderdag ook aardig opgeknapt. Op de heenweg zie ik de stranden
verlaten, maar op de terugweg zijn er de eerste zonnekloppers
zichtbaar, zoals dat heet in het Vlaams.
De Kustlijn telt 68 haltes, dus gemiddeld één per kilometer. De middelste haltes, nr. 34 en 35, zijn Renbaan en Northlaan in Oostende. De laatste staat hier op de foto. De laan is genoemd naar de Britse zakenman en projectontwikkelaar John Thomas North die in 1896 een trammaatschappij oprichtte voor het traject Oostende – Middelkerke, een van de voorlopers van de Kustlijn.
De Kusttram rijdt op sommige trajecten langs de binnenduinrand, soms pal achter de boulevard, maar alleen tussen Oostende en Middelkerke echt met uitzicht op de zee. Hier, halverwege de haltes Domein Ravesijde en De Greefplein, maak ik de foto die iedereen wil maken van de Kusttram. Die haltes staan maar liefst 2 kilometer uit elkaar; een half uur fotowandelen langs de zee.
Toch nog iets nieuws op de Kustlijn. Al in 2017 was aangekondigd dat de route door de dorpskern van Lombardsijde zou worden vervangen door één buitenom. Dat werk is nu voltooid. De tram rijdt nu over de Kustweg in plaats van de Zeelaan. Het zal een hele toer geweest zijn om die 2 namen te bedenken; hoe kómen ze erop!
De halte Schoolstraat aan de Kustlaan geeft nu aan de ene kant uitzicht op de laatste huizen van een nieuwbouwwijkje van Lombardsijde, en aan de andere kant op het terrein waar op 2 juli 1600 de Slag bij Nieuwpoort is uitgeknokt.
Door de verlegging van de trambaan is de halte YMCA komen te vervallen. De tram rijdt nu in één ruk door naar Nieuwpoort-Stad, ook een afstand van bijna 2 km. Het dak van het tram-busstation Nieuwpoort-Stad dient als triomfboog voor de Urbos 100 (zie de foto bovenaan deze pagina).
Het laatste stuk, Nieuwpoort –
De Panne, wil ik nog een keer doen in de winter, liefst als er sneeuw
ligt (Tombe la neige). Nu keer ik terug naar Oostende. Onderweg vind er
weer zo’n vliegende aflossing plaats: de bestuurder wisselt ergens
tussen 2 haltes in van plek met die van een tegemoetkomende tram.
Gezellige
drukte, ontspannen mensen, een grote groep bejaarden die na een
wandeling onder begeleiding ergens instappen in the middle of nowhere.
Zo kennen we de Kusttram weer! Dit is pret, dit is goede herinneringen
opdoen voor misschien een harde, nare, koude winter. De Kusttram is
niet alleen de allerlangste, maar ook de allerleukste tramlijn op
aarde! Sorry: de aller-plezantste.
Die gheen pluymen en can strijcken,
Die en dooch ter wereldt niet.
Is hy aerm, hy en sal niet rijcken,
Die gheen pluymen weet te strijcken.
Alomme soe heeft hy t’achterkycken.
Hy wordt verschoven, waer men hem siet:
Die gheen pluymen en can strijcken,
Die en dooch ter wereldt niet..
Rondeel van Anthonis de Roovere uit Brugge
Tekst overgenomen van Neerlandistiek
VERTALING:
Wie
geen hielenlikker is, telt niet mee in de wereld. Als hij arm is, dan
zal hij nooit rijk worden, wie geen hielenlikker is. Overal heeft hij
het nakijken; hij wordt achtergesteld waar hij zich ook maar vertoont.
Wie geen hielenlikker is, telt niet mee in de wereld.
Hieronder het vervolg van het stuk hierboven. Dat ging over het OV in Vlaanderen. Nu: Brugge, met het Gruuthusemuseum en een fotoplakboek. Ik verbleef 3 dagen in die stad, zoals hierboven al gezegd, van dinsdag 7 tot / met donderdag 9 juni 2022.
Stortregens op de middelste dag van mijn verblijf, en daardoor ideaal museumweer. Mijn doel is het Gruuthusemuseum, dat gewijd is aan de geschiedenis van de stad Brugge.
Brugge is al ontstaan in de Romeinse tijd en kwam
tot bloei aan het eind van het eerste millennium. Het bezat toen een
haven waar de Vikingen hun overal in Europa gestolen spullen te gelde
kwamen maken. En dat geld weer besteedden aan luxeartikelen. Een
‘helershaven’, zoals de Wikipedia het formuleert, terwijl de Vikingen
mijn Friese voorvaderen en -moederen gevangen hielden als slaaf… Brugge
staat bij mij in het krijt!!
Rond 1400 was Brugge de machtigste en rijkste stad in De Lage Landen. Een van de meest aanzienlijke koopmansfamilies was de familie Gruuthuse. Sinds 1200 hadden zij het monopolie op verkoop van gruut of gruit aan bierbrouwers. Gruut is graan, vermengd met kruiden om bederf tegen te gaan. En bier werd gedronken als water, omdat het water niet te drinken was.
De schatrijke Gruuthuse’s bewoonden een
huis dat was aangebouwd tegen de Onze Lieve Vrouwenkerk. Tijdens het
leven van Lodewijk van Gruuthuse (1422-1492) werd het huis sterk
uitgebreid tot het stadskasteel aan de Dijver dat we nu kennen als het
Gruuthusemusuem. Het telt 17 gewelfde zalen, stemmig donker, met
krakende vloeren; beslist geen bekrompen optrekje.
Een van de eerste dingen die de bezoeker ziet is dit portret van Lodewijk van Gruuthuse, ca. 1480. Hij behoorde tot de meest aanzienlijke burgers van Brugge, en was vertrouweling en raadsheer van Filips de Goede, de hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen. Ook was Gruuthuse stadhouder in Den Haag als vertegenwoordiger van Bourgondie.
In
de zogeheten ‘zoutoorlog’ tegen Gent (1447-1453), die door Brugge werd
gewonnen, was Lodewijk legeraanvoerder. Die oorlog draaide om een
belasting op zout die Filips geheven had. Zo zout hadden ze het in Gent
nog nooit gegeten. Nooit eerder van die zoutoorlog gehoord; zelfs niet
bij `de totale zout-experience’ van Delden.
Veel
later kreeg Lodewijk bonje met keizer Maximiliaan I, echtgenoot van een
kleindochter van Filips de Goede. Lodewijk stierf verguisd en vergeten.
Zijn lijfspreuk luidde: ‘Plus est en vous’: Er zit meer in jou. Het
klinkt me heel modern in de oren. ‘Haal het beste uit jezelf!’ Waarna
je blijkbaar toch nog aan lager wal kunt raken, als het beste eruit /
eraf is.
Zeg Gruuthuse en je zegt: het Gruuthuse-handschrift. En zeg: 15e-eeuws Brugge, en je zegt: Anthonis de Roovere. Althans: iemand die wel eens college heeft gelopen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis, zou zulke associaties kunnen hebben.
Het Gruuthuse-handschrift is een verzamelhandschrift met Middelnederlandse literaire teksten, dat is samengesteld rond 1400. Het was vermoedelijk ooit in het bezit van Lodewijk van Gruuthuse, een fanatiek verzamelaar van handschriften, en dankt daaraan zijn naam. Dat handschrift is niet hier, maar verblijft in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
Wel hier is de foliant op de foto, de ‘Excellente cronike van Vlaenderen’, de geschiedenis van Vlaanderen tot dan toe. Het laatste gedeelte is geschreven door de bekende rederijker Anthonis de Roovere (ca. 1430-1482), tijdgenoot van Lodewijk.
Zijn
gedichtje boven dit stuk houd ik mezelf altijd voor als ik
hoofdschuddend bedenk wat er ‘tegenwoordig’ allemaal mis is met zoiets
abstracts als ‘de’ maatschappij. Het was in de 15e eeuw al zo, een
soort troost, bijna.
De zeven wonderen van Brugge, toegeschreven aan Pieter Claeissens de Oudere, 3e kwart 16e eeuw
Een mooi stadsgezicht, maar als je de exacte plek zoekt waar de schilder gestaan heeft, zul je die niet vinden. Het is geen getrouwe weergave van Brugges skyline, maar meer een groepsportret van 7 voorname gebouwen.
Op de achterste rij v.l.n.r.:
Onze Lieve Vrouwenkerk, Poorterloge (club voor de aanzienlijken), Huis
de Zeven Torens, Oosterlingenhuis (ontmoetingsplaats voor handelaars
uit de Hanzesteden), Belfort. Voorgrond: Waterhuis (pompinstallatie
voor de watervoorziening) en Waterhalle (loswal en opslagplaats).
Die
ontmoetingsplaatsen van handelaars uit een bepaalde streek of van een
branche heetten ‘naties’. In Vlaanderen is dat woord nog steeds
gangbaar voor logistieke havenbedrijven.
Portret van Guilliaume de Brouwer en zijn gezin in zijn handelskamer in Brugge, anoniem, ca. 1750
In de familie de Brouwer was letterlijk iedereen bezig met de handel, tot de kinderen aan toe, zoals je zou kunnen opmaken uit dit familieportret.
Het vieruurtje, Jan Anton Geremijn, 1778
Leven in luxe, tierelantijnen, pronkstukken, goed gedekte en gevulde tafels, ze wilden het wel weten, ook.
In de 19e eeuw kende Brugge een dunne bovenlaag van veel te rijke mensen, en een onderlaag van ontzaglijk veel paupers. De industriële revolutie sloeg Brugge over – wat dan weer als voordeel heeft, dat de stad bijzonder goed geconserveerd bleef. De zeehaven was verzand, en de stad verworden tot wat ze in Vlaanderen een ‘provincienest’ noemen, een gat. Het gras groeide tussen de stenen.
Toen arriveerden er vanaf 1844 per trein op dat nieuwe station op ’t Zand (zie hierboven) Engelse investeerders die de stad ontdekten als toeristenstad. Wijken met ongezonde stegen werden rücksichtlos gesloopt. Wat ervoor in de plaats kwam? Neogotiek, nieuwe gebouwen die er middeleeuws uitzagen.
Bijvoorbeeld het Provinciaal Hof aan de Markt, een eclatant middeleeuws gebouw uit 1892. Eigenlijk verfoei ik nieuwe gebouwen die er oud uitzien, maar als die nieuwe gebouwen zelf ook alweer behoorlijk oud zijn, valt het niet zo erg meer op.
Niet iedereen was blij met deze ontwikkelingen. In het gemeentebestuur was er decennialang strijd tussen de katholieken, die alles bij het oude wilden houden, en de liberalen, die vooruit wilden in de vaart der volkeren.
Hoe
dan ook, Brugge werd dus wat het nu nog steeds is: toeristenstad. En na
de aanleg in het begin van de 20e eeuw van een nieuw kanaal naar
Zeebrugge, kwam het met de economie ook wel weer goed.
Ik
breng 2 nachten door in pension Hollywood boven restaurant Odette aan
’t Zand. Mijn kamer heet James Dean, aan de gang schuin tegenover
Marilyn Monroe.
Zelden of nooit kijk ik op tv naar
eucharistievieringen, processies, de zegen urbi et orbi en ‘bedankt
voor die blóémen’. Dat komt door mijn atheïstisch-antipapistische
opvoeding. Ik heb vast wel eens verteld dat mijn oma geen gelegenheid
voorbij liet gaan om te schelden op de kerk in het algemeen en de Rooms
Katholieke in het bijzonder.
Toch kijk ik
op de zondagmiddag voor mijn vertrek naar de Heilig Bloedprocessie in
Brugge. Die vindt elk jaar plaats op Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart, ofwel
Hemelvaartsdag, maar hij wordt door Omroep Max op pinksterzondag pas
uitgezonden.
Net als bij de Taptoe in Leiden op 2 oktober, komt in Brugge de helft van de inwoners kijken naar de andere helft, die in optocht door de stad paradeert. Duizenden mensen zijn erbij betrokken. Met zang, snarenspel en complete toneelstukjes met gekostumeerde figuranten worden taferelen uitgebeeld uit het Oude en Nieuwe Testament. Bij de genoemde Taptoe beperken ze zich meestal tot judogrepen door judoverenigingen, turnoefeningen door turnclubs, en dat soort werk, maar dit is toch van een heel andere orde.
In Brugge lopen, naast Bijbelse figuren, ook honderden Romeinse soldaten mee. Veel Bruggelingen vinden het plezant om een middagje centurio te zijn, met de uitmonstering die daarbij hoort. Feestvreugde alom. Totdat er een plechtstatig zwijgen valt als de schrijn wordt rondgedragen waarin zich het echte bloed van Jezus Christus zou bevinden, geplengd bij de kruisiging.
