SLOW! Foto-fietsvakantie in Zuid-Holland



Delft, Agnetapark


Eerdere fietsverhalen:
Altijd wind mee!; ervaringen met de elektrische fiets (juli 2020)
Fietsen tijdens de Tweede (Hitte)Golf, ofwel: Plakboek van een plakzomer (augustus 2020)



Van 31 augustus tot/met 18 september 2020 heb ik genoten van een welverdiende vakantie. Ik bracht die door in het vermaarde, ook bij onze oosterburen zeer gewilde toeristenoord Leiden aan Zee.

Ja, Leiden ligt aan zee, wist je dat? De achterzijde van Leiden Centraal heet in ieder geval de Zeezijde, al is het een knappe jongen die daar strandtenten, pootjebaaiers en windsurfers weet te vinden.

 




De boulevard van de Leidse Zeezijde, met de corona-triagetent van het LUMC en het monument ter nagedachtenis aan Ramses Shaffy, die geboren werd in Parijs, beroemd werd in Amsterdam, maar daartussenin nog een hele tijd aan de Zeezijde van Leiden gewoond heeft.


Ik logeerde in Leiden in een klein familiepension aan de Johann Gambolputtystraat, in een rustige buitenwijk die niet overlopen wordt door toeristenvolk. Het biedt ouderwets volpension: 3 maaltijden per dag, ontbijt, lunch en diner, met een enorme flexibiliteit in de tijden waarop je die maaltijden kunt laten opdienen. Ontbijten om half een in de middag; lunch om halfzes, geen probleem! En als je een hele dag weg wilt blijven, zonder te komen lunchen, dan ligt er bij je vertrek altijd een goedgevulde broodzak voor je klaar.

Echt een top-service! Ik ben daar werkelijk kind aan huis. Ik kom er al voor de 58e zomer in successie, en trouwens ook in evenveel herfsten, winters en lentes.

Anders gezegd: ik bleef thuis, en maakte een aantal lange fietstochten in de provincie Zuid-Holland.

Een voordeel van die corona- misère is dat ik dit jaar eindelijk mijn eigen omgeving weer eens uitgebreid verkend heb en opnieuw ben gaan waarderen. Eerst deed ik in maart en april de bewandelbare wijken rond Leiden Zuidwest. Vervolgens testte ik later in het voorjaar hoe ver mijn knieën zo’n zwaar trappende OV-fiets wisten te verplaatsen, en daarna in de zomer hoe ver de accu van mijn nieuwe elektrische fiets reikt. Dat is hooguit 70 km, of eigenlijk 35; ik moet immers ook weer terug, voor het diner dat wordt geserveerd in het pension.

Vroeger, voordat ik een OV-voorvechter werd, fietste ik op vrijwel elke vrije dag in de omgeving van Leiden. In de jaren 90 kwam ik bij ROVER en begon ik aan mijn nu in winterslaap verkerende OV-reisrubriek voor Nederland en omstreken: De digitale reiziger.

Sindsdien: vrijwel elke zaterdag op pad met het OV. Mijn fiets stond weg te rotten in de schuur. Maar in deze zomervakantie kwam ik per fiets op plekken en in exotische oorden waar ik 30 jaar geleden voor het laatst gesignaleerd was. Het leidde allemaal tot uitgebreide fotorapportages.

Fotofietsen vraagt om een lager tempo dan wanneer je ergens op tijd moet wezen. Ik nam in deze vakantie het advies over van dat groengele mannetje met dat rode petje dat je vaak ziet bij speelplekken voor kinderen: SLOW!

Dit foto-fietsartikel verschijnt in 3 plukken. De 1e begint hieronder, en is enkele weken geleden al gepubliceerd. Als je die al gelezen hebt: de 2e is nieuw en start HIER. Nummer 3 is nog nieuwer en begint HIER.

 

Ruimte zat aan de Duindamseslag


Nog vóór mijn vakantie en de herfst, in het staartje van de zomer, fietste ik naar een stuk strand waar je heel gemakkelijk voldoende afstand kunt houden – als je daar nog waarde aan hecht. Eigenlijk zou ik niet moeten opschrijven waar het is, anders wil straks iedereen erheen en dan is het gedaan met de stilte.

Maar het gaat om het strand bij de Duindamseslag, een paar kilometer ten noorden van Noordwijk, waarvan je de hotel-skyline in de verte kunt zien liggen. Geen strip met casino’s en nachtclubs hier, maar één eenvoudig strandtentje met terras, voor de inwendige mens.

De Duindamseslag is een zijpad van het naamloze fietspad door de duinen dat je uiteindelijk, als je immer geradeaus blijft gaan, de provinciegrens over voert, richting Zandvoort.





‘Gezonde duinen zijn in beweging’, staat te lezen op een informatiepaneel langs dat pad. Het moet er flink stuiven. Tal van maatregelen worden genomen om te bevorderen dat zand, wind en zon vrij spel hebben, wat de soortenrijksom van flora en fauna ten goede komt.


Stuiven doet het zand op het strand ook wel, met de krachtige zuidwesten-bries die vandaag waait. Een complete schuimkraag aan de kustlijn. Het kan de strandgangers, waaronder dit ernstige geval van obesitas, niet deren.

 

Sassenheim

Opnieuw naar de bollen, in een jaargetijde dat geen bolgewas de kop boven de grond uitsteekt. Sassenheim is mijn doel.

De naam van het bollendorp heeft niets te maken met sassen, ofwel: pissen. Volgens sommigen betekent het: woonplaats der Saksen – in tegenstelling tot de vele woonplaatsen der Cananefaten die aan het eind van het 1e millennium in deze streek lagen. Maar volgens anderen is het dorp genoemd naar iemand die Saxo heette, en misschien helemaal geen Saks was; een persoon, opgelost in de mist der eeuwen en alleen nog voortlevend in een plaatsnaam.

Dat het gedeelte van Sassenheim ten zuiden van de spoorlijn Leiden – Schiphol en de A44 altijd groen is gebleven, is te danken aan de aanwezigheid van een 17e–eeuwse eendenkooi. Volgens een oude wet mogen er binnen een straal van 200 Rijnlandse roeden (ca. 750 meter) van een eendenkooi geen lawaaierige activiteiten plaatsvinden die eenden zouden kunnen verjagen, en liever dus ook geen woningbouw. Maar hoe ze hier dan een spoorlijn en autoweg hebben mogen aanleggen? Die liggen op nog geen 500 meter van de kooi.

In een eendenkooi werden tot niet zo verschrikkelijk lang geleden eenden gevangen voor de consumptie. Die in Sassenheim heet(te) Eendenkooi Warmond (niet: Sassenheim). Hij wordt in stand gehouden door vrijwilligers en is in het voorjaar te bezichtigen tijdens rondleidingen. Buiten dat seizoen kun je er niet dichtbij komen.

 

 

Ook de Ruïne van Teylingen, een paar voetstappen buiten Sassenheim, is tegenwoordig niet vrij en gratis meer te bezoeken. Ik vind het toegangshek gesloten.

Tijdens mijn bollenvoettocht in het voorjaar van 2010 mocht ik er nog zelfstandig rondstruinen, al werd ik kwaad aangekeken door een buurtbewoner. De foto dateert uit dat jaar.


Dit hoofdstuk heet Sassenheim, maar ik sta hier op het grondgebied van het aanpalende Lisse (zie ook de vorige aflevering van deze site, die tegenwoordig vooral over fietsen gaat). In de verte, vanaf dat bruggetje in de Derde Poellaan, de markante H.H. Engelbewaarderskerk uit 1931.




In Sassenheim zelf is weinig fotograferenswaardigs te zien, vond ik tijdens die wandeling van 2010, die ik speciaal ondernam ter nagedachtenis aan de Bollentram (1881-1949). Maar ik heb toen geloof ik het gezellige pleintje bij de oude haven overgeslagen. Daar staat dit beeld van de ‘Aschpotter’.

Dat was een beroep dat niets te maken had met de bollenteelt en –handel. De aspotter (een spotter was het ook niet) van Sassenheim haalde deur aan deur de as uit de haard op. Die verkocht hij aan een zeepfabriek in Leiden, waar het diende als grondstof bij de zeepproductie. Aschpotters, later ook wel Asbakken, werd een scheldwoord voor Sassenheimers.

Weetjes, weetjes, weetjes….

 


September 

En zo werd het september, en daarmee meteorologisch gesproken, alweer herfst. Voor mijn gevoel moet de zomer nog goed en wel beginnen. Die corona-crisis doet echt rare dingen met onze tijdsbeleving; ik hoor er meer mensen over.

Vakantie in corona-tijden, wat houdt dat nog in? Geen buitenlandse reizen, in ieder geval. Ik had laatst een raar idee: ik pak de trein naar Roosendaal, daar de OV-fiets richting Essen, om die paar vierkante meters te zien die laatst bij een grenscorrectie zijn overgedragen van België aan Nederland. En dan per ongeluk een voet zetten op Belgisch grondgebied. Dan moet ik in België 10 dagen in quarantaine omdat ik afkomstig ben uit Zuid-Holland, en daarna bij terugkeer nog 10 dagen in Nederland, omdat ik reis vanuit de provincie Antwerpen. Vakantie om!

Feitelijk heb ik al vanaf donderdag 12 maart, mijn eerste thuiswerkdag, een vakantiegevoel. Als het niet een voorbarig pensioengevoel is. Officieel zal ik met pensioen mogen per 4 september 2023. Dan ben ik exact 802 maanden oud, mijn 802e vermaand-dag, zal ik maar zeggen; 66 jaar en 10 maanden. Dat is tevens de 127e geboortedag van mijn oma van moederszijde, en de 427e van Constantijn Huygens, maar dat heeft geen invloed op mijn pensioen, en dat had ik dus ook onvermeld kunnen laten.

Maar misschien kan ik mijn pensioen een maand of 10 of 12 à 14 eerder laten ingaan; ik ben erop aan het studeren. Dan komt die datum al aardig in zicht.

Zal ik me niet vervelen, na mijn pensionering? Per slot van rekening zal het ook dan niet elke dag gunstig fietsweer zijn, en ik kan ook dan niet 52 weken per jaar op vakantie gaan. De wat sneue nazomervakantie van dit jaar is een goeie oefening: mezelf vermaken met vrij minimale mogelijkheden.

 

Bodegraven (Borreft) op het tweede gezicht

Molen de Arkduif, tevens brouwerij en café, in Bodegraven

TWEEDE-GEZICHT

Het melancholisch Bodegraven gaapt
En ligt gelijk een graf ten bodem open:
En ‘k zie een blooden knaap al traagjes loopen.
Zijn ziel is niet meer en zijn lichaam slaapt.

Kijk, hoe hij van den vloer een strootje opraapt,
En tuurt naar ’t weêr, en telkens telt zijn knoopen,
Of hij voor een dubbeltje wat koek gaat koopen,
Terwijl hij, achter ’t handje zoetjes gaapt.

“Ach, Amsterdam”, zucht hij, dáár is beschaving,
“Caves, Bodéga, Beerebijt en Pschorr,
“Dáár krijgt mijn jeugdig begeerend hart laving -

“Hier word ‘k van binnen zoo bedonderd dor;
“Hier, met het Bodegravensch tien-uurs-klokje,
“Hou, moet ik naar mijn bedje, zonder grogje…”

Willem Kloos 

Gedicht van J.C. Bloem (1887-1966), geciteerd op een informatiebord in zijn geboortedorp Oudshoorn, nu geïncorporeerd in Alphen aan den Rijn.

 
Vandaag, woensdag 2 september, is het gelukkig mooi nazomerweer. Op pad! Ik heb Bodegraven geprikt op de kaart. Het dorp in het hart van het Groene Hart ben ik in mijn hele leven in totaal een keer of 1234 voorbijgereden per trein. Maar ik heb er maar één keer rondgelopen als De digitale reiziger. En dat was in de winter van 2003, in mijn fotoloze periode. Ik heb Bodegraven nog nooit vastgelegd op de gevoelige plaat.

Als ik beide hierboven geciteerde gedichten mag geloven, was de landstreek aan de boorden van de Oude Rijn een eeuw geleden een toonbeeld van mufheid, dufheid en burgertruttigheid. Alleen drank, veel drank, kon de mens nog redden van vertwijfeling. J.C. Bloem keurde drankmisbruik af, zo te lezen. Maar van Willem Kloos is bekend dat hij er bepaald niet in spuugde.

Kloos’ prachtige vers over Bodegraven heb ik in dat stuk uit 2003 al onderworpen aan een ragfijne analyse. Ik was indertijd student in de Nederlandse taal, letterkunde, cultuur en / of literatuur (doorhalen wat niet van toepassing is; die opleiding veranderde nog al eens van naam). Je kunt er op rekenen dat ik er geen al te grote nonsens over heb opgeschreven.

Dat gedicht van Bloem kende ik vóór vandaag nog niet. Ik kwam het onderweg tegen op een informatiebord bij zijn geboortedorp Oudshoorn, later opgegeten door Alphen aan den Rijn. Het gaat over versufte, gedesillusioneerde kantoorklerken die ongetwijfeld haken naar vakantie en pensioen.

Maar het is helemaal niet gezegd dat die uit Oudshoorn kwamen, of uit een ander dorp aan weerzijden van de Oude Rijn. Dat stáát er helemaal niet, dat maakte ik er maar van. Het gedicht is veel algemener dan dat, heel universeel. ‘In alle steden, in alle dorpen’, staat er toch? Nou dan!

‘Je moet dan zeker wel heel goed tussen de regels doorlezen, hè’, vroeg iemand me eens die gehoord had dat ik Nederlands studeerde. Maar mensen, geloof mij: literatuurstudie begint en eindigt, en staat en valt helemaal met goed lezen wat er OP de regels staat. Bij gedichten als dit tweetal is dat ook meer dan genoeg.

 

Ergens tussen Spoelwijk en Tempel

Mijn route vandaag: Leiden – Zoeterwoude-Rijndijk – Hazerswoude Dorp – De Roemer - Boskoop – Spoelwijk – Tempel – Bodegraven – Zwammerdam – Oudshoorn / Alphen aan den Rijn – Koudekerk aan den Rijn – Leiderdorp – Leiden (58 km). Bij thuiskomst resteerde nog 13% van de stroom in de accu.

Van de buurtschappen De Roemer, Spoelwijk en Tempel had vast nog niemand gehoord. Het is er groen en vlak.

 

Op de monumentenlijst van Bodegraven prijken voornamelijk kaaspakhuizen; tientallen, werkelijk. Hoe ik er dan in geslaagd ben, uit Bodegraven terug te keren zonder ook maar één foto van een kaaspakhuis, dat is voor mezelf ook een levensgroot raadsel.

Dit opvallende gebouw is bij nader inzien helemaal geen kaaspakhuis, geloof ik. Wat het dan wel is, en waar in Bodegraven ik het gezien heb, weet ik ook niet meer. Het was ergens in een lange straat bij een bruggetje over een smal watertje, niet ver van het station, maar ik heb het niet meer terug kunnen vinden op GoogleMaps.

Nou, ik ben weer lekker bezig, al met al.

Dit kan ik nog wel traceren. Dit is de Phoenix, dat staat er trouwens op. Het was ooit een olieslagerij, en daarna nog een hele tijd de shampoofabriek van Andrélon, totdat de verkamering tot appartementen toesloeg.

Ik strijk neer op een terrasje op het hemeltergend saaie Raadhuisplein (geen foto waard) voor een kop koffie en een broodje. Gelukkig dat dit soort dingen nog kunnen, ondanks corona.

Deze keer mag ik mijn personalia zelf invullen op een formulier, en hoef ik mijn naam niet te spellen. Dus ik hoef deze keer ook geen valse naam op te geven, Frans Oudenrijn, bijvoorbeeld.

Als ik hier een grogje zou bestellen, zoals de Bodegraver in het gedicht van Kloos, zouden ze me vermoedelijk niet begrijpen. Ook het woord gazeuse, waarmee ik nogal eens strooi in deze kolommen, is aardig in onbruik geraakt.

Ik wil op gezag van de Wikipedia nog wel aannemen dat Sassenheimers hun dorp in de wandeling Sassem noemen. Maar dat Bodegraven Borreft heet in het vernaculair, en een inwoner ervan Borftenaar, ja doei! Borreft, dat klinkt meer als een zure oprisping dan een dorp. De mensen schrijven ook maar van alles in die encyclopedie.





Het dorpje Zwammerdam, een paar kilometer stroomafwaarts aan de Rijn, heette Nigrum Pullum toen het een grensplaats was van het Romeinse Rijk. Met een paar tussenstappen kan dat na wat eeuwen tijd best Zwammerdam worden.

Nigrum Pullum betekent letterlijk: zwart kuiken, en overdrachtelijk: donkere grond, zo zacht als een donzig kuikentje. Dat zal een eufemisme geweest zijn voor velden vol zuigende blubber en bagger, tot waar het oog reikte. De soldaten die hier gelegerd waren, zullen hun noodlot wel vervloekt hebben: meer dan duizend mijl van Rome, in de kou en in de nattigheid, midden tussen de wilden.

Tegenwoordig is Zwammerdam een ontzaglijk klein, maar ook heel erg knus dorpje.

Na dat gedicht in Alphen gelezen te hebben. stroomafwaarts op huis aan.

 


Foto-Intermezzo

Nog wat losse foto’s, her en der geschoten in de regio.






Van Matilo op Romeinse mijlpalen naar de plaatsnaam Leiden op de route-app is het ook maar een paar stapjes, een zuchtje in de eeuwigheid. Het Romeinse kamp Matilo, dat in gebruik is geweest van ca. 50 - ca. 275 AD, is aardig gereconstrueerd. Toch blijft het een beetje kale boel. Er ontbreekt iets aan. Wat? Een Romeins cohort van 600 soldaten, om het echt te maken.


Over Leiderdorp schreef ik ooit, net als Sassenheim, dat je je camera er wel op zak kon houden. Maar deze brug over de Oude Rijn, schijnbaar vastgeklonken aan een kerk, is toch wel bijzonder.


 

Deze lekkernij, aanbevolen bij de Bijenkorf in Den Haag, ligt misschien wat zwaar op de maag.

 






Landgoed Clingendael in Wassenaar, aan de rand van Den Haag.


Wordt vervolgd! Meteen hieronder al.

Frans Mensonides
6 september 2020
Er geweest: Duindamseslag vrijdag 21 augustus, Sassenheim maandag 31 augustus en Bodegraven woensdag 2 september 2020.

Clingendael






Meijendel: oorlogsverleden



Waalsdorpervlakte

Meijendel is een uitgestrekt duingebied tussen Scheveningen en Wassenaar, ruim voorzien van wandel- en fietspaden. Het is tevens wingebied van waterleidingbedrijf Dunea, dat ook in mijn pension water uit de kraan laat komen. Rond de vennetjes waar dit water gewonnen wordt, hebben mensen geen toegang. Vogels flierefluiten en fladderen er als nergens anders.








Het Uitkijkpunt Meijendel, waar ik hier sta, ligt op 3 km ten noordoosten van de Pier en op nog geen kilometer van het ruime sop van de Noordzee. Een weids uitzicht hier, op het scheepverkeer en ook op de skyline van Den Haag. Die bol is van een radarpost van de NAVO. Geen Rus komt hier ongezien langs!

Dat heeft dan alles te maken met WO III, maar in Meijendel ligt ook een grimmig stuk geschiedenis uit de Tweede Wereldoorlog. Op de Waalsdorpervlakte - een paar hectometer van landgoed en museum Voorlinden waar ik laatst was - was in de oorlog een fusilladeplaats. Ca. 250 mensen, voornamelijk verzetsstrijders, lieten hier het leven.

Na de Bevrijding was het de beurt aan Anton Mussert en enkele andere nazi-kopstukken. Mussert was op 7 mei 1946 de eerste landverrader die hier voor het vuurpeloton kwam. Zijn laatste woorden werden genoteerd en voor een periode van 75 jaar tot staatsgeheim verklaard. Die woorden zullen dus zeer binnenkort geopenbaard worden! Maar laten we ons schrap zetten voor een anticlimax; ik las ergens een gerucht dat die famous last words ‘Goedemorgen heren!’ geluid zouden hebben, en gericht waren tegen de leden van het gereedstaande vuurpeloton.


Op de Waalsdorpervlakte wordt elk jaar op 4 mei een stille tocht gehouden waarbij de grote bourdon, de luidklok, geluid wordt. Daarbij is iedereen welkom die wil aansluiten bij de stoet. Ik vind die plechtigheid, die altijd wordt uitgezonden door de commerciëlen, veel indrukwekkender dan de officiële, strak geregisseerde Dodenherdenking door ´s lands notabelen op de Dam van Amsterdam.

 


De terdoodveroordeelden hadden hun executie afgewacht in de dodencellen van het ‘Oranjehotel’, de strafgevangenis aan de rand van de Scheveningse duinen, waar tijdens de bezetting veel verzetsstrijders werden opgesloten. Tegenwoordig herbergt het uitgestrekte complex de Penitentiaire Inrichting Haaglanden.

In september 2019 opende hier het museum Nationaal Monument Oranjehotel zijn poorten (niet de grote poorten op de foto; de ingang is om de hoek, aan de Van Alkemadelaan). Een maand later brachten mijn broer en ik er een bezoek.

Een indrukwekkend oorlogs- en verzetsmuseum. Maar waarom heb ik daar toen niets over geschreven? Ik was in die tijd teveel bezig met het openbaar vervoer dat toen nog de hoofdmoot vormde van mijn site. Mijn treinvakantie in GB wilde op schrift, en de eerste dagen van de Hoekse Lijn.

 


Dat was 11 maanden geleden. Momenteel heb ik het echt he-le-maal gehad met het OV! Ventilatie die niet deugt, mondkapjes die maar half helpen, mondkapjesplicht die maar half gehandhaafd wordt… Als de OV-sector twee halve maatregelen neemt, ziet men dat blijkbaar als één hele.

Wie nog in bus, tram, metro of trein wil gaan zitten, heeft mijn zegen. Ik ben niet mijn broeders hoeder; ik heb de wijsheid niet in pacht. Ik wil ook niet de zoveelste pedante corona-prediker uithangen, en de hele dag bezig zijn met wat sommige mensen allemaal doen om het virus verder te verspreiden. Maar verwacht mij voorlopig niet meer in het OV aan te treffen, hooguit bij uiterste noodzaak. En zolang ik er niet mee durf te reizen, zie ik ook geen enkele reden meer om erover te schrijven.

Waarom dan toch nog het voormalige stationsgebouw Wittebrug-Pompstation op de foto gezet, dat tegenover de bajes ligt op de hoek Van Alkemadelaan / Zwolsestraat / Pompstationsweg? Is het omdat het gebouw uit 1907 er nog zo mooi en fris bijstaat? Is het die dreigende wolkenlucht erachter?

Het station lag aan de Scheveningse zijtak van de Hofpleinlijn en zag passagiers in- en uitstappen van 1909-1943 en 1947-1953.

 


Diezelfde duistere wolken jagen achter de watertoren langs, ruim een halve kilometer verderop, die er onder deze naar de herfst neigende weersomstandigheden des te indrukwekkender uitziet. Hij staat er sinds 1874, is 49 meter hoog, al bijna anderhalve eeuw in gebruik, en kan 2,2 miljoen liter water bevatten.

Het zal op schoentjes maat 23 geweest zijn dat ik voor het eerst om dit monumentale gebouw heenliep. Het lag op een geliefde wandeling van mijn ouders als we een dagje strand deden. ‘Zullen we even langs de watertoren lopen?’, zeiden vader en moeder dan als we met bus 23 uit Voorburg de gevangenis naderden (-‘Waarom is die muur zo hoog, mamma?’ -  ‘Dan kunnen de boeven er niet uit, Fransje’).

Dat wandelen geschiedde dan met tegenstem van mij, die liever tot het Kurhaus in de bus was blijven zitten. Heel lang heb ik iets met het OV gehad, voordat ik het ermee gehad had.

 

Hij kan 45. Fietsen in soorten en maten



Driewieler-duofiets
Foto: Yanks9596. Overgenomen van Wikipedia – Duofiets

Elke dag verbaas ik me erover, hoeveel soorten fietsen je tegenwoordig hebt. Naast de klassiekers als de racefiets en het degelijke dames- of herenrijwiel (waar je soms zo heerlijk rustig achteraan kunt sukkelen met een vaartje van 12 km/uur), zie je een keur aan recente uitvindingen.

Ik word op mijn fietstochten wel eens ingehaald door een e-fiets die nog 2 keer zo hard gaat als de mijne. Dat is dan een speed-pedelec. Die kan 45. Dat wil zeggen: hij kan een snelheid halen van 45 kilometer per uur. Maar hij kan ook niet meer dan 45 kilometer rijden op een volle accu; na een uur racen is hij leeg.

Zo’n bolide wordt vaak gebruikt door forenzen die ermee naar de zaak snellen, hem daar opladen en ’s avonds weer terug naar huis flitsen. Ik zou mijn werk niet eens halen op zo’n ding; Leiden – Castricum is 56 km (inclusief overtocht per pont over het Noordzeekanaal, tussen haakjes).

Speed-pedelecs hebben verder als nadeel dat ze beschouwd worden als bromfiets, wat betekent dat ze niet altijd en overal op het fietspad mogen rijden. Ook is een helm op zo’n snelheidsmonster verplicht en moet je een kentekenplaat hebben.

Verder zie ik vaak ‘fat e-bikes’ met heel dikke, zwarte banden, als van een motorfiets. Die bereiken ook waanzinnige snelheden. Je kunt er, behalve heel erg hard, ook off road mee rijden, wat altijd handig is als je verkeerd stuurt, en per ongeluk in de berm verzeild raakt.

De aloude tandem heeft gezelschap gekregen van wat ik altijd een tandem-overdwars of een averechtse tandem genoemd heb, voordat ik doorkreeg dat zoiets een duo-fiets heet. De opvarenden zitten er naast elkaar, in plaats van achter elkaar. Dat is gezelliger, en het praat ook gemakkelijker, zelfs als de duo-fietsers van elkaar zijn gescheiden zijn door een plastic spatscherm, zoals ik laatst ergens zag.

Ik heb me er nooit zo in verdiept, maar het moet dan wel zo zijn dat slechts een van de 2 gezetenen de fiets kan besturen. Anders splijt het voertuig doormidden wanneer er op een driesprong onenigheid bestaat over de te volgen koers, en gaat de ene helft van de fiets links- en de andere rechtsaf.

Ik schrik me verder altijd de beroerte als ik plots word voorbijgestoken door zo’n laag-bij-de-grondse ligfiets. Het lijkt me knap raar om te fietsen in een houding alsof je ’s avonds uitgeput voor de tv hangt te hangen. Er gaat weinig dynamiek vanuit, hoewel ze best hard gaan. En helemaal van risico ontbloot is het ook niet. Een automobilist ziet zo’n vehikel gemakkelijk over het hoofd, al kun je er vast wel mee onder een vrachtwagen doorrijden.

Dat risico wordt dan weer ondervangen door zo’n opvallend geel of oranje ei dat over de weg flitst, een overdekte ligfiets, waar vast wel iemand inzit, al zie je hem niet.

Dan zijn er bakfietsen in allerlei soorten en maten, voor vervoer van kleine kinderen en andere kostbare goederen. Heel Duitsland rijdt ook al met zo’n voertuig van NL-fabrikaat, al zijn ze er nog steeds niet uit of het nou der, die of das Bakfiets is.

Nieuw is de ouder-en-kind-tandem; kind vooraan, zodat vader en moeder het in de gaten kunnen houden. Hopelijk is het besturen van die fiets voorbehouden aan de volwassene; dat zal toch wel?

Verder moet de fietser het fietspad nog delen met berijders van conventionele brommers, moderne snorfietsen, fluister- en bezinescooters, pony’s, paarden, rolschaatsen, rol-ski's, stepjes (niet meer aangedreven met één voet aan de grond, zoals de mijne vroeger, maar met een pedaal) en invaliden-driewielers, met 2 wielen voor en één achter, of andersom, en met hand- of voetaandrijving. 

En wat ik laatst zag: een jongeman die zich, begeleid door keiharde, bassende rockmuziek uit een koptelefoon, staande voortbewoog op een soort vliegwiel dat aangebracht was tussen zijn enkels. Hij was verdwenen voordat ik mijn camera tevoorschijn kon halen. Ik twijfel nu, of ik het echt wel gezien heb.

Ieder vervoermiddel heeft zijn eigen rijeigenschappen; iedere berijder zijn eigen onberekenbaarheden en risico’s; uitkijken en dagentellen blijft het devies!

 

 

Onder het alziend oog van de baas: Agnetapark Delft

 


Delft is zelfs voor mij te vinden zonder verdwalingen. Bij mij om de hoek het pad langs de Vliet pakken en dan het water maar blijven volgen over een kilometer of 20.

Wat ga ik zien in Delft? Nu eens niet het geijkte: de grachtjes, de Oude en Nieuwe Kerk. Ja, die zet ik straks ook nog wel op de foto, maar eerst en vooral het Agnetapark, een van de pareltjes van deze stad.

Vul ‘Agneta’ in op Google, en Google komt op de proppen met Agnetha Fältskog. Maar dit gaat over een heel andere Agneta.

Het Agnetapark is in de jaren 80 van de 19e eeuw gesticht door Jacques van Marken (1845-1906). Hij was oprichter en directeur van de Koninklijke Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek, later bekend als Gist-Brocades en nog later opgegeten door DSM.

Het park was bedoeld om de arbeiders van zijn fabriek te huisvesten. Het is genoemd naar zijn vrouw Agneta Matthes (1847-1909) die zelf ook bepaald niet stilzat, en een parfumfabriek dreef. De waterpartij in het park werd ontworpen door de vermaarde tuinarchitect Louis Paul Zocher.

Van Marken was een pionier met dit soort arbeiderswijken nabij de fabriekspoort. Hij woonde er zelf ook, om een wakend oog te kunnen houden op zijn schaapjes.

Ik heb zulke wijken ook gezien in Enkhuizen, Rotterdam (Heijplaat) en Hengelo (’t Lansink). Er komt daar altijd een benauwdheid over me als ik me indenk, te moeten leven tussen collega’s, onder het oog van de baas, in de stank van de fabriek (in Delft: de kenmerkende bedompte pindakaaslucht). Maar een feit is wel, dat die arbeiders een knap dak boven het hoofd hadden, en dat kon in die tijd niet iedere fabrieksarbeider zeggen. En het was bijna een vorm van thuiswerken avant la lettre.





Jacques Van Marken woonde er zelf, schreef ik, maar dat was slechts in deeltijd. Zijn huwelijk met Agneta bleef kinderloos, maar in Rotterdam had hij 5 kinderen verwekt bij een maîtresse, Maria Eringaard (‘er ingaand’, las ik vluchtig), waar hij ook regelmatig langs kwam wippen. Dat alles naast een druk bestaan als fabrieksdirecteur. Zijn kinderen zullen misschien wel eens verzucht hebben: ‘Wie is toch die man die om de andere zondag het vlees komt snijden?’

Hij leed een dubbelleven. Agneta had aanvankelijk helemaal niets in het snotje. Wat zou hij gezegd hebben om zijn frequente afwezigheid te verklaren? Belangrijke vergadering? Zakenreis? Man, man, man, wat een afgezaagde smoezen! Agneta kwam er door een samenloop van omstandigheden achter. Zij was daarna niet te beroerd om samen met Maria voor de 3 nog levende kinderen van de laatste te zorgen.




Dat hele verhaal schreeuwt om een biografie en een roman. Die zijn er onlangs dan ook gekomen. Het ontbreekt nu eigenlijk alleen nog aan een film. De locatie zou voor de hand liggen: dit heel goed geconserveerde park. Maar als ze dan maar niet in het hoekje met die gele vensters gaan filmen, want dat is een uitbreiding uit 1925. Jacques, Agneta en Maria hebben dit nooit gezien.

 

Ik héb iets met watertorens, de laatste tijd. Op een of andere manier weten ze overal de blik van mijn camera of telefoon te trekken. Dit exemplaar staat in het Kalverbos, ruim 100 meter voorbij het Agnetapark.

Dat die lantaarnpaal scheef lijkt te staan, ligt aan het perspectief en aan de lens. De kerk hieronder, de Oude Kerk staat echt scheef.

Meer Delft:

 










Paauw de Delfts Blauw fabriek aan de Delftweg is een van de laatsten-der-Mohikanen van de tientallen tegelfabrieken die er ooit in Delft geweest zijn. Je kunt de tegels er niet alleen bewonderen en kopen, maar ook nog zelf beschilderen. In betere tijden een van Delfts populairste attracties onder buitenlandse toeristen.

Wordt vervolgd!

Frans Mensonides
27 september 2020
Er geweest: Meijendel vrijdag 4 september 2020, Delft zaterdag 5 en nog even opnieuw op woensdag 16 september 2020



En hier dan het vervolg, en tevens laatste deel:

Naar de bollen, zonder dollen: De Zilk

Naar de bollen zonder bollen’, was een hoofdstuk in de eerste aflevering van deze elektrische-fietsreeks. In juli snelde ik naar Lisse om daar niet meer de bolbloemen te zien. Die waren al lang uitgebloeid. In april had ik ze gemist door dat gedoe met een zeker virus.

Maar De Zilk biedt in de herfst de mogelijkheid om de schade in te halen. Overal rond dit landelijke dorpje in het uiterste noorden van Zuid-Holland staan de bollenvelden gewoon weer volop in bloei.

Ja, en dan kan ik gaan googelen hoe dit nou mogelijk is: of het misschien de Tweede Bollengolf is, of een tweede leg, of wat ook. Of dat dit wellicht helemaal geen bolgewassen zijn, maar herfstbloemen. Herfst-stijllozen of herfst-tasters, of zoiets, weet ik veel, ik heb ook maar een klok horen luiden, ik heb niet zoveel verstand van wat groeit en bloeit en mij lang niet altijd voor 100% boeit.

Maar laat ik dit wonder nou maar niet verpesten met kennis, en gewoon genieten van dees’ bloemenpracht!




Wat ik dan wel weer wil weten, is waarom de kerk, Heilig Hart van Jezus, een buitenmodel kleurige feeststrik op de toren heeft. Het zijn me nogal feestelijke tijden!  Maar daar hij in 1920 is ingewijd, zou het best eens kunnen zijn dat ze dit jaar het eeuwfeest vieren.

De Zilk is verder een dorp met een paar aardige hoekjes, zowel buiten als binnen de bebouwde kom.




Wat pedaalslagen verder naar het noorden passeer ik landgoed Tiltenberg - waar ook iets katholieks gehuisvest is - en daarmee de grens tussen de beide Hollanden. Ik zit zomaar ineens in Vogelenzang, en al bijna in Bennebroek; 25 km leg je snel en bijna ongemerkt af op zo’n fiets.

De Tiltenberg ligt dus aan de grens van Zuid- en Noord-Holland, maar ook aan die van de veiligheidsregio’s Hollands Midden en Kennemerland. Op de dag dat ik hier rijd, ga ik bij het overschrijden van die grens nog van donkeroranje naar vaalgeel gebied op de RIVM-kaart van het aantal besmettingen. Maar op de dag dat dit stuk online gaat, is heel Nederland donkerrood tot paars gekleurd. Vluchten kan niet meer.

Fietsen is niet geschikt voor filosoferen of zelfs maar samenhangend nadenken, heb ik al vaker gemerkt. Het is veeleer voedsel voor onbeteugelde, kant noch wal rakende associaties, zoals: Tiltenberg, TILT!, flipperen (kent de jeugd het nog?), GAME OVER!, het spel is uit, dood, ongelukken, uitkijken… Deze gedachtesprongen brengen me via-via-via op het volgende hoofdstuk:

 

Haaientanden, voorrang nemen en de Rotonde des Doods



Rotonde des Doods. Achter me: de Koninginnelaan (dat staat trouwens op het bord). Links- en rechtsaf de Herenstraat. Recht vooruit: de Leuvenstraat

Toen ik in juli begon met elektrisch fietsen heb ik, na mijn eerste 3 bijna-ongelukken, de voorrangsregels er maar eens op nageslagen. Een voetganger hoeft die eigenlijk niet eens te kennen. Iedere andere verkeersdeelnemer is veel sterker en sneller dan hij. Het verstandigste is, niet over te steken als er iets anders aankomt dan een andere voetganger.

Voor een OV-fietser geldt in wezen hetzelfde. Die zwaar trappende dingen trekken zo traag op dat je nooit voldoende snelheid maakt om op een kruispunt nog even gauw voor een auto langs te piepen. Dat kun je dan ook maar beter niet doen.

Maar met een gemotoriseerde fiets hoef je voor niemand onder te doen en kun je soms brutaalweg voorrang nemen. Wat me de woorden in herinnering roept van brigadier Voerman van de verkeerspolitie Leiden. In de 60’s ondernam hij elk jaar een tournee langs alle lagere scholen in de stad om in de klas issues op het gebied van verkeersveiligheid aan de orde te stellen. Hij was een gezellige dikke man, beslist niet onsympathiek voor een klabak.

Twee uitspraken van hem heb ik langer dan 50 jaar onthouden: ‘Voorrang moet je verlénen; over voorrang némen staat niets in de wet!’ en: ‘Liever om 12 uur thuis dan om halftwaalf in het ziekenhuis!’

De voorrangsregels, dus. Laat ik bewijzen, dat ik niet voor niks een verkeersdiploma heb behaald.

Afslaand verkeer moet voorrang verlenen aan rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg. Als je uit een uitrit komt, heb je altijd na-rang, om niet te zeggen: het nakijken.

Bij een kruising van 2 niet-voorrangswegen gaat rechts altijd voor. Dat was anders in de tijd van Voerman; voor zover ik me herinner, had een van rechts komende fiets toen geen voorrang op een linkse auto. Er was ook nog iets met onverharde wegen, maar waar zie je die nog? En met militaire colonnes, maar die zijn gelukkig ook uit het straatbeeld verdwenen.

Is er wel sprake van een voorrangsweg of –kruising, dan zijn er de haaientanden, rijen van witte gelijkzijdige driehoeken die op de weg geschilderd zijn. Kruisen die je pad, dan is het: voorrang verlenen!

Wat kan er simpeler zijn dan dat? Toch gaat het op een bepaald kruispunt in Leiden regelmatig mis, een ware black spot! Die ligt op ongeveer een mijl van mijn huis en ik kom er vaak langs, tot nu toe zonder kleerscheuren. De plaats des onheils: de hoek Herenstraat / Koninginnelaan / Leuvenstraat in Tuinstadwijk.

Achter me, en recht vooruit: de Herenstraat. Rechts: de Koninginnelaan





Achter me: de Leuvenstraat. Recht vooruit: Koninginnelaan




Achter me en recht vooruit: Herenstraat. Links: Koninginnelaan

De Koninginnelaan is een brede, rechte, geasfalteerde allee met groene middenberm. Die laan vraagt bijna om overtreding van de maximum snelheid. Haaks daarop staat de Herenstraat, een smalle, kronkelige, vrij onoverzichtelijke (winkel)straat die loopt van de spoorovergang in de Vrijheidslaan totaan de Zoeterwoudsesingel. De Leuvenstraat ligt in het verlengde van de Koninginnelaan, en is een wat ondergeschoven straatje in een oude buurt.

Op dit kruispunt hebben zich in de loop van de jaren talloze aanrijdingen tussen 2- en 4-wielers voorgedaan, helaas ook met dodelijke afloop. Het kwam doordat fietsers op de Herenstraat, komend vanaf de spoorovergang, een stukje Koninginnelaan moesten meepikken alvorens hun weg over de Herenstraat te vervolgen. Waarbij zij dan soms geschept werden door een achteropkomende, rechtsaf slaande auto.

Afgelopen voorjaar ging het hele kruispunt op de schop. Er werd op een erg krap stukje weg nog een rotonde tussengewrongen. Die is overvloedig voorzien van haaientanden, van verkeersdrempels om de snelheid te remmen, en ook nog van tekstuele waarschuwingen met zwart-op-gele borden.

Wat gebeurde er de maanden daarna? Er gebeurden opnieuw een hoop ongelukken. Een paar weken na oplevering reed ik er een keer langs en zag er alweer een ambulance staan en een verkreukelde bromfiets liggen naast een dito berijder.

De lokale nieuwsmedia staan er vol van. Niemand snapt hoe het komt. De bewoners van de Herenstraat vinden wel dat er veel te hard gescheurd wordt, en pleiten voor invoering van een 30-kilomterzone.

De gemeente Leiden laat nu een nader onderzoek uitvoeren. Zelf let ik bij de nadering van die helse rotonde uiteraard extra goed op. ‘Een gewaarschuwd mens…’; het had een uitspraak van brigadier Voerman kunnen zijn.

 

De Rottemeren en Bergschenhoek

 

Over zwart-op-gele borden gesproken: ik heb me al eerder verbaasd over de vele wegomleidingen die ik op mijn fietstochten ontmoet. Nog steeds lijkt heel Zuid-Holland tegelijk opgebroken. Waardoor je soms wel op plekken komt waar je anders niet gekomen zou zijn. Waar deze tunnel is, weet ik niet eens precies meer.

Een van de eigenaardigheden van deze provincie is de abrupte overgang van metropool naar polder en omgekeerd. Ten zuiden van het steenlabyrint dat Zoetermeer heet, zit je opeens midden in een plassengebied, de Rottemeren. Ze vormen een polderboezem, waarop het water ooit werd uitgeslagen via een molenviergang. Die 4 molens staan er nog steeds.




Op de grens van grijs en groen deze 2 voorbeelden van verdozing, het verschijnsel waarover ik het op die tocht naar Gouda al had. Ik rijd langs bedrijventerrein Lansinghage in het zuiden van Zoetermeer.

Na kun je zeggen wat je wilt over verdozing, maar in de polders past zo’n platte doos ergens wel. Alles is hier plat en vlak, alle lijnen zijn recht, dus waar klagen we over?









De Rottemeren zijn uitstulpingen van de rivier de Rotte, de naamgever van Rotterdam, waarvan je de flats (hier: die van de wijk Nesselande) aan de einder ziet.

We zitten hier in wat vroeger de B-driehoek heette: Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek en Bleiswijk. De drie dorpjes met een B zijn de afgelopen decennia zwaar verstedelijkt en zijn in 2007 gefuseerd tot de gemeente Lansingerland die nu meer dan 60.000 inwoners telt.



Ik ben niet helemaal onwetend op het gebied van bloemen, bomen, planten en heesters. De knoestige, eerbiedwaardig oude boom in het hart van Bergschenhoek lijkt me een kastanje. Als er bij een windvlaag kastanjes vallen en op mijn helm tikken, weet ik het zeker.

Even een rustpuntje op een lange tocht. Op het terras bij het eetcafé mag ik plaatsnemen zonder reserveren, en zelfs ook nog binnen het toilet bezoeken zonder nadere toelichting.

Weinig tekst en veel plaatjes in dit hoofdstuk. Het is mooi warm weer vandaag, ideaal fietsweer; ideaal fotoweer ik heb een paar aardige dingen gezien, maar een echt verhaal dient zich niet aan.

Dat heb ik wel vaker met deze fietsartikelen. Het blijft onwennig, na 23½ jaar over het openbaar vervoer geschreven te hebben. Een dag reizen met het OV biedt veel meer houvast voor een verhaal: het strakke reisschema, prietpraat over frequenties en aansluitingen, de OV-ellende die je steevast ontmoet…

Op de fiets rijd je maar weg wanneer je zin hebt om weg te rijden, ergens heen of ergens anders heen. Het verloopt gladder, en het schrijven daardoor stroever.

Toch worden ook de fietsartikelen gewaardeerd, in ieder geval door minstens één lezer, die me schreef dat ik met die verhalen een nieuwe dimensie in mijn oeuvre heb aangeboord. Maar ook al zou men het niet waarderen; het is op dit moment nu even niet anders.

De rest is terugweg. Deze tocht van 54 km naar de rand van Rotterdam was mede een opwarmertje voor die van overmorgen, de laatste vrijdag van mijn vakantie. Dan ga ik weer richting Rijnmond en staat Schiedam op mijn programma, 32 km via de kortste, de allerkortste weg. Ik heb een tijdslot weten te bemachtigen in het Stedelijk Museum van die stad. Waarover ik al iets geschreven heb in mijn culturele rubriek FHM’s.

 

Naar Schiedam op één accu

2 maal 32 is 64. Terug wil ik nooit precies dezelfde route rijden als op de heenweg. Ik wil heen via het minidorpje Kethel en terug langs het water, via De Zweth, en in Schiedam in de tussentijd nog even langs de befaamde brandermolens rijden. Dat is weer een paar kilometer extra. En ik zal vast wel eens verkeerd afslaan; daar ben ik erg bedreven in. Haal ik het op een volle accu?

Ook heel verraderlijk: er staat een behoorlijk straffe bries, windkracht 5 à 6. En die is, in tegenstelling tot gebruikelijk, noordoost in plaats van zuidwest. Op de heenweg heb ik hem op het grootste deel van de tocht pal achter. Wat betekent dat ik tot Schiedam echt niet meer dan 40% van de stroom in de accu mag verbruiken. Tegen de wind in slurpt de motor energie; dat behoort inmiddels tot mijn ervaringsfeiten. Kalmpjes aan naar Schiedam rijden is het devies; me vooral laten voortstuwen door de rugwind.

Mijn route op die tocht naar de Jeneverstad: Leiden ZW – Voorschoten Centrum – daarna langs de Vliet naar Leidschendam – Voorburg – Rijswijk en vervolgens Delft Agnetapark (zie hierboven) – Delft Tanthof – Kethel – Schiedam – Overschie – (De) Zweth – Delft – en wederom langs de Vliet: Rijswijk – Voorburg – Leidschendam – Voorschoten Centrum – Leiden ZW. Het wordt uiteindelijk een dagmars van 70 km.




Ik ga ruim op tijd weg. Je zult toch te laat komen voor je tijdslot; het hele eind voor naks gereden! Het is geen slechte beslissing. Bij de brug over de Vliet bij de Kniplaan sta ik meteen al bijna 10 minuten te wachten. Verder wil ik onderweg ook nog even wat extra foto’s maken van dat bijzondere Agnetapark in Delft (zie hierboven), met die polygame fabrieksdirecteur, tussen haakjes.

De omgeving van Station Delft is onherkenbaar veranderd en nog in uitvoering. Met enige moeite weet ik te belanden op de Papsouwselaan, een winkelader, en daarna in de zuidelijke wijk Tanthof. Daar begint nog steeds de smalle B-weg langs de buurtschap Abtswoude naar Schiedam.

Ook in de groenzone tussen Haaglanden en Rijnmond ben ik ruim 30 jaar niet meer geweest. In die tijd werkte ik in Rijswijk, en had ik een tijd lang elke vrijdagmiddag vrij. Dat was iets met opgespaarde vakantie- en ATV-dagen, waar ze toen veel scheutiger mee waren dan tegenwoordig. Ik wandelde op die vrijdagen nog wel eens in dit gebied, dat in de sedertdien versteken decennia gewoon is blijven bestaan, ook zonder dat ik er kwam.

 




Het dorpje Kethel vormde tot 1941 samen met Spaland een zelfstandige gemeente met 1300 inwoners, geheten: Kethel en Spaland. Toen werd de gemeente bij Schiedam getrokken. Kethel en Spaland had een wapen met daarin, je raadt het niet, een afbeelding van een ketel en een spade. De burgemeester heeft uit protest tegen de opheffing de ambtsketen achterover gedrukt; zoiets las ik ergens.

In het laatste kwart van de 20ste eeuw werden Spaland en Kethel langzaam maar zeker opgegeten door de nieuwbouw van Schiedam, dat zich sterk naar het noorden heeft uitgebreid.

 



In de brandermolens van Schiedam werd graan gemalen voor de jenever waar de stad bekend om staat. Die 5 molens zijn met z’n vijven de allerhoogste ter wereld. Ik vond op het web een stukje erover dat ik zelf geschreven bleek te hebben; ik was hier op de Open Monumentendag van 2008.

De OMD verliep anno 2020 digitaal en virtueel, wat ik me er ook bij moet voorstellen; het had beter GMD kunnen heten, Gesloten Monumentendag. En op 3 oktober, de dag voordat dit stuk ter webbe gaat, zal heel Leiden ontzet zijn door een wel zeer karige viering van Leidens Ontzet.

 

Ook het non-alcoholische citroendrankje kwast werd in Schiedam bereid. Het heette te helpen tegen verkoudheid, maar of het ook corona kan genezen, dat durf ik niet te garanderen. Vraag het maar aan Jaap, zou ik zeggen. En een second opinion aan het Red Team, een third opinion aan Maurice en een forth aan Wappie Willem, als je Jaap niet erg meer vertrouwt, wat nog best eens zou kunnen.

Stedelijk Museum Schiedam (dat de komende maanden gesloten is en verbouwd wordt)

Coronakunst in het museum

 
Als ik mijn fiets stal bij het museum, staat de batterij op 62%, niet slecht! Op de terugweg wil ik de Broersvest inslaan, maar niet veel later doemen in de verte die grote towers bij het Marconiplein op en het plaatsnaambord Rotterdam. Ja, dit is dan die verdwaling die ik al ingecalculeerd had. Dat moet dan wel de laatste zijn van vandaag, anders haal ik echt Leiden niet met die accu.

 

Overschie

Goed, ik maak rechtsomkeert en weet via bedrijventerrein Spaanse Polder en de Rotterdamse wijk Overschie, ook zo’n opgegeten dorp, de juiste weg richting Delft weer te vinden. Dat is dan een waterweg. Als ik die volg, kom ik vanzelf in Leiden.

Het is het Rijn-Schiekanaal, dat Leiden verbindt met de Delfshavense Schie, die uiteindelijk bij Delfshaven uitmondt in de Nieuwe Waterweg.

Tussen Overschie en Delft heet het water de Delftse Schie. Die gaat met een paar bochten om het centrum van Delft heen, en heet daarvoorbij tot en met Rijswijk de Delftsche Vliet. Na de knik in de buurt van huize Hoornwijck en pretpark Drievliet staat hij tot Leiden bekend als kortweg De Vliet.

 

(De) Zweth aan de Delftsche Schie is een buurtschap met niet veel meer woningen dan je ziet op deze foto. De taveerne bezit een Michelin-ster.

Het Rijn-Schiekanaal dateert grotendeels uit de middeleeuwen, al schijnt een stukje van de Vliet samen te vallen met de Gracht van Corbulo (Fossa Corbulonis), die al door de Romeinen gegraven was. De archeologen zijn er nog niet helemaal uit hoe het precies zit. Het Romeinse kanaal voerde naar wat nu het Westland heet, en uiteindelijk naar de Noordzee. Het is dichtgegroeid en verland nadat de Romeinen hun hielen hadden gelicht.

Ja, en haal ik nou mijn huis nog met stroom in mijn batterij? Nee, in het centrum van Voorschoten geeft de motor er de brui aan. Als ik vanmiddag die kleine paar omwegen niet gemaakt had, had ik het net gered. Nu moet ik verder dus op eigen kracht tegen de harde wind in trappen op een fiets die behoorlijk stroef gaat, zonder motor.

Een stijf kwartier later open ik het tuinhekje van mijn woning, die maandag weer verandert van vakantiepension in thuiswerkplek.

Frans Mensonides
4 oktober 2020
Er geweest: De Zilk vrijdag 11, Bergschenhoek maandag 14 en Schiedam woensdag 16 september 2020.

Verder fietsen in de herfst > > > > >


© Frans Mensonides, Leiden, 2020