‘Beminde zaterdag’ is een rubriek over treinreizen op die dag met mijn Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn Huygens die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen. Deze reeks is geïntroduceerd in deel 1. Het overzicht van alle tot dusverre verschenen afleveringen vind je in het archief van mijn Thuispagina.
We gaan zaterdagen tegemoet van regen, storm, stadswandelingen met paraplu mee en streekmuseumbezoek. Maar voorlopig hebben we nog zomerse temperaturen van 25 graden of meer.
De eerste zaterdag van oktober 2018 bracht ik door in Antwerpen. Op de tweede, 13 oktober, koers ik naar Kornwerderzand op de Afsluitdijk. Een klein jaar geleden deed ik het Monument op diezelfde dijk – die eigenlijk een dam is. Daar zag ik een aankondiging dat er in de loop van 2018 een gloednieuw informatiecentrum geopend zou worden in Kornwerderzand – of OP Kornwerderzand, zo men wil. Dat is op 18 maart daadwerkelijk gebeurd, en ik wil er heen.
Ik reis weer via dezelfde weg als vorig jaar, om dezelfde reden, nl. met bus 135 via Den Oever, om niet langs Castricum te hoeven, waar ik al 3 keer per week naartoe hoef. Die bus is van Overal, en dat is het platform van alle openbaar vervoer in Noord-Holland Noord, gereden door Connexxion.
Je ziet die bussen van Overal overal; hier in Hoorn.
Tussen
Leiden en Haarlem zijn er vandaag werkzaamheden. Iedereen die richting
Amsterdam wil, moet via Schiphol. NS zet dus, om die extra
reizigersstroom te verwerken, slechts een viertje in op de monster-Sprinterlijn
Den Haag Centraal – Amsterdam Centraal (–Zwolle).
Die trein wordt op Schiphol bestormd door zojuist gelande passagiers van 2 of 3 intercontinentale vluchten. Honderden reizigers met zware bagage proppen zich in de trein. Ja, zaterdagmorgen, dan begint die weekendstedentrip naar Amsterdam, waarnaar ze weken hebben uitgekeken.
In Japan heb of had je functionarissen die zoveel mogelijk mensen in een al overvolle trein proberen te douwen. Op het perron van Schiphol Airport staan mensen met hesjes met een humanere taak: zij manen reizigers om niet meer in te stappen en te wachten op de volgende trein, die zich meestal toch binnen 5 à 10 minuten aandient.
De trein is desondanks bijna te vol om nog te kunnen inademen. Nu is het voordeel van deze Sprinter – ik heb hem wel vaker – dat hij ook stopt op Amsterdam Lelylaan. De toeristen horen ‘Amsterdam’ uit de luidspreker klinken en lezen Amsterdam (met nog iets erachter) op het stationsbord. Zeker een kwart van hen stapt dan uit omdat ze denken dat Amsterdam Centraal bereikt is.
Dan zie je ze wat beteuterd om zich heen staan te kijken op het perron: is dít nou dat befaamde Emsterdem? Tegen de tijd dat ze beseffen dat ze verkeerd zitten, is de Sprinter al lang doorgereden. Zo, dat lucht lekker op! En het is een vorm van toeristenspreiding. Maar wat zou een toerist moeten zoeken in Amsterdams gettogordel? Alle kans dat ze de volgende, overvolle trein nemen.
Vrijwel dus altijd grote drukte op het traject Schiphol Airport - Amsterdam Centraal, in een tunnel met capaciteitstekort. Maar desondanks wil het nog niet vlotten met de plannen om de Noord/Zuidmetro door te trekken van Amsterdam Zuid naar Schiphol. De reizigersprognoses voor zo’n verbinding: 70.000 per dag. Maar nee, ze zullen eens visie hebben!
NS-opperhoofd Rogier van Boxtel zal over een week een plan lanceren om de drukte op Schiphol Airport te spreiden. Meer treinen laten vertrekken van Zuid in plaats van Schiphol. En dan een monorail laten rijden of zweven om die twee stations te verbinden.
Dan hoop ik dat dat een betere wordt dan de ‘Sky Train’ op het terrein van de luchthaven in Düsseldorf. Dat ding hoeft maar 2,8 kilometer te overbruggen (Schiphol - Zuid is 8 km), ontwikkelt slechts een fietstempo en slingert zo fanatiek, dat passagiers al luchtziek zijn voordat ze het vliegtuig betreden hebben.
Niet doen, dus. Dit zijn van die halfzachte oplossingen, die niets oplossen en toch bepaald niet niks kosten. Van Boxtel, was dat niet de man die zich liet vastbinden aan een molenwiek?
De bebouwde kom van Kornwerderzand
Nee, dan de Afsluitdijk. Elke gulden die eraan besteed is, is het geld waard geweest. Maar het symbool van Neêrlands overwinning op het water is wel aan een opknapbeurt toe. Ik schreef vorig jaar: ‘De komende vier jaar wordt de Afsluitdijk aangepast, om de geprofeteerde zeespiegelstijging te kunnen doorstaan. De buitenbekleding van de dijk wordt versterkt en de pompcapaciteit van de sluizen bij Den Oever opgevoerd, zodat meer IJsselmeerwater in de Waddenzee gepompt kan worden. Dit gemaal wordt daardoor het grootste van Europa’.
Maar er is meer te vertellen, en daarvoor ga ik het nieuwe Afsluitdijk Wadden Center in Kornwerderzand bezoeken.
Op het busstation van Den Oever geven 15 minuten na elk heel uur de Overal-bussen van lijn 135 (Hoorn – Den Helder) aansluiting op de QLiner lijn 350, Alkmaar – Leeuwarden, en dat in alle richtingen. Een kwartet van bussen staat dan te wachten langs de perrons. Verder gebeurt er bij mijn weten 55 minuten per uur niets op dat desolate en onherbergzame busstation.
Kornwerderzand ligt zo’n 20 kilometer voorbij het Monument, vlak onder de Friese kust. Ik ben de enige uitstapper.
Ooit was Kornwerderzand, de naam zegt het al, een zandplaat in de Zuiderzee. Toen werd het een werkeiland voor de aanleg van de Afsluitdijk. Er kwam een rijtje van een stuk of tien woningen. Het inwonertal bedroeg volgens de Wikipedia 22 in 2011; er kan er inmiddels een bijgekomen of afgegaan zijn.
Het hééft wel iets, wonen in Kornwerderzand; lekker buiten, altijd wind om uit te waaien en uitzicht op water. En toch een autosnelweg mét een bushalte voor de deur; hoeveel gehuchten met 22 inwoners kunnen dat zeggen? Een nadeel is dat je weinig keus hebt voor je avondwandelingetje: linksaf de dijk op of rechtsaf de dijk op.
Een wandelaar die naar de overkant van de Lorentzsluizen wil, zal bovendien moeten beschikken over een goede conditie. Je moet een steile, ijzeren trap af, en een op, er weer een af en weer een op om aan de overkant te komen.
Als ik aan kom lopen staat de draaibrug open en zie ik masten van zeilschepen passeren. Het is waanzinnig heet op deze oktoberzaterdag. Dit hier moet normaliter wel het kilste en winderigste plekje van Nederland zijn. Maar vandaag staat er geen zuchtje wind en wijst de thermometer 23 graden.
De Lorentzsluizen vormen een complex van spui- en schutsluizen. De eerste dienen om overtollig water te lozen, de tweede om het scheepsverkeer te laten passeren. Ze zijn genoemd naar de befaamde Leidse natuurkundeprofessor Hendrik Lorentz (1853-1928).
Lorentz legde niet alleen de basis voor zoiets onbegrijpelijks als de relativiteitstheorie, maar ook voor zoiets praktisch en nuttigs als de Afsluitdijk. Dat de dijk ligt waar hij ligt, en zo hoog is als hij is, is te danken aan Lorentz’ berekeningen; pionierswerk in die tijd, zonder computers. Goed, die dijk blijkt nu te laag voor de naderende klimaatramp, maar dat kon Lorentz niet voorzien.
Evenmin
als Cornelis Lely, de architect van de Flevopolders, heeft Lorentz de
voltooiing van de Afsluitdijk mogen meemaken. Lorentz is nog steeds een
naam in Leiden, nu van een in aanbouw zijnd appartementencomplex bij
het station.
Aan de overkant van de Lorentzsluizen liggen de kazematten die het complex moesten beschermen tegen invallen. In de meidagen van 1940 hebben Nederlandse militairen hier een overwinning behaald op Duitse troepen die de Afsluitdijk wilden veroveren (of alleen maar op verkenning waren, volgens de lezing van sommige historici). Het was een van de weinige overwinningen van Nederland op Duitsland, en Kornwerderzand behoort tot de zeldzame plekken in Europa waar Hitlers Blitzkrieg tijdelijk gestuit werd.
Veteranen die erbij waren, hebben er nog decennialang heldenverhalen over verteld, waardoor er legenden zijn ontstaan rond deze slag. Zo zou het een bloedbad geworden zijn, waarbij honderden Duitse soldaten compleet afgeslacht zouden zijn. Verhalen waarvoor iedere historische grond ontbreekt.
In werkelijkheid was deze slag uiteraard niet meer dan een voetnoot in het geschiedenisboek. Nederland capituleerde na het bombardement op Rotterdam roemloos in een schooltje in Rijsoord (ZH), een plaats die niemand meer wil kennen (maar waar ik laatst nog wel doorheen wilde fietsen).
Misschien zou dat alles reden zijn om hier het Kazemattenmuseum te bezoeken, of juist niet. Maar ik kwam hier in ieder geval voor het nieuwe Afsluitdijk Wadden Center en neem al die trappen weer naar de andere kant van de Lorentzsluizen.
Het
bezoek aan het hypermoderne centrum is gratis, en wordt ons aangeboden
door Rijkswaterstaat en de Provincie Friesland. Alleen voor een
experience in een zaaltje, iets met virtuele brillen waardoor je de
vlucht van een vogel kunt meebeleven, moet de beurs tevoorschijn
gehaald worden. Dat is niet de reden dat ik ervan afzie. Desgevraagd
zegt de dame achter de receptiebalie dat het geen aanrader is voor
mensen met hoogtevrees en lichte evenwichtsstoornissen.
Uniek, dat is wel het steekwoord in heel deze expositie. De Afsluitdijk was dat natuurlijk al. Maar de projecten die nu in uitvoering zijn, hebben hun weerga ook niet op deze aardkloot.
Zo komt er een ‘vismigratierivier’, de grootste, zo niet de enige, op de wereld. Vissen kunnen zich daardoor verplaatsen van de zilte Waddenzee naar het zoete IJsselmeer of omgekeerd. Die rivier - hoe ze het doen, doen ze het - kent een geleidelijke overgang van zout naar zoet, zodat de dieren langzaam aan het nieuwe milieu kunnen wennen.
Verder komt er een installatie voor zoet-zout-energie; stroom opwekken door reservoirs met zoet en zout water die door een membraan van elkaar gescheiden worden. Het werkt met ionen, en als ik ergens nooit iets van begrepen heb, is het wel van dingen die met ionen werken, dus ik neem het voor kennisgeving aan. Maar het klinkt wel erg duurzaam, en dat is ook een vereiste bij al die projecten.
Ook de manier waarop alles gepresenteerd wordt, is helemaal van deze tijd. Via een app op je telefoon kun je overal QR-codes scannen en je krijgt dan mondelinge uitleg. Op grote glazen tableaus kun je vensters openklikken en verplaatsen met nadere explicatie in tekst, foto’s en video’s.
Heel bijzonder is het bureau van Cornelis Lely. Hij zit er driedimensionaal achter, 89 jaar na zijn dood, als geprojecteerd hologram of zoiets, en staat zo nu en dan zelfs op om door zijn kamer te ijsberen, naar zijn boekenkast te lopen. Hij lijkt zoiets te denken als: kloppen die berekeningen van Lorentz nou wel? Zal ik de Afsluitdijk toch niet liever laten eindigen bij Piaam in plaats van Zurich? Ach nee, nee, die Leidse professor weet echt wel wat hij zegt.
In een aparte zaal is een presentatie over de elementen. Die trekken echt te keer. Als er filmbeelden van een storm vertoond worden, waait het hier werkelijk, en bij onweer horen we oorverdovende donder en zien we felle lichtflitsen. Een bejaarde man met een stok wil net naar binnen komen als het onweer begint, maar keert schielijk om en doet de deur dicht.
Prima expositie, al met al. Het is druk op deze zaterdagmiddag. Ik hoor veel Nederlands, wat Duits en helemaal geen Amerikaans. Staat dit Center nog niet in de Lonely Planet en op de lijstjes van must sees? Ideaal voor toeristenspreiding. Maar dan moet er eigenlijk ook een hotel bij, anders keren die Amerikanen ’s avonds toch weer terug naar het centrum van Amsterdam.
Het zelfbedieningsrestaurant is ook al zo mooi, met veel glas en uitzicht op water (ja, waar anders op!). Uitzicht op het IJsselmeer, om nauwkeuriger te zijn. Er komt aan de andere kant van de Afsluitdijk een fietspad met uitzicht op de Waddenzee; ook dat maakt deel uit van het renovatieproject van de Afsluitdijk.
Ik pak bus 350 richting Leeuwarden. Die bus doet het niet echt goed qua passagiersaantallen, zoals ik vorig jaar ook al merkte. Misschien is dat in de spits anders, maar ik heb die twee Afsluitdijkdagen niet veel meer gezien dan een enkele rugzaktoerist uit den vreemde en wat senioren die hun Primera-dagkaart eraan spenderen.
Ik wil nog even naar het Bolsward van mijn voorvaderen. Vorig jaar stopte de QLiner nog in Bolsward en Wommels, maar nu alleen nog op busstation Kop Afsluitdijk, voordat hij de Friese Hoofdstad bereikt. Je moet daar overstappen op de bus naar Boalsert. Maar dat blijkt in het weekend een busje te zijn dat ik minstens een uur van tevoren had moeten bellen.
Dan lijn 71 maar richting Harlingen; even een stadswandeling aan het eind van een zonnige middag.
Onderweg denk ik ineens aan een nogal boude uitspraak van Pier Eringa (zie artikel), opperhoofd van ProRail, die laatst in de krant stond. Het ging over onbewaakte overwegen, en Eringa zei dat hij ze de komende weken allemaal zou laten barricaderen met betonblokken, om te voorkomen dat er nog aanrijdingen op zullen plaatsvinden. Allemaal, ook die, die de enige toegangsweg vormen tot afgelegen hoeven.
Grootspraak, want dat kan zomaar niet. Ik heb de weken daarna ook nergens gelezen dat zulke blokkades werkelijk plaatsgevonden hebben. Och, och, Pier geeft nu al een nieuwe dimensie aan het pas opgedoken neologisme: Blokkeerfries. Grutte Pier, met zijn grutte mûle (of zo, excusez le Frysk), die eerst eens orde op zaken zou moeten stellen in zijn eigen toko; daar is nog wel wat werk te verrichten. Wanneer gaat Zwolle Stadshagen open?
Ik krijg sterk het gevoel dat sommige spoorbobo’s zelf niet helemaal ‘sporen’.
Ook op een tropische oktoberdag gaat de zon niet lang na zessen onder. We zitten nu weer in het gedeelte van het jaar dat zich leent voor sfeervolle avondfoto’s, genomen op de terugweg. Deze komt uit Meppel.
Meppel is Almelo niet; integendeel; Meppel blijkt het middelpunt van het stappersgebeuren in heel Drenthe. Uit alle etablissementen klinkt geschreeuw, gelal en slechte, André Hazesachtige zang.
Daar heb ik helemaal geen zin aan. Ik diner lekker ongezond in een stille snackbar in een smal straatje, met dank aan de app waarmee je zulke door iedereen over het hoofd geziene oases van rust en vet feilloos kunt opsporen; gewoon ‘snackbar’ intypen. Daarna keer ik huiswaarts, getroost door deze mooie avond.
Frans Mensonides
28 oktober 2018
Er geweest: zaterdag 13 oktober 2018
Wilhelminadorp
Zaterdag de 20ste staat Noord-Beveland
op mijn programma. Ik deed dit rustige, doch enigszins desolate Zeeuwse
eiland op een zaterdag in augustus 2014 al eens per bus; zie de link in
de vorige zin. Daardoor moest ik de minieme dorpjes Colijnsplaat en
Kats overslaan. Daarheen rijdt weliswaar van maandag t/m vrijdag
overdag elk uur een buurtbus, maar ´s avonds en in het weekend niets.
Op
de fiets, daarom, deze zaterdag. Als je van Goes recht naar het noorden
rijdt, ben je na 15 km trappen in Colijnsplaat. Ik wil Wilhelminadorp
en het al genoemde Kats meenemen op mijn route en zal dus iets meer
kilometers maken.
Twee jaar geleden worstelde ik in Goes voor het eerst met het type OV-fietsenstalling waar je je met fiets en al door een tourniquet moest zien te wringen. Maar die ondingen zijn het laatste jaar een voor een vervangen door een systeem met klaphekken die openzwaaien zodra je je OV-chipkaart op de juiste plek tegen een lezer aanhoudt. En zo ook in Goes.
Naar het noorden, dus. Denk ik, maar na een stuk van een fietsvriendelijke route langs het centrum sta ik weer bij de spoorbaan, nabij het dorp Kloetinge, helemaal de verkeerde kant op. Dat begint al weer lekker, vanmiddag!
Gewoon de overvloedig schijnende nazomerzon zon in de rug houden, dan ga ik echt naar het noorden. Ik neem een stuk mee van Goes´ buitenwijken. Die liggen langs parken en om een plas heen. Ze delen het lot van Kats en Colijnsplaat in die zin dat er alleen bussen rijden op werkdagen overdag. Er staan voor vrijwel elke woning twee auto´s.
Wilhelminadorp
staat pas op de wegwijzers als je er al bijna bent. Het strekt zich uit
langs een kanaal. Het is zo´n plek waar het dorpsschoon zich
niet
aan de fotograaf opdringt, maar waar deze het zelf in zijn
foto´s moet zien te leggen; noem het een uitdaging.
Voorbij Wilhelminadorp biedt de weg voor me uit een blik op rijen kale bomen in de verte. Dit is nog Zuid-Beveland. Een paar kilometer verder passeer ik de sluizen in de Zandkreekdam langs het Veerse Meer en rijd Noord-Beveland binnen.
‘Grotendeels vlak’, zegt de routeplanner over de fietsroute naar Kats die ik daarnet heb uitgestippeld. Dan kun je wel stellen; er is niets aan overdreven. Fietsend in deze contreien bestaat je uitzicht continu uit oneindig laagland, doorsneden met rechte wegen die naar het verdwijnpunt leiden.
Een hier verdwaalde Oostenrijker, altijd ingesloten door alpenreuzen, zou óf een overweldigend gevoel van weidsheid ervaren, of een paniekaanval krijgen door agorafobie. En zou misschien meteen begrijpen waarom wij Nederlanders zo gefascineerd zijn door alles wat zich boven het maaiveld verheft en hoger is dan een molshoop.
Vooral figuurlijk. Welke politieke prominent stelde nu ook alweer afgelopen week voor om voortaan handarbeiders ook een titel toe te kennen, zodat niemand meer jaloers hoef te zijn op een academicus? Ik zoek het straks in Kats even na op mijn telefoon, als ik het niet vergeet, maar het was er een van GroenLinks.
Welzeker, straks bachelors in het bakken van brood en masters in het metselen van muren.
Wat me nog beter lijkt: aan iedere basisschoolleerling, zodra hij/zij kan lezen en schrijven, een masterbul uit te reiken met een zelf op de stippellijntjes in te vullen vaardigheid, al was het maar cupcakes bakken. Dan is iedereen in dit land gelijk en steekt niemand meer boven een ander uit. Behalve vanzelfsprekend de deugmensen die zulke plannen bedenken.
Een landbouwwerktuig doet iets wat landbouwwerktuigen doen, ploegen of zo. Zwermen meeuwen vliegen erachteraan, mogelijk om wormen op te diepen uit de omgewoelde grond, ik gok maar wat.
Kats
ligt aan de oostkant van Noord-Beveland, aan een landweg, weg van de
snelweg. Het dorp telt ca. 450 inwoners. Het is zo klein niet of het
heeft toch nog een uitbreidingswijkje, aan de voet van de dijk.
Zoals ik in ’14 al schreef, is de vorige incarnatie van Noord-Beveland rond 1530 door opeenvolgende overstromingen vrijwel geheel in de golven verdwenen. Tegen 1600 begon de wederopbouw met dorpen die veelal op dezelfde plek kwamen te liggen als hun voorganger.
Het werden voorstraatdorpen, al heet de voorstraat niet in alle dorpen Voorstraat. Zo heet hij in Kats Dorpsstraat. Maar het principe is in ieder geval dat de voorstraat de voornaamste straat van het dorp is, en recht op de kerk af loopt. Alle overige straten lopen er ofwel parallel aan, ofwel maken er een hoek van 90 graden mee. Zulke dorpen zijn niet zo maar een beetje in het wilde weg ontstaan, maar zijn het gevolg van strakke ruimtelijke ordening.
Een paar kilometer
verderop het doel van mijn tocht: Colijnsplaat. Hier heet de voorstraat
wel Voorstraat en loopt hij van de kerk naar de haven aan de
Oosterschelde.
Denk
niet te min over Colijnsplaat! Het is met zijn ruim 1500 inwoners het
derde dorp van Noord-Beveland, vlak na Kamperland en Kortgene. Je ziet
het, als je toevallig naar links kijkt, liggen vanaf de Zeelandbrug
naar Zierikzee op Schouwen-Duiveland.
Aan het begin van de
jaren 70 was Colijnsplaat regelmatig in het landelijke nieuws, tezamen
met Domburg op Walcheren. Tientallen altaarstukken uit de Romeinse tijd
werden hier uit het water gevist. Ze waren gewijd aan de Germaanse
godin
Nehalennia. Ze staan nu in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. De
godin wordt meestal afgebeeld met hond en met fruitschaal.
Wat er in Colijnsplaat nog van haar resteert is een nagebouwde tempel, die me eigenlijk al te zeer doet denken aan het hokje bij de haven waar, net als in de meeste Zeeuwse dorpen, oude mannen zitten te keuvelen.
Vast agendapunt op dit soort middagen is de dinunch / het lunee van een kop koffie en een broodje, als in de tweede helft van de middag mijn mondvoorraad op is. Ik neem ervoor plaats op een terrasje bij het café op de hoek bij de haven. 20 oktober zonder jas op een terras, opmerkelijk, maar geen record: op 1 november 2014 zat ik zelfs zonder trui bij het Planken Wambuis op de Veluwe.
Een even vaste prik op zaterdagmiddag is: even de tussenstanden checken van de Tweede en Derde Divisie. Ik kan nooit wachten tot het zondagavond op TV West is; alle clubs uit de regio, met de vele streekderby’s, ofwel: ‘burenruzies’.
In die tussen Rijnsburgse Boys en VV Katwijk staat het nog 0-0. Maar, zó héé, sakkerloot, crimmeneel; DVS ’33 Ermelo – FC Lisse 7-0! halverwege de 2e helft. Een pandoering. Dat gaat de dubbele cijfers in. Zou de trainer er meteen uitvliegen?
Goes heeft trouwens een voetbalclub in de Derde Divisie Zondag: Gezamenlijk Opwaarts, Eendrachtig Sterk, afgekort: GOES; GOES uit Goes, leuk bedacht, maar in Gasselterboerveenschemond zie ik zo’n acroniem niet verzonnen worden.
Vanavond is dit Colijnsplaatse café gesloten wegens een besloten feest, staat vermeld op het schoolbord bij de ingang. Het lijkt al begonnen, te oordelen naar de geluiden die komen uit het bovenzaaltje. Meppel (zie hierboven) zinkt / zingt erbij in het niet. Het is volgens mij zo: hoe ernstiger in een plaats de zondagsrust geëerbiedigd wordt, hoe heviger ze er uit hun bol gaan op zaterdagavond. Zaterdagavond? Het is pas even na vieren.
Naast mijn koffiekopje staat een minuscuul glaasje met een inhoud van hoogstens 1 centiliter, gevuld met advocaat met slagroom. Ik lepel het maar op, hoewel ik eigenlijk van de blauwe knoop ben.
Terug via de kortste weg, die 15 km naar Goes. Wel een saaie weg. Op mijn phone zoek ik een leuke omweg op: ik kon wel even om via ´s-Heer Hendrikskinderen.
Dan moet ik ergens rechtsaf slaan, maar waar, precies? Voorbij de sluis staat er een plattegrond langs de weg; karton achter glas. Daar kijk ik wel even op, dan hoef ik die smartphone niet voor de 28ste keer vandaag uit mijn zak te vissen.
Maar nu doe ik ineens iets heel raars; het is op het lugubere af, en het is nog wel zo’n mooie dag. Ik maak over het glas van de plattegrond met mijn hand een inzoomgebaar, om het kaartje extra goed te kunnen bekijken.
Nu moet het toch echt niet zotter worden met me! Zou dat mini-advocaatje deze kortsluiting onder mijn schedeldak veroorzaakt hebben? Nee, dat bestaat niet; doller dan dat heb ik het niet gemaakt, daar in Colijnsplaat.
Ik moet het nu wel toegeven: ik hoor met mijn bijna 62 jaar tot de zorgwekkend groter wordende groep van jongeren die verslaafd zijn aan digitale media.
That settles it! Nu is de kogel door de kerk! Nu is het kind wakker! Nu zijn er drastische maatregelen nodig! Zo kan het echt niet langer! Ik kap er nu onmiddellijk mee, radicaal, afgelopen, alles de deur uit, cold turkey afkicken, ik kijk er na vandaag niet meer naar om!