Vooral dat met die schrijn vind ik nogal schrijnend: dat mensen dat geloven, van dat bloed. Maar waarom KIJK ik er in dan Jezus’ naam naar? Om alvast een glimp op te vangen van dat prachtige marktplein.
Ik heb er in de zomer van 2017 eens gelopen op een dag dat Brugge een pandemonium was van stadsgidsen die schreeuwden in alle talen van Europa, koetsen met paarden die als dolle stieren overal doorheen denderden, en marktvoertuigen, want tot overmaat van ramp was het ook nog markt op de Markt.
Dat doen we deze keer anders. Ik wil Brugge nu eens echt goed bekijken, en ben gekomen buiten het hoogseizoen. Een verademing: zo nu en dan eens zo’n koetsje in een verder stille straat, rondvaartboten die geen water maken door overbelasting, en stadsgidsen die hun honk in de Gentpoort (zie ergens hieronder) nog niet en masse verlaten hebben.
Brugge is een stad die je te voet moet verkennen en niet met paard en wagen of rondvaartboot. Stilstaan op elke straathoek en je verbazen over wat er te zien is. Ik, met mijn ernstige oriëntatiestoornis, ben hier echt in het voordeel ten opzichte van iemand die een route loopt uit een boekje van de VVV. Hoe grondiger je verdwaalt in Brugge, hoe meer je ziet.
Ik maakte 2 avondwandelingen, één
middag- en één ochtendwandeling, waarbij ik buiten de drukste
toeristenconcentraties bleef. Daarbij heb ik ook de 7 kilometer lange
groengordel langs de singels in 2 etappes gerond. Een selectie uit de
foto’s.
4 middeleeuwse stadspoorten hebben de huidige tijd weten te halen. De wal van Brugge is rond 1200 aangelegd. Maar de huidige poorten zijn meestal poorten 2.0; opvolgers van een ouder exemplaar. Zo is de Kruispoort gebouwd in 1406.
Hij ziet er aan de
buitenkant heel anders uit aan de stadszijde. Voor mensen van buiten
toont hij zich stevig en wat grimmig; voor de burgers van binnen heel
elegant, en zo hoort het ook. Hij huisvest hallebaardiers, ofwel een
schermvereniging.
De Gentpoort uit ca. 1400 was in de jaren 10 van deze eeuw soort filiaal van het Gruuthusemuseum. Tegenwoordig is hij, zoals gezegd, in gebruik bij Gidsenbond, het gilde van stadsgidsen, waarvan er in het topseizoen een paarhonderd actief zijn in Brugge.
Op 12
september 1944 verlieten de Duitsers tijdens de operatie Market Garden
door deze poort de stad definitief. Dat feit wordt herdacht door een
steen met inscriptie in de poort.
De Ezelpoort uit 1369 is nu het administratiekantoor van een muziekgezelschap. Net als de Smedenpoort is hij omringd door water.
Die Smedenpoort is nog een jaar ouder dan de Ezelpoort, en daarmee de oudste van de stad. In de gevel aan de buitenkant prijkt een schedel (zie de fotocollage hieronder). Ene François van der Straeten probeerde in 1691, toen er in De Lage Landen weer eens een keertje mot was met de Fransozen, de Franse troepen door deze poort de stad binnen te loodsen. Dat mislukte; de verrader werd in zijn nekvel gegrepen en onthoofd.
Het losse hoofd werd naar goede gewoonte van die tijd op een staak gespietst en bovenop de poort geplaatst. Dat hoofd is vanzelfsprekend na enige tijd vergaan; de schedel uiteindelijk ook, en die werd vervangen door het huidige bronzen exemplaar.
Ik heb niet kunnen vinden wat er nu in die poort gevestigd is. Ik had moeten aanbellen, dan had ik het geweten.
2 rijtjes van de vele ‘godshuizen’ die te zien zijn in Brugge. Godshuizen hadden dezelfde functie als de Hollandse hofjes en de Utrechtse kameren: onderdak voor armen, weduwen en bejaarden. Ook zieken werden er verpleegd en gehuisvest. Dat gebeurde meestal aan de rand van de stad of net buiten de stadspoorten. Daar vindt je nu dan ook nog de meeste godshuizen.
Het oudste dateert van 1330.
In Brugge staan nu 46 complexen van godshuizen met in totaal 260
woningen. Ze worden door de gemeente verhuurd aan bejaarden.
Op
de onderste foto het godshuis van Campen uit 1436, dat bestemd was voor
weduwen. Inderdaad is het wel knap zot om het woord ZOT te kladderen op
zo’n monument.
Nou, die Premium Belgian Waffles zijn blijkbaar vermaard over heel de wereld; een hele volksoploop in deze straat.
Aan restaurants ontbreekt het ook niet in Brugge. Hier ben ik niet geweest; vermoedelijk iets te veel sterren voor mijn beurs en ingewanden. De eerste avond dineer ik op het terras bij een restaurant op ’t Zand. Een enerverend dinertje, want ik kan de serveerster met geen mogelijkheid verstaan, wat voortdurend aanleiding geeft tot misverstanden.
Dat
heb ik vaker gemerkt. Hoe dichter je in Vlaanderen bij de kust komt,
hoe meer het gesproken Nederlands gaat lijken op een mengsel van
Bulgaars en Albanees. Ik sta daarin niet alleen. Ik sprak in een
B&B in Oostende een keer een zakenman uit Antwerpen die ook
helemaal niks kon maken ‘van dat koeterwaals van dat rare volkje aan de
kust, hier’ (dat waren ZIJN woorden).
Ik vraag of ik mag
afrekenen, zij zet –als afscheidsgeschenk? - een drankje voor me neer
dat er erg alcoholhoudend uitziet, ze geeft een verklaring in volgens
mij het Grieks uit de tijd van de Trojaanse oorlog, ik zeg dat ik het
erg vriendelijk aangeboden vind, maar geheelonthouder ben, zij zegt nu
vinnig en geërgerd dat ze het alleen maar even had neergezet om
(brabbel, brabbel-de-brabbel), en zet even later en pin-apparaat voor
me neer, dat ze blijkbaar niet tegelijk met dat drankje kon vasthouden.
Nou, daar kom ik morgen niet meer terug! Weet je wat; er zit ook een chinees op het rijtje restaurants aan ‘t Zand. Dan eet ik daar wel; Chinezen spreken tenminste Nederlands.
Verstaanbaarder
is de boodschap van 2 dames die ik in een van de verstilde straatjes in
de buurt van dit bruggetje tegen het lijf loop, 2 vredesapostelen van
de Vredesactie Brugge,
die ook een pagina hebben op Facebook. Ze reiken me een folder uit en
een wit lintje, dat ik kan dragen uit solidariteit. ‘Eén man kan
weliswaar een oorlog ontketenen’, {ja, dat hebben we helaas pas nog
gezien), ‘maar als wij mensen nou allemaal iets doen voor de vrede…’
Ik
sta me schrap te zetten voor de geldelijke bijdrage die ze nu
ongetwijfeld gaan vragen, maar dat moment blijft uit. Ze hebben vast
wel in de smiezen dat ik een Hollander ben, en er dus in geen geval op
een ruime aalmoes gerekend kan worden. Allervriendelijkste dames, maar
hun sympathieke actie zal weinig gewicht in de mondiale schaal leggen.
Eind van de wandeling; het straatje achter het hotel.
Als toegift nog 2 fotocollages; klik d’rop voor grotere versie.
En als 2e toegift: nog een rondeeltje van Anthonis de
Roovere, nuchtere realist in de keiharde concurrentiemaatschappij die
koopmansstad Brugge in zijn tijd al was.
Die door de wereldt sal gheraken,
Die moet connen huylen metten honden.
Ende moet oock konnen diverssche spraken,
Die door de wereldt sal gheraken.
Hier waerheydt segghen, en ginder missaecken,
Vooren salven ende achter wonden.
Die door de wereldt sal gheraken,
Die moet connen huylen metten honden.
Tekst overgenomen van Neerlandistiek
VERTALING:
Wie
verder wil komen in de wereld, moet kunnen huilen met de wolven in het
bos. En hij moet ook met verschillende stemmen kunnen spreken, wie
verder wil komen in de wereld. Hier de waarheid vertellen en haar daar
ontkennen; likken naar voren en trappen naar achteren. Wie verder wil
komen in de wereld, moet kunnen huilen met de wolven in het bos.
Frans Mensonides
28 juni 2022
Er geweest: dinsdag 7 t/m donderdag 9 juni 2022
©
Frans Mensonides, Leiden, 2022