‘Beminde zaterdag’ is een rubriek over treinreizen op die dag met mijn Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn Huygens die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen. Deze reeks is geïntroduceerd in deel 1. Het overzicht van alle tot dusverre verschenen afleveringen vind je in het archief van mijn Thuispagina.
Hieronder vind je de aflevering van winter 2018 / 2019. En
het thema van deze winteraflevering is: winter. Hoe ik dat ga uitwerken, zie ik
nog wel. Maar het zou iets kunnen worden met kou, wind, donkere avonden, sneeuw
en ijs als we zoveel geluk hebben, en knus bij de kachel verblijven in niet al
te vervelende musea.
De start van deze aflevering is wat problematisch. Ik snap
niet hoe het kan, met al die vrije dagen in de eindejaarsperiode, maar er is
een flinke schrijfachterstand ontstaan op de burelen van De digitale reiziger.
Als je dit leest is de tijd al bijna voorbij dat je volgens het
beruchte etiquetteboek van Amy Grofkramp-Ten Have je medemensen nog een
gelukkig nieuwjaar mag toewensen (alsof er niet elke dag een nieuw jaar
begint). Die Ten Have schijnt overigens zelf een botte, onbeschofte dragonder geweest
te zijn. Dat staat in de Wikipedia voor waar, maar dit terzijde.
Neemt niet weg dat de zaterdagen van december 2018 nog niet
eens beschreven zijn. Dat waren er 5; het was zo’n begenadigde maand met 5
beminde zaterdagen. Nu is het wel zo dat ik 1 en 15 december besteed heb aan
privébezoekjes. En op de 22ste deed ik het Homerische eiland Scheria, waarvan
ik ontdekte dat de blinde bard uit de oudheid daarmee eigenlijk altijd al Voorne-Putten
bedoeld heeft. Resteren nog 8 en 29 december.
Nederlands Pluimveemuseum, waar anders dan in Barneveld? - ´Ellende op de
Veluwelijn´ - Leidsche Rijn; The
Boy in the Plastic Bubble - Trolley 2.0 - It giet (net) oan - De tram in het Openluchtmuseum - Zappend langs de Canon - Waterbus, ofwel: wat
gebeurde er met Meinhart Sprenger? - Dreggen naar een
zwijn
Een kip sprak tot het
ei:
‘Wie was er eerder, ik of jij’
De wijsbegeerte mag misschien op
deze vraag geen antwoord zien,
maar ik heb, wat men ook mag zeggen,
nog nooit een ei een kip zien leggen!
Kees Stip, geciteerd in het Nederlands Pluimveemuseum
De 2e zaterdag in december is er in het OV altijd een van
stilte voor de storm; de dag daarop gaan overal de nieuwe dienstregelingen,
spoorboekjes, concessies, etc. in. Op deze
zaterdag heb ik het plan opgevat om in Arnhem het Openluchtmuseum te bezoeken.
Dat is altijd zo’n 6 weken rond de jaarwisseling open en gaat daarna weer een
paar maanden dicht, totdat het echt het seizoen wordt voor buitenactiviteiten.
Aangekomen in Arnhem zie ik dat de regen, die onderweg al hevig
tegen de coupéramen gespat heeft, geen aanstalten maakt om op te houden. Ik ga dan
maar uitgebreid koffie drinken in de Stationshuiskamer, maar dat helpt ook
niet. Helemaal geen zin om rond te lopen in een openluchtmuseum. Is er niet
iets overdekts in de buurt, waar ik nog nooit geweest ben? Tom Poes, verzin een
plan-B!
Oh ja, zag ik bij het nieuwe station Barneveld Zuid niet
eens een keer een pijl naar het Nederlands Pluimveemuseum? Vooruit, het is
vanmiddag open volgens de app die van alles in Nederland de openingstijden
weet, dus derwaarts!
De Valleilijn Ede-Wageningen – Amersfoort mag je niet meer
de Kippenlijn noemen. Maar als je ermee naar het Pluimveemuseum rijdt, is de
verleiding daartoe wel erg groot.
Allereerst al die aloude kwestie wat er eerder was: de kip
of het ei. Dat is helemaal geen kwestie. Het ei, want kippen zijn vogels,
vogels stammen af van dinosauriërs, en die legden al eieren, miljoenen jaren voordat
er kippen op de wereld rondscharrelden. Een veel interessantere vraag is dan
wel: wat was er eerder, de dinosauriër of het ei? Maar die gaan we hier niet
uitdiepen.
Ook een andere brandende vraag, die sommige mensen bezig
schijnt te houden, wordt beantwoord. Leggen bruine kippen altijd bruine eieren,
en witte witte? Tweewerf neen; sommige bruine kippen leggen witte eieren en omgekeerd.
En dat kun je dan zien aan de kleur van de oorlel van het beestje, al voordat
je het ziet aan de kleur van het ei.
Het Pluimveemuseum heeft, behalve veel informatie en
enthousiaste vrijwilligers, normaliter ook nog echte levende kippen in huis.
Maar de huiskippen zijn momenteel elders opgehokt wegens het koude weer en dus
niet te zien. Of ik, ter compensatie van dit gemis, een gratis kopje koffie wil
aanvaarden? Dat sla ik vanzelfsprekend niet af.
Het museum laat de ontwikkelingen van de afgelopen eeuw zien
in de kippenfokkerij en -handel. 100 jaar geleden togen kippenboeren wekelijks met
manden vol kippen en eieren naar de Barneveldse eierhal (al lang gesloopt) om
hun waren aan de man te brengen, hetgeen toen nog met handjeklap ging.
Ook een bekend straatbeeld vormden de Kiepenkerls. Dat waren
kooplui in allerlei waren die van hoeve tot hoeve liepen met een ‘kiep’, een
grote mand op hun rug. Ze werden hier op de Veluwe vaak betaald in natura, met
kippen, en die mand had dan ook een afdeling, een soort kooi, waarin kippen de
reis konden overleven; een kiep vol kippen. Die kippen konden ze dan opeten of
weer zien te verkopen, vanzelfsprekend ergens anders dan in Barneveld, waar
daar hebben ze kippen genoeg. Wat een leven!
Ik zag in Sneek een keer een standbeeld van zo’n handelaar
die een kip als betaling accepteerde. Maar
in Friesland heetten ze geen kiepenkerls maar lapkepoepen.
Archieffoto De digitale reiziger; 2007
De kipgeschiedenis ontaardt daarna in een verhaal van
afnemende romantiek en toenemende efficiëntie en rationalisatie. Eerst was er
de broedstoof. Haal je elk gelegd ei meteen onder de kip vandaan en broed je
het uit in een kunstkip, dan legt de kip meestal de volgende dag alweer een
nieuw ei. Dat alles leidt uiteindelijk via-via tot legbatterijen en plofkippen.
Waartegen dan ten slotte verzet rijst van dierenliefhebbers.
Dan komt er een kentering: scharrelkippen, eventueel met uitloop. Een nieuwe
trend is biologisch dynamische veehouderij, waarbij ook de standen van de
planeten erbij worden betrokken (lees ik ergens in het museum, maar ik geloof
mijn ogen niet; over rationeel gesproken…).
Om drie uur begint er een demonstratie met de veilingklok in
de mooi nagebouwde veilinghal. Vroeger ging het veilen van partijen eieren
mondeling; bij afslag; de veilingmeester dreunde bedragen op in een aflopende
reeks (100, 95, 90, …) en wie als eerste ‘Mijn’ riep, kreeg de partij voor het
bedrag dat als laatste genoemd was. Onnodig te zeggen dat hier vaak ruzie en
zelfs handgemeen van kwam; wie had als eerste ‘Mijn’ geroepen; welk bedrag was
nu net precies het laatste dat was geroepen?
Het Pluimveemuseum beschikt over een originele klok die
bijna een eeuw oud is en in zijn beste tijd een zeer geavanceerd stuk
technologie geweest moet zijn. Wat aanpassingen zijn er inmiddels wel aan
gepleegd; bijvoorbeeld de afstandsbediening die de veilingmeester in de hand
houdt, is vast geen eeuw oud.
Wij gaan vanmiddag, met het handjevol aanwezige bezoekers, echt
eieren kopen met die klok. Laat ik dus s.v.p. van die knop afblijven; ik houd
helemaal niet van eieren. Ja, ik zoek nog een cadeautje voor een jarige vriend.
Maar die houdt zelf kippen, dus ik kan moeilijk met een doosje eieren aan komen
zetten; dat is water naar de zee dragen.
Van die knop afblijven, dat is gemakkelijker gezegd dan
gedaan, want hij schreeuwt er bijna om, om ingedrukt te worden, Dat moet wel
een zenuwentoestand zijn als je dit voor je brood doet, en niet als spelletje
op de zaterdagmiddag. Als je al te trigger
happy bent, betaal je veel te veel voor een partij eieren, en maak je geen
winst meer. En als je te lang aarzelt, is een ander je voor en heb je geen
koopwaar.
De verkoper kon ook een minimumbedrag vaststellen waartegen
hij de partij wenste te verkopen. Als de klok dat bedrag bereikt had zonder dat
er iemand op de knop gedrukt had, dan was de partij ‘doorgedraaid’ en ving hij dus
helemaal niets; stress, stress, stress…
Uiteindelijk koop ik een poster met alle Nederlandse
kippenrassen, om ook een keer op die knop te drukken. Maar die poster overleeft
helaas de treinreis terug niet.
‘Ook Nederland kan seksen!’ is het opmerkelijke opschrift
van een zaal in de expositie, en dat op de preutse Veluwe! Maar het gaat hier
om het ´seksen´ van kuikens, geen vorm van bestialiteit, maar eenvoudigweg het
bepalen van het geslacht ervan. Want het maakt voor het noodlot van het beestje
wel veel uit of het een hij of een zij is. Dat seksen is niet eenvoudig, maar
er werden of worden cursussen in gegeven.
En wat me verder nog van het grootste belang lijkt in de
kippenbusiness: nooit de kip met de gouden eieren slachten!
Een ander museum in Barneveld deed ik een jaar geleden: Museum Nairac, met een
archeologie verzamelende burgemeester en met de torensprong van Jan van
Schaffelaar.
Ik kon vanavond wel gaan eten bij die cafetaria tegenover
het station van Nunspeet. Tegen de tijd dat ik daar ben is de middag wel om en
de honger gegroeid. Een dik uur staat ervoor, met overstap in Amersfoort, van
de Kippenlijn op de Veluwelijn.
De Sprinterserie Utrecht Centraal – Zwolle is het
schrootlijntje van NS. Het is altijd weer een verrassing wat er voor komt
rijden langs het perron: een aftandse Sprinter of een uitgewoonde dubbeldekker,
zo-een met harde, hardgroene bankjes.
En dit moet dan de 1e klas voorstellen!
Een ruim uur later zit ik inderdaad aan het diner in
Nunspeet. Ik heb de Stentor van de leestafel geplukt. En laat in die
streekkrant nou net toevallig een paginagroot artikel over dat lijntje staan:
‘Overvol en oud; ellende op de Veluwelijn’.
Over heel de Veluwe klinkt het gemopper over dit traject.
Die wrakke treinen zijn niet alleen oncomfortabel en kil, maar vallen ook nog
eens om de haverklap uit; 166 storingen gedurende de laatste 2 jaar, waarvan zo´n
40% door defect materieel.
Neemt niet weg dat de lijn een aardige vervoersprestatie
levert voor een boemellijntje. De stations tussen Amersfoort en Zwolle (die in
beide steden dus niet meegerekend) tellen gezamenlijk 19.600 in- plus
uitstappers per dag.
Verreweg het drukste station is Harderwijk met 5900 in- plus
uitstappers, bijna dubbel zoveel als de nummer 2: Nijkerk (3600). Al jaren
klinkt in Harderwijk de roep om het station op te waarderen tot IC-station.
NS en Prorail gaan er echter vanuit dat zo’n extra stop 3
minuten kost en daarvoor geen ruimte is in het spoorboekje, zonder
aansluitingen elders in gevaar te brengen. Nou is het in spoorland een
Pavlov-reactie om ‘Kan niet’ te roepen
als de reiziger iets wil. Maar kan niet ligt op het kerkhof. De IC’s moeten bij
Harderwijk toch af flink afremmen omdat er ten zuiden van het station een
scherpe knik in de baan ligt. Even doorremmen nog en je staat stil. En als de
Harderwijkers nou eens beloven, met hun 5900-en heel erg snel, snel, snel in-
en uit te stappen?
Aan Tweede Kamerlid Stoffer (SGP) zal het niet liggen. Hij
lobby’t fanatiek bij staatssecretaris
van Veldhoven voor een oplossing. Ook de Harderwijker burgemeester Harm-Jan van
Schaik (CDA) kan niet wachten op verhoging van de status van ‘zijn’ station. Ze
worden gesteund door sommige NS-ers die ook geen bezwaar zien in een IC-stop in
de stad die bekend is wegens zijn dolfijnen en zijn bullen van promotie. Kan
niet? Kan wèl!
Ik herinner me vaag dat er in de jaren 90 in de spits extra
semisneltreinen Nunspeet – Utrecht reden; in de avondspits vice versa. Dat
herinner ik me dan vooral nog omdat ik indertijd coördinator was van het
ROVER-onderzoek naar treinvertraging en elk jaar duizenden treinen moest
inkloppen in het onvolprezen softwarepakket Reflex 2.0 voor de DOS-PC.
Maar die tijden keren helaas niet meer terug voor Nunspeet
(ik bedoel, die extra spitstreinen, niet die antieke PC’s die niemand meer terug
zou willen). Met slechts 2800 in- plus uitstappers per dag kan het Veluwse dorp
ook in de jaren 20 niet veel meer verwachten dan handhaving van dat ene
treintje per halfuur per richting.
Op 22 december maakte ik na Spijkenisse nog een ritje naar
Den Dolder om daar het enige rijksmonument in de bebouwde kom te fotograferen (nl.
het stationsgebouw) en toen stopte er zomaar een DDZ op de lijn naar Zwolle (niet op de foto); we
gaan de goede kant op.
Nunspeet
Den Dolder
En nog twee foto’s van
de Veluwelijn (niet te verwarren overigens met de bus Apeldoorn – Zwolle die
ook zo heet). Een paar weken later neem ik hem nogmaals, niet op een beminde zaterdag
maar op een even beminde woensdag, waarop ik een Keuzedag heb opgenomen. Op
station Amersfoort stap ik in de Sprinter naar Zwolle van 17:41, hartje
avondspits.
NS heeft voor deze rit twee van die wrakke DDAR’s ingezet, 6
bakken dubbeldekkers, samen. Zo’n trein vervoert in totaal een kleine 800
stoelen waarvan driekwart bezet is bij vertrek uit Amersfoort. Bij Schothorst is
ook nog een hele horde forenzen ingestapt.
En in Harderwijk beleeft de trein zijn grootste leegloop en Harderwijk daarmee een grote drom mensen. Inderdaad een erg populaire lijn, ondanks al het hierboven opgesomde leed.
En dan breekt de laatste zaterdag van 2018 aan, zo’n kille, donkere
dag dat ieder verstandig mens pyjamadag houdt en een 26-delige serie gaat
zitten binge-watchen. Als dat zo verstandig is, waarom doe ik dat dan zelf niet?
Omdat ik daar veel te ongedurig voor ben. En ook wel om de lezer van Beminde
Zaterdag niet teleur te stellen; dat speelt beslist ook een rol.
Wederom geen weer voor een openluchtmuseum. Eens gaan kijken
in Utrecht Leidsche Rijn dan?
In de zomer van 2013 nam ik het station Utrecht Leidsche
Rijn plechtig en feestelijk in gebruik. Wat? 5½ jaar geleden al?? Ja, dat is al
5½ jaar geleden. Ik schreef toen dat Leidsche Rijn voltooid was op het centrum
na; waar de meeste nederzettingen vanuit het centrum ontwikkeld worden, is het stadshart
hier meer de kers op de taart.
In 2013 was er een woud van hijskranen te zien op de plek
waar het centrum zou verrijzen van het stuk Utrecht ten westen van de kanalen. Het
duurde wat langer dan oorspronkelijk
gepland, maar uiteindelijk zagen passerende treinreizigers toch langzamerhand
een winkelhart ontstaan.
Een hectometer of wat ten westen van dat punt verschenen
witte kelken die ik weet niet wat voorstelden. Talloze keren ben ik erlangs
gereden en nu stap ik er na 288 zaterdagen weer eens uit.
Dit sprinterstation op 3 km ten westen van Utrecht Centraal
wordt minimaal bediend in het weekend, nl. alleen door de Sprinter Den Haag –
’s-Hertogenbosch. Doordeweeks stoppen ook de Sprinters Woerden – Tiel er, wat
de reiziger dan ongeveer een kwartierdienst oplevert.
Veel hoger is de frequentie bij die kelken. Die blijken
namelijk het dak te vormen van een busstation. Er vertrekken daar onder meer
bussen op de hoogfrequente lijnen U-OV 28 (Vleuterweide – Utrecht Centraal –
De Uithof) en 37 (Maarssenbroek – Utrecht Centraal).
Het centrum van Leidsche Rijn is hier vlak om de hoek. Naast
veel winkels is het ook een Cinema, een Gezondheidscentrum en een bibliotheek
rijk. Dat werkt tegenwoordig zo. Alleen een winkelcentrum is wat te saai; kopen
kun je ook wel gezeten achter je PC.
Extra divertissement is er deze zaterdag in de vorm van
Happy Balloon Time, een grote plastic bubbel. Op de bodem daarvan is een
springkussen en tegen het plafond zweven witte en gekleurde ballonnen. Een
spelleider, een wat druk, ADHD-achtig type met een strak, zwart pak, staat te roepen wat de bedoeling is.
Kinderen mogen in die bol een halve minuut springen op dat kussen, moeten dan
trachten, een van de kleurige ballonnen te vangen in een schepnetje. Slagen ze
daarin, dan krijgen ze een –
ongetwijfeld lullig en goedkoop – prijsje.
Het is niet helemaal eerlijk; sta ik te bedenken. Een klein
onderdeurtje heeft zo veel minder kans op een prijs dan een lang uitgevallen
kind. Maar dan roept de ceremoniemeester, of hij mijn gedachten heeft kunnen
lezen: ‘Pappa en mamma mogen ook in de ballon en mogen meehelpen!’
Desondanks hapt geen kind; niemand zeurt bij zijn ouders om
een paar euro om mee te mogen doen. Ze zullen toch echt met iets spectaculairders
moeten komen dat dit. Of iets minder vermoeiends…
Ik loop een rondje, en loop op de terugweg weer langs de bubbel, en zie, het ADHD-type heeft er zowaar een gevangen. The Boy in the Plastic Bubble spookt door mijn hoofd; dat Amerikaanse jongetje in de jaren 70 met een falend immuunsysteem, die in een steriele bol moest verblijven.
Ik pak de bus naar Utrecht Centraal. Hoog Catharijne heet tegenwoordig: Hoog Catharijne The Mall. En dan nog niet eens The Mall of the Netherlands, want die is in aanbouw in Leidschendam.
Ik ben hier in eeuwen niet meer geweest. Ik overdrijf:
afgelopen lente nog een keer, tijdens die bus-estafettestaking. Ik schreef:
‘Ik loop in die zijgang van Hoog Chagrijne waar ik vroeger als
tovenaarsleerling regelmatig examen deed in de zwarte magie van de ICT – wat
toen nog EDP heette. Dat is ook zo’n 25 jaar geleden, de tijd dat Internet aan
de deur klopte. Die examens deden we achter de computer, met multiple
choice-opgaven en na afloop kwam meteen de uitslag uit de printer rollen;
revolutionair in die tijd.
Ook kwam ik toen regelmatig in deze contreien voor ROVER-vergaderingen. Ik
dacht met mijn activiteiten voor ROVER de NL-maatschappij een enorme dienst te
bewijzen en met een loopbaan in de ICT op mijn 50ste binnen te zijn. In beide
gevallen had ik toch echt beter moeten weten; ik was ook toen al geen
adolescent meer.
Maar de tijd heelt alle wonden en tovert vrijwel alles op den duur om in
nostalgie. Mijn pleisterplaats De Gasterij houdt dapper stand, ondanks dat hij
tijdens de renovatie van Hoog Catharijne aardig uit de loop is komen te liggen.
De kantoren in die gang zijn leeg en afgesloten’.
Dat schreef ik. En nu is het onvermijdelijke dan gebeurd: De Gasterij is
weg. Nee, nee, ik zit verkeerd; ik zit in een verkeerde gang. Of ja toch, ja, hier
was hij, en hier is hij nu niet meer. Jee, weg! Meer dan 25 jaar hetzelfde
gegeten, tegen (na correctie voor euro en inflatie) dezelfde prijs, mij
geserveerd door dezelfde serveerster, in hetzelfde interieur.
Ja, ik houd best wel van afwisseling hoor; ik at ook vaak bij mijn andere
pleisterplaats hier, Charlie Chiu. Maar die moest jaren geleden al wijken voor
die mall-malligheid. En nu, ik zal het moeten accepteren: ook de Gasterij is
weg. En ik heb er niet eens een foto van.
Hier wordt ik met recht hoog-chagrijnig van. Ik schreef het al: dit is zo’n
zaterdag dat ik beter pyjamadag had kunnen houden. Of vinden jullie dat ik
zeur?
Frans Mensonides
10 januari 2019
Er geweest: Barneveld zaterdag 8 december 2019, Leidsche Rijn zaterdag 29
december 2019, Veluwelijn opnieuw op woensdag 16 januari 2019
De Gasterij was hier (rechts)
PS: Ik spoedde me ondanks alles toch niet huiswaarts, maar nam de
bus naar Gorinchem met de nieuwe vervoerder Qbuzz. Dat is een ander verhaal, en een heel bijzonder.
En na donker maakte ik nog deze foto’s in Culemborg.
FM
De eerste zaterdag van dit jaar heb ik nuttig besteed aan
het wegwerken van de hierboven genoemde schrijfachterstand. Op de tweede was ik
op pad met de R-net-bussen en SnelBuzzen van Qbuzz in de regio Drechtsteden
c.a..
En zo brak het derde weekend van januari 2019 aan, gevolgd
door de beruchte Blue Monday. Een psycholoog (een beroepsgroep tussen haakjes, die
ik niet veel serieuzer neem dan astrologen) heeft eens uitgeknobbeld dat op die
dag voor de moderne westerse mens al het leed van de wereld samenkomt:
kerstmis, dat voorbij is; het nieuwe salarisstrookje, dat teleur stelde;
optellend lichttekort door de winter; de goede voornemens, die al vergeten zijn;
de zomervakantie, die nog 5 maanden weg is. En dat dan allemaal nog bovenop de
ellende van élke maandag: dat het weekend voorbij is.
Deze keer wordt Blue Monday dan nog opgeluisterd met op maandagmorgen
in alle vroegte een Bloedmaan aan de hemel. Tot voor kort heette dat
natuurverschijnsel nog gewoon: maansverduistering. Maar als je het met een
omineuze benaming ‘bloedmaan’ noemt, draagt ook dit schouwspel er niet toe bij
dat de mensen zich op zo’n Blauwe Maandag vrolijker gaan voelen.
Goed, dan gaan we nog maar even zaterdag vieren, voordat het
zover is, en dat doe ik deze keer in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.
Dat is anderhalf jaar geleden verrijkt met een – wel overdekte – hal waarin de
geschiedkundige Canon van Nederland de revue passeert.
Je kunt er komen met de trolleybus. Tot voor kort was die de
trots en het symbool van Arnhem; het enige trolleynet in de Benelux en een van
de grootste van West-Europa. Maar sinds een jaar of 2 rijden er in een stuk of
10 steden en streken in Nederland ook elektrisch aangedreven bussen rond, en
dat op accu, zonder draad erboven. Is de trolleybus van Arnhem een teken van
een remmende voorsprong? Is het nu ineens niet een beetje achterlijk gezicht,
al die koperdraden door heel de stad?
Nou, dat valt nog erg mee. Op dit moment zijn de accu’s van
accubussen nog erg duur, snel versleten en dus weinig duurzaam. Desondanks
wordt nu gewerkt aan de trolley 2.0, een hybride voertuig dat zowel kan rijden
onder de draad als op eigen accu. De opzet is om hem in de stad te laten voeden
door de bovenleiding en daardoor tegelijkertijd de accu bij te laden. Waar de
bovenleiding ophoudt, kan hij dan los, zelfstandig verder rijden, de regio in.
Hij wordt nu getest, een project waarvoor veel
belangstelling bestaat, ook uit het buitenland. In 2020 zou hij op de weg
kunnen komen voor reizigersvervoer. En die weg zou dan bijvoorbeeld kunnen
leiden naar Huissen, dat aan Arnhem grenst.
Daar wilden ze een jaar of wat geleden de trolleybus niet
hebben, want van de koperdeeltjes die van de bovenleiding vielen, zou je kanker
en wintertenen kunnen krijgen. Ik ben benieuwd wat ze nu gaan verzinnen om ook de
accu-bus tegen te houden.
Hoe het ook zij: voorlopig zullen er nog wel bovenleidingen blijven
hangen in de stad aan de Rijn. En kan de trolleybus dit jaar onbekommerd zijn
70-jarig bestaan vieren. De trolley werd ingevoerd nadat bij de Slag om Arnhem
in 1944 vrijwel het complete trambedrijf verwoest was: de remise, het rollend
materieel, de infrastructuur.
Het Openluchtmuseum ligt, evenals zijn bijna-buurman Burgers
Zoo, in de Veluwse heuvelen aan de noordrand van de stad. Trolleylijn Breng 3
brengt je er, via de wijk Alteveer en Cranevelt en langs ziekenhuis Rijnstate.
Vroeger reden de bussen op deze lijn beurtelings naar Burgers Zoo en het
Openluchtmuseum. Tegenwoordig is het eindpunt bij de dierentuin. De bus blijft
daar een paar minuten staan wachten om vervolgens op de terugweg een lusje
langs het Openluchtmuseum te rijden.
De bus koerst na het station heuvelop door wijken met veel
jugendstil. Het Nederlands Openluchtmuseum trekt 500.000 bezoekers per jaar en
is daarmee museumattractie nummer 7 in Nederland, en nummer 1 buiten Amsterdam.
Maar de bus is niet druk; net als bij de Efteling zal meer dan 90% van de
bezoekers wel met de particuliere vierwieler komen.
Echt winter op het terrein van het Openluchtmuseum! Na
weken vol storm en regen is er gisteren witte neerslag gevallen en is het nu aangenaam
wandelweer: een paar graden onder nul, zonnig en windstil.
Uiteraard worden in Friesland meteen vandaag al de schaatsen
uit het vet gehaald en daarmee ook de rayonhoofden en de ijsmeesters: komt er
een Elfstedentocht? Maar de kreet ‘It giet oan’ bij de ingang van het
Openluchtmuseum is rijkelijk voorbarig na twee nachtjes lichte vorst.
Die Friese uitdrukking van Elfstedenkoorts slaat hier op een
kinder-‘Elfstedentocht’ te voet waaraan je kunt deelnemen op het museumterrein,
compleet met klunen en stempelposten. Tijdens de winteropening van het museum
kan er ook echt geschaatst worden, ook als het niet vriest: op een
kunstijsbaantje.
Het Openluchtmuseum bestaat uit een park met tientallen historische gebouwen: boerderijen, hutjes-op-de-heide, fabrieken, molens, etc., die hierheen getransporteerd zijn uit alle delen van het land. Je kunt vrijwel overal in, en er is overvloedige toelichting op informatiezuiltjes. In sommige gevallen is er ook nog uitleg van mensen van vlees en bloed, gekleed als oorspronkelijke bewoners.
In de winter wordt ook speciale aandacht besteed aan het
koude seizoen: de belabberde omstandigheden in het tijdperk dat we nog geen warmtepompen
hadden (die ook verre van ideaal schijnen te zijn). In een hutje-op-de-hei,
bijvoorbeeld, of officieel: een daglonerswoning. Die op de foto hieronder dateert
uit 1860 en stond ooit in het Friese Damwoude. De bewoners verdienden in de
winter het zout in de pap niet. Hun karige menu bestond dan uit zelfgebakken
brood, zelfgeteelde aardappelen en niet veel meer dan dat.
In het voorjaar klusten ze er soms wel bij met
‘eekschillen’. Ze ontdeden eikenbomen van hun bast en die ‘eek’
(kruiswoordpuzzelwoord) werd verwerkt tot een goedje dat gebruikt werd in
leerlooierijen.
‘Los hoes’ uit Twente, waar de mensen onder een en hetzelfde
dak leefden met hun vee.
Ik ken iemand die dit soort musea mijdt, omdat hij verteerd
wordt door medelijden met de mensen uit de barre tijden van vroeger. Ik breng
daar tegenin dat de mensen van toen het niet meer kunnen navertellen. Het is
dus goed dat er musea zijn die dat doen.
Hard was ook het bestaan van de dieren: rondjes lopen in een
rosmolen (zie foto 1 op het mozaïek boven dit hoofdje). Zo’n molenpaard moest
na enkele uren afgelost worden door een soortgenoot, omdat hij dan finaal afgepeigerd
was, en misschien ook nog duizelig en dronken van het draaien. Op deze foto een
oliemolen: olie persen uit lijnzaad.
‘Molukse barak, winterse kou’, en ‘In het koude Nederland
ruikt alleen de keuken nog naar thuis’, zo vat het Openluchtmuseum het lot
samen van de Molukkers die vanaf 1951 naar Nederland kwamen. Ze doorstonden harde
winters vol heimwee in zo’n lange, groene barak (2). Waar je nu onder meer een
documentaire kunt zien over de treinkaping bij het Drentse Wijster in december
1975, hopelijk niet met het doel om daarvoor begrip te kweken, want dat vind ik
een brug te ver.
Duizenden inwoners van Zuid-West-Nederland, die bij de
watersnood van 1953 dakloos geraakt waren, woonden daarna een poosje in houten
noodwoningen. Maar hier (5) het interieur van een meer permanente houten woning
in Raamsdonksveer.
Arme drommels, die hun werk in de buitenlucht moesten
verrichten, hadden soms de luxe van een veldkacheltje. Daarop konden ze ook nog
een potje koken; het meisje op de foto (4) heeft er veel plezier in.
Wie er honger van krijgt, kan terecht in de oudhollandse poffertjeskraam (6).
Riant is het leven in een woonboerderij. Ooit hét ideaal van
sommige gegoede lieden uit de Randstad, die de rust van het platteland
opzochten, maar meestal geen zin hadden in koeien melken, zelfkazen en mest
uitrijden. Hier (3) een 17e-eeuwse herenboerderij uit Hoogmade, die een jaar of 20
geleden moest plaatsmaken voor de Hogesnelheidslijn door het Groene Hart. Steen
voor steen en plank voor plank werd hij verplaatst van de Hollandse weiden naar
de Arnhemse heuvels.
In deze boerderij informatie over een sterke daglichtlamp om
de winterblues te verdrijven. Maar ik hoef er vandaag echt niet onder: wandelen
door dit winterse museum is voldoende.
Met reuzensprongen door Nederland. Hier zie je een typisch Groningse
boerderij, een hectometer verder een Friese zuivelfabriek en weer een paar
stappen daarvoorbij een Zaans dorpje met bijpassende groene geveltjes. Het is
een Madurodam, maar dan op ware grootte.
Zuivelfabriek
Je kunt het 44 hectare grote terrein te voet verkennen of
een van de historische trams nemen die hun rondjes rijden. In 1996 werd het
Openluchtmuseum verrijkt met een heus trambedrijf. Voor het eerst na teloorgang
van het trambedrijf GETA (Gemeente Electrische Tram Arnhem) in 1944 reden er weer
trams op Arnhems grondgebied.
Ze maken gebruik van een grotendeels enkelsporige lus van 1¾
kilometer over het terrein, en rijden altijd
linksom. Er zijn 6 haltes, waarvan sommige uitgerust met replica’s van Arnhemse
wachthuisjes uit de jaren 20: Entree – Landgoed – Lint / Tuinen – Platteland –
Dorp – Erven en weer terug naar de ingang van het museum.
Ook de remise aan de noordkant van het museumterrein is een (kleinere)
replica, evenals de GETA-tram die vandaag op de werkkuil – of hoe dat ook heet
– staat. Het vervoer wordt deze zaterdag verzorgd door 3 Rotterdamse oudjes,
originele trams en geen replica’s. Bestuurders en conducteurs zijn
vrijwilligers, evenals de handige Harry’s in de remise die de wagens rijklaar houden.
De trammetjes naar Charlois en Blijdorp stammen uit de jaren
30 en zijn van de serie 500. Veel nieuwer is de gelede wagen 631 die in 1968
uit de Werkspoor-fabrieken kwam. Trams van de 600-serie werden veelal omgebouwd
tot dubbelgelede wagens en hebben nog dienst gedaan tot na de eeuwwisseling.
Veiligheid boven alles! De trams rijden met een matig
gangetje over het terrein en het kost meestal nog wel even tijd bij de haltes
voordat ook slecht-ter-benen de barrière genomen hebben van die steile trappen;
de wagens zijn uit een tijdperk dat lage-vloertrams nog verre toekomstmuziek
waren. De trams doen zo’n minuut of 12 over hun rondje over het terrein. Er
rijden er vanmiddag 3 rond, dus dat komt neer op een metrofrequentie van 4
minuten; je hoeft er inderdaad nooit lang op te wachten.
Tegenover de remise ligt een oud dorps spoorwegstation met
daarachter zo’n oude, grijze Van Gend & Loos-vrachtwagen.
|
Interieur RET 500-tram.
Archieffoto zomer 2000.
Dan de Canon. In de jaren 00 heeft men het sterk verkommerde
onderricht in de vaderlandse geschiedenis toch maar weer eens ter hand genomen.
Er was anderhalve generatie opgegroeid die niet veel meer historische feiten
wist te noemen dan de Slag bij Nieuwpoort van 1600 – maar geen idee had wie
hem had gewonnen en wie verloren.
Daarom werd in 2009 de Canon ingevoerd in het onderwijs. Maar
liefst 50 thema’s telt deze, van de hunebedbouwers tot… de Canon zelf, zou wel
aardig geweest zijn. Maar hoofdstuk-laatst is de EU. En dat is, net als
hoofdstuk 49 en voorlaatst, de gasbel van Slochteren, helemaal geen
geschiedenis, maar onvoltooid tegenwoordige tijd; helemaal actueel.
Die 50 thema’s zijn weer onderverdeeld in 10 tijdvakken. Dat
wordt er dus tegenwoordig allemaal ingeramd bij de schooljeugd. Maar er moest
ook een museumpresentatie over komen tot lering en vermaak, en als ideale
bestemming voor schoolreisjes en -excursies. Het Nationaal Historisch Museum
bleef echter steken in gesteggel over de vestigingsplaats, over geld, over wat
niet…
Uiteindelijk ging de bouw van het museum niet door en bleef
het bij een website en ten slotte een presentatie in het Openluchtmuseum, die
werd geopend in september 2017.
Op die presentatie ga je echt met zevenmijlslaarzen door de historie
heen, van hunebedden tot heden. De expositie is vooral gericht op kinderen, die
overal computerspelletjes kunnen spelen. Ze kunnen bijvoorbeeld als lid van een
volk van verzamelaars allerlei zaken oprapen, appels en bessen, en dan de
giftige exemplaren liefst laten liggen. Je score in calorieën en koolhydraten
verschijnt op het scherm – obesitas zal zeldzaam geweest zijn in het stenen
tijdperk.
Of ze kunnen de Friezen bekeren tot het Christendom en dat
dan bij voorkeur handiger aanpakken dan dat Bonifatius het deed; zorgen dat je
de juiste snaar raakt in je hagenpreken. Of een koopman spelen in het
Hanzetijdperk. Of als jager herten achtervolgen door hard te trappelen op een
sensor op de vloer. Of…
Ik zie kinderen er enthousiast mee bezig, zappend door de eonen
heen. Nergens staan ze langer dan een minuut bij stil, spelletjes niet afmaken…
Hoeveel zouden ze hier nou van leren? Wel staan al die 50 thema’s uit de Canon
in de juiste volgorde vermeld op een digitale wand, waar je over elk onderwerp
een paar regeltjes toelichting kunt krijgen.
De opkomst van de televisie bijvoorbeeld, is thema 43 van de
50. Toen ik op de lagere school zat, jaren 60, was dat nog geen historie, maar
zaten we er middenin. En was de kijkbuis in de ogen van onze onderwijzers
volksvijand-nummer-1: oppervlakkig, speciaal bedoeld voor mensen die te lui
waren om te lezen. Wie er te lang naar keek, verpestte zijn ogen, zat de volgende
morgen te knikkebollen in de klas en kon zich niet meer concentreren op wat
echt belangrijk was. Juffen en meesters hadden tegen de tv dezelfde bedenkingen
als ik, grijsaard, daarnet tegen het zappen door de Canon heen. De geschiedenis
herhaalt zich…
Wij kregen in de 5e klas (thans groep 7) echt serieus
geschiedenisles; je kreeg er repetities over en er werd een rapportcijfer voor uitgedeeld. Maar in de
4e maakten we alvast kennis met de historie via een reeks (voor)leesboeken. In
hoofdstuk 1 van deel 1 lazen we over een smid uit het Bronzen Tijdperk die een
fraaie ring maakte voor zijn oudste zoon. Hij bezwoer die zoon, die ring later
weer aan zijn eigen oudste zoon door te geven, met ook weer diezelfde opdracht.
Het boek volgde de ring door de eeuwen heen, van zoon tot zoon, en lezenderwijs
pikten we het nodige op over geschiedenis.
Een klasgenoot, met wie ik vaak opliep naar en van school,
vertelde me op een dag dat het verhaal uit dat boek niet helemaal klopte. Er
waren namelijk TWEE van die ringen, en niet EEN. En die tweede ring was in het
bezit van zijn vader, en die zou hij later erven.
Ik was toen 9 en geloofde nog in sinterklaas, en ook in dit
verhaal. Hij had altijd van die bijzondere verhalen, die jongen, over wat hij
durfde en wat hij kon en wat hij meemaakte, en ik geloofde het allemaal.
Waar komt toch de scepticus en cynicus vandaan die dit
stukje gaat ondertekenen? Daar ga ik vanavond op de terugweg eens over
reflecteren. Het moet ergens wel een soort van een weeromstuit zijn. Te vaak
voorgelogen, dan geloof je helemaal niets meer; zoiets. Van de
karaktereigenschappen die mensen hebben, is naar mijn schatting 2/3 aangeboren,
en 1/3 ontstaan door de weeromstuit des levens.
Ik kwam een keer bij die jongen thuis, en ontmoette zijn
oma, die volgens zijn verhalen ´opgegeven´ was, en nog maar enkele weken te
leven had, maar nog een aardig vieve indruk op me maakte. Mij brandde de vraag
op de lippen of ik die bijzondere, eeuwenoude ring van zijn vader eens mocht
zien, maar die vraag bleef om een of andere reden in mijn keel steken.
Verder vroeg hij mij of ik misschien een mooie tekening of
boetseerwerkje zou willen maken voor zijn zielige nichtje van 6, die ook al zeer
ernstig ziek was; een zwaar getroffen familie! Nou had ik een pesthekel aan
tekenen en handenarbeid, maar voor een goed doel, vooruit dan maar. Toen ik die
tekening een paar weken later bij hem inleverde, begreep hij eerst niet
waarover ik het had, en zei toen achteloos dat het nichtje inmiddels was
overleden.
Toen begon ik ook een beetje te twijfelen aan die ring uit
het Bronstijdperk, evenals aan de ziekte van zijn oma. Een jaar later leefde
zij nog steeds, en was ze volgens mijn klasgenoot nog steeds terminaal. Maar ik
dwaal af in mijn eigen autobiografische canon.
Die van de Nederlandse geschiedenis vindt zijn apotheose in
een bioscoopzaal waar drie presentaties te zien zijn van elk 5 minuten. In de
eerste gaat het over het ontstaan van de landsgrenzen en over alles en iedereen
bij wie we successievelijk onder de knoet hebben gezeten: Romeinen, Franken,
Saksen, Vikingen, Bourgondiërs, Hispanje, Fransozen, Moffen, Europa, de een na
de ander.
Filmpje 2 handelt over de geologische tijdperken van de
afgelopen half miljard jaar, nummer 3 over het ontstaan van de infrastructuur
en de geschiedenis van verkeer en vervoer, van trekschuit tot TGV. Ik dacht dat
ik enig verstand had van die materie, maar ik houd het tempo niet bij en het
duizelt me allemaal nog meer dan dat paard het rondlopen in de rosmolen.
Ik kwam eigenlijk vooral naar Arnhem voor die nieuwe Canonpresentatie,
maar uiteindelijk vind ik dit toch het minste onderdeel van het
Openluchtmuseum. Enfin, rond de eeuwwisseling zag ik in deze hal eens het
Hollandorama, of zoiets, en dat was helemaal niet veel soeps; een overmaat aan
tulpen en koeien, meen ik me te herinneren.
Het park buiten is nu pas echt winters mooi, nu de zon
plaatsmaakt voor de feestverlichting. In een Openluchtmuseum vertoef je toch
het liefst in de buitenlucht.
Frans Mensonides
3 februari 2019
Er geweest: zaterdag 19 januari 2019
PS: het museum is met ingang van Blue Monday gesloten, en
gaat weer open in het voorjaar. Voor de eerstvolgende winteropening zullen we
moeten wachten tot december.
De afgelopen maand heb ik de lezer hopelijk geamuseerd met een artikel in 2 delen over de R-nets en SnelBuzzen van QBuzz
in het concessiegebied met de lange naam: Drechtsteden, Molenlanden en
Gorinchem (DMG). Helaas kon aan deze snelbussen (nog) niet het
goedkeuringszegel van De digitale reiziger worden toegekend.
Wat ik vergat te melden: in deze door rivieren versnipperde streek vindt al 20 jaar snelverkeer over water plaats. Daarmee ben je in sommige gevallen sneller op je bestemming dan over asfalt. Ik heb het nu over de Waterbus.
In de slotjaren van de vorige eeuw schoten ze ineens als paddenstoelen uit de grond, of liever: sprongen ze als dolfijnen uit het water: snelboten. Op diverse waterwegen in Nederland voeren plotseling schepen met soms onverantwoord hoge snelheden, tot 60 km/uur, draagvleugelboten die als speedboten over het water scheerden. Het rijk verleende subsidie voor dit OV te water.
De Fast Ferry’s tussen Rotterdam en Dordrecht werden gehekeld wegens de ’ongebruikelijke waterbewegingen’ en de schrik die zij veroorzaakten op en langs de Nieuwe Maas en de Noord. Het was meer laag vliegen dan varen. Op het Noordzeekanaal is de Fast Ferry Amsterdam – Velsen een keer gecrasht.
Met de raceboot aangekomen in Dordrecht kon je overstappen op de Waterbus die je bracht in Zwijndrecht, Papendrecht of Sliedrecht. Dat ging in een iets acceptabeler tempo van maximaal 40 km/uur.
Mijn toen al bestaande site besteedde ampele aandacht aan deze nieuwe boot-trend in het OV met een complete reeks artikelen. De redactie bestond toen nog uit meer personen dan mij alleen; ik was het bijna vergeten. Ik schreef zelf iets over de Waterbus in de Drechtsteden.
Al die nieuwe bootverbindingen gingen na de eeuwwisseling snel ter ziele; allemaal, behalve de Waterbus. Die floreert anno 2019 nog steeds.
De boot Rotterdam – Dordt werd geïntegreerd in het Waterbusnet en vaart nu met normale snelheden. Verder is het net nog uitgebreid. Zo kun je met de Waterbus nu ook naar Heijplaat en Katendrecht en – na overstap op een andere boot van een andere reder – naar de molens van Kinderdijk. Ook werd op sommige trajecten de frequentie opgekrikt; van Dordrecht vaar je nu elk kwartier over naar Zwijndrecht en Papendrecht. De Waterbussen vallen onder een door de provincie verleende concessie.
In 1999 waren er - het zal eens niet zo zijn – nogal wat aanloopproblemen met de Waterbus. De organisatie rond deze nieuwe vorm van vervoer was erg ondoorzichtig: consortia van verschillende bv’tjes, en bij elk daarvan stond ene Meinhart Sprenger aan het hoofd.
Hoe zou het met deze man gaan? Ik googlede op zijn naam, maar vond niet meer dan een Meinhart Sprenger die leefde in het tijdperk van de trekschuit, een Duitse mevrouw Sprenger-Meinhardt en… mijn eigen stukje uit 1999. Intoetsen van ‘Sprenger Waterbus’ leverde iets meer hits op, maar geen pagina’s van na 2004.
Hoe het ook zij, zijn werken leven voort in ook alweer een samenwerkingsverband van 2 bedrijven: Doeksen en Arriva, die nu het Waterbusnet exploiteren. Ik – hoewel geen groot liefhebber van varen – besloot, op zaterdag zo nu en dan weer eens wat waterbussen te nemen. Maar werd daarbij wel belemmerd door de beperkte dienstregeling die deze boten varen in het weekend.
Het
was ooit een spelletje op een kantoor waar ik werkte; elkaar
raadseltjes opgeven met zinnen waar je op de stippeltjes een plaatsnaam
moest invullen. Bijvoorbeeld: ‘Els had haar collega’s weer eens diep
beledigd. Maar denk je dat het …’ (Elspeet?) of: ‘Ai, ai, ai,
mijn luchtballon is lek. Je zult zien dat ik nu straks in de…’
(Bloemendaal of Rozendaal). Of: ‘Daar is hij me toch nog ontslipt.
Jammer, ik … bijna’ (Hattem). En ten slotte deze: ‘Het varken van boer
Krelis raakte te water, en ik denk dat de boer nu dus naar een ……’
Oplossing: Zwijndrecht.
Zo gek veel meer schiet me niet te binnen als ik aan deze, toch ruim 40.000 inwoners tellende nederzetting denk. Het storp (dorp? stad?) Zwijndrecht bezit een opvallend korte monumentenlijst. Ik begon en eindigde hier anderhalf jaar geleden een fietstocht naar o.m. Puttershoek, maar keek in Zwijndrecht niet erg goed om me heen en heb er geeneens een foto van.
Het spoorwegstation ligt in de schaduw van de kubusvormige brug over de Oude Maas tussen Zwijn- en Dordrecht. In het weekend stoppen hier om kwart vóór en kwart óver 2 Sprinters; in elke richting één. De rest van het uur ziet Zwijndrecht alleen maar IC’s doorrijden.
In de stationshal zit de juffrouw van De Kiosk zich gruwelijk te vervelen; gooi dat ding toch dicht, op zaterdag! Buiten halteren de QBuzz en SnelBuzz, maar ik heb deze keer andere plannen: de oude kern van Zwijndrecht verkennen; het oude dorp langs de Oude Maas.
Ik loop
erheen door een wat sombere wijk met rijtjeshuizen – maar wat oogt er
NIET somber bij zulk weer als het vandaag is? Het wordt deze zaterdag
niet veel lichter dan dat het is in Tromsø of waar dan ook boven de
poolcirkel.
Ik
was er al bang voor: het gemeentehuis van Zwijndrecht is zo’n
nietszeggend, ooit modern geval met een nog nietszeggendere, nog
modernere aanbouw en het onvermijdelijke carillon ervoor met kolossale
klokken. In de vijver drijft nog een laatste restje ijs.
Ondanks de duisternis wil ik een foto van het gezicht op Dordrecht dat zich aan de overkant van de rivier ontrolt. Ik moet daarvoor een bord ‘Verboden toegang’ negeren bij een complex van hoge flatgebouwen, waarvan het uitzicht op het rivierverkeer luid aangeprezen zal worden door makelaars. Maar een bewoonster, een vriendelijke oude dame met rollator, verleent me hoogstpersoonlijk toestemming om die foto te gaan maken. ‘Als u dat trappetje daar afloopt, komt u op een prachtig plekje!’
Vanuit de scheve Grote Kerk van Dordrecht klateren klokkenklanken over het water; welluidender dan die uit dat Zwijndrechtse carillon; een compleet concert, hoewel het nog geen noenuur is, maar gewoon nog maar kwart voor twaalf.
Ik
fotografeer de Waterbus die tussen de kwartieren in (07, 22, 37, 52,
bedoel ik) vertrekt naar de Hooikade in Dordrecht, bij die grote kerk
met scheve toren. Door de week vaart er ook een naar de Merwekade bij
het Groothoofd, de T-kruising waar de rivieren de Noord, de Beneden
Merwede en de Oude Maas samenkomen. Ook de Waterbus daarvandaan naar
Sliedrecht vaart alleen doordeweeks.
Voordat ik aan boord stap, eerst nog een rondje door Zwijndrecht. Waar ik al snel een wegwijzer zie richting Beeldenpark. Ha, cultuur! Ik pak de app op mijn smartphone erbij om te zien hoe ver het nog lopen is, en dat valt niet tegen, een ruim kwartier.
Als ik links- en rechtsaf sla, op aanwijzing van de app, verbaast het me dat die me in de richting van een flatwijk dirigeert. Hier een beeldentuin?
‘Wij zijn van plan, hier een laadpaal te plaatsen’, laat de gemeente Zwijndrecht weten op een parkeerterrein. Moeten ze zeker doen; ook hier hongeren mensen naar subsidie.
Je incasseert vanaf 2021 6.000 euro als je een elektrische auto koopt in plaats van één op fossiele brandstoffen. Ik koop helemaal nooit een auto, dus ook niet een die op benzine of diesel rijdt. Dus waar kan ik straks mijn 6000 euro beuren voor MIJN aandeel in het sparen van de eindige energiebronnen, het beperken van uitstoot van fijnstof en het keren van de klimaat-Apocalyps?
‘Ja, wacht eens
even’, hoor ik tegenwerpen, ‘je accepteert als het zo uitkomt, wél een
lift in een benzinedrinker! Tu quoque, fili; ook gij, Brutus!’
Goed, dat is waar, eerlijk is eerlijk. Laten we dan een geringe korting toepassen. Met 5.000 euro neem ik ook genoegen.
Bijzondere auto’s wel, die elektrische. Ze zijn een panacee voor alle wereldproblemen. Ze nemen geen ruimte in in de file; ze nemen geen ruimte in op een parkeerplaats. En dat hun stroom nog grotendeels opgewekt wordt in kolencentrales, dat moeten we maar even vergeten. Iedereen aan de elektrische auto!
Intussen wandel ik nog steeds te midden van galerijflats en begint bij mij een vaag vermoeden te rijzen dat ik verkeerd zit. Inderdaad, ik loop niet richting Beeldentuin, maar naar de Stichting Beeldentuin of zoiets. Vermoedelijk is hier alleen maar het bureel van deze stichting, of woont de voorzitter ervan in een van deze flats.
Als ik nog wat nauwkeuriger op de plattegrond kijk, blijkt de echte beeldentuin zich op 20 minuten lopen van hier te bevinden in een park. Dat is weer 20 minuten verwijderd van de Waterbus. Het begint te regenen. Ik zie af van de beeldentuin en pak de R-net terug naar het veer. Maar die slaat de halte in het hart van Zwijndrecht over en stopt pas weer bij het station. Dus blijf ik nu maar zitten tot Dordrecht.
Nou, daar schiet ik allemaal weer lekker mee op! Dat zal me leren, om volkomen buiten noodzaak een plan B uit de hoge hoed te toveren en mijn zorgvuldig opgestelde plan A te laten varen. Ik heb vanmiddag – dat had ik nog niet verteld – ook nog Papendrecht op het programma, en The Wall, niet die van Pink Floyd, maar die van Utrecht.
Nu
heb ik dus nog steeds niet in een Waterbus gezeten. Ik stap uit de
R-net in het centrum van Dordrecht en loop naar de Merwekade om daar de
boot naar Papendrecht te nemen. Ook over die plaats kan ik weer zo’n
raadselzin verzinnen. Laat ik eens een actuele nemen. ‘Tot de Islam
bekeerde PVV’ers hebben diverse katholieken in de rivier gesmeten,
zodat men nu naar …’ (papen dregt).
In het weekend vertrekken alleen de Waterbussen naar Rotterdam en Papendrecht van dit ponton. Het is bereikbaar met een StadsBuzz, maar de meeste passagiers komen met de fiets, die op de boot meegenomen mag worden. Op de rede staan ook nog deelfietsen te huur.
De Waterbus vaart tegen chipkaarttarief. Je moet, net als in een landbus, chippen bij opstappen en afstappen. En ook net als in de bus betaal je een basistarief en een kilometertarief; te water wel een pittig bedrag van ca. 20 cent per km. Maar aangezien de boot naar de overkant van de Beneden Merwede niet veel meer dan een kilometer aflegt, is de prijs heel schappelijk. Een enkeltje aan boord kopen kan ook, en dagkaarten zijn ook verkrijgbaar.
Deze driesprong is het drukst bevaren punt van de hele Nederlandse binnenvaart. Het tochtje in de Waterbus; ik weet er niet veel meer over te vertellen dan dat ik al deed in 1999. Het gaat nog met een ‘bus’ die toen ook al reed (voer; sorry, macht der gewoonte). Wantij heet hij; hij heeft wel een keer een midlife-revisie ondergaan in de tussentijd.
De boot doet een minuut of 5 over de overtocht en kan zodoende gemakkelijk in een kwartier tijd heen en weer varen. Hij heeft dan ook een frequentie van 15 minuten.
Aan
de overkant is het een kleine 10 minuten lopen naar het nieuwe hart van
Papendrecht, dat eind jaren 00 werd opgeleverd. Het maakt mijn
vermoedens wel waar: een desolaat markt- en evenemententerrein als een
holle kies in een verder redelijk gaaf gebit; een fleuriger ogend maar
verder tamelijk 13-in-een-dozijn winkelcentrum in twee lagen met
loopbruggen, en appartementen erboven.
Ik bezorg de koffiecorner van de HEMA klandizie. Een HEMA met koffie, daarmee valt Papendrecht volgens mijn HEMA-urbanisatiecoëfficiënt in de categorie: Dorpen. In Middelgrote Dorpen heb je zo’n ontaarde HEMA die valse hoop wekt, maar zonder koffie zit; in Kleine Dorpen heb je helemaal geen HEMA.
Op mijn app zie ik dat er ook in Papendrecht een filiaal is van de Stichting Beeldentuin of hoe hij ook heet. Maar ik twijfel nou of je er dan ook beelden kunt zien, of dat daar de penningmeester woont.
Ik ga me er eens in
verdiepen; ik zet die beeldentuin(en) op mijn fietslijst voor komende
zomer. Nog een week of 6, 7 en ik stap misschien al weer op. Toen ik me
3 jaar geleden pas geabonneerd had op de OV-Fiets, was ik een
zomerfietser, maar in 2018 heb ik het fietsseizoen al opgerekt van
begin maart tot eind oktober. Ik kijk er naar uit. Ik beweer dan altijd
wel dat elk seizoen zijn eigen charme heeft, maar die van deze
vervelende regenwinter zou ik zo 1-2-3 niet kunnen noemen.
Het
regent nog harder als ik de HEMA uitkom. Ik loop niet terug naar het
ponton voor de Waterbus, maar neem StadsBuzz 4 die er volgens het
haltedisplay zo aankomt.
De rit naar station Dordrecht duurt een klein halfuur, hoewel het hemelsbreed niet veel meer is dan 2 km. In die aflevering over de SnelBuzz en de R-net van QBuzz zat ik te dromen van een Y-vormig stelsel van geboorde HOV-tunnels tussen Dor-, Papen- en Zwijndrecht, onder al die rivieren door. Helemaal niet zo’n gek idee; hoe langer ik erover nadenk, hoe beter het me bevalt. OK, het kost een bedrag met 9 nullen, maar dan heb je ook wel wat.
Voorlopig doen we het met de Waterbus. Meer daarover in de volgende aflevering. Nu eerst:
Toen
ik een paar hoofstukken hierboven het centrum van Utrecht Leidsche Rijn
verkende, vergat ik een ander winkelhart, op een stijve kilometer
daarvandaan: The Wall. Het langwerpige, op een reusachtige, lange,
platte vis gelijkende gevaarte ligt er sinds 2009, maar bleef al die
tijd onbezocht door De digitale reiziger. Plus door een hoop andere
mensen; het werd geboren onder het slechte gesternte van de crisis.
Hetgeen niet wegneemt dat deze Muur bij de booming economie van de laatste jaren nog steeds niet goed loopt. Hij is zo eens per anderhalf à twee jaar van eigenaar veranderd, telkens tegen een bedrag dat miljoenen en miljoenen lager lag dan bij de vorige transactie. Hij staat nog steeds gedeeltelijk leeg.
Het is ook wel een beetje eigen schuld, al konden ze niets doen aan die crisis. Ze hadden het natuurlijk niet The Wall moeten noemen, maar The Mall, dat tegenwoordig garant staat voor succes. Maar dat Engelse modewoord was in ’09 misschien de Noordzee nog niet overgewaaid.
Nee, het heet The Wall omdat het deel
uitmaakt van de geluidswal van de 48-baans autoweg de A2. En is
daarvandaan misschien helemaal niet zichtbaar, zodat iedereen er
onwetend langsrijdt? Dat is niet waar, volgens een automobilist die ik
erover sprak; het gebouw valt vanaf de weg juist heel erg op. Al met al
is deze zeperd moeilijk te verklaren, dus ik ga vanmiddag zelf maar
eens poolshoogte nemen.
Ik
pak in Dordrecht de Qbuzz-trein (‘bus-trein’??) naar Geldermalsen, de
MerwedeLingeLijn, en stap daar over op de NS-Sprinter
’s-Hertogenbosch – Den Haag Centraal, die me rechtstreeks naar Leidsche
Rijn brengt.
Eindelijk heb ik eens wat aan dat rare gedrocht in de NS-dienstregeling, waarover ik me in die mega-aflevering over het spoorboekje 2017 zat te verbazen. Die Sprinter staat een eeuwigheid stil in Woerden en op Gouda Goverwelle. Maar tussen Geldermalsen en Utrecht Leidsche Rijn kachelt hij lekker door.
Grote drukte tussen Utrecht Centraal en Utrecht Leidsche Rijn; in het weekend rijdt er maar eens per half uur een Sprinter op het traject Utrecht – Woerden.
Toen ik in de zomer van ’13 station Utrecht Leidsche Rijn feestelijk in gebruik nam, verbaasde ik me over het feit dat ICT-bedrijven zo graag centraal in Nederland willen zitten. In de digitale wereld vallen afstanden toch weg, zou je denken. CAP Gemini is hier nog steeds gevestigd, en een eindje verder Oracle. Kom je daar, dan ben je inmiddels ook het futuristische kantoor van de FNV gepasseerd. Had dat niet wat minder gekund, van mijn contributiecenten, zou ik gedacht hebben als ik lid was van de vakbond, quod non.
De fotograaf van DUIC (De Utrechtse Internet Courant) had The Wall bij iets betere weersomstandigheden op de korrel dan ik; het haalde DUIC toen het weer eens verkocht werd. Met zijn 800 meter is The Wall het het op één na het langste gebouw van Nederland. Voor het langste moet je helemaal naar Delfzijl; dat is een 1000 meter lange fabriekshal.
Ik bereik de ingang van het winkelcentrum – dacht ik, maar ben beland in De Play In, een overdekt attractiepark voor kinderen, dat ook gevestigd is in deze pijpenla. Te oordelen naar het opgewonden kindergekrijs dat uit alle hoeken en gaten stroomt, is het een groter succes dan het winkelcentrum.
Het
biedt 6000 m2 kinderpret, van welke oppervlakte de helft in beslag
wordt genomen door de grootste trampoline van Europa en wijde
omstreken. Een strand is er ook, 12 maanden per jaar. Ideaal voor
partijtjes. En ADHD-gevallen kunnen er een poosje verblijven in een
prikkelarme ruimte.
Al
even prikkelarm is het eigenlijke winkelcentrum The Wall, waarvan ik
uiteindelijk de ingang vind. Het is een modern, strak geval, maar het
mist toch iets; het mist datgene dat mensen naar binnen lokt. De
galerij beneden is een naar waaigat. Boven zie je honderden vierkante
meters lege winkelruimte. Voor elektronica kun je er wel terecht: BCC
en Media Markt beconcurreren elkaar. Verder is het winkelaanbod
mager. De McDonald’s ontbreekt niet. Ook de parkeergarage doet dat
niet. De hele tweede en hoogste etage van het gigantische pand is
ervoor ingeruimd.
De goede bereikbaarheid per OV ontbreekt wel een beetje. Vanaf het station Utrecht Leidsche Rijn ben je een ruim kwartier onderweg. Op weg hierheen ben ik dan wel een bushalte tegengekomen van U-OV-lijn 37, Utrecht Centraal – Maarssenbroek, maar ook die halte ligt niet pal voor de deur van The Wall.
En verder ja, die omgeving hier, een (gedeeltelijk braakliggend) bedrijventerrein, een ziekenhuis; die werkt niet mee. Deze plek hééft het gewoonweg niet, en The Wall heeft het daarmee ook niet. Ook hier geldt: je moet het zelf gezien hebben om het te snappen.
Frans Mensonides
10 februari 2018
Er geweest: zaterdag 26 januari 2019
PS: Wist je dat deze site in 1996 feitelijk begonnen is in de bus van Utrecht naar Maarssenbroek, die ik nu neem de andere kant op, richting Utrecht Centraal? Maarsenbroek: Moeras der moerassen; een ommekeer.
De
zaterdag daarop, de eerste van 4 februarizaterdagen, vertoont de
buienradar maar één regenwolk boven heel Nederland. Maar die heeft een
middellijn van 150 kilometer en zal de hele dag niet van zijn plaats
wijken.
In deze mega-druilbui pak ik bij Rotterdam Centraal tram 7 naar het Willemsplein, het vertrekpunt van de Waterbussen naar Heijplaat en Dordrecht. De tram is net weg als ik aan kom lopen. Aangekomen op het Willemsplein, bij het ponton aan de voet van de Erasmusbrug, zie ik ook net de nogal futuristisch uitziende Aqua Shuttle naar Heijplaat vertrekken. Uurdienst op zaterdag; die neem ik een andere keer dan wel.
Richting Dordrecht, dan nu. Ook deze Waterbussen varen om het uur. Ze vertrekken van hun beginpunten als de klok het hele uur slaat. Ze doen ook een klein uur over hun vaart. Dat is beduidend langer dan in 1999 (was het toen niet 35 minuten?). Maar toen werd er 60 km/uur gevaren en nu zal mijn snelheidsmeter-app hooguit de 40 even aantikken.
Bovendien is het aantal tussenstations of liever: -pontons, uitgebreid. Indertijd meerde de vliegende boot alleen halverwege aan, bij Slikkerveer in de gemeente Ridderkerk; tegenwoordig ook bij Krimpen a/d IJssel Stormpolder, Alblasserdam, Hendrik-Ido-Ambacht en Papendrecht. Daardoor moet hij voor forenzen op het traject Rotterdam – Dordrecht toch wel een stuk minder aantrekkelijk geworden zijn.
‘Toen wij uit Rotterdam vertrokken’, als wij uit Rotterdam vertrekken, hebben we 20 man aan boord en dat aantal zal tijdens de hele vaart min of meer gelijk blijven.
Ook op deze Waterbus kun je chippen. Een overstap vanuit tram of bus blijft ook gewoon 35 minuten geldig, zoals overal in chipland; ik betaal geen basistarief. Zowaar nog een voordeel ontdekt van de OV-chipkaart.
‘Nee, neehee’, (vrouw op ongeduldige, snibbige toon tegen vriend), je kúnt helemaal geen griep krijgen van de kouhou! Het is een vi-rus-ziek-te!’
Dat is maar gedeeltelijk waar. Ja, je moet besmet raken als je griep wilt krijgen; alleen kou is niet voldoende, dat is een onweerlegbaar feit. Maar het is wel zo dat kou je weerstand vermindert. Het is niet voor niks, dat griepepidemieën vaker in februari woeden dan in augustus.
Dus je kunt in de winter het best zo weinig en zo kort mogelijk in de buitenlucht verblijven; jezelf, als je incidenteel toch de woning verlaat, helemaal inbakeren met shawls en mutsen, en de cv in huis- en slaapkamer continu op 27 graden laten staan. Als je dat allemaal doet, weet je zeker dat je griep krijgt als je ergens ook maar één zuchtje koude wind vangt.
Het ligt dus allemaal veel genuanceerder dan die dame beweert.
We zijn van wal gestoken en varen onder de Erasmusbrug door en een bocht verder onder de Van Brienenoordbrug, die je dus wel degelijk zonder files kunt passeren.
Deze boot klieft smooth door het water. Pas als hij aanmeert aan zo’n ponton, word je beroerd van het geschommel.
Eigenlijk zie je deze waterige streek echt pas goed vanaf de rivier: scheepsbouw en als legoblokjes opgestapelde containers in felle kleuren, maar ook rietkragen. Aardig tochtje is dit, ondanks mijn geringe waardering voor het verkeer te water.
17 minuten na vertrek de eerste
aanlegplaats: Krimpen aan den IJssel - Stormpolder, een
bedrijventerrein waar een paar dappere fietsers instappen.
Foto: Ceinturion. Overgenomen van Wikipedia (NL): Ark van Noach (Schip, 2012)
Wat daar massief uit het water oprijst, lijkt de Ark van Noach wel! Als ik het na-google, blijkt hij dat ook te zijn, of liever: de Ark van Johan. Deze is door Wikipedia beter in beeld gebracht dan dat ik het kan doen door de beregende ramen van de Waterbus.
De timmerman en ondernemer Johan Huibers bouwde hem in 2012 naar een ontwerp uit Genesis 6-9. Hij deed dat niet alleen, maar als meewerkend voorman van een ploeg van 8 timmerlieden die er het hout van 12.000 boomstammen in verwerkten.
Had de oorspronkelijke Ark ook geen 8 opvarenden? Ze werden gered van de zondvloed, terwijl de rest van de wereld jammerlijk verzoop. Als bachelor-student Nederlands schreef ik er ooit nog een werkstuk over, om precies te zijn over het thema: zondvloed in het Boec van Sidrac, een 14e-eeuwse voorloper van de al genoemde Wikipedia.
Maar waar wou je tegenwoordig nog met zo’n ding heenvaren, nu het gehele schip genaamd Aarde op drift is geraakt? Ontwerp liever een Ruimteschip van Noach, voor eindelijk die kolonie op Mars!
Deze houten gigant is niet eens zeewaardig, toch wel een eis die je aan een beetje ark mag stellen. Hij is alleen een paar keer van ligplaats veranderd in Zuid-Hollands rivieren. En er dan ook nog twee exemplaren van elke species in onderbrengen – een exercitie waarvan Maarten ’t Hart ons al eens heeft voorgerekend dat er grote praktische bezwaren aan kleven (vanaf 8:20 in de video).
Nee, zich voorbereiden op de zondvloed was niet de bedoeling van Huibers. Wel was er een engel aan hem verschenen met de duidelijke, niet mis te verstane opdracht om een ark te bouwen. Maar dat dan om er een educatief Bijbels pretpark in te vestigen voor een gezellige familiedag. Dat heeft bestaan van 2012 tot 2016. De boot lag toen bij Dordrecht. Waarom Huibers ermee gestopt is, meldt hij niet. Sindsdien ligt de Ark hier te liggen in Krimpen. Maar krimpen doet hij niet; het ding is nog steeds reusachtig groot.
De huizen van Slikkerveer komen in zicht en de volgende stopplaats: Ridderkerk – De Schans.
Die ligt bij de T-splitsing van de Nieuwe Maas, de Noord en de Lek. Hier kun je overstappen op het ‘driehoeksveer’ Ridderkerk – Kinderdijk – Krimpen aan de Lek. In het toeristenseizoen vaart er een rechtstreekse Waterbus Rotterdam – Kinderdijk – Dordrecht.
Toch geen beroerde verbinding, van Slikkerveer naar het hartje van Rotterdam in 25 minuten; met de bus plus metro doe je er beslist langer over. We slaan nu rechtsaf (naar stuurboord, dus) de rivier de Noord op, de drukste waterweg voor de binnenvaart in Nederland.
De conductrice van de Waterbus moet bij iedere halte snel voor en achter de trossen vastmaken en later weer losgooien. Tijdens de vaart verkoopt en controleert zij kaartjes. En ze vraagt iedereen waar hij heen wil. Dat snap ik eerst niet, maar het is om een halte over te kunnen slaan als er niemand uit wil en ook niemand op het ponton staat te wachten. In Papendrecht (Westeind, een andere aanlegplaats dan hierboven) is dat het geval en vaart de boot door. Dat scheelt weer een keer dat gedoe met die trossen.
53 minuten na vertrek uit Rotterdam komen we aan bij de Merwekade in Dordrecht. Daar is weer aansluiting op een StadsBuzz die vanaf het station een rondje rijdt door het centrum en langs een parkeergarage.
Ikzelf loop onder mijn paraplu naar het station en denk onderweg na over de besteding van de rest van deze regendag. Dat wordt een museum, hoewel niet alle lezers daar liefhebber van zijn. Verder naar onder: meer Waterbus.
Het museum voor vanmiddag wordt het TextielMuseum Tilburg.
Het is gevestigd in de Goirkestraat, op zo’n 20 minuten lopen van het
station. Ik had, gezien de weersomstandigheden, de stadsbus willen
nemen, lijn 5, maar die reed - de rode draad van deze aflevering - net
voor mijn snufferd weg van het tijdelijke busstation achter het
NS-station. Te voet, onder die stormvaste paraplu, door een wijkje met
smalle straatjes en dito huisjes, vast en zeker ooit bewoond door
textielarbeiders.
Het TextielMuseum is, net als zijn buurtgenoot Museum De Pont, gevestigd in een oude textielfabriek, die van C. Mommers & Co.
Het boeiendste gedeelte van dit museum is de echt werkende wollen-dekenfabriek van zo’n 100 jaar geleden, die hier is gereconstrueerd. Rondleiders vertellen hun verhaal over het harde leven van de arbeiders vóór de ARBO-wet en de Wet op de Ondernemingsraden. Ze leggen uit hoe alles werkt, en stellen zo nu en dan een machine in werking.
Als je een weefmachine gedemonstreerd ziet, zie je wel hoe het weven werkt, maar het valt moeilijk uit te leggen. Het is een kwestie van schering en inslag. De schering wordt gevormd door de draden die in de lengterichting door de machine gaan. De inslagdraden staan er haaks op en worden er door een schietspoel ingeschoten. Dan kan zo’n draad voorlangs of achterlangs gaan, zal ik maar zeggen, en dat bepaalt het patroon.
Als je het met eigen ogen wilt zien, kom naar Tilburg! En als je wilt zien hoe het weven eeuwen geleden handmatig geschiedde bij thuiswerkende wevers, dan is een bezoek aan Museum het Leids Wevershuis aan te bevelen.
Alle machines worden aangedreven door één stoommachine in de kelder (tegenwoordig: een elektrische stoommachine). Het werk in een textielfabriek was niet ongevaarlijk; die schietspoelen raakten soms los en schoten dan als ongeleid projectiel door de fabriekshal.
Dan was er het allesoverheersend kabaal dat die machines leverden. De gids vertelt – nadat hij het apparaat weer heeft stilgezet – dat er in zo’n dekenfabriek tientallen van die dingen stonden. Spreken was onmogelijk bij dat lawaai, en arbeiders hadden dan ook een gebarentaal ontwikkeld. Bijvoorbeeld: als ze even moesten plassen; wat voor gebaar daarvoor bestond, laat zich raden.
Na een decennium of wat in zo’n fabriek
was je potdoof. Ik moet denken aan de ernstig hardhorende vader van
Frits van Egters uit ‘De Avonden’ van Gerard Reve, die vanaf zijn
twaalfde moest werken in een Twentse textielfabriek (‘Het verhaal van
het bankje’).
Een verhaal, minstens even interessant als dat van het bankje, is dat van de wever Joseph-Marie Jacquard (1752-1834) uit Lyon. Hij vond het weven op een traditioneel weefgetouw veel te langzaam gaan en vond een weefgetouw uit dat werkte met ponskaarten.
Dat komt erop neer dat een gat in de ponskaart een stang doorliet en een niet-gat de stang tegenhield. Door een lange sliert ponskaarten door de machine te leiden, kon je een stuk textiel, bijvoorbeeld een deken, weven met een ingewikkeld patroon erin.
In wezen was dit weefgetouw het eerste digitale, programmeerbare apparaat, en daarmee de voorloper van de hedendaagse computer. Het vond snel navolging in het boekorgel, het pierement met muziekrol.
Jacquard toonde zijn vinding in 1801 op een industriële vakbeurs in Parijs. De wevers uit zijn woonplaats Lyon waren er niet erg mee ingenomen. Zij vreesden werkeloosheid door zo’n volautomatisch weefgetouw – hoewel er toch ook weer gespecialiseerde, geschoolde arbeiders nodig waren om de ponsgaten op de juiste plaatsen in de kaarten te slaan en het apparaat te bedienen.
In Lyon werd een Jacquard-weefgetouw vernield. Dat was in navolging van de zogeheten Luddieten in het vroeg-industriële Engeland, die zich toelegden op het saboteren van machines in fabrieken. Maar de voortuitgang laat zich nooit en te nimmer tegenhouden. Als Luddieten en dat soort spul het altijd voor het zeggen gehad hadden, leefden we nu nog in het Stenen Tijdperk. En wie wil daarheen terug?
Napoleon was wél enthousiast over Jacquards vinding en verleende hem een staatspensioen in ruil voor het patent. Niet lang daarna stonden er 10.000 Jacquard-weefgetouwen in Frankrijk.
De moderne weefmachines die in dit museum in het Textiellab staan, zijn nog steeds gebaseerd op Jacquards principe. Je mag hier niet fotograferen, in verband met het auteursrecht van de ontwerpers van al de patroontjes die hier in textiel worden geweven.
De kunstwerken van textiel in dit museum boeien me minder; ze laten geen vonk overslaan. Op de hoogste etage kun je ten slotte nog genieten van het panorama over het hele fabriekscomplex.
Een
kort treinintermezzo. Maar ging deze rubriek eigenlijk in oorsprong
niet over treinreizen? Ja. Dus in feite was alles wat je tot nu toe
gelezen hebt, het intermezzo.
NS zet dit jaar zijn campagne uit 2016, ‘Fluiten=niet meer instappen’ voort, die ik indertijd al op de korrel nam. Het gaat erom dat je een trein niet meer mag betreden als de conducteur op zijn fluit geblazen heeft, ook al was dat veel te vroeg, of nog terwijl er reizigers buiten op het perron stonden.
Nog steeds wordt de reiziger toegesproken als een onmondig kind: ‘Doe je ook mee’ (kleutertje?).Deze keer gaat het gepaard met posters met een debiel plaatje erop van een speelgoedconducteur met een fluit. Want in de ogen van de NS heeft de gemiddelde reiziger een verstandelijke leeftijd van 3, hooguit 4 jaar, en kan hij zo’n boodschap onmogelijk begrijpen zonder illustratie.
Zou bij NS nou niemand doorhebben dat je zo niet communiceert met volwassen, betalende klanten? En bestaat er geen prijs voor de slechtste en meest irritante voorlichtingscampagne, waarvoor we de spoorwegen kunnen nomineren? Ik herhaal graag wat ik 2½ jaar geleden al schreef: ‘De hele verrotte mentaliteit van NS walmt je tegemoet uit deze poster’.
Enfin, positiever nieuws is er te melden uit Eindhoven, waar de stationsrestauratie boven in de hal weer in gebruik is genomen, deze keer onder de naam De Restauratie Café & Brasserie. De voorganger, La Gare du Sud, werd weggepest door NS. Maar na jaren leegstand kan er gelukkig weer gegeten en gedronken worden op deze ‘Iconische ontmoetingsplek in Eindhoven’, zoals het menu het noemt. Nog niet iedereen heeft deze iconische plek herontdekt, dus ik zit er nog heerlijk rustig te dineren op deze zaterdagavond.
'Iconisch'
De avondsfeer fotografeer ik deze keer in Breda.
Nog een keer instappen in de Waterbus; ik wil die naar Heijplaat hebben, die hierboven net wegvoer toen ik aan kwam lopen.
Dit hoofdstuk is nu eens beleefd op een vrijdagmiddag, in plaats van zaterdag. Het kwam zo uit in mijn agenda, die soms net zo’n schuifspelletje is: die zeldzame lege ruimte verplaatsen van links naar rechts en van boven naar beneden.
Vanzelfsprekend is de vrijdagmiddag bij de van-9-tot-5-werkers net zo bemind als de zaterdag. Beminder, misschien nog wel. Vrijdagmiddag is al een beetje bij het weekend getrokken; rustig relaxen in een vrijwel leeg flexkantoor, de vrijmibo, het weekend nog voor de boeg, de maandag nog plezierig ver weg.
Deze keer moet ik bij Rotterdam Centraal een dik kwartier wachten op tram 7 naar het Willemsplein, waar de Waterbussen afvaren. Het is volgens het digitale vertrekbord te wijten aan een eerdere verstoring, maar die verstoring is er dan blijkbaar nog steeds, en geen verleden tijd.
En, het is puur déjà vu, het lijkt wel of mijn grammofoonplaat is blijven hangen: door deze tramvertraging mis ik de boot. Als ik uit de tram stap, filmt de hyper-supersonische Aqua Shuttle: ‘De waterbus naar Heijplaat vertrekt zo’, en voegt ogenblikkelijk de daad bij het woord.
Nu heb ik wel een half uur de tijd om een mooie panoramafoto te schieten vanaf de Erasmusbrug. En me al doende af te vragen, waarom ik niet op de tweede etage op een balkon durf te staan, en wel bij een zeer stevige bries op Rotterdams meest bekende brug, die veel en veel hoger is. Nee, ik ga ook weer niet over de reling hangen, dat nou ook weer niet.
Daarna vat ik post op de pier voor de Waterbus. Er is een complete schuimkraag aan het ontstaan op de golven van de Nieuwe Maas, wat duidt op windkracht minstens 6 beaufort. De thermometer wijst plus 10 graden, maar de gevoelstemperatuur bedraagt min 2. Wat bezielt me in vredesnaam om nu een beetje te gaan spelevaren? Oh ja, me te harden tegen griep. En het thema van deze aflevering is nog steeds: winter.
Als ik de Waterbus zie naderen, kan ik een kreet van teleurstelling maar nauwelijks onderdrukken, niet zo’n blitse Aqua Shuttle, maar: wat is dát voor pieremachochel?
Dat valt nog wel mee, als hij naderbij is gekomen; het is een catamaran, net zo goed als alle Waterbussen. Maar een stuk kleiner en ouder dan de Aqua Shuttle. Aqua Cat, heet hij. Zolang hij is aangemeerd, doet hij wat het ponton doet: heftig deinen. Maar zijn de trossen eenmaal los, dan doorklieft hij majestueus de baren, zonder al te veel gestamp.
Ergens
bij de halte Katendrecht, die wordt overgeslagen, fotografeer ik de 3
iconische bruggen van Rotterdam: de Willemsburg, de Erasmusbrug en de
v/m spoorbrug De Hef, in één plaatje.
Ik deel de boot met een groot gezelschap toeristische jonge mannen uit een uithoek van Europa. Geen idee waarom ik ze had ingeschat op een bezoek aan Katendrecht. Maar ze gaan allemaal van boord bij de volgende stop: de Sint Jobshaven, vlakbij de Euromast. Voor we daar kunnen aanmeren, moeten we wachten op de Aqua Shuttle die op de terugweg is en het ponton heeft ingepikt.
De Sint Jobshaven was 100 jaar geleden een overslaghaven met pakhuizen en vemen, waar douanemensen af en aan liepen, stel ik me voor, waar myriaden cognossementen getoond werden en waar werd ingeklaard en uitgeklaard dat het een aard had. Kort geleden hebben architecten zich er uitgeleefd in hoog- en nieuwbouw. Ik fietste hier in de zomer van ’17 met Maxwell; die gedenkwaardige dag dat we brutaalweg Het Kasteel van Sparta binnenliepen en in de buurt van Pernis een ontmoeting hadden met een Betuweroutegoederentreinenspotter.
Na deze stop zet de Waterbus er pas echt de sokken in, waar hij tot nu toe met een matig gangetje gevaren heeft. Water spat op tegen de ramen en vertroebelt de rest van mijn foto’s.
We zijn nu op weg naar de eindhalte Heijplaat. Toen ik dit bijzondere buurtje in 2006 deed met RET-bus 68 (Zuidplein – Heijplaat), vertelde ik al dat het was gebouwd voor personeelsleden van de RDM, de Rotterdam Droogdok Maatschappij. De RDM was aan het eind van de 20ste eeuw ten onder gegaan. Het door havens en industrie omringde Heijplaat maakte toen een enigszins afgebladderde indruk op me.
Voorzieningen, zoals winkels, waren er zo goed als verleden tijd en grootse renovatieplannen lagen nog ver in de toekomst. De noordkant van de wijk, tegen de Nieuwe Maas aan, zou volgebouwd worden met woningen, maar niet eerder dan 2020. Dat jaar leek toen nog heel erg ver weg, maar staat nu ineens al voor de deur.
Gebouwd wordt er nog niet. Wel is er inmiddels de RDM Campus tot stand gekomen. Op het terrein en in de gebouwen van de RDM zijn nu allerlei innovatieve bedrijfjes gevestigd, naast opleidingsinstituten en congrescentra. Het gonst hier van activiteiten, waar ooit het geklink van honderden hamers op staal te horen was.
Het gebied levert voldoende passagiers om de Waterbus rendabel te maken. Bus 68 is weliswaar doorgetrokken tot het RDM-terrein, maar ook in dit geval ben je met de Waterbus sneller in het centrum van Rotterdam dan met de wegbus plus de metro.
Ik
heb hier een half uur de tijd voor een wandeling, voordat de Aqua
Shuttle arriveert die ik op de terugweg beslist wil nemen. Het stuk van
de woonwijk dat ik in die korte tijd kan doen, is zo te zien
opgekalefaterd in de 12½ jaar dat ik hier niet meer geweest ben; alles
is weer strak in de lak.
Daarna terug met de Aqua Shuttle. Inderdaad een pracht van een boot; waarom telt dit land niet veel meer Waterbusnetten?
Het is spitsuur, best druk, en iedereen is vol van zijn ervaringen deze week bij de innovatie, de cursussen en de congressen. Iedereen kakelt maar door elkaar, merk ik geërgerd; niets van te verstaan voor een luistervink.
Bij de Sint-Jobshaven zitten we de Aqua Cat weer in het vaarwater; letterlijk. Het kan echt niet anders; de tocht van Erasmusbrug naar Heijplaat duurt een klein halfuur, de boten kunnen nét een slag maken binnen een uur en de Sint-Jobhaven ligt nu eenmaal halverwege.
Bij de Erasmusbrug aangekomen, zie ik tram 7 net wegrijden; het begint eentonig te worden. De volgende 2 trams gaan over 17 en 18 minuten, en dat komt mogelijk nog steeds door die verstoring eerder deze middag. Onbegrijpelijk dat een eerdere verstoring zo lang daarna nog verstoringen geeft!
Ik loop nu maar terug naar Rotterdam Centraal op de zeebenen die ik nu zo langzamerhand wel heb. Zeebenen? Rivierbenen, hooguit.
Frans Mensonides
17 februari 2019
Er geweest: Dordrecht en Tilburg: zaterdag 2 februari: Heijplaat: vrijdag 8 februari.
Heijplaat
Tot zover beminde vrijdag in deze zaterdagse rubriek. En dan
nu: beminde donderdag. Die dag was vroeger geliefder dan tegenwoordig, zo zou
kunnen blijken uit onderstaand rijmpje uit vooroorlogse tijden. De meeste
arbeiders, klerken, studenten en scholieren hadden toen nog een zesdaagse werkweek.
‘O, donderdag, o, donderdag,
O, schoonste aller dagen!
Des morgens nog een halve week;
Des avonds nog twee dagen!
In het vorige hoofdstuk vergat ik nog de derde Waterbuslijn in
Rotterdam, die van de Plantagelaan in Kralingen naar de Piekstraat in
Feijenoord. Deze pont steekt de Nieuwe Maas schuin over. Hij vaart alleen op
werkdagen, en vandaar mijn donderdagse bezoek. In de spits vertrekt de boot elk
kwartier en in de dal-uren elke 20 minuten. Dit zal dus voornamelijk een
verbinding zijn voor forenzen.
De vervoerstroom van Rotterdam Oost (Kralingen, de Erasmus Universiteit,
Excelsior) naar Zuid (de wijk Feijenoord, de voetbalclub Feyenoord) staat de laatste
jaren sterk in de belangstelling van verkeerskundigen. Die stroom schijnt
namelijk zo groot te zijn, dat sommigen denken aan een metroverbinding.
Die zou dan de route van de metrolijnen ABC gaan verbinden
met die van D en E. De nieuwe metrotak moet beginnen bij station Kralingse Zoom
en eindigen bij Zuidplein, een traject van ca. 5½ km. Het belangrijkste tussenstation
wordt: Rotterdam Stadion. Het station van die naam zou dan van incidenteel voetbalstation
opgewaardeerd worden tot Intercitystation.
Het plan hangt samen met Feyenoord City: een nieuw stadion (Nieuwe
Kuip), met een complete nieuwe woonwijk eromheen. En kantoren, uiteraard, meer
en meer kantoren; er staan er nog niet genoeg leeg in Nederland. Dit wel erg
ambitieuze plan voor een voetbalclub die – sorry Rotterdam! – toch niet meer is
dan een redelijke subtopper, verkeert momenteel in de ijskast en daarmee ook de
metroverbinding.
Ik twijfel er hard aan of een metro op dit traject noodzakelijk
zou kunnen zijn op andere dagen dan die waarop de derby Feyenoord – Excelsior plaatsvindt.
Maar als we de planologen mogen geloven, zit momenteel de metro op de lijnen ABC
vol met mensen die op de DE-tak moeten zijn en omgekeerd. Verminderen van
overbelasting van deze trajecten is mede het doel van de nieuwe metrotak.
Een prijskaartje heb ik er nog niet aan zien hangen, maar
een slordige miljard euro zal het wel gaan kosten. Met dat bedrag kunnen vast
wel zinniger dingen gedaan worden op OV-gebied. Eindelijk een metro naar
Ridderkerk en de Drechtsteden?
Zoals ik al schreef in mijn verhaal over de metropoolregio,
maakt wonderbaarlijk genoeg vooral asfaltpartij VVD zich sterk voor de
Oost-Zuidverbinding. Die willen ze bovendien doortrekken naar de Waalhaven en
het Marconiplein. Ze hebben hem alvast lijn V gedoopt. Maar bij de VVD rekenen
ze zich wel vaker rijk en rekenen ze wel vaker buiten de waard. Ik paste hun
uit de vlotte pols geschetste metrokaartje aan en maakte van de V-lijn een
voetballijn.
Er bestaat nu dus al een rechtstreekse Oost-Zuid-verbinding dank
zij de Waterbus. Je bereikt het ponton aan de oostkant door tram 21 of 24 naar
De Esch te nemen, deze te verlaten bij de halte Oude Plantage bij de oude
watertoren, rechts aan te houden in een parkje en een kleine 5 minuten door te lopen.
Ik sta aan de rivier die zich vandaag niet van de zonnigste
kant laat zien; het motregent en mist. Klots, klots, klots, doet het water
onder het ponton onder mijn voeten. Tot 2 minuten voor het vertrektijdstip sta
ik er alleen, te wachten op de drommen arbeiders die ik verwacht had; het is midden
in de avondspits. Dan arriveert er nog een mevrouw op een fiets.
Hierboven noemde ik de Aqua Cat naar Heijplaat een
pieremachochel, maar die term is meer van toepassing op hetgeen hier nu komt opdoemen
uit de mist. Niks catamaran, deze keer; het is niet veel meer dan een vlet.
Eén passagier, ook per fiets, stapt van boord. Er is plaats
voor 25 opvarenden, maar op deze vaart worden er maar 2 vervoerd. Ook hier
voldoe je de prijs voor de overtocht met de OV-chipkaart. De conducteur checkt
ons in en meteen weer uit; deze lijn kent slechts 2 haltes.
Voor ons langs vaart een echte Waterbus; die naar Dordrecht.
In 5 minuten bereiken wij de overkant.
Ook daar staat weer een fietser klaar. Ik heb dus 3 medepassagiers
gezien, één per vaart. Het zijn vast allemaal habitués. Ik ben de vreemde eend
in hun bijt; wie is die vent in vredesnaam? Maar ik trek uit de geringe
populariteit van de bootverbinding nog geen conclusies over die van een evt.
metrolijn: een metro is per slot van rekening geen vlet.
In de wijk Feijenoord waar ik beland, rijdt elke 10 minuten
bus 32 (Station Zuid - Noordereiland – Blaak - Koopgoot - Overschie). Ik loop
naar het beginpunt bij station Zuid. Die monoliet in dat park is een gewezen watertoren.
De 2 koepeltjes lijken op atoomschuilkelders voor het geval dat Poetin het op
z’n heupen krijgt. Maar het zijn onderdelen van de voormalige stadsgasfabriek.
Die sloot in 1968, toen iedereen over was op het thans verguisde aardgas.
Ik neem bus 32 en daarmee zit dit donderdagse uitstapje erop. De volgende keer gewoon weer verder op zaterdag. Zeer binnenkort meer!
Frans Mensonides
3 maart 2019
Er geweest: donderdag 21 februari 2019
De Esch
Feijenoord
Onderweg naar Zwolle op 16 februari gestrand in Lelystad;
wisselstoring bij Dronten en vanaf Lelystad verder met de sprinter.
De twee laatste zaterdagen van februari ga ik naar Zwolle
voor de nieuwe Schuttebusbrug en naar Wapenveld voor het landgoed Petrea. Dat
wil zeggen: beide keren naar beide bestemmingen, brug én landgoed.
Heb ik dan geen inspiratie meer om elke week iets nieuws te
bedenken voor de zaterdag? Nee, het ligt anders. De eerste dag, zaterdag de
16e, kan ik pas na het middaguur vertrekken. Ik heb niets voorbereid en doe dat
pas in de bus naar het station. Een inval: waarom reis ik niet even naar
Zwolle, waar die busbrug van de week geopend is?
Onderweg naar Overijssels hoofdstad bedenk ik dat opening en
ingebruikname twee heel verschillende dingen zijn, die niet samen hoeven te
vallen in de tijd. Als ik het nasla, blijkt dat de ingebruikname pas morgen, op
zondag 17, zal plaatsvinden. Ik kan dus nog niet per bus over die brug heen.
Dan ga ik maar op de bonnefooi wat wandelen op dat landgoed
Petrea. Maar na thuiskomst vind ik op het web nog een wandelroute langs de
mooiste fotografeerbare plekjes die ik zelf links en rechts heb laten liggen.
De volgende zaterdag dus terug naar de busbrug én naar Petrea. Het bewijst maar weer eens wat ik mezelf helaas regelmatig moet voorhouden: ik moet mijn zaterdagen ruim van te voren plannen; niet op de dag zelf en zeker niet achteraf.
Enfin, nu iets over die brug, en tevens over het nieuwe
busstation, want die vormen een twee-eenheid; de een ontleent zijn
bestaansrecht aan de ander. Het stads- en streekbusstation is gerealiseerd aan
de achterzijde van het NS-station, de kantoorzijde, zeg ik altijd; de zuidwestzijde.
Oriëntatie is lastig in de stationsomgeving van Zwolle, waar de treinen naar
het noorden met hun neus naar het zuidoosten staan en die naar het zuidwesten het
station in noordwestelijke richting verlaten.
Het nieuwe busstation moest er komen omdat het oude, aan de
stadszijde, te krap werd en te onhandig. Zeker bij het streekbusgedeelte moest
je soms wel 5 minuten lopen voor een bus die van het achterste perron vertrok –
en al weg was eer je er aankwam.
Nog altijd voert de route van de meeste stads- en
streekbuslijnen door of langs het centrum van Zwolle. De busbrug is
aangelegd om
die bussen snel over het spoor heen richting centrum te loodsen.
Het is een sierlijk kunstwerk, voor zover iets van beton
sierlijk kan zijn, en loopt met een grote slinger over de sporen heen. Aan de andere
kant belanden de bussen bij de Willemskade; rechtsafslaan en je komt toch uit bij het centrum.
De brug is gebouwd in 15 maanden tijd en heeft 13,5 miljoen
euro gekost. De helft daarvan is betaald door de provincie Overijssel. De
gedeputeerde zal van dit bedrag veel minder spijt hebben dan van de veel hogere
bijdrage die verspeeld is aan die zeperd met het Kamperlijntje.
De brug zelf heeft een lengte van 245 meter; het hele tracé
van busstation naar de Willemskade is 433 meter lang. Per werkdag buiten de
schoolvakanties ziet het busstation 1800 bussen vertrekken. 1200 daarvan nemen
de busbrug; de overige 600 kiezen een andere uitgang, die ik gemist heb op mijn
foto’s.
De busbrug moest ook nog een naam hebben, een andere dan
‘busbrug’. Bij een online-enquête in de herfst van 2018 gingen de meeste
stemmen naar ‘Blauwvingerbrug’, naar een spottende benaming voor Zwollenaren. De
uitslag van dit niet-bindend referendum werd echter overruled en de brug heet
nu: Schuttebusbrug.
Vanuit het gezichtspunt van de OV-historie kun je daar alle
vrede mee hebben. Schutte is een begrip onder de Blauwvingers. Busbedrijf
Schutte heeft 45 jaar lang, van 1937 tot 1982, het stadsvervoer verzorgd in
Zwolle. Hun bussen waren blauw en de huidige stads- en streekbussen van Syntus
zijn dat ook.
Op die eerste zaterdag rest me niet veel meer dan afscheid
te nemen van het oude busstation. Het is de laatste dag dat het in gebruik is,
en daarmee is 16 februari 2019 een historische dag in de Zwolse geschiedenis.
We hebben de foto’s nog.
Verspreid over 2 locaties zijn er 19 busperrons. Veel perrons zijn leeg op zaterdagmiddag.
Maar in de doordeweekse spits zullen er veel meer bussen vertrekken.
In het weekend is er op de meeste lijnen halfuurdienst. De
bussen komen dan veelal rond .40 aan en vertrekken rond .50, net als de meeste
treinen. De bus-treinaansluiting is dus over het algemeen goed geregeld. Daardoor
zie je ineens een hele rij bussen over die brug rijden, en dan weer een poosje
niets.
Ik neem lijn 204 naar Wapenveld, die ook dat adembenemende
ritje over de Schuttebusbrug onderneemt. Er bestaat wat twijfel of die brug wel
berijdbaar zal zijn bij sneeuw en ijzel. Maar die omstandigheden doen zich in
deze recordzachte februarimaand niet voor.
Aan het eind van de middag loop ik van station Zwolle naar
de wat dâftige Eekwal, waar sinds mensenheugenis een hele vloot bussen stopte.
Zaterdag 16 februari werd die halte vlakbij het centrum voor het laatst
aangedaan; ook bus 204 halteerde er nog. Na middernacht werd de allerlaatste
bus over de Eekwal plechtig uitgezwaaid door buurtbewoners; einde van een
tijdperk.
Als ik er op zaterdag de 23e langsloop, zie ik twee oudere
dames in de abri zitten. Ik had ze wel mogen waarschuwen dat er geen bussen meer
stoppen, bedacht ik toen ik thuis dit stukje zat te typen. Maar misschien
rustten ze alleen maar even uit van een wandeling.
Vanaf zondag de 17e stoppen de bussen een paarhonderd meter
verderop bij de bioscoop Pathé op de Pannekoekendijk, bij de halte
Katwolderplein. Via een loopbrug loop je hier bij het Rodetorenplein het
centrum in. Misschien nog wel een betere plek voor een halte dan de Eekwal. Een
prachtige fotoplek, in ieder geval, met die laagstaande zon.
In Pathé draait: ‘Brugklas, de tijd van m´n leven.’ Zou het
leven daar nou zoveel opwindender zijn dan toen ik er 50 jaar geleden in zat?
Ik herinner me voornamelijk vervoegings- en verbuigingsrijtjes stampen in dode
en levende talen.
Nog wat foto’s bij de afzink van de brug naar de Willemskade
(waar geen halte is). Eerder in februari mocht je op een zondag over die brug
lopen. Dat mag nu niet meer, evenmin als fietsen. Maar er mag wel meer niet en
ik zie hier nu een wandelaar en een fietser. Met een pestvaart van die brug af
rijden; het zal wel een kick geven. Het is ook de kortste weg naar het station.
Maar ik loop liever via de Westerlaan, waar ik nog een blik kan werpen op de
zijkant van de Schuttebusbrug, die best wel hoog boven het straatoppervlak
uittorent.
Ik zeg: een aanwinst, die brug!
Midden-links: Eekwal, midden-rechts: Pannekoekendijk
Een heel stuk hierboven had ik het over de spoorlijn Zwolle
– Amersfoort, bijgenaamd: de Veluwelijn. Maar de lijn die echt officieel
Veluwelijn heet, loopt van Zwolle naar Apeldoorn en wordt gereden op rubberen
banden. Hij volgt min of meer de route van de Baronnenlijn, een lokaalspoorweg
die kort na WO II is opgeheven.
Feitelijk bestaat de Veluwelijn uit meerdere buslijnen: 201
(een noodlijdende non-stop sneldienst), 202 (sneldienst tot Heerde) en 203 (sneldienst vanaf
Epe). Ze hebben een ingewikkelde lijnvoering en dienstregeling. Maar dat geldt
alleen op werkdagen overdags. ‘s Avonds en in het weekend is het dan allemaal
juist weer heel overzichtelijk. Er rijdt dan maar één lijn, 204, in halfuurdienst, en die komt
overal: Zwolle – Hattem – Wapenveld – Heerde – Epe – Vaassen – Wenum-Wiesel –
Apeldoorn. Die lijn lijkt wel wat op lijn 90 die hier als vanouds was. Op die 2 opeenvolgende zaterdagen nam ik bus 204 naar
Wapenveld.
In 2011 heette die voormalige VAD-lijn ineens Veluwelijn en
kreeg aparte bussen en een eigen design. Er was veel mis met de nieuwe opzet
van de dienstregeling. De bus had een gestrekte route door de dorpen. Aparte
lijnen Vaassen-Apeldoorn en Hattem-Zwolle waren geschrapt, waardoor grote
stukken van beide plaatsen van busvervoer verstoken raakten. Als compensatie
werden in Vaassen en Hattem ‘feeders’ ingezet; taxibusjes van afgelegen wijken
naar de dorps-, respectievelijk stadskern.
De punctualiteit van die ene lange lijn liet te wensen over.
Bovendien werd er in de ochtendspits veel te weinig vervoerscapaciteit geboden.
Dat alles leidde tot een grote reeks klachten van reizigers.
Ik schreef er het nodige over in een reisverhaal uit september
2011. Dat werd gelezen door een moeder uit Heerde wier kinderen dagelijks met
de Veluwelijn naar school in Zwolle reisden. Zij verzocht me om ‘als
deskundige’ een inspraakreactie naar de provincie Gelderland te sturen; er zou een
hoorzitting komen naar aanleiding van de vele klachten.
Ik kweet me van die taak, zeer gevleid. Inspraakreacties van mij en andere reizigers hadden effect; het jaar erop werden verbeteringen doorgevoerd. Anno 2019 is de opzet van de dienstregeling nog in grote lijnen hetzelfde als toen.
Maar of die nou echt beter bevalt dan die van voor 2011, die ze voor wat mij betreft wel opnieuw hadden mogen invoeren? Ik
hoorde van een streekbewoner dat de bussen 202 en 203 in de
spits vaak
vastlopen in de files op de A50, waardoor de geringe tijdwinst van die
'snel'diensten te niet wordt gedaan. Buiten de spits trekt de
Veluwelijn bijna geen
reizigers, volgens mijn zegsman, en ook op mijn 2 zaterdagen is dat het
geval; een 12-persoonsbusje had op al die 4 ritten wel volstaan.
Op de lijnennetkaart op het Zwolse busstation zie ik verder dat
de feederlijn in Vaassen in de tussentijd gesneuveld is, geheel volgens mijn
profetie uit 2012. Hattems feeder was in '12 al ter ziele, maar de buurtbus naar (Klazien uut) Zalk en Kampen bleef gehandhaafd.
Archieffoto 2011
Wapenveld ligt een dozijn kilometer ten zuiden van Zwolle en
is een van de weinige plaatsen op de Veluwe waar ik nog nooit voet aan de grond
heb gezet. Bij dezen goedgemaakt door een dubbelwandeling op landgoed Petrea,
in beide gevallen bij zonnig, voorjaarsachtig weer.
Petrea ligt ten westen van de grote weg langs het dorp, waar de
bus rijdt, en die Groteweg heet. Petrea is ruim 3 vierkante kilometer groot en
loopt door totaan de nog grotere weg A50. Die hoor je hier en daar in de verte
dreunen, ten teken dat je je nog bevindt in de beschaafde, eerder door mensenvoeten
en –wielen betreden wereld.
Het terrein is licht geaccidenteerd. Het oosten van Petrea,
het stuk bij de Groteweg, maakt deel uit van een 20 kilometer lange rug van
paraboolduinen. Die is ontstaan in de voorlaatste ijstijd. Het westelijk deel,
bij die Heel Grote Weg A50, heet De Grote Berg en dateert uit de meest recente
ijstijd. Ik heb zin om een actuele klimaatgrap te maken, maar er schiet me
niets te binnen.
Het landgoed bevat een mix van loofbomen, thans winterkaal,
en naald-, immer groen. Men probeert uitheemse bomen te weren uit de bossen. Ik
heb zin om een actuele xenofobie-grap te maken, maar … ach, laat ook maar
hangen!
De stormen van 1972 en 1973 hebben heel wat kale plekken
doen ontstaan, waar men de natuur verder zijn gang heeft laten gaan. Het
heideveld op de panoramafoto is daar een gevolg van.
In het midden van de 19e eeuw was het landgoed in het bezit
van de natuurwetenschapper Christophorus Buys Ballot, die aan de basis stond
van de weerkaart met zijn lage- en hogedrukgebieden. Hij liet in 1850 een hoeve
bouwen die er nog steeds staat en waar je niet vlak langs kunt lopen.
Van het op zijn landgoed aanwezige keileem trachtte Buys
Ballot stenen te bakken, las ik ergens. Dat is blijkbaar niet gelukt, anders
hadden ze het niet gehad over ´trachten´. Toch noemde hij zijn landgoed Petrea,
van petrus, wat rots betekent in het Latijn.
Zoals zo vaak op de Veluwe kan het dorp Wapenveld qua fotogeniekheid niet opboksen tegen de natuur in de omgeving ervan. Het mist in feite een dorpskern en is pas in de jaren 60 van de vorige eeuw echt tot ontwikkeling gekomen.
Op de eerste middag dat ik hier loop, begeven zich busladingen
sportief uitgedoste lieden naar de gymnastiekzaal waar vanavond een turnkampioenschap
zal plaatsvinden. Bij mijn tweede bezoek vind ik Wapenveld erg stilletjes.
Toen de Baronnenlijn nog reed, zullen er nooit grote drommen
mensen op het perron gestaan hebben. In Wapenveld
resteert van de Baronnenlijn nog slechts het Stationspark (linksboven op de
foto), waar het station stond, en een geasfalteerd fietspad, waar het spoor
lag.
Wat verder te vertellen over Wapenveld? Het dorp is ontstaan
bij een klooster. Er was ooit een papierfabriek en er staat nu een standbeeld
van een papierfabrikant. Waarom het Wapenveld genoemd is, weet geen mens.
Het complex seniorenwoningen heet Rehoboth, de plaatselijke
CDA-kandidaat voor de Staten heet Hans van Ark en de kinderopvang Kleine Ark.
Als er ergens nog redding is, is het hier wel, in Wapenveld. Daarom eindigt
hier deze winteraflevering van Beminde Zaterdag.
Frans Mensonides
6 maart 2019
Er geweest: zaterdagen
16 en 23 februari 2019
© Frans Mensonides, Leiden, 2019