Eh, nu heb ik het natuurlijk niet over de digitale, eventueel sociale media, als sommige lezers dat misschien dachten. Nee, ik heb het juist over de papieren periodieken waarop ik nog steeds geabonneerd ben. Ik kan blijkbaar helemaal niet meer omgaan met analoge informatiebronnen; mijn gebaar over die kartonnen plattegrond heeft dat bewezen.
Telkens als de blaadjes vallen, denk ik: zou ik die abonnementen op mijn eigen blaadjes: de krant, de VARA-gids, diverse magazines over uiteenlopende onderwerpen, nu eens niet opzeggen? Elke december ben ik vrijwel mijn hele eindejaarspremie kwijt aan verlenging van al mijn jaarabonnementen. En ik lees 90% van die bladen niet eens meer. Ik leg ze op een stapel op de salontafel voor als ik eens tijd heb. Als die stapel door topzwaarte begint te wankelen, gooi ik hem pardoes in de oud-papierpak. Wat een zondegeld, en nog slecht voor het milieu ook, dat bedrukte papier!
Maar aan de andere kant: zou ik bijvoorbeeld het Leidsch Dagblad echt wel kunnen missen? Ja, dat zal toch wel? Iedere morgen lees ik eerst onder het scheren het laatste nieuws op mijn telefoon en daarna dat van eergisteren in de krant. Die krant wordt met het jaar oubolliger. Het regionale nieuws uit de durpen had altijd al een hoog ‘lekker-belangrijk’-gehalte. En de columnisten zijn allemaal k. met peren, Diekstra op maandagmorgen voorop. Die psycholoog van twijfelachtig allooi trakteert de lezer bij het weekbegin altijd op zijn zurige preken over vrolijke onderwerpen als echtscheiding, ontrouw, relatiegedonder, aftakeling, afscheid, dementie, ziekte, tedium vitae, zelfdoding, euthanasie en #metoo-gedoe, met meestal de dood als uitsmijter. Verder vallen de redactionele artikeltjes bovenaan de pagina’s in die krant vooral op door volstrekte overbodigheid.
Maar ik lees het Leidsch Dagblad al een halve eeuw, als het niet langer is. Elke morgen om halfvijf even wakker worden door dat vertrouwde geluid van de roestige bromfietsmotor van de naderende krantenbezorger, meteen gevolgd door het huiselijke geklepper van de brievenbus. En een paar uur later het vertrouwde koppensnellen onder het ontbijt, met het prettige vooruitzicht om de krant ’s avonds na gedane arbeid echt helemaal uit te kunnen spellen - waar niets van komt omdat er dan net weer een boeiende #trending topic is uitgebroken op Twitter.
‘k Weet niet; ik weet het niet; ik ben ten prooi aan twijfel, als het geen vertwijfeling is. Het is een hele stap. Nog maar even uitstellen, die beslissing. Maar met het per jaar bespaarde geld van al die abonnementen kan ik een buitenlandse stedentrip van 5 dagen bekostigen; niet onaantrekkelijk!
Ik ga
het allemaal nog eens zitten overdenken op een bankje aan de rand van
’s-Heer Hendrikskinderen. Het biedt uitzicht op een paardenweitje en op
de spoorbaan richting Arnemuiden en uiteindelijk Vlissingen.
In
de straten van het dorpje wordt de fietsende vreemdeling gegroet door
oud en jong, van bejaarden met rollator tot spelende kinderen op een
pleintje.
’s-Heer Hendrikskinderen grenst aan Goes. Ik rijd terug naar de stalling en fotografeer onderweg de jachthaven van Goes in het licht van de ondergaande zon.
Daarmee is het mooiweerfietsseizoen 2018 tot een einde gekomen. Hetzelfde geldt over een stuk of 500 woorden voor de 22ste jaargang van mijn homepage.
Op
de terugweg in de trein wil ik nog even weten hoe alle wedstijden zijn
afgelopen (die ene: 9-1!) want dat staat maandagmorgen pas in de krant.
In Roosendaal weet ik nog een goede cafetaria. Daarna een wandeling voor de sfeervolle avondfoto en daarna de IC Amsterdam Centraal, die echter niet verder komt dan Rotterdam Centraal, wegens werkzaamheden tussen Rotterdam en Delft op zaterdagavond en zondag de hele dag. Helaas; ik wist het niet, anders had ik wel gezorgd dat ik thuis was vóór het uitbreken van het vervangend busvervoer.
Dat ik nu dan maar ga nemen tot Delft. Hij staat helemaal aan het eind van het busstation bij Rotterdam Centraal. Vroeger noemde ik vervangend vervoer: reizen op z’n Besselings, maar nu: op z’n Ringelbergs. Ringelberg is er bijna altijd bij, tegenwoordig. Maar waar is Besseling gebleven? Ze zijn failliet, en daaraan ging gerommel met aanbestedingen en gesteek met penningen vooraf. Dat kwam door een louche ‘bedrijvendokter’ die later een bedrijvenmoordenaar bleek. Het is nog geweest in ‘Opgelicht?!’. Besseling R.I.P.!
Er rijden alleen stopbussen. De touringcar kruipt door de straten van Rotterdam op weg naar station Schiedam Centrum. Daar aangekomen stappen twee mediterrane mannen in, waarvan de een ineens tegen de ander in paniek en in een Romaanse taal begint te brullen dat ze uit moeten stappen, want dit is niet de bus naar Rottèrdáme, dat maak ik eruit op.
Als die twee na omstandig heen en weer gepraat eindelijk uitgestapt zijn, vervolgt de bus zijn weg, maar blijkt verkeerd gereden en keert moeizaam op een rotonde om dezelfde weg terug te gaan afleggen. 25 minuten na vertrek uit Rotterdam zijn we op de snelweg ‘al’ ter hoogte van Overschie en hebben we hemelsbreed niet veel meer dan 3 km afgelegd.
In Delft slaan we station Zuid gelukkig over (maar hoe je daar dan wel zou moeten komen, is me een raadsel). Toch zijn we net te laat om de Sprinter Den Haag Centraal of de IC Amsterdam Centraal nog te halen. We moeten bijna een half uur wachten. Wat een ellendige manier van reizen is dat toch, op z’n Ringelbergs!
De batterij van mijn telefoon is nu leeg, en ik grijp in arren moede naar de dikke zaterdagseditie van het Leidsch Dagblad die ik vanmorgen in mijn tas heb gestoken heb. Waarin weer aan de bovenkant van een pagina zo’n redactioneel ouwe-opa-stukje dat als titel ‘Stupidofoon’ heeft meegekregen.
Het gaat over de middelbare schooljeugd, die door overmatig gebruik van smartphones dommer, minder geconcentreerd en zelfs ook minder empathisch is geworden. In mijn eigen jeugd beweerden ze precies datzelfde van televisie kijken en naar beatmuziek luisteren. De negatieve effecten van de smartphone zijn ‘gebleken uit onderzoekingen’- die in het stukje niet even gelinkt worden, zodat je dat zelf zou kunnen nalezen.
Nee, het blijkt maar weer: je kunt de krant echt niet missen, geen (zater)dag!
Frans Mensonides
4 november 2018
Er geweest en het gelezen: zaterdag 20 oktober 2018
Offenbeek:
laatste overblijfsel van de keramische industrie
Onverdroten begin ik aan de 23e
jaargang van deze rubriek.
En aangezien een lange en hete zomer ook op een gegeven moment echt
voorbij is,
ruilen we zonder spijt de fietszaterdagen in voor museumzaterdagen;
uiteindelijk heeft elk seizoen zijn charmes.
Vorig jaar hield ik een speciale
zaterdagse museumrubriek
bij, niet tot algemeen genoegen van mijn lezersschare die – meer dan ik
gedacht
had - gehecht bleek aan OV-verhalen en -foto´s. Dit jaar ga ik daarom,
mede op
advies van de marketingafdeling, in de donkere maanden de
museumverslagen weer
in de reisrubrieken integreren.
Op de laatste zaterdag van oktober
2018 koers ik naar
Tegelen, gemeente Venlo, aan de Maaslijn Nijmegen – Roermond.
Het is dit
weekend weer eens: tussen de stremmingen door laveren. In Woerden en
wijde
omstreken is het spoor volgens planning buiten gebruik. Tussen
Eindhoven en Roermond komt daar nog een ongeplande stremming bij door
koperdiefstal,
afgelopen
nacht. Kunnen ze geen 220 volt zetten op die koperdraden? Het zal zeker
tot het
eind van de middag duren totdat de dief gevonden is en hij dat koper
weer
netjes heeft opgehangen waar het thuishoort.
Over de Moerdijkbrug, dus, en dan
in Eindhoven de IC naar Venlo
oppikken. Bij station Horst-Sevenum staat op een
gebouwtje langs het spoor de
tekst: ‘Als de soep heet is, moet de worst dr’ in’. Maar wellicht wordt
ook in
dit geval de soep niet zo heet gegeten als opgediend. In Venlo
overstappen op
de Arriva-diesel voor nog een paar minuutjes Maaslijn.
Bij station Tegelen ben ik de
afgelopen 22 jaargangen wel
vaker uitgestapt, maar altijd om snel door dat dorp heen naar het
aangrenzende Steyl
te lopen. Steyl aan de Maas is twee toeristische attracties rijk: de
fraaie
botanische tuin Jochemhof
en het oude, eerbiedwaardige Missiemuseum,
waarvan
ik me vooral de geur van sterkwater van opgezette creaturen nog
herinner.
Deze keer ga ik Tegelen zelf eens
beter bekijken, en dan vooral
het Keramiekcentrum Tiendschuur Tegelen.
Vanaf het station loop ik erheen via een
rustige buitenwijk en een straat die Calvarieberg heet. Deze wandeling
van een
atheïst wordt daardoor ineens een Via Dolorosa. Alles in Limburg ademt
toch ook
RK’ísme.
Keramiekcentrum Tiendschuur Tegelen
Slechts weinig plaatsen zijn genoemd
naar de producten die
er gefabriceerd worden of werden. In Nederland kan ik eigenlijk alleen
dit Tegelen
bedenken – afgezien van gevallen als Batadorp en Heveadorp, maar die
zijn
genoemd naar een fabriek en niet naar een product; geen Schoenendorp en
Rubberdorp. En afgezien van Nijverdal, genoemd naar vlijt en nijverheid
in het
algemeen.
In de 2e eeuw van onze jaartelling
hadden de Romeinen - die de
onderste helft van het huidige grondgebied van Nederland toen bezet
hielden -
al in het snotje dat de klei langs de rivier Mosa bij uitstek geschikt
was voor
het bakken van dakpannen. Vooral de klei in de omgeving van wat nu
Tegelen is.
Dakpannen heetten tegulae in het
Latijn
en vandaar dat het Limburgse dorp 1800 jaar later nog steeds Tegelen
heet.
Van dakpannen gingen de Romeinen al
snel over tot het bakken
van vloertegels en bakstenen. De laatste werden gebruikt als verharding
voor de
heirweg van Coriovallum naar Colonia Ulpia Traiana (Heerlen – Xanten).
En in de
taal van de Germanen werd ‘tegel’ ook langzamerhand het woord voor
dunne,
gebakken stukken klei, niet alleen voor op het dak, maar ook en vooral
voor op
de grond.
De streek rond Tegelen groeide uit
tot hét centrum van de
tegelproductie, door die rivierklei, die zoveel geschikter was dan die
van
andere rivieren. De klei werd gewonnen in groeven langs de rivieroever
en dat
ging in het pre-industriële tijdperk vanzelfsprekend met houten
scheppen en nog
niet machinaal.
De tegelindustrie heeft het erg lang
uitgezongen. Tot nog
niet zo lang geleden, aan het eind van de jaren ’60, zag je in Tegelen
en
omstreken een woud van schoorstenen en werkte een groot deel van de
arbeidsbevolking in keramische fabrieken. Daarna werd de rivierklei
snel
verdrongen door grondstoffen als beton en kunststof.
Keramische industrie is in Tegelen
heel lang gepaard gegaan
met keramische kunst. Het Keramiekcentrum Tiendschuur Tegelen
is eraan gewijd.
De laatste tijd duikt de
tiend(en)schuur nogal eens op in
deze kolommen. Ineens kom ik ze overal tegen. Afgelopen zomer zelfs
helemaal in Carlisle
en Liverpool,
waar zoiets een Tithe Barn heet. Maar die hier in
Tegelen is de eerste die ik van binnen zie. In Nederland heb je er nog
maar een
paar, allemaal in Limburg, voor zover ik weet.
Deze in Tegelen hoort bij het
14e-eeuwse kasteel en landgoed
Holtmühle, met een park eromheen en een kruidentuin erbij.
Een tiend(en)schuur diende voor de opslag van betalingen in
natura. Vaak was dat een kerkbelasting, maar in Tegelen waren de
pachters per
jaar een tiende van hun oogst verschuldigd aan de landheer, die dat
allemaal
opsloeg in deze grote, stevige, ongetwijfeld inbraakvrije schuur.
Nu ik daar omheen loop, vraag ik me
af hoe gecontroleerd werd
of die boeren echt wel 10% van hun oogst inleverden. Ja, ze konden niet
aankomen met 3 of 4 korenaren; dat snap ik ook wel. Maar het zal best
eens 8 of
7% van het totaal geweest zijn; er zal wel mee gesjoemeld zijn bij het
leven.
Dat was in feodale tijden. Nu is het
een pracht van een
museum, vol keramische kunstwerken, maar met ook aandacht voor de
keramische
industrie in de loop der eeuwen. Die schuur is trouwens van binnen nog
groter
dan hij van buiten lijkt. Ooit tot de nok gevuld met kostbare goederen
van het
land.
Ik licht een paar dingen uit dit
museum voor de mede-schoonheidsminnaar.
En voor de anderen: straks gaan we weer verder met het OV; dat beloof
ik.
Het topstuk van de collectie is de
tegelkachel van Jac Bongaerts
uit Tegelen zelf. De 2,60 m hoge kachel is voorzien van tientallen
Bijbelse
voorstellingen; erg kunstig. Van boven naar beneden doorloop je het
Oude en
Nieuwe testament, van de schepping tot de Apocalyps. Op de afbeelding:
het
aanbidden van het Gouden Kalf uit het boek Exodus. De hele kachel is
beter dan
ik dat deed, gefotografeerd door de mensen van de Heemkundige Kring
Tegelen.
Een tegelkachel was onderdeel van een
primitief centrale
verwarmingssysteem dat gebruik maakte van hete lucht waarvoor kolen of
hout
gestookt werden. Via een stelsel van keramische buizen werd de hete
lucht door
het gehele huis getransporteerd. Een paar kilometer ten oosten van
Tegelen
begint Duitsland, en daar wordt een tegel Kachel genoemd. Een
tegelkachel is in
Duitse oren dus een dubbeloppisme.
Het tafereel met zingende kinderen
past goed bij het seizoen
en bij de dag dat dit stuk verschijnt: een Sint-Maartensfeest. Trick or
treat! Tegenwoordig
doet het meer aan Halloween denken, een eeuwenoude traditie die we een
paar
jaar geleden geïmporteerd hebben uit de USA. De naam van de schepper
van dit
tegeltableau heb ik helaas niet meegefotografeerd en ook niet meer
kunnen
achterhalen.
Wel van het andere tableau op het
plaatje, dat is vervaardigd
door Harrie Trienes en de al genoemde Jac Bongaerts naar een ontwerp
van Otto
van Rees. Het stond in een kapel, gewijd aan St. Theresa. Daar werd het
godbetert
meerdere malen beschadigd door vandalen, een stelletje cultuurbarbaren.
Nu is het
gerestaureerd
en heeft het een veilige plek gevonden in dit museum.
Met een zogeheten ringeloor, een
priem aan een koehoorn, kun
je figuren maken in aardewerk. Ringeloor doet natuurlijk denken aan de
uitdrukking: zich (niet) laten ringeloren. Die heeft verband met de
vroegere
gewoonte om dieren te leiden aan een ring door de oren. Maar waarom
zo’n
pottenbakkerswerktuig dan ringeloor heet, is de etymologische geleerden
een
raadsel.
Helaas is er vanmiddag geen
demonstratie met de 3D-printer
die hier tentoongesteld staat. Die kan ook voorwerpen van klei
uitbraken en is
daarmee in feite de opvolger van de aloude pottenbakkersschijf.
Er is ook nog een tentoonstelling
over het maken van
glazuur, waarvoor je zo ongeveer een halve chemicus met zijn. Craquelé,
blazen,
barsten, ‘druipers’, dat zijn allemaal dingen die je moet vermijden als
je
gebruiksvoorwerpen van keramiek maakt, maar juist kunt uitbuiten als je
keramiek vervaardigt voor het mooi.
De reis waard, dit museum; van harte
aanbevolen door De digitale
reiziger.
Dat geldt wat minder voor het dorp Tegelen en de regio
eromheen. Een beetje sombere bedoening, de plaatsen hier, zeker op een
late
oktoberdag met minder dan optimale weersomstandigheden.
In het centrum van Tegelen heb je
Plein 1817 en een school
die is opgericht in 1916, ter gelegenheid van het feit dat 1817 toen
bijna een
eeuw geleden was. Die school heeft de status van eeuweling dus ook al
bereikt.
Wat gebeurde er dan in 1817, dat dit
jaartal moest voortleven
in de naam van een stuk openbare ruimte? Dat jaar verhuisde Tegelen van
Pruissen
naar Nederland. Die operatie maakte deel uit van een reeks
grenscorrecties aan
het eind van de Napoleontische tijd. Niet elke Tegelaar zal er blij mee
geweest zijn.
Er stopt slechts één bus in Tegelen,
Arriva-lijn 66 (Venlo –
Roermond). Ik neem hem voor één dorp verderop, Belfeld. Hij rijdt in
het
weekend maar om het uur.
Van Tegelen naar Belfeld is het 10
haltes. De bus verlaat de
weg langs de Maas om in een hoekje van Belfeld een wijk met
nieuwbouwwoningen
te ontsluiten. Daarna zetten we koers naar wat dan wel het dorpshart
van
Belfeld zal zijn, met het v/m Raadhuis, thans restaurant, aan een
verlaten
vlakte met een plantsoentje.
Een drenzerige regen is ingezet
terwijl ik in de bus zat.
Het restaurant gaat pas open over een uur. En dat is dan precies de
tijdsduur
dat ik me hier zal moeten vermaken in de regen totdat de volgende
bus 66 me
komt verlossen.
Ik loop een paar stappen terug naar het viaduct van de
Maaslijn, waar de bus net onderdoor ging. Er loopt een rijbaan
onderdoor en een
fietspad, maar geen stoep. Het is bovendien erg onoverzichtelijk. Als
je je
staat te vergapen aan de nostalgische foto’s aan de wanden, kun je
overhoop
worden gereden door een pizzakoerier of een andere snelle tweewieler.
Belfeld heeft een station, met de
naam fier en levensgroot
op de gevel. Eens was het hier vroeg in de morgen en laat in de middag
een
komen en gaan van arbeiders uit de tegelfabrieken. Maar dat is erg lang
geleden. De laatste trein stopte hier in de zomer van het oorlogsjaar
1940.
Je bereikt het stationsgebouw via een
achterafstraatje – dat
Stationsstraat heet en ooit ook een druk verkeer gekend moet hebben.
Het
gewezen station staat nu op het (verboden) terrein van een
transportbedrijf of
zo, en ik moet het van enige afstand fotograferen. Vergane glorie.
Belfeld had, net als Tegelen, in de
Romeinse tijd al pannenfabrieken.
Wat ik hier nu moet, weet ik niet. Alhoewel: even ergens iemand gaan
zitten
bellen, misschien. ‘Hoi,
ik bel uit
Belfeld, ha, ha, ha, ha!’ Nee, niet leuk.
Wel wil ik, druilweer of geen
druilweer, de Maas nog even op
de foto, en sla daartoe ‘t Oude Veerpad in dat me erheen zou moeten
brengen. Het
loopt langs een garagebedrijf, maar daarvoorbij dood.
Is dat uur nog niet om? Nee, nog maar
net over de helft. Ik
heb in mijn leven dodensteden gezien die levendiger waren dan Belfeld
op een
zaterdagmiddag in de motregen. En ik heb ook wel zin in een broodje;
de mondkost
uit mijn tas is al weer op. Mijn plattegrond-app belooft een
winkelhart(je) aan
de andere kant van het spoorviaduct. Ik begeef me erheen; ergens nog
een
bakkerswinkel open?
Nog beter: snackbar D’n Hook, als een
oase in de woestijn.
Klop, klop, klop op de gevel; nee, het is geen luchtspiegeling, hij is
echt.
Het etablissement wordt gedreven door oosterlingen, zoals vrijwel
overal.
Een kop koffie en een broodje. Ik kan
rustig aan doen; de
bus heeft vertraging, zie ik op mijn app. Hoe ben ik de eerste 17
jaargangen
van deze site doorgekomen zonder smartphone?? In de begintijd was ik op
pad met
spoor- en busboekjes, plattegronden, een zak met kwartjes om eventueel
in een
cel 9292 te kunnen bellen – of naar huis, om te zeggen dat er
vertraging was…
De bus geeft bij station Reuver, weer
een dorp verderop, aansluiting
op de treinen die elkaar om kwart óver kruisen. En ze nemen ook weer
aansluiting over van diezelfde treinen. Al met al komt dat erop neer
dat de bus een
kleine 10 minuten stil moet staan.
Aan de ene kant van het spoor heb je
Reuver zelf en aan de
andere kant Offenbeek. Ik was hier ook al eens zin zo’n oude jaargang,
toen ik
de inmiddels al lang opgeheven lange buslijn 29 nam: Venray –
Swalmen. Een
stuk met een diepe symbolische laag eronder over de vergeefsheid van
het
bestaan.
Zo’n extra laag onder een
reisverhaal, dat heb je soms, en
soms ook niet, maar in desolate streken als deze is de kans wel groter.
Je kunt
het niet afdwingen. Ik ga nooit achter mijn PC zitten met het idee: ik
ga nou
eens een stuk schrijven met nog een hele diepe laag daaronder. Je ziet
dat zelf ook pas
als je het later overleest. Maar het stuk dat je nu leest, heeft vast
en zeker niet
zo’n laag; het zit er vandaag niet in.
Dat klooster in Reuver, hoe katholiek wou je het hebben? Zou
nou ook in Limburg het aantal gelovigen in enig Opperwezen, van welke
richting
ook, tot beneden de 50% gedaald zijn? Ik kan het moeilijk geloven. Maar
er is
over het algemeen toch al erg weinig dat ik geloof. Ja, bijna tot mijn
10e verjaardag
in Sinterklaas, OK; het pleit niet voor me, maar ik wil het niet
verzwijgen.
De kleine, wrakke arbeidershuisjes
die ik hier vroeger eens
zag, zijn verdwenen, evenals de enorme keramische fabriek in Offenbeek.
Op de
plek van de eerste staan nu nieuwe huizen. Maar die fabriek heeft
slechts een leegte
achtergelaten, nauwelijks gevuld door die ene, zielige schoorsteen die
nog de
lucht in priemt. Met daarachter nog een donker dreigende regenwolk; je
kunt de
symboliek er ook té dik opleggen. Snel de trein in naar Roermond.
‘Wormerveer?’, hoor ik een groepje
Limbo’s zeggen, ‘Hè?,
wàt?, gaat die trein dan wel naar Eindhoven, want waar ligt dat
eigenlijk, Wormerveer,
in Zeeland toch?, bestaat dat wel, daar heb ik nog nooit van gehoord,
hebben ze
daar ook een station?’
‘Wist u dat, meneer’ (tegen mij), dat er ook treinen naar Wormerveer
gaan?’
-‘Ja, dat wist ik. Ik ben er laatst nog gestrand, toen ik naar Uitgeest
moest
voor mijn werk. Nee, u kunt met een gerust hart in de trein naar
Wormerveer
stappen, hoor! Komt goed!’
Frans Mensonides
11 november 2018
Er geweest: zaterdag 27 oktober 2018
Ik wilde deze zaterdag eigenlijk wel eens een keertje naar Hengelo (Overijssel). Dat is zo’n stad waar je normaliter alleen maar doorheen rijdt of overstapt. De weinige keren dat ik er het station verliet om de stad te verkennen, zag ik dat er heel weinig te zien was.
Hengelo was tot aan het industriële tijdperk een dorpje. Het kreeg nooit stadsrechten, dus is in wezen nog steeds een dorp, maar dan wel verreweg het grootste van Twente, met nu ruim 80.000 inwoners. Medio de 19e eeuw werden de meeste authentieke dorpshuizen gesloopt voor fabrieken. In de oorlog sneuvelden er daar een hoop van door een Duits bombardement tijdens de operatie Market Garden. Het centrum werd verwoest en na de oorlog heropgebouwd op z’n 50’s, fantasieloos.
Al met al een mooie uitdaging voor een donkere en kille zaterdagmiddag: uit zo’n plaats toch terugkomen met een mapje toonbare, acceptabele foto’s.
Ja, en verder is mijn reisschema ook een kwestie van schrappen. Alle zaterdagen moet ik de stremmingen door werkzaamheden al omzeilen: het beruchte reizen op z’n Ringelbergs, met vervangende bussen. Deze zaterdag wil ik dan ook nog om alle regenzones heen, die voorspeld zijn op buienradar.nl.
Leiden – Utrecht, Utrecht – Amersfoort en dan de trein naar Berlijn tot Hengelo, dat is een route die haalbaar is; ze zijn geen van allen gecanceld. Eindelijk die ouwe, trouwe Berliner weer eens nemen, voordat ze hem versnellen en hij non-stop van Amsterdam naar de Duitse hoofdstad gaat rijden; dat zit geloof ik in de pen.
Maar mijn zorgvuldig gecomponeerde reisplan strandt al na mijn wandeling naar Leiden Lammenschans. Niks Utrecht; de route is gestremd wegens een defecte spoorbrug. Het is bepaald niet de eerste keer. Van het enkelsporige stationnetje rijdt vanmorgen alleen een pendeltrein naar Leiden Centraal, die ik dan maar neem.
Onderweg schraap ik snel een plan-B bijelkaar uit de reisplanner. Zou ik nog voor donker in Hengelo arriveren – gesteld dat het vandaag überhaupt licht zou worden? Enfin, dan maar via Schiphol de Hanzelijn op. Ja, ik zou nog 8 minuten kunnen winnen als ik op Amsterdam Zuid zou overstappen op de IC Enschede, maar ik pak toch de Hanzelijn maar, want die was van de week in het nieuws.
NS wil begin 2019 een experiment uitvoeren met een snellere trein Groningen - Amsterdam. Groningers haken namelijk naar een snelle verbinding met de hoofdstad; uit Twente hoor je zulke geluiden nooit. Momenteel rijdt er helemaal geen directe trein tussen Groningen Stáád en Amsterdam Centraal. Je moet overstappen in Almere Centrum, wel met een mooie, strakke crossplatform-aansluiting; 5 minuten overstaptijd.
Nu zou er dan volgend jaar een paar keer per dag een rechtstreekse trein komen die op de Hanzelijn 160 km/uur rijdt in plaats van 140, en verder Assen en Lelystad overslaat en tussen Groningen en Amsterdam dus alleen in Zwolle en Almere stopt. En dat zou dan een kwartier tijdwinst opleveren.
Ik ging eens rekenen, want ik vond dat erg optimistisch, op het eerste gehoor. Die overstap van 5 minuten in Almere kan teruggebracht worden tot een stop van 1 minuut; 4 minuten winst. Een station overslaan levert 2 minuten winst op. 4 minuten winst dus voor Assen plus Lelystad, plus de 4 die we al hadden, maakt 8.
Dan de versnelling van 140 km/uur tot 160. Reken je er niet rijk mee. Bij een snelheid van 140 km/uur legt een trein een kilometer af in 25,7 seconden. Bij 160 is dat 22,5 seconden. Tel uit je winst per kilometer: 3,2 seconden. Gezien de 50 km die de Hanzelijn lang is, komt dat neer op een tijdwinst van nog geen 3 minuten – optrekken en afremmen buiten beschouwing gelaten, die het beeld nog minder gunstig maken.
Totaal: 10 à 11 minuten, en dat is geen kwartier. Toch stelt NS dat er uiteindelijk een half uur van de rijtijd af kan, dus nóg een kwartier bovenop dat kwartier dat we al (niet) hadden. Ergens in de jaren 20 gaan ze nl. 200 km/uur rijden op de Hanzelijn. Dan duurt een km nog maar 18 seconden. Nog eens 4,5 seconde winst per 1000 meter, ofwel 225 seconden op de hele Hanzelijn, ofwel: nog geen 4 minuten. Ook dat is geen kwartier.
Het is net als bij de Tram-plus in Rotterdam. Een beetje elementair rekenen en er blijft niets over van dit soort mooie verhalen over een kortere reistijd. Nee, als we echt snel van Groningen naar Amsterdam willen, is de NoordLink de beste oplossing. Dat is niets anders dan de Zuiderzeelijn in een nieuw jasje. Maar de term Zuiderzeelijn is wat beladen, door toedoen van superbussen- en magneetbaan-zweverij uit de jaren 00.
Van Zwolle naar Hengelo reis ik vandaag met de trein van Keolis, net als 2 maanden geleden. ‘Zwenzwoka’ en ‘Heftan Tattat’ waren de steekwoorden van dat artikel. Dat klinkt Pools, maar het is wel degelijk Twents.
Straks meer over Hengelo, een oester die toch een parel weet te verbergen. Maar eerst even een sprong naar de terugreis. Kort na 16:00 word ik weggeregend uit Hengelo. Ik wil terug via die cafetaria naast de fietsenstalling onder station Deventer. Mijn plan wordt in Almelo al doorkruist. De IC kan niet verder door een aanrijding met een persoon tussen Wierden en Deventer. Vanmorgen maakte ik me met recht kwaad over die defecte brug. Maar bij aanrijdingen met een persoon kun je alleen maar blij zijn dat het geen dierbare is, of jezelf. Ik rijd nu dan ook zonder klagen terug naar Hengelo, neem de trein van Blauwnet naar Zutphen, schiet daar de inmiddels traditionele winteravondfoto’s, extra sfeervol door de regenplassen, pak de IC naar Deventer, eet alsnog bij die cafetaria, wil nu dan op de terugweg toch de Berliner nemen, wat heen niet lukte, hoor dat die niet rijdt, nog steeds wegens die stremming, stap in een trein naar Schiphol en enfin, om een lang verhaal kort te maken, steek na 22:00 de sleutel in het slot van mijn voordeur.
De klok rond op pad geweest voor een paar korte wandelingetjes in guurheid, regen en duisternis. Wat een rare hobby heb ik eigenlijk. Maar ik geloof niet dat ik hem wil inruilen voor een andere.
Dan Hengelo zelf. Onderweg zoek ik wat op over deze grote onbekende stad onder de dorpen. Goed dat ik die moeite neem. Want voor fotografeerbare monumenten loop je automatisch naar het centrum, als je niet beter weet. Maar in Hengelo moet je het station juist aan de achterkant verlaten.
Die wijk bleef gespaard in de oorlog. En hij was en is het hart van industrieel Hengelo. Waar de buursteden Almelo en Enschede kozen voor de textiel, ging Hengelo van begin af aan voor de zware industrie.
Daarbij kun je niet heen om de naam Stork. C.T. Stork (1822-1895), de aartsvader van deze dynastie, begon al in 1836, op zijn 13e, een textielfabriek en was daarmee de jongste ondernemer van Nederland. Na een crisis en een tijdelijk baan op een postkantoor switchte hij naar de staalindustrie. In 1865 richtte hij in Borne het familiebedrijf Gebr. Stork & Co op. Drie jaar later verplaatste hij de fabriek naar Hengelo, en die bestaat nu dus 150 jaar, al werd de toko niet zo lang geleden verkocht aan een Amerikaans bedrijf.
De Storks golden als sociale ondernemers. Ze kenden al sinds 1881 een pensioenfonds en sinds 1893 een soort ondernemingsraad avant la lettre: De Kern. Ook lieten zij een groot gebouw neerzetten waar de personeelsvereniging bonte avonden en dat soort dingen kon houden. Dat was de (hele mond vol): ‘Vereeniging tot behartiging van de belangen van het personeel verbonden aan de machine-fabriek van Gebr. Stork te Hengelo’. Ik snap niet dat ik dat verenigingsgebouw over het hoofd heb gezien en dus niet op de foto heb. Het staat er nog steeds, en wel vlak achter het station.
Mijn blik werd daar alleen getrokken door die enorme klok bij de fabriekspoort van Siemens, als vermaning om te allen tijde op tijd te zijn.
Storks watertoren (rechtsonder op de foto), nu op het terrein
van de brandweer, heeft zijn eeuwfeest al achter de rug. Bij de
Stork-pomp uit 1935 twijfel ik of dat nou een monument is of dat hij
nog een functie heeft. De producten die Stork maakt, zijn
onverwoestbaar en kunnen met gemak 83 jaar mee. Dat heeft het bedrijf
in sommige perioden wel opgebroken: klanten kwamen nooit meer terug,
gewoonweg omdat Storks spullen nooit gerepareerd of vervangen hoefden
te worden. Je kunt ook té goed zijn.
De Lansinkveste is een modern kantorengebouw, niet ver van waar het
oude kantoor van Stork lelijk staat te wezen. Industrieel erfgoed
vereist wel een heel bepaald gevoel voor schoonheid om het te kunnen
waarderen.
Echt mooi is het wijkje Tuindorp ’t Lansink. Dat is beschermd dorpsgezicht; inderdaad: geen stadsgezicht. Het idee ervoor was al van C.T. Stork, maar de wijk werd pas veel later gerealiseerd onder een van zijn zoons, C.F. Stork, ‘meneer Coen’. De helft van de huizen was bedoeld voor medewerkers van zijn fabriek. In de andere helft waren buitenstaanders welkom.
De wijk was daarmee vermoedelijk minder benauwend dan de meeste van dit soort fabrieksarbeiderstuindorpjes. Ruimer opgezet, groter, en er zal, dank zij die 50% buitenstaanders, over de heggen en bij de bakker en de slager ook nog wel eens over iets anders gepraat zijn dan het wel en wee van de fabriek.
Op het centrale C.T. Storkplein staat een hotel (links op de middelste rij op de foto). Daarin werden buitenlandse gasten van Stork ondergebracht, maar genoten ook reizigers logies die niets met de fabriek te maken hadden. Tuindorp ’t Lansink was gericht op de grote buitenwereld, niet alleen op de microkosmos van zo’n fabriek, waar iedereen iedereen kent.
Verbazingwekkend vind ik dan ook dat ik, fotograferend in een van de straatjes, wordt aangesproken door een jonge vrouw, die vraagt waarom ik daar loop de fotograferen. Ze is er speciaal voor uit haar huis gekomen en had niet eens tijd om een jas aan te schieten. ‘Ja, u moet me niet kwalijk nemen, maar er zijn hier de laatste tijd erg veel inbraken!’
Ah, waait de wind uit die hoek! Vreemd dat je in een stuk architectonisch, stedenbouwkundig erfgoed gaat wonen en dan vreemd opkijkt als er vreemdelingen door je straat lopen te kijken. Ik zou haar natuurlijk kunnen wijzen op het recht om te fotograferen op de openbare weg, ook zonder daarop een toelichting te geven.
Maar in plaats daarvan geeft ik hoog op van de architectuur. Ja, zegt zij, het is inderdaad een heel bijzonder wijkje. Heb ik dat mooie Plein 1918 al gezien, met die hoge bomen? En de Vijver? Dat was een openluchtzwembad. De originele kleedhokjes staan er nog (rechtsonder op de foto). En er is van de zomer, toen het zo heet was, nog gezwommen!
Nou, leuk en aardig, deze toelichting, maar de onuitgesproken beschuldiging van inbraakplannen blijft tussen ons in hangen en ik neem snel afscheid.
Dit is dan wel een nadeel van meneer Coens goede werken. Dit wijkje is ook aantrekkelijk voor mensen met meer geld dan fabrieksarbeiders in hun loonzakje vinden. En dat brengt onvermijdelijk mensen met zich mee met angst voor onbekenden en voor diefstal. Met het bezit groeien de zorgen, zeiden de oude Romeinen al (hoe luidde die spreuk precies; iets met crescent, of zo; ik kan hem nergens meer vinden *). En met de zorgen ook de kak, helaas.
* Een lezer die het gymnasium wél afgemaakt heeft, schoot me nog op de dag van publicatie te hulp: crescentem sequitur cura pecuniam uit Horatius' Oden 3.16.
Ongetwijfeld hangt hier achter elk raam een batterij camera’s om elke beweging van iedereen te volgen. Het lijkt me dan ook vrij onwaarschijnlijk dat iemand met inbraakplannen bij daglicht (zij het schaars, vandaag) uitgebreid met een camera op verkenning gaat, alvorens zijn nachtelijke strooptocht te ondernemen. Goed, Tuindorp ’t Lansink plaats ik maar niet op de longlist van oorden waar ik mijn levenswinter zou willen doorbrengen.
Hoewel dat Plein 1918 echt wel fraai is. Het natuurbad De Vijver was oorspronkelijk een zandwinningsput voor de bouw van deze wijk.
Ik ben helemaal aan de rand van t Lansink gekomen. Bij een bushalte zie ik dat lijn 53 uit Haaksbergen over 2 minuten vertrekt. Hij komt er al aan in de verte. Ik pak de bus terug naar het station.
Deze vier jongemannen met hun hippe kapsels zie ik vandaag overal, op alle stations. In Liverpool waren ze ook alomtegenwoordig. Wie zijn dat toch?
Nee, laat ik me niet van den domme houden. Het legendarische dubbelalbum getiteld ‘The Beatles’, beter bekend als ‘The White Album’ (in ’08 door mij al opgehemeld), is deze maand een halve eeuw oud. Op 22 november 1968 lag het voor het eerst in de platenzaken. Ter gelegenheid daarvan is er een CD-box uitgekomen met een geremasterde versie van het album en talloze extra´s. Die is aardig prijzig: 130 euro. Ik hoop hem op de ochtend van 5 december in mijn schoen te vinden. Maar dan zal ik hem er de avond daarvoor zelf in moeten doen.
Wat ons brengt bij een onderwerp waar je echt niet omheen kunt, deze weken. Ik zie ze al, in het hart van Hengelo, al een week voor de officiële intocht van Sinterklaas in Nederland. Ze zijn alvast vooruit gereisd. En ze zijn pikzwart.
Niemand neemt er aanstoot aan; zeker niet de Hengelose kindertjes aan wie ze pepernoten uitdelen. In de buitengewesten speelt die hele Zwartepietendiscussie niet. Die is vooral tijdverdrijf in de grote steden, van mensen met te weinig omhanden, met de Amsterdamse grachtengordel als overtreffende trap.
Zwarte Zwarte Pieten, nou moet ik daar ook nog iets van vinden, anders word ik straks door beide kampen verketterd. Dan vindt de ene zijde me een schofterig neo-kolonialistisch, slavernij-ontkennend, racistisch varken, en ziet de andere zijde me als een vieze, vuile, vuile, vieze radicaal-links-extremistische huichelaar en landverraaier. Ik moet er ergens nog wel om lachen, ook, stiekem, maar dat is beslist niet gepast, om zulke ernstige, principiële zaken. Het is hard tegen hard, hart tegen hart, haat tegen haat.
Het lijkt wel wat op 400 jaar geleden, toen Nederland ook verscheurd werd door twisten. Ook toen stonden we aan de rand van een burgeroorlog. Toen ging het tussen de Rekkelijken en de Preciezen.
De strijdvraag luidde toen, of het Gods wil was als je naar de verdommenis ging, of dat het je eigen stomme rotschuld was. Het was een botsing tussen de gedachtegoederen van twee Leidse professoren die schuin tegenover elkaar woonden op het Rapenburg. Dat waren Jacobus – ‘Kick out Calvijn’ – Arminius en Franciscus – ‘Ja, maar Calvinisme is een traditie’ – Gomarus. De eerste was al dood in ’18, maar zijn meningen leefden voort in het debat.
Het staat allemaal te lezen op deze pagina, veel serieuzer dan die je nu leest, van mijn hand. Daar lees je ook, wie er gewonnen heeft.
Ik had tussen haakjes dit jaar wel uitgebreide herdenkingen verwacht van deze duistere periode in onze geschiedenis: tentoonstellingen, musicals, films, gedenkboeken, een tv-serie, ingeleid door Hans Goedkoop. Maar niets van dat al, of ik moet ze allemaal gemist hebben.
Over duister gesproken: midden op de middag heeft het daglicht
ons al bijna verlaten. Ik kan aan de bak met fotoshoppen, voor dit
hoofdstuk.
Drie bouwwerken in het stadshart van Hengelo priemen het loodgrijze zwerk in. Het zijn de toren van de Sint-Lambertusbasiliek, die de oorlog overleefde, die van het naoorlogse stadhuis en de Brinktoren uit 1999, die een kunstwerk annex reclamezuil is, en de laatste tijd ook WiFi-mast.
Nog een paar oud-thentieke gebouwen kent het centrum, waaronder het Dr. Poolhuis uit de 18e eeuw (linksboven), de nog oudere boerderij waarin Café ‘t Neutje is gevestigd, het oudste dranklokaal van Hengelo (linksonder), en de Waterstaatkerk, een apartje onder de Waterstaatkerken.
Ik geniet een twaalfuurtje op een met glazen ruiten afgeschermd terras op de Markt, onder een hittekanon, en dat terwijl het al uren geleden is dat we konden zeggen dat het 12 uur was.
En daarna die al beschreven terugreis. Voor de volgende
zaterdag doemt er een probleempje op. Behalve om de stremmingen en de
regenzones moet ik dan ook om alle brandhaarden van de Sint-intochten
heen. Daar wil je toch niet tussen belanden…
Frans Mensonides
25 november 2018
Er geweest: zaterdag 10 november 2018
Om
de brandhaarden van de Sint-intochten heen, dus, deze 17e november. Dat
komt in ieder geval neer op het vermijden van Zaandam (nationale
intocht), Den Helder (blokkeer-Westfriezen), Hoorn (waar ze niet achter
willen blijven bij de rest van Noord-Holland), plus Nijmegen en
Eindhoven (voetbalhooligans die zich ertegenaan gaan bemoeien).
Dat laatste, voetbal’supporters’ die zich inzetten voor het behoud van Zwarte Piet, dat is een nieuwe trend, dit jaar. Vorig jaar had je dat nog niet. Waaruit wel blijkt dat ook de anti-anti-Zwarte-Piet-beweging-beweging bereid is, water bij de wijn te doen en haar sinterklaastradities aan te passen.
Mijn keuze valt op Dieren-Doesburg, een IJsseldorp en een IJsselstadje die decennia lang aaneengesmeed waren door de naam van het station. Dat lag en ligt in Dieren, maar heette tot 1976 Dieren-Doesburg. In onze tienertoertijd was dat nog het geval, en ik denk nog steeds Doesburg achter Dieren, evenals Rotterdam-West achter Schiedam en Wassenaar achter Voorschoten.
In Dieren wordt de goede Sint pas volgende week ontvangen. En ik las een nieuwsbericht dat de pakjesboot niet kan aanmeren in Doesburg in verband met de lage waterstand van de IJssel. Handig bekeken van het gemeentebestuur!; nu hebben ze een mooie smoes om met ere van die intocht af te komen.
Ook deze zaterdag verloopt mijn reis in treintechnisch opzicht niet ideaal. Als ik de hal van Leiden Centraal binnenkom, hoor ik net een omroepbericht dat de IC naar Utrecht is uitgevallen. En dat zonder reden; die wordt tenminste niet genoemd. Lekke band? De conducteur een baaldag?
Ik reis om
via Den Haag – zodat ik tenminste warm zit; ik had ook op Leiden
Centraal op de volgende trein kunnen wachten, en met die omweg ben ik
geen minuut vroeger in Doesburg. Wel Twitter ik nog even met NS-online
of er tegenwoordig geen reden meer wordt opgegeven voor treinuitval.
Nee, zo luidt het antwoord, dat is alleen bij grote ontwrichtingen.
Voor één trein staat het er niet bij, ook niet op de pc-schermen van de
mensen van NS-online.
Onderweg volg ik het Zwarte-pietennieuws op
de voet. Diverse media hebben vanmorgen een liveblog geopend met
regelmatige updates over de schermutselingen in alle delen van het
land. Komt het nou echt tot massale ongeregeldheden, vandaag, of loopt
het allemaal af met de spreekwoordelijke sisser?
Als ik in Arnhem in de Sprinter naar Zutphen stap, vraagt een Amerikaanse familie me of dit echt de trein is naar ‘Zootphon’. ‘No, no, it is Zatfan’, corrigeert een ander. Ik bevestig dat de trein inderdaad naar de genoemde plaats rijdt.
Wat zoeken die verdwaalde schapen hier, buiten het seizoen en buiten de geijkte toeristische routes? Als de trein remt voor Dieren, willen ze weten of dit nu Zufton al is. ‘No, not yet; this is station Animals and then comes first nog Brummen’, antwoord ik, en stap uit.
De voorlaatste keer dat ik dat deed in Dieren, was in de allereerste aflevering van Beminde Zaterdag, in de zomer van 2015. Het station is sedertdien grondig opgeknapt. Het oorspronkelijke gebouw is er nog, maar het heeft er een grote loopbrug bijgekregen. Als ik hier wel eens langskwam, dacht ik dat ze aan het graven waren voor de eerste Gelderse metrotunnel. Maar dat was voor een tunnel in de provinciale weg, parallel aan het spoor, die nu voltooid is.
Theothorne,
zo heette Dieren in de 9e eeuw. Dat had helemaal niets met beesten te
maken, maar betekende zo ongeveer: hoogte in waterrijk gebied.
Toen in 1865 de spoorlijn Arnhem – Zutphen in gebruik werd genomen, was Dieren een minuscuul dorpje aan de IJssel, ten zuiden van het gloednieuwe spoorwegstation. Na WO II kreeg het een waterhoofd: een uitgebreide nieuwbouwwijk weg van de rivier, aan de noordkant van het spoor, waar eens bos en heide was. Het telt nu 18.000 inwoners, waarvan de meerderheid in de nieuwe wijken woont.
Helemaal in het noorden is een crematorium gevestigd waar wij in 1981 afscheid moesten nemen van mijn oom Frans en oma Jans uit Deventer; kort na elkaar. Daarna ben ik nooit meer in Dieren teruggekeerd. Nu dan een verkenning van het oude dorp.
Via de statige Hoflaan, v/h Tramstraat, bereik ik de Koningsmuur om het jachtgebied van Willem III (1650-1702). Hij zou koning van Engeland worden, en was de werkgever van Constantijn Huygens, de beschermheer van deze rubriek Beminde Zaterdag.
Het Kasteel Hof te Dieren dat binnen deze warande lag, is zowel in de Franse tijd als WO II afgebrand, door toedoen van onze opeenvolgende bezetters, de Fransozen en de Moffen. Na die laatste keer werd het oorspronkelijk uit de middeleeuwen stammende slot niet meer herbouwd.
De tram die ik al even aanstipte, reed een bijna 50 km lang traject: van Velp (waar je kon komen met de Arnhemse stadstram), helemaal tot Isselburg. Dat ligt in Duitsland, 5 km over de Duitse grens, die de tram passeerde bij Gendringen. De tram eindigde bij station Isselburg–Anholt aan de spoorlijn Empel–Rees – Bocholt - Borken – Münster.
In 1881 ging het eerste traject van de stoomtramverbinding open: Dieren – Doetinchem, een rit van 5 kwartier. Het was de eerste railverbinding naar de Achterhoek; de spoorlijn Arnhem – Doetinchem – Winterwijk zou iets later pas aangelegd worden.
De tram uit Velp stoomde via de Hoflaan op naar station Dieren, via dezelfde weg terug, en daarna verder richting Doesburg. Op dit punt, bij de Koningsmuur, heeft een T-kruising in de trambaan gelegen.
De tramlijn werd in fases verder uitgebouwd. In 1903 reed de eerste tram Isselburg binnen. Kort daarvoor was de maximum snelheid opgevoerd van 15 tot een adembenemende 20 km per uur.
Ik heb niet kunnen vinden hoe lang een rit Velp – Isselburg duurde in het stoomtijdperk, maar ik schat een uur of 3½. Als je onderweg eens moest plassen? Ik denk: in de struiken, als de tram bij een wisselplaats op een tegenligger stond te wachten.
In het centrum van Doetinchem liep er een conducteur 4 passen voor de tram uit, waarbij hij luid klepelde met een bel. Dat soort maatregelen had je vrijwel overal waar een stoomtram door de bebouwde kom reed. Het was niet echt bevorderlijk voor de gemiddelde snelheid.
Hetzelfde gold voor de schipbrug bij Doesburg, die de tram moest nemen om de IJssel te kruisen. Aanvankelijk was deze brug veel te gammel om een locomotief te kunnen dragen. De wagons moesten daarom met paarden over de brug worden getrokken. Aan de overkant stond een andere loc klaar.
Later werd de brug versterkt, zodat ook locs deze hindernis konden nemen. Bij hoogwater had de brug echter een kattenrug, waardoor de tram soms de helling niet haalde. Bij laagwater was er een vergelijkbaar probleem. Er zat dan een kuil in het midden van de brug, met voorspelbaar gevolg: de tram kon de brug dan wel op rijden, maar kwam er aan de andere kant niet meer af. Soms werd de hulp gevorderd van sterke kerels onder de passagiers om de tramwagons te douwen.
Bij ijsgang werd de schipbrug helemaal verwijderd. Passagiers moesten dan naar de overkant met een soort vlet, of ook wel te voet over het ijs van de IJssel, als die helemaal was dichtgevroren. Zie de foto’s van de schipbrug op deze site over de Geldersche Tram Wegen; klik en huiver!
Je zou toch een tijdmachine moeten hebben, om dat primitieve OV één keer een dagje mee te kunnen maken (één keer zou ook wel genoeg zijn).
In 1923 volgden diesellocs de stoomlocs op en werd de tram doorgetrokken van Velp naar Arnhem. Toen ging het allemaal een stuk sneller. Een rit Arnhem – Isselburg duurde niet veel langer dan 2 uur. Elk uur reed er een sneltram.
Toch deelde de lijn snel daarna spoedig het lot van bijna alle stoom- en dieseltramverbindingen in het land: hij kon de concurrentie met de bus niet meer aan. In 1949 reed de laatste passagierstram. Tot 1957 vond nog goederenvervoer plaats.
In het dorp zie ik, net als op de Hoflaan, veel dâftige villa’s uit het fin de siècle, om niet te zeggen: de belle époque.
Midden
in het centrum ligt de fraaie buitenplaats Carolinapark. Er is een
grote volière. Twee kleine, keffende hondjes zitten verstrikt in
elkaars hondenriemen; hun respectieve eigenaressen proberen de
gordiaanse knoop te ontwarren. In de verte hoor ik spoorbomen
klingelen; ik ben blijkbaar al weer bijna terug bij het station.
Carolinapark was aan het begin van de 20e eeuw de ruim uitgevallen tuin van de freule mejuffrouw Viëtor, wier konterfeitsel in steen gehouwen is bij de voormalige oranjerie.
De Oranjerie is nu een café-restaurant, gedreven door mensen met beperkingen; freule Viëtors landhuis tegenwoordig politiebureau. Dat is alleen open op maandag- en woensdagmiddag. Op andere dagdelen is het niet aan te bevelen, in Dieren beroofd, gemolesteerd, aangerand en / of vermoord te worden.
Een paar hoeken om een zwarte Zwarte Piet voor de ramen. Binnen staat de tv aan; de Intocht! Kinderkoppies hebben zich verdrongen rond het toestel.
Ik kijk even op mijn telefoon op zo’n intocht-blog. Geen vuiltje aan de lucht bij de Zaanse Schans, dank zij 600 politieagenten die zichtbaar aanwezig zijn, en een eenheid van het leger, die zich even verderop verdekt heeft opgesteld, voor het geval. En ín dat geval, als zich dat onverhoopt voordoet, krijgen de kijkbuiskinderen er niets van te zien. De rapportage gaat met 2 minuten vertraging de lucht in. Komt er toch nog stront, dan zetten ze het beeld op zwart; zwarter dan de zwartste Zwarte Piet.
Jemig, in het dorp waar ik geboren ben, waren er 2 à 3 veldwachters op de been bij een intocht…
De
IJssel staat inderdaad heel laag. Langs de oevers is een spoor van
basaltblokken zichtbaar, die normaliter onder de waterlijn liggen. Het
kan verkeren; afgelopen winter waren alle uiterwaarden van de grote
rivieren overstroomd. En allebei is het een voorteken van de naderende
klimaat-Apocalyps.
Aan de overkant zie ik de kerktorens van Olburgen, Steenderen, Rha en Doesburg. Naar de laatste ga ik op weg.
De
bushalte staat in Dieren op de grond in plaats van aan een paal te
hangen. Net als 3 jaar geleden wordt de verbinding met Doesburg nog
steeds onderhouden met lijn 26, die doordeweeks overdag via Lathum
doorrijdt naar Arnhem. Toen was het een klein busje, maar deze middag
staat een normale 40-persoons streekbus klaar voor het handjevol
passagiers dat naar het IJsselstadje wil.
Over kleine busjes gesproken: in Leiden kicken hele vleugels en coalities van politieke partijen erop, zoals ik meer dan eens verteld heb. Maar ze zijn verder weg dan ooit, want de passagiersaantallen in de bussen in en om de Sleutelstad zijn de laatste jaren flink gestegen. Dat komt door de studenten-OV-kaart voor mbo-leerlingen en door de aantrekkende economie, ook in onze voorheen zo arme arbeidersstad. Niks kleinere busjes, kortom; ik zie er nog wel eens gelede stadsbussen rijden!
En vermindering van het aantal bussen over de Breestraat, zit er ook niet in. Het is de diepste wens van o.a. een eng oudeherenclubje genaamd: Oud Leiden. De grootste leverancier van de door sommigen gehate bussen in het centrum is R-netlijn 400 naar Zoetermeer, met 107 ritten per dag per richting. Dat worden er na 9 december 137. In de ochtendspits gaan ze straks om de 4 minuten. Mij hoor je er niet over klagen, als OV-voorvechter.
Dat voor wat betreft Leiden; nu Doesburg. In 2015 schreef ik:
Doesburg is net zo goed een Hanzestad als Zutphen, Deventer, Harderwijk, Zwolle en Kampen dat zijn. Maar wel een die al heel snel wat achterop raakte bij zijn concurrerende buursteden. Al in de 16e eeuw zat er eigenlijk weinig ontwikkeling en uitbreiding meer in. Pas na de Tweede Wereldoorlog zijn ze het eens voorzichtigjes gaan proberen met een stadsuitbreiding buiten de singels en de wallen.
Doesburg is wel de stad waar Abraham de mosterd haalt. De enige nijverheid van betekenis is al eeuwenlang de mosterdindustrie. In de Mosterd- en azijnfabriek annex museum, kun je zien hoe het goedje vervaardigd wordt waarmee je de smaak van kroketten en bitterballen kunt opfleuren, maar dat verder weinig heeft te betekenen op de schijf-van-vijf.
Eigenlijk is dat gunstig voor een stad, als er zo’n half millennium lang vrijwel niets gebeurd is. Er zijn dan ook nooit projectontwikkelaars aan de slag getogen om alles wat te oud was, af te breken en te vervangen door modern. Doesburg is daardoor nu één groot monument.
Met volop
Zwarte Pieten in de etalages. En op de straten, die afgezet zijn met
linten. Een groepje zwarte, of in ieder geval diep-donkerbruine Pieten,
lichtelijk corpulent als ik het mag opmerken, maakt zich op om muziek
ten gehore te brengen.
Dat vind ik nou sympathiek! Nu de intocht van de Sint niet kan doorgaan wegens laagwater, houden ze er één voor De digitale reiziger! Elk moment verwacht ik dat het ontvangstcomité me tegemoet treedt, aangevoerd door de burgemeester, met zijn ambtsketen trots om de nek.
Nee, nonsens, natuurlijk. De Sint-intocht gaat gewoon door (en hier in de provincie zonder bloedvergieten). Het verhaal voor de kinderen is nu, dat de pakjesboot gestrand is op een zandbank in de IJssel. De goedheiligman arriveert daarom met zijn knechts compagnons per brandweerwagen.
Een draaiorgel jengelt ‘Oh, kom er ‘s kijken’. Wat een vervelend zeiklied is dat eigenlijk: ‘Een lèhètter vahan bankèhèt’. Waarom zo’n treurmars?; Het-is-een-kinderfeest!!
Ik neem de wijk naar een groot café, ‘t Gildehof, waar luidruchtige mannen een overvloedig met bier besprenkeld potje staan te biljarten en waar de zeer ruime bierkaart in een voetnoot ook nog enkele lunchbroodjes vermeldt.
De bediening is zo traag als je kunt verwachten in de buitengewesten. Normaal erger ik me daar wild aan, maar vanmiddag komt het me wel goed uit. Want ik wil in Doesburg blijven tot 5 uur en donker, om hier de sfeervolle avondfoto’s te schieten, en moet die uren door. Doesburg met de zomerzon bijna in het zenit heb ik 3¼ jaar geleden al geportretteerd.
De mosterd bij mijn broodje kroket is echte Doesburger mosterd uit een potje; lekker pittig spul. Meestal krijg je zo’n steriel namaakproduct uit zo’n klein, onhandig zakje, waarbij de helft van de inhoud op je kleren terecht komt als je het openmaakt. Ik had vanmiddag eigenlijk dat mosterdmuseum willen doen. Maar dat sluit om 16:00 uur, en wat moet ik dan weer met dat verloren uurtje tot zonsondergang?
De liveblogs blijven hun nieuwsberichten spuien, als een Sinterklaasjournaal voor grote mensen. Knok-, duw- en trekpartijen op de Erasmusbrug in Rotterdam. Hooligans in Leeuwarden, Groningen en Eindhoven.
In de laatste stad begon het met sinterklaasliedjes zingen en pepernoten gooien naar de anti-Piet-demonstranten. Dat is dan nog wel passend in de Sinterklaassfeer, die kort daarna echter grondig bedorven werd met een regen van rotte eieren en bierblikjes.
Vermakelijk is het om op Twitter te zoeken op ‘Zwarte Piet’. Verwensingen, verketteringen en grove scheldpartijen vliegen over en weer. En dan heb je nog die apocalyptische ruiters die tweets de wereld in sturen in de trant van: ‘Ziehier dan het resultaat van 25 eeuwen westerse beschaving!’
Kom op zeg, er zijn in totaal enkele tientallen oproerkraaiers gearresteerd; dat zinkt in het niet bij honderdduizenden blije kinderen. En er zijn geen doden of zwaargewonden gevallen, dus waar praten we over? In een heel land gedragen zich een paar malloten wat typisch op een zaterdagmiddag; het is niet het einde der tijden.
Maar wat staat mij nu de rest van de middag te doen? Ik volg de pijlen naar het Museum Lalique.
René Lalique (1860-1945) was een wereldberoemde glaskunstenaar uit het
Jugendstil- en Art Decotijdperk, van wie ik nog nooit gehoord had
voordat ik gisterenavond achter de PC de tocht van vandaag zat voor te
bereiden.
Zeer gewild waren zijn parfumflesjes, die verschenen in een beperkte oplage en eerder verkocht werden om hun uiterlijk dan om de parfum die erin zat. En omdat het echte laliques waren, vanzelfsprekend. Je kunt ze hier bekijken met een sterk vergrootglas.
Hij maakte echt mooie dingen. Veel wat oudere schoonheidsminnaars zijn er vanmiddag naar komen kijken. Maar ik bemerk dat de vonk niet overslaat. Ik heb vanmiddag een heel foute museumhouding. De ware cultuurliefhebber moet bereid zijn om honderden kilometers te reizen, alleen om net dat ene ding te zien, dat hij beslist gezien wil hebben. En niet zomaar even een museum binnenlopen om een uur stuk te slaan.
Het museum is gevestigd in een eerbiedwaardig oud gebouw met krakende vloerbalken, verraderlijke trapjes en een oud, houten hijstoestel op zolder. Het 732 jaar oude complex was eeuwenlang in gebruik bij een geestelijke ridderorde, en daarna als concertzaal, vrijmetselaarsloge, kegelbaan, bioscoop en pannenkoekenrestaurant, voordat het museum werd.
En dan, de avondfoto’s, opgeluisterd door de maan, die op de foto een volle maan is, maar in werkelijkheid niet veel meer dan een halve. Een beetje overbelicht, die foto – net zoals sommige dingen in het ondermaanse.
Frans Mensonides
2 december 2018
Er geweest: zaterdag 17 november 2018
De Waag. De tram reed hier de hoek om.
Ik
had het hierboven over de godsdiensttwisten van 400 jaar geleden. Ik
schreef dat ik weinig kon vinden over herdenkingen van dit katern vol
zwarte bladzijden in het vaderlandse geschiedenisboek. Maar na wat
doorzoeken stuitte ik toch nog op een aantal activiteiten en
tentoonstellingen in Dordrecht. Daaronder: ‘Werk, bid en bewonder, een Nieuwe kijk op Kunst & Calvinisme’ in het Dordrechts Museum.
Ja, waar anders dan in Dordrecht? Hoe dichter bij Dordt, hoe calvinistischer het wordt. In de oudste stad van Holland vond in 1618 / 1619 vijf maanden lang de synode plaats waar de ruzie tussen de Preciezen (de ware geuzen, de loepzuivere calvinisten) en de Rekkelijken (hooguit: calvinisten van de koude grond) voor eens en voor altijd beslecht werd.
Het wemelde toen in de stad van de synodegangers. In de straten zongen 1001 meningen rond, naar voren gebracht met een felheid waar zelfs het hedendaagse Twitter niet aan zou kunnen tippen.
De honderden deelnemers uit binnen- en buitenland waren al die tijd in de kost bij herbergen, v/m kloosters en particulieren. Vrouwen mochten niet meepraten op de synode, maar wel plaatsnemen op de publieke tribune. Feesten waren er ook; zelfs bij een calvinist kan de boog niet altijd gespannen staan.
De stadhouder, Prins Maurits van Oranje, stond achter de Preciezen. Daar hij de machtigste man van het land was, stond de uitkomst van de synode in wezen van te voren al vast. De Preciezen zouden het pleit in hun voordeel beslechten.
De Arminianen verloren dus volgens verwachting, en werden in januari 1619 zelfs de synode uitgebonjourd. Daarna zaten ze nog maandenlang gevangen in / op Dordrecht, waar je indertijd alleen met een boot vanaf kon. Dat is trouwens een aardige strikvraag voor een pubquiz: Op welk eiland ligt Dordrecht? Antwoord: op het Eiland van Dordrecht.
In het vervolg mochten de Arminianen hun godsdienst alleen nog uitoefenen in schuilkerken, en werden ze uit vele steden verbannen. Openbare functies waren voor hen niet meer weggelegd.
Voordat ik naar die tentoonstelling ga, loop ik eerst een fotorondje. Hoe dichter bij het Groothoofd, hoe mooier Dordt wordt. Het Groothoofd, kade aan een T-kruising van waterwegen, was indertijd het eerste wat de deelnemers aan de synode van de stad zagen.
Op
de panoramafoto zie je links de rivier de Oude Maas, met Zwijndrecht
aan de overkant; rechts de Beneden Merwede met Papendrecht op de
achtergrond, en recht vooruit de Noord, richting Hendrik-Ido-Ambacht en
Kinderdijk. Verder wordt het Eiland van Dordrecht nog omringd en
doorsneden door de Dordtsche Kil, het Wantij, de Nieuwe Merwede
(waar ik van de zomer fietste), het Hollands Diep en nog een hele
verzameling kreken en stroompjes. De waterigste stad van Nederland, en
daarmee ook een van de winderigste.
In 2009 deed ik in Dordrecht enkele tentoonstellingen over Calvijn. Die lagen me zwaar op de maag. Ik vond ze nogal tendentieus calvinistisch, en er werden naar mijn mening te weinig kanttekenen geplaatst bij zowel de man als zijn leer. Kritiekloze bewondering was het chapiter.
Ik zag daar een pamflet uit de tijd van de godsdiensttwisten, met een uitleg die er volkomen naast zat. Het was een anti-calvinistisch pamflet, maar het werd op de tentoonstelling verkocht als een pro-. Ik heb de samenstellers van de tentoonstelling nog per mail op hun fout gewezen, maar een reactie moet ik nog krijgen. Enfin, als vrijdenker kun je je ook beter niet mengen in godsdiensttwisten.
Wat ik dan wel weer bijzonder vind: de educatieve pagina die ik aan die godsdiensttwisten gewijd heb, is al jaren de meest geraadpleegde op mijn site. Op de voet gevolgd door een stuk over astrologie, waar ik een rabiate tegenstander van ben. Maar ik kreeg er juist heel positieve reacties op van gelovigen in die dwaalleer.
De huidige schilderijententoonstelling in Museum Dordrecht bevalt me iets beter dan die over Calvijn van ‘09, al is het ook hier: krenten uit de pap pikken. Calvinistische schilderkunst heeft vooral erg veel statige portretten en Bijbelse voorstellingen opgeleverd en die overheersen dan ook op deze tentoonstelling. Maar hieronder dan toch drie opvallende uitbijters.
Johan van Oldenbarnevelt, raadspensionaris van Holland, werd op 13 mei 1619 onthoofd. Hij was ter dood veroordeeld wegens landverraad, na een politiek schijnproces met als kwade genius zijn aartsvijand (maar vroegere bondgenoot) Maurits. Op dit spot-schilderij worden de – in de ogen van velen corrupte - rechters afgebeeld als dieren. Sommige stellen bepaalde rechters voor, de pauw bijvoorbeeld Reinier Pauw; anderen staan gewoon voor smerige beesten, niet meer en niet minder.
Het lot van Van Oldenbarnevelt is momenteel ook onderwerp van een tentoonstelling, en wel in het Haags Historisch Museum. Bovendien loopt er een onderzoek naar de precieze plek waar ze zijn gebeente hebben neergesmeten. Ergens onder de huidige Eerste Kamer, denkt men, en ze hopen de botten op te delven bij de ophanden zijnde grote opknapbeurt van het Binnenhof.
Laatst waren er twee achter-, achter-, achter…. kleindochters van Van Oldenbarnevelt op tv, twee zussen. Ze zijn bereid, DNA af te staan om straks te kunnen bewijzen dat de gevonden beenderen echt van hun voorzaat afkomstig zijn. Ze strijden ook voor zijn eerherstel. Hoe lang kan een twist na-ijlen? En hebben ze het in 2418 nog steeds over die van nu?
Maurits werd tussen twee haakjes uiteindelijk niet erg veel wijzer van v. Oldenbarnevelts executie. Zijn eigen rol was daarna ook wel zo’n beetje uitgespeeld. Zonder zijn voormalige bondgenoot brak hij weinig potten meer op het militaire en politieke toneel.
Jan Victors, ‘Het kleden der wezen’, 1659/1660
Amsterdam Museum
Dit
schilderij doet me bijkans schreien. Al in mijn kindertijd verslond ik
boeken over zielige, arme weeskinderen. Het feit dat ik zelf al vanaf
mijn kleutertijd een halve wees was – zij het niet bijzonder arm en
zielig – zal daar mede debet aan geweest zijn.
Deze kinderen van het Nederlands hervormde Diaconieweeshuis in Amsterdam worden tot hun grote vreugde compleet in het nieuw gestoken. Dat is mogelijk gemaakt door de gulle gaven van de regentessen. Uit het hele schilderij spreekt liefde voor de arme kleintjes die zich in de maatschappij staande moesten zien te houden zonder ouders.
De praktijk was vast en zeker iets minder ideaal dan uit het schilderij zou kunnen blijken. In weeshuizen waren de ‘vaders’ en ‘moeders’ guller met slaag dan met liefde, en moesten de kinderen meestal hard werken voor hun brood.
Normaliter lieten regenten en regentessen van wees-, armen- en oudeliedenhuizen zich pontificaal portretteren. Maar op dit schilderij komen ze zelf niet eens voor. Alleen hun namen staan vermeld in een bescheiden hoekje. Mensen die in stilte weldoen, dat zijn de ware deugmensen, de echte Gutmenschen.
Abraham Calissendorff, Interieur van de Oude Kerk te Rijswijk met inwoners van Onderwatershof, 1895
Abraham
Calissendorff, wie kent hem niet? Ik weet niet wie hem allemaal niet
kennen (hij staat zelfs geeneens in de Wikipedia), maar ik kende zijn
naam al wél voordat ik hem hier zag staan. Ik bewonderde namelijk zijn
‘Nachtwacht van Rijswijk’ al eens in het Museum Rijswijk, tevens het voormalige woonhuis van de dichter Hendrik Tollens.
Dit is een kleinere en handzamere versie van dat grote schilderij. Mannen uit het oudemannenhuis staan op het punt, in psalmengezang uit te barsten – met uitzondering van de tweede van links, die in slaap is gevallen. Prachtige koppen!
‘Bid, werk en bewonder’, heet deze tentoonstelling, met dank aan een bekend liedje van Ramses Shaffy. Maar de rest van de titel daarvan: zing, vecht, huil en lach, vind je toch wel terug op sommige schilderijen.
Ik houd een halve middag over. Ik kon wel even naar Rosada, het Outlet Center bij Roosendaal, een uurtje kijken, kijken, niet kopen; louter omwille van het contrast met die calvinistische tentoonstelling.
Wederom een uitvallende trein: die van 15:07 naar Vlissingen rijdt niet, ook deze keer zonder opgaaf van reden. Ik pak de Sprinter die over een poosje vertrekken gaat.
Onderweg denk ik na over een krantenkop die ik van de week zag (en nu online nergens meer kan vinden). ‘Verkeersknelpunten bij Rotterdam en Leiden oplossen’, zo ongeveer luidde die kop.
Ik verwachtte een pleidooi voor wat ik maar een LeiZoRo-lijn noem, een lightrailverbinding Leiden – Zoetermeer – Rotterdam. Dat idee komt zo nu en dan eens op, en verdwijnt dan ook snel weer in de mist, zonder dat er echt concrete plannen uitgewerkt zijn. Maar toen ik het stukje las, bleek het te gaan om asfalt: nieuwe rijstroken, nieuwe autotunnels.
Deze FLIRT maakt fluitende, zuchtende geluiden als hij een wissel neemt. Misschien doen ze dat allemaal, en is het me nooit eerder opgevallen.
‘Ik was gisteren weer eens bij de tandarts’, hoor ik een man tegen een vrouw zeggen, ‘een kwelling, een marteling!’
‘Ach, ááách, deed het zo’n zeer, dan?’
‘Nee, nee, dat niet. Maar hij had Sky Radio opstaan, met alleen maar kerstnummers!’
Laat ik vanavond nog een keer lekker vet gaan snacken. Het kan nu nog. Het Preventieakkoord van staatssecretaris Paul Blokhuis is nog niet ingegaan. Dan mag de horecakok nog maar een flintertje vlees op je bord leggen.
Gezond leven en verantwoord eten, ik ben er helemaal voor. Maar dit is toch wel de betutteling van vadertje staat ten top gedreven. Ik voer schertsenderwijze wel eens de dieetpolitie ten tonele. Maar ik zie dat nog werkelijkheid worden, binnen 4 tot 5 jaar.
Eigenlijk wel goed dat die IC uitviel en ik de Sprinter moest nemen. Nu hoef ik in Roosendaal niet al te lang in de kou te wachten op de bus naar Rosada. Dat ligt buiten de bebouwde kom, ver buiten de stadsbusroutes, aan een provinciale weg en dicht bij de snelweg. Op zaterdag kun je er maar eens per uur komen, met bus 112 (Roosendaal – Bergen op Zoom via Wouw, waar ik 2½ jaar geleden fietsen wou). Doordeweeks kun je ook nog lijn 103 nemen, die van Roosendaal naar Bergen op Zoom rijdt via o.a. Ossendrecht.
Bus
112 rijdt inderdaad langs de ingang van Design Outlet Center Rosada,
maar de halte is een kleine halve kilometer verderop. De bereikbaarheid
per bus is al met al niet optimaal, terwijl de particuliere vierwieler
gestald kan worden op uitgestrekte parkeerterreinen en in dito
parkeergarages.
Rosada is het kleine zusje van Designer Outlet Center in Roermond, en behoort tot hetzelfde Britse concern. BataviaStad in Lelystad completeert het trio van grote Outlets dat Nederland rijk is.
De andere twee deed ik in de winter van 2016 (Roermond, Lelystad). In Roermond was de drukte, de chaos en de gekte onbeschrijflijk. Die outlet trekt 6 miljoen klanten per jaar, en het leek alsof er op die 2e januari, de eerste openingsdag van het jaar, al 600.000 mensen op af waren gekomen.
Rosada is een stuk bescheidener, zowel qua omvang als drukte. Een lange rij zie ik alleen bij de openlucht-snacktent bij de ingang. Pas op mensen, Blokhuis is watching you, en ziet alles wat U eet!.
Draait ‘Roermond’ voor 80% op Duitsers en Belgen; hier in Roosendaal zie ik bijna alleen NL-nummerplaten. Ook in Roosendaal vormt de outlet een kneuterig dorpje. In Roermond was dat dan nog in Limburgse stijl, maar hier niet in Brabantse. Eigenlijk heeft het helemaal geen stijl; kraak noch smaak. Het lijkt wel wat op het centrum van Castricum: naarmate het donkerder wordt, wordt het draaglijker.
Het is hier nog steeds Zwarte Vrijdag, hoewel zaterdag. Dat is een eeuwenoude Amerikaanse traditie. Op de vrijdag na Thanksgiving, dat valt op de 4e donderdag van november, heeft vrijwel iedereen vrij en gaat het seizoen van de kerstinkopen van start. Dan zijn er talloze koopjes en onweerstaanbare aanbiedingen: alle winkeldochters van de hele zomer moeten eerst weg om plaats te maken voor de kerstcollecties.
Een handjevol jaren geleden kwam het aarzelend de oceaan overwaaien naar Nederland, en dit jaar is het ineens een complete hype. De Nederlandse koopmansgeest zou de Nederlandse koopmansgeest niet zijn als wij er niet meteen een compleet Zwart Weekend van gemaakt zouden hebben, dat soms zelfs tot maandagavond voortduurt.
Nu is het verdienmodel van een Outlet sowieso al gebaseerd op het aan de man brengen van wat elders onverkoopbaar is. Met de Zwart Weekend-drukte valt het vandaag erg mee. Deze Outlet is zo te zien meer voor een paar kleine boodschappen, en niet om met een volle aanhangwagen achter je auto terug naar huis te rijden.
Ik bezoek een kerstspeciaalzaak, alleen maar om te kijken hoe erg. Daar zie ik vrolijke ijsberen met rode dassen om, kerstballen ter grootte van basketbal-ballen, heel dure en luxueuze kerstmannen, en… en… Weg, weg!, ik moet hier weg, voordat ik een rode kerstwaas voor mijn ogen krijg en op grote schaal vernielingen ga aanrichten. Kerstmis, dat is niet echt mijn ding.
Drie grote uitlaatcentra dus in heel Nederland. Binnen afzienbare tijd komt er ook een in de Randstad, en wel in Halfweg, tot verdriet van de winkeliers in heel Noord-Holland. Ook Zevenaar krijgt zijn Outlet, tot droefenis van alle neringdoenden in Gelderland.
Die op de ‘Bleizo’-locatie tussen Bleiswijk en Zoetermeer gaat niet door, tot opluchting van alles en iedereen die zijn waren probeert te slijten in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Het NS-station op die locatie, Lansingerland-Zoetermeer, komt er wel; sterker: het gaat open op de dag dat dit stukje op het web verschijnt.
Nu via de kortste weg terug naar de bushalte van lijn 112. Die voert – denk ik – door de parkeergarage. Daar ik geen uitrij- of uitloopkaart heb, kruip ik onder het hek door. Niet verstandig, want ik beland nu op een rijbaan zonder stoep, louter bestemd voor automobielen waarvan de bestuurders me verbijsterd aankijken. Ik waad en zomp door de berm totdat ik de provinciale weg bereik waar de abri staat.
Bergen op Zoom
De bus rijdt via Wouw naar Bergen op Zoom, waar we de stad binnenkomen in de flatwijk, met tot waar het oog reikt rijen lichtjes van galerijen. De binnenstad is nog vele, vele haltes weg. Het lijkt wel of we in een kringetje rond rijden door deze nieuwbouwwijk, in plaats van rechtdoor; kwamen we net ook al niet langs dat benzinestation? Dat ís ook zo; het ziekenhuis is bereikbaar dank zij een extra lusje in de route. Handig voor wie daar zijn moet, en ook goed voor de inkomsten die Arriva beurt via de OV-chipkaart.
Eindelijk dan het hart van BOZ. Met de avondfoto’s. En die completeren deze herfstaflevering van Beminde Zaterdag, zonder thema of over 101 thema’s.
Frans Mensonides
9 december 2018
Er geweest: zaterdag 24 november 2018.
© Frans Mensonides, Leiden, 2018