‘Beminde zaterdag’ is een rubriek over treinreizen op die dag met mijn Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn Huygens die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen. Deze reeks is geïntroduceerd in deel 1. Het overzicht van alle tot dusverre verschenen afleveringen vind je in het archief van mijn Thuispagina.
Na
een nu al
legendarische tropische fietszomer kwam de altijd even onberekenbare
nazomer.
Voorlopig is het chapiter: fietsen als het kan, en anders een andere
zaterdagmiddagbesteding
plannen.
September
is dé heidemaand. Maar na zo’n warme zomer mag je er wel op gokken dat
hij (hei, dus) midden augustus al in bloei staat. Ik trek deze zaterdag
dan ook naar een van de grootste heidegebieden van Nederland, de
Strabrechtse Heide, die samen met de Somerense Heide zo’n 15 km2
beslaat. Je komt er door in Heeze, aan de lijn Eindhoven – Weert, op de
OV-fiets te stappen.
Dat gaat weer eens met hindernissen,
vandaag, zowel de reis als de fiets. Leiden – Den Haag ligt er dit
weekend uit. ‘s Zondags ga ik altijd naar mijn broertje in Den Haag.
Morgen moet ik dan dus de vervangende NS-bus nemen. Daarom heb ik daar
op zaterdag ook nog eens geen zin in.
Omreizen dan maar via
Schiphol, daar de IC Direct, met toeslag, nemen naar Breda, daar
overstappen naar Eindhoven en daar weer op de sprinter Weert. Die
mijl-op-7-route stippelt de reisplanner voor me uit, en dat komt dan
weer doordat er, behalve Leiden – Den Haag, nog meer treintrajecten
uitliggen.
Zijn er dan wel fietsen beschikbaar in Heeze? Volgens
de app 6 stuks als ik uit Leiden vertrek, en nog 3 als ik in Eindhoven
aankom voor de overstap op de sprinter Weert. Als ik op station Heeze
ben uitgestapt uit de FLIRT, branden er nog steeds 3 groene lichtjes op
de automatische fietskluizen.
Daar had ik de afgelopen pakweg
10, 12 afleveringen soms ruzie mee. Vandaag weer iets geheel nieuws,
dat ik nog niet eerder heb meegemaakt. Het display op het
bedieningspaneel is onleesbaar; vierkante blokken in plaats van
letters. Lastig, want in dat venstertje verschijnt het nummer van de
kluis die je open moet maken om je fiets te pakken.
Maar geen
nood, ik weet nu zo langzamerhand wel hoe het gaat. Kaart erin, toetsen
op Ja (ja, ik wil een fiets huren) en dan springt er een luik open. Ik
luister goed uit welke richting de klik komt, probeer eerst een deur
die niet wijkt, maar dan de deur ernaast, die wel open is.
Fiets bevrijd! Hoe dat nou straks moet als ik hem terug wil brengen,
dat zie ik tegen die tijd wel.
Overal
wapperen er hier Brabantse vlaggen aan de gevels van huizen. Door de
dreven van Heeze rijd ik naar de buurtschap Rul, met enkele opvallende,
stoere, nogal plompe boerderijen. Niet ver daarvoorbij begint de
Strabrechtse Heide. Die is genoemd naar Strabrecht, vroeger een
buurtschap, maar nu niet meer dan een hoekje in de bebouwde kom van het
forenzendorp Heeze.
Die heide, nu ingeklemd tussen Heeze,
Someren, Mierlo en Geldrop, was aan het eind van de 19e eeuw, nog veel
en veel groter dan nu. Hij strekte zich in noordelijke richting uit tot
het Van
Gogh-dorp Nuenen
(waar de schilder indertijd alom beschouwd werd als de dorpsgek en
zeker niet als een genie). In het zuiden reikte hij tot De Groote Peel
, op de Brabo-Limburgse grens.
Aan het begin van de
Strabrechtse Heide heb je een cafeetje met een zaaltje, en een
insectentuin erachter. Het gaat beroerd met de insecten, en daardoor
straks ook met ons. Ik schreef dat laatst al eens in de Vechtstreek, al zou je tot een
andere conclusie komen in het genoemde Polderpark in Leiden, waar we ze
avond aan avond van ons af moeten slaan.
De insectentuin is
ingericht als klein paradijsje voor wat vliegt, bijt en steekt en waar
we toch niet buiten kunnen. Er bloeien bijzonder lekkere bloemen, er is
een ‘stobbenwal’ en er zijn houtblokken, waar ze kunnen
boren,
nestelen en wat ze dan ook maar doen. Een stobbe is het stuk boom dat
overblijft nadat de boom gekapt is; de stronk plus de wortels.
Ik
vraag me wel af, of de insecten het in zo’n insectenwalhalla niet zo
naar hun zin hebben dat ze weigeren naar de stad te trekken, waar ze zo
hard nodig zijn.
Dit geheel hier heet De Plaetse, dat me eerder Fries in de oren klinkt dan Brabants. Waarom ben ik vandaag in Brabant, en niet in Fryslân? Daar gebeurt het, dit weekend. Ik zou kunnen kijken naar 10 meter hoge marionetten, die door de straten van Leeuwarden paraderen. Deze mechanische wezens kunnen het publiek in dit digitale tijdperk blijkbaar voldoende boeien om een half miljoen mensen naar de Friese hoofdstad te lokken.
Arriva heeft zelfs dieseltreinen uit Limburg over laten komen om de toeschouwers uit Groningen en Friesland erheen te brengen. En NS en ProRail gaan de bezoekers uit de rest van het land morgen een enorme verrassing bezorgen door, net op het moment dat iedereen de terugtocht wil aanvaarden, te zorgen dat bij Meppel de bovenleiding naar beneden komt, weer een perfecte timing!
Nog meer te beleven in het Friese land. Maarten van der Weijden zwemt een non-stop Elfstedentocht; meer dan 60 uur in het water. In alle steden zwemmen bewoners een stukje met hem mee in dat vieze water. Volgende week liggen ze misschien in hun bed te stuiteren van de ziekte van Weil. Volslagen geschift, en je mag er niet eens iets van zeggen, want het is voor een goed doel. Vroeger kon je daarvoor zonder meer je giroblok trekken of de collectebus vullen. Maar tegenwoordig moet je er je eigen gezondheid voor op het spel zetten, of anderen die dat namens jou doen, sponsoren.
Dan vergeet ik nog bijna het skûtsjesilen met die logge schuiten. Ik zag er een stukje van op tv. Puntje van je stoel! De commentator, half Fries, half Nederlands sprekend, ging helemaal uit z’n plaat toen het skûtsje van Starum dat van It Hearrenfean langzaam en statig voorbij voer, of andersom.
Hoe kom ik nu op Friesland? Dat heb
ik vaak, bij fietsen of wandelen in de natuur, dat mijn gedachten
wegdrijven.
Ze
hanteren hier op de Strabrechtse Heide weer dat systeem met genummerde
knooppunten met pijlen daarheen. Handig; je hoeft je smartphone niet
iedere keer tevoorschijn te halen, maar alleen het volgende nummer maar
te onthouden. En bij die kaarten op de knooppunten heb je nog wel eens
aanspraak, terwijl het verder op de heide soms unheimisch stil is in
mijn stadse oren.
Zo staat bij nummer zoveel een middelbaar
echtpaar dat ik volgens mij vanmiddag al eens bij een ander knooppunt
gezien heb. En er vragen twee beginnend bejaarde vriendinnen me
waarheen ik op weg ben.
‘Ik ga maar eens naar Someren, denk ik. Nooit eerder geweest’.
‘Oh, maar daar is helemaal niets aan, hoor meneer; saaie plaats!’
‘Dan
kan ik misschien beter ergens voorbij nummer 40 rechtsomkeert maken.
Maar nu eerst maar naar 95, daar zie ik dan wel verder’.
‘Ja, misschien staat daar wel iemand die u een gouden tip geeft, ergens
waar het nog mooier is’.
Daar hoop je altijd op, op zo´n tip, op je
levenspad.
De
Strabrechtse Heide heeft veel kleine en grote vennen die net zo
fotogeniek zijn als de purperen heide. Het zijn uitwaaivennen,
specificeert een natuursite, vennen ontstaan doordat de wind het zand
verwaaide tot ondiepe kuilen (en ook tot bescheiden hoogten, duintjes,
denk ik, want het zand moet ergens blijven).
Mogelijk is de
Galgenberg zo’n lage hoogte, want een berg zie ik niet echt. Een galg
heeft er tussen haakjes ook nooit gestaan. Evenmin zie ik op mijn
tocht, vermoedelijk alleen te voet bereikbaar, de Hoenderboom
waar vroeger de gemeentegrenzen van Heeze, Mierlo, Lierop,
Someren en Sterksel bij elkaar kwamen.
Wel zie ik, weer bij een genummerd knooppunt, datzelfde echtpaar weer.
‘Heb ik u al niet vaker gezien?’, vragen ze me dan ook.
‘Ja,
inderdaad, dat klopt. Dit is de derde keer, geloof ik. Ik heb er maar
één verklaring voor. We rijden alle drie in een kringetje
rond, en ik dan tegen de klok in en jullie met de klok mee’.
‘Nou, tot straks dan maar weer!’
Maar ik zal ze niet meer tegenkomen.
Ik
kruis diverse beekjes, waaronder, inderdaad: de Peelrijt. En ik probeer
nog een paar leuke woordspelingen te bedenken, waarmee ik
deze
site zo graag lardeer: uitwaaien bij uitwaaivennen (maar het waait
nauwelijks), ik sta recht op de Sta-rechtse Heide (maar ik zit op een
fiets en rechtstaan is bovendien een Belgicisme), en het wil nog best
zomeren in Someren (maar daar ben ik niet geweest, op afraden van dames
die er bekend waren).
Rare gewoonte, dat woordspelen. Maar
Constantijn Huygens, de beschermheer van deze rubriek, wist van
gekkigheid ook niet in welke bochten hij zich moest wringen om weer een
woordgrap te kunnen maken. Dus ik ben in goed gezelschap.
De
buurtschap Euvelwegen mijd ik; wegen met euvelen moet je niet willen
bewandelen of befietsen. Huize Jagtlust heeft geen erg originele naam
voor een landhuis waar vast en zeker een jager woont of woonde. Maar
hoe zo’n huis dan te noemen? Wildlust is van het zelfde laken een pak,
en doet bovendien meer denken aan wildbraad op tafel dan wild dat
lustig ronddartelt, totdat het schot klinkt uit de geweerloop van een
jager.
Het is ergens net zo´n naam als Rundervreugd die ik een
keer heb zien staan op een veehouderij in Ter Aar. Hoeveel vreugd
zouden de runderen hebben om als melkkoeien te functioneren en
uiteindelijk voor de bijl te gaan? Ik bedoel: ik ben zelf gek op vlees,
maar voor de andere kant van het carnivorisme mag ik ook de ogen niet
sluiten.
Soit, ik nader de buurtschap Strabrecht. Die is gebouwd
rond een herdgang of heerdgang, in het Brabants een weide waar herders
hun heerd (kudde) lieten grazen. Strabrecht heeft nog steeds een groot
grasveld met hoeven eromheen (foto: inzet), waarvan sommige dateren uit
de late middeleeuwen.
Een
paar hoeken om en ik sta weer bij station Heeze en die stalling,
waarvan het display nog steeds niet leesbaar is. Ik heb de hele middag
niet meer nagedacht over wat te doen aan dit probleem, maar als ik dat
alsnog doe, kom ik op de volgende tactiek. Ik bedenk wat ik normaliter
doe als het display wel leesbaar is. Ja, ik heb het. Ik steek mijn
kaart in de gleuf, antwoord in den blinde Nee (ja, ik kom een fiets
terugbrengen) , nogmaals Nee (ja, hij is nog heel) en luister
aandachtig naar de klik van de kluisdeur. Ja, die ene daar, die springt
open. Ik rol de fiets erin, deur dicht en klaar; opgelost!
Wonderlijk
genoeg zie ik nu in de stalling naast de fietsautomaat een paar
vastgeketende OV-fietsen staan, op slot. De huurders daarvan zijn ook
gestuit op die onleesbare letters, hebben het noodnummer gebeld dat bij
de kluizen vermeld staat en opdracht gekregen om de fiets met de
ketting ergens aan vast te maken, en op slot te zetten. Maar wat doen
ze dan met de sleutel? Per post opsturen naar het hoofdkwartier van
OV-Fiets? En als hij dan onderweg eens wegraakt?
Daarover ga
ik op de terugweg het hoofd wel eens breken. Tegelijk met de vraag,
waarom er overal Brabantse vlaggen uithangen. Doen ze dat voor een
speciale gelegenheid, vandaag, of om uiting te geven aan hun
provinciale chauvinisme? Feit is dat ik Leiden een enkele keer een
Leidse vlag zie, maar echt nooit een Zuid-Hollandse. Zelfs een
gedeputeerde heeft er geen een in zijn tuin, denk ik. Raadsel…
Frans Mensonides
2 september 2018
Er geweest: zaterdag 18 augustus 2018.
De zaterdag daarop had ik vanuit Tilburg willen gaan fietsen bij de Loonse en Drunense Duinen, ook alweer zo’n uitgebreid natuurgebied in het Brabantse land. Dreiging van slagregens en onweersbuien deed me van gedachten veranderen. Dan maar met de bus naar Drunen, het dorp aan de rand van het zand, al was het alleen maar om hem van mijn emmerlijst af te kunnen voeren, want ik ben er nog nooit geweest.
Gezien het matige weer ga ik laat op pad en reis ik op weg naar Den Bosch rustigjes om via Gouda. Ik ben dan ook helemaal niet boos als de Abellio-sprinter geheel volgens dienstregeling 8 minuten stilstaat in Waddinxveen in verband met de brugopening in Gouda; zie het gelinkte stuk van van de winter.
Onderweg valt er in spoortechnisch opzicht ook over niks anders te klagen. Dus keer ik nog even terug naar afgelopen zondag, toen het noorden van het land afgesneden was van de rest, door een geknapte bovenleiding bij Meppel.
Dit wakkerde de discussie weer aan over een Zuiderzeelijn Groningen – Drachten – Heerenveen - Lelystad. Immers, als er tussen Meppel en Zwolle iets gebeurt, is vrijwel het hele noorden onbereikbaar vanuit de rest van het land.
Opvallend dat je zulke geluiden nooit hoort uit Limburg. Zuid-Limburg zit in hetzelfde schuitje. Als er ergens tussen Roermond en Boxtel een versperring is, kun je nog omreizen via Nijmegen om de Randstad te bereiken. Maar zit de crux ten zuiden Roermond, dan ben je net zo geïsoleerd als een noorderling bij een storing in Meppel.
Maar daar manifesteert zich een verschil tussen Groningen / Friesland en Limburg. In het noorden vinden ze een verbinding met Holland van levensbelang, en in Limburg voelen ze zich een stuk geruster als die verbinding verbroken is.
Zelf vind ik al heel lang dat die Zuiderzeelijn er moet komen. Maar als er maandag om die lijn geroepen wordt, staat er dinsdag helaas weer een aantal onverlaten op om te roepen dat het een Maglev, een magneetzweefbaan moet worden. Die eeuwige Duitse belofte zie ik niet eerder gerealiseerd worden dan in het jaar dat er mensen rondlopen op Mars. In de jaren 00 heeft de Maglev-discussie ervoor gezorgd dat het Zuiderzeeplan in de ijskast belandde. Blijf dus vooral diezelfde fout maken, dan komt die verbinding er nooit!
Niet wat het lijkt
Drunen,
nooit geweest, zoals gezegd, en dat komt dan doordat ik geen kinderen
en geen auto heb. Eens waren er twee vermaarde attracties,
waardoor het dorp het naburige Kaatsheuvel naar de kroon stak als
bestemming voor een dagtocht. Je had er ‘ooit’ het pretpark Land van
Ooit en je had het Lips Autotron, waar een OV-voorvechter weinig te
zoeken heeft. De eerste attractie ging failliet; het werd het Land van
Nooit, denk ik. De auto-attractie verhuisde naar Rosmalen, waarna
Drunen weer een doodgewoon Brabants dorp werd.
In ’s-Hertogenbosch aangekomen, zie ik op het stationsplein zogezegd een schuit vol zure appelen naderen; jemig, wat een lucht, zeg! Ik stap maar snel in bus 301, een snelbus naar Tilburg via Drunen, Waalwijk, De Efteling en Loon op Zand. We hebben 18 man aan boord, en dat blijkt in de loop van de middag ook zo ongeveer het gemiddelde te zijn.
Als we langs Vlijmen rijden, schijnt de zon alweer. Deze weg loopt parallel, een paar kilometer zuidelijker, aan de ’Halvezolenlijn’. Dat spoorlijntje verbond Den Bosch met Lage Zwaluwe, maar is nu grotendeels fietspad. In 1950 werd hij opgeheven voor reizigersverkeer, kort voordat alle plaatsen erlangs tot bloei kwamen. In de huidige tijd hadden we het lijntje best kunnen gebruiken voor ontsluiting van grotere, nu rail-loze plaatsen als Waalwijk en Drunen.
De bus stopt in Drunen bij de halte Stationsstraat. Daar zou ik uit kunnen stappen om het oude station te fotograferen, als ik onderweg niet opgegoogled had dat dat in 1967 gesloopt was. Ik blijf nu maar zitten tot de bus het dorpshart van Drunen bereikt. Maar dat gebeurt niet. Na nog een paar haltes in uitgebreide buitenwijken, zet de bus meteen koers naar Waalwijk.
Nou, dat heb je dan ook weer lekker gepland, Frans! Dit busreisje, noodgedwongen door slecht weer, is niet goed voorbereid. Als ik vanuit Brabants hoofdstad Drunen-centrum had willen bereiken, had ik lijn 136 via Vlijmen moeten nemen.
Goed, ik stap in Waalwijk uit bij het stadion van R.K.C. dat ook dit jaar weer het rechterrijtje van de Eerste Divisie gaat stofferen, zonder doorkijkje op zelfs maar een periodetitel. *) Eerste Divisie? Pardon: de Keuken Kampioen Divisie. Het most niet magge, zo’n naam! Alhoewel: misschien zijn de voetballers van een club als R.K.C. wel bedrevener met kookpannen en koksmessen dan met de bal; wie zal het zeggen.
*)
Wat gebeurt er dus? R.K.C. behaalt een periodekampioenschap en
promoveert op 28 mei 2019 ook nog via de nacompetitie naar de
Eredivisie.
Waaruit wel weer blijkt wat ik altijd zeg: niets is zo moeilijk te voorspellen als de toekomst.
Ik druip af naar de overkant van de weg. De bus terug had al twee minuten geleden gepasseerd moeten zijn, maar hij heeft bijna een kwartier vertraging. Ik reis terug naar Drunen, stap bij de eerste halte uit en loop in de richting van het centrum.
Waar ik beland ben, lijkt op het eerste gezicht een doorsnee-Nederlandse buitenwijk, met huizen uit verschillende decennia, met parkeerplekken en met speelplaatsen waar geen kind speelt. Wel apart is die appelboomgaard (als dat echt appels zijn die ik zie vanuit de verte) die in de wijk is geïncorporeerd.
Nog aparter is een gigantische 18e-eeuwse of daaromtrent, boerderij die in een restauratieoperatie verkeert. Bij nader inzien is het een complex van een stuk of 4 boerderijen die als een reusachtige Siamese vierling aan elkaar vast zitten. Wat is dít?? Ook in Drunen zie je dingen die je elders nooit gezien hebt. Of zou het helemaal geen boerderijencomplex zijn maar een oud armeliedenhuis? Dat waren vaak ook van die monsterlijke, lange gebouwen, in plaatsen en tijdvakken waarin er veel armen waren.
Pas veel later deze dag, in de trein terug, achterhaal ik google-end, dat dit nou juist dat Lips Autotron was. Hoe is het mogelijk, een automuseum in zo’n wangedrocht! Het werd in 1968 ontworpen door Anton Pieck, welbekend van De Efteling. In het jaar dat er voor het eerst mensen om de maan cirkelden, en in het decennium dat de auto hét symbool was van welvaart en vooruitgang, ontwierp hij dit rurale gevaarte. Autotron, daar heb ik altijd iets moderns bij gezien voor mijn geestesoog, zoals het Evoluon.
De welstandscommissie was erop tegen, maar had blijkbaar geen vetorecht. Later hebben ze er een buitenwijk omheen gebouwd om het aan het oog te onttrekken. Vóór de renovatie was het het cultureel centrum De Voorste Venne; daarna wordt het dat opnieuw.
Ook
het gemeentehuis van Drunen (voormalig, moet ik zeggen: fusie,
natuurlijk weer!) is quasi-oud, het viel te verwachten. Het lijkt
middeleeuws, maar is voltooid in 1940. De kerk was hypermodern in de
tijd dat hij gebouwd werd, maar fraai is anders. Die foto dan wel weer,
zeg in bescheidenheid.
Met alle excuses aan degenen die hun woonstee en levensgeluk hebben gevonden in Drunen, maar dit dorp komt niet op mijn longlist van oorden waar ik mijn levenswinter hoop door te brengen.
Alleen de koffie bij de HEMA op het dorpsplein kan dit bezoekje nog redden. Maar nee, het is er zo-een zonder. Vreemd, ik had Drunen toch getaxeerd als groot dorp, maar volgens mijn HEMA-index is het dan hooguit middelgroot.
Een soort plaatsnaambord geeft aan dat we hier Nergens zijn. Een pijl naar ‘Overige’, waar andere bestemmingen dan overige ontbreken, completeert een absurdistisch tafereel.
Wat nog meer te vertellen over Drunen? Vroeger verdiende men er zijn brood met de productie van schoenen, tegenwoordig met scheepsmotoren en dat zware werk, bij Wärtsilä, v/h Lips.
Er nadert opnieuw een zware regen- en onweersbui. Ik begeef me naar de bushalte van lijn 136, om de hoek. De stokoude abri, van plaatijzer, beklad en beschilderd in een vies poepkleurtje, is de kers op de taart van Drunen.
Ik drink koffie en eet een broodje bij de HEMA in Waalwijk. Daarna pik ik bij het busstation lijn 301 weer op. Waalwijk ligt halverwege Den Bosch en Tilburg. Maar de eerste stad is populairder, gezien het aantal bussen dat in de ochtendspits daarheen vertrekt.
Via Sprang-Capelle rijden we naar Kaatsheuvel en natuurlijk de Efteling. Het is aan het eind van de middag. Ik zet me schrap voor een invasie van tientallen gezinnen met kinderen, maar die blijft uit. Er stappen alleen een stuk of 15 jongvolwassenen in.
Het pretpark mikt blijkbaar op een ander publiek dan in 1964, toen ik mijn eerste en enige bezoek eraan aflegde. Ik was 7 jaar oud, en lichtelijk blasé. Heel aardig hoor, ‘Papier hier’, de Langnek, het Huisje van de Heks, de Carrousel. Heel erg aardig, maar vooral voor kleine kinderen zoals mijn broertje van 3. Ik was toch echt wat te oud om nog in sprookjes te geloven. En aan Anton Pieck had ik toen geloof ik al de schurft.
Wat meer indruk op me maakte, was de busrit Tilburg – Kaatsheuvel. Er kwam een gelede bus voorrijden bij station Tilburg. Ik had er nog nooit een gezien; had het niet voor mogelijk gehouden dat er zulke lange bussen bestonden. En ik was trouwens voor het eerst van mijn leven beneden de grote rivieren; een dag vol eerste keren. Mensen waren nog niet zo erg mobiel in ’64.
Zelfs die enorm lange gelede bus zat vol. Ik had mijn broertje op mijn schoot en zat zelf op die van mijn moeder. Langs Loon op Zand, oorden met vreemde namen; ik waande me aan de andere kant van de wereld.
Anno ’18 wordt De Efteling bezocht door ruim 5 miljoen pretlustigen per jaar, en is daarmee een van de grootste pretparken van Europa. Dat is pakweg 10 keer zoveel als in 1964. Maar niet 10 keer zoveel buspassagiers. Volgens een studie uit 2008 komt maar 4,5% van de bezoekers met het OV. En de Efteling is tegenwoordig 365 dagen per jaar open, en dat elke dag tot ver na zonsondergang. De drukte verspreidt zich meer dan vroeger. Op drukke dagen en tijden rijden er bovendien rechtstreekse snelbussen naar De Efteling uit Tilburg, Den Bosch en tegenwoordig ook Breda.
Onderweg naar Tilburg schiet me een oud kinderraadsel te binnen. Wat zijn de opwindendste pretparken in Nederland? De Befteling in Kutsheuvel en Pornopark Schaamharen, ha, ha ha!
Volgende week terug naar deze streek. We hopen op beter fietsweer en op een hoger niveau van het reisverslag.
Dat verschijnt pas rond 16 september. As. zondag, 9 september, is er geen aflevering; excuses voor het ongemak!
Frans Mensonides
2 september 2018
Laatste wijziging: 31 mei 2019
Er geweest: zaterdag 25 augustus 2018
Inderdaad prima fietsweer, deze eerste dag van september:
zonnig, niet te heet, niet te koud, en windkracht één, hooguit anderhalf. Ik gun
Drunen een herkansing, en fiets naar Nationaal Park de Loonse en Drunense
Duinen. En ik maar denken, dat je alleen duinen had langs de kust!
Loonse verwijst naar Loon op Zand. Daar moet je eerst heen
als je een rondje Loonse en Drunense Duinen wilt doen. Die tour, van knooppunt
naar knooppunt, die ik vond op het web, is 23 km lang, en je moet al 10 km
trappen voordat je vanuit Tilburg bij het beginpunt bent. Dat is me een beetje
te veel op zo’n robuuste OV-fiets zonder versnellingen. Ik kort de route wat in,
ga ergens afsnijden en sla het
oostelijke deel van de Duinen over.
Bovendien wil ik om 22:00 uur terug zijn in Leiden voor de
afscheidsborrel van Tussenland; morgen alweer de laatste voorstelling, de
‘dernière’. Die moet nog gespeeld worden, maar de weemoed dat het bijna voorbij
is, begint me vanmiddag al te bekruipen. Straks hebben we alleen de foto’s nog…
Als ik in Tilburg naar de fietsenstalling loop, hoor ik
oorverdovend getrommel. Op een braakliggend pleintje bij het spoorviaduct
repeteert zo’n moderne trommelslagersband die het vooral van het volume moet
hebben; zo veel mogelijk decibels, tegen de pijngrens aan. De gevoelige blaosmuziek
uit dat lied van Gé Reinders begint vast en zeker enigszins ‘uit’ te raken.
Ik ben alleen al een klein halfuur bezig om Tilburg uit te
komen. Eerst doorkruis ik de buurt waar je het Textielmuseum hebt en Museum De
Pont, waar ik al eens was voor deze rubriek. Het Goirke, heet het hier. Ik
besluit met oogkleppen op door te fietsen en mijn fotocamera niet tevoorschijn
te halen; ik moet nog een hoop kilometers. Na het Goirke Kanaal gekruist te
hebben, kom ik in de 60’s-buitenwijk Stokhasselt, waar de verleiding om de camera
uit het foedraal te halen, me nergens overvalt.
In de tijd dat zulke wijken gebouwd werden, las je nog wel
eens over een ‘flatneurose’, een psychische aandoening die de DSM-5 niet
gehaald heeft. Wat het precies was? Onvrede over het verticale wonen, in de
lucht, met uitzicht op een galerij in plaats van een straat; het wonen naast,
onder en boven anonieme anderen die ook zo woonden. Maar we zijn er in de loop
van de decennia blijkbaar aan gewend geraakt, want je hoort het woord nooit
meer. Of het verschijnsel ooit echt bestaan heeft?
Ineens houdt de stad op en begint… dat bordje heb ik vast
verkeerd gelezen. Terug! Ja, inderdaad, deze landweg langs bosschages, akkers
en weiden heet de Kalverstraat (foto: linksboven). Hij is iets minder druk dan
zijn Amsterdamse naamgenoot en biedt uitzicht op een tv-toren in de verte,
uitgeur op verse mest en uithoor op het geknetter van een helikopter. Die
blijft zo’n half uur boven mijn hoofd heen en weer vliegen. Smaakpolitie?
Wat kilometers verder zie ik een buurtbushalte waar alleen
maandag t/m vrijdag overdag zo nu en dan een bus stopt. Dank zij de OV-fiets
zijn dunbevolkte stukken Nederland als dit ook in het weekend bereikbaar voor
de autoloze reiziger.
Na nog een paarduizend meter bereik ik de Loonse en Drunense
Duinen en ga daar mijn ronde doen. De Strabrechtse Heide zou verloren raken in
dit gebied; die is 15 km2 groot en de Loonse en Drunense Duinen maar liefst 35
km2; een aardige lap, voor Nederlandse begrippen.
Het leeuwendeel van die oppervlakte wordt ingenomen door
zandverstuivingen. Het heet daarom ook wel : de Brabantse Sahara. De echte
Sahara is weliswaar 300.000 keer zo groot, maar zand is uiteindelijk zand, en
in zandkorrels gerekend raakt een woestijn al gauw in de astronomische
getallen.
Bijzonder aan zandverstuivingen vind ik altijd dat ze in
vroeger eeuwen werden beschouwd als een plaag, en nu als zorgvuldig te
conserveren erfgoed en landschapsschoon. Zand was de pest voor de boer; het
verstikte alles en iedereen. De buurtschap Efteling, op de plek waar nu het
pretpark van die naam ligt, is rond 1400 zelfs compleet onder het zand
verdwenen. In de 19e eeuw deden ze er alles aan om het zand terug te
dringen, bijvoorbeeld: aanplant van loof- en dennenbossen.
Als je hier fietst, zou je niet zeggen dat je je in Brabants
Sahara bevindt. Op zand is het moeilijk rijden, en de officiële fietspaden
lopen dan ook langs weiden en door bossen. Om zand voor mijn lens te krijgen,
moet ik mijn camera op tele zetten en zo nu en dan mijn fiets parkeren en over
een duin heen klimmen. Gek, maar dat onaantrekkelijke dorp Drunen leverde
vorige week betere foto’s op dan dit fraaie natuurgebied.
We zitten in de wittebroodsweken van de herfst; de 3 weken
dat meteorologen het herfstseizoen al voor geopend hebben verklaard, maar de
astronomen nog wachten op de dag dat de zon de evenaar kruist. De kracht van de
zon is afgenomen en de eerste bomen zijn hun bladerdek al aan het loslaten. De
blaadjes vallen vroeg in dit droge jaar, waardoor ook de eerste treinvertraging
door gevallen bladeren zich al vroeg heeft voorgedaan; klachten heb ik er al
weer over gehoord. Net als kerstetalages, begint het elk jaar vroeger.
Wat is er allemaal te zien in het Nationaal Park Loonse en
Drunense Duinen, zonder me al te zeer in details te verliezen? In ieder geval overvloedige
informatie op informatiepanelen. Reeen, nee, reëen, nee, zorry, reeën komen
niet voor in roedels, maar in sprongen; wist ik niet.
Ook veel ‘sprongen’ van fietsers die samenkomen
bij de vele drenkplaatsen in dit gebied; pleisterplaatsen, restaurants waar wielrijders, wandelaars en
autotoeristen graag neerstrijken. Daarnaast heb je ook nog theetuinen bij
particulieren. Alle terrassen zitten vol op deze mooie nazomerdag.
Wat zie ik nog meer? Een zorgboerderij. Een rolschaatser die
in de kreukels ligt langs de kant van het pad. Maar er staan al mensen omheen
en er worden al hulpdiensten gebeld, en zelf ben ik al uren buiten bereik met
mijn smartphone. Wat kan ik voor hulp bieden? Ik sta maar in de weg, en besluit
door te rijden. Langs een vreemde ‘folly’ bij een landhuis; het moet geloof ik
een stationnetje voorstellen, en er woont vast een treinfanaat die wel erg ver
bij het spoor vandaan zit. En langs een grenspaal: in de Napoleontische tijd liep
hier de Brabants-Hollandse grens. Sedertdien moeten de Brabo’s een flink stuk
opgerukt zijn naar het noorden. En ik zie een ANWB-paddenstoel die zegt dat ik
maar 2½ kilometer verwijderd ben van het dorp Drunen, waar ik vorige week was. En
ik zie weinig heuvels voor in een duingebied; heerlijk vlak terrein om te
fietsen.
Een man graast met zijn metaaldetector de zandgrond af naar
kostbaarheden. Wat een ontaarde schatzoeker is dit! Hij zou eens om zich heen
moeten kijken in plaats van naar de grond, want de ware schat hier is de natuur
en het uitspansel daarboven; hoog, Sammy, kijk omhoog, Sammy!
In de verte hoor ik opgewonden kindergekrijs door de bossen
kaatsen, dat met de hectometer luider wordt. Zwembad, zeker. Nee, het blijkt een
grote speeltuin en die hoort bij Brasserie Het Genieten. Er is ook een
kinderboerderij en een midgetgolfbaan.
Ik strijk neer voor een kopje koffie en iets zoets en ongezonds
erbij; de helikopter van de dieetpolitie cirkelt nu niet meer boven mijn hoofd.
De erg jonge ober vraagt of ik eerder vanmiddag al een cappuccino besteld heb,
want dat staat namelijk in zijn computersysteem, tafeltje 310, een cappuccino.
Ik zeg naar waarheid dat ik er net zit en nog niets besteld heb.
Wat vervelend nou, hoe moet hij dit nou oplossen? Na enige
tijd nadenken plaatst hij bordje 309 op mijn tafeltje en 310 op het tafeltje dat
eerst 309 was. ‘Zo, nou kan ik u invoeren onder 309; daar staat namelijk niks
van open in de computer’. Ik vind het best, zolang ik mijn koffie maar krijg. Maar
nu mengt de gezetene bij bordje 307 zich ineens in het gesprek: zíj heeft
cappuccino besteld, al een tijdje geleden, en het is nog niet gekomen. De
jongen – zou hij Manuel heten, en uit Barcelona komen? – pleegt opnieuw de
nodige administratieve handelingen met zijn computer, en jongleert wederom met de
bordjes; mijn tafel wordt nu weer 310, bordje 309 komt op tafel 307, die op
zijn beurt... Onnavolgbaar.
Ik vrees dat ik die koffie cum annexis nooit krijg, maar wel
10 kopjes cappuccino plus de rekening voor een copieuze lunch voor 36 personen.
Maar niets van dit alles, mijn bestelling wordt toch nog gebracht, door iemand
anders dan Manuel, en de rekening klopt zowaar.
Vorige keer schreef ik dat Drunen toeristische trekpleister
af was na vertrek van het Autotron en faillissement van het Land van Ooit. Maar
deze speeltuin mag er wezen! Het hoeft niet altijd een pretpark te zijn; er is
ook nog belangstelling voor ouderwets
vertier, dat de 30’s-sfeer in herinnering roept van ‘Af en toe gaan pa en moe
met ons naar de speeltuin toe’.
Twee blonde broertjes rennen heen en weer van de wip en
schommel naar tafeltje 312, waar moeder flesjes cola-puur en een omvangrijk
bittergarnituur heeft laten aanrukken. Maar bij tafeltje 317 krijgt een
dochterlief van een jaar of 3 een zware driftaanval en werpt zich krijsend,
spartelend en paars aanlopend ter aarde. Haar vader doet het enige verstandige
in zo’n geval: straal negeren.
Ik fiets verder door De Loonse en Drunense Duinen. Na nog
wat kilometers rijd ik de lanen van Loon op Zand binnen, en daarmee de bewoonde
wereld en het telefoonbereik. Hier stopt ook weer een reguliere bus, lijn 306
Den Bosch – Tilburg, die ook in het weekend en de avonduren rijdt. Toen wij van De digitale reiziger in 2000 Loon
op Zand met zijn 6.000 inwoners deden, had het een eigen ‘stads’dienst, maar
die is begrijpelijkerwijze al lang ter ziele. In dat stukje wandelden we ook al
in de Loonse en Drunense Duinen en heb ik die anekdote over die gelede bus naar
de Efteling ook al opgedist. Ik wist het niet meer. Daarvoor schrijf je dingen
ook op.
Ook Loon op Zand is een keer bedolven geraakt en had dus
beter Loon onder het Zand kunnen heten. Later
is het een eindje verder opnieuw opgebouwd. Net als in Drunen verdiende men tot voor kort
zijn loon(!) met leerlooien en schoenen fabriceren.
De laatste 10 km van vandaag: via Stokhasselt en Het Goirke
terug naar station Tilburg. Als ik nu nog een knappe slotzin weet te bedenken,
kan mijn naam onder dit stukje.
Nu dat niet het geval blijkt, nu ik niet zo’n pakkend slot
weer te verzinnen, kan ik net zo goed nog iets schrijven en fotograferen over
de Spoorzone Tilburg, alias Spoorzone013, de 75 hectare achter het station. Het
nieuwe station van Tilburg zorgde er enkele jaren geleden voor dat de twee
helften van de stad weer aaneengesmeed werden; je kon nu weer door de
stationshal van het centrum naar het noorden lopen. En je komt dan door die Spoorzone013, een gebied, volgens de website die eraan gewijd is, met ‘trots,
toekomst, mix, wow en lef’.
Tot 2011 was hier de Hoofdwerkplaats Tilburg van NS gevestigd.
Met een typisch Tilburgse daadkracht (althans
zoiets zegt de website) is hier gewerkt
door vele generaties van spoorarbeiders. 1300 man vonden er emplooi. Elke
morgen klokten zij in bij de Locomotiefhal, de Koepelhal, de Wagenmakerij, de Smederij, de Houtloods of het
Ketelhuis, en stortten zij zich op hun werkzaamheden, noodzakelijk om de
spoorwegen draaiend te houden.
Sinds kort kun je in dit gebied wonen, eten &drinken (in
een antieke spoorwagon) en recreëren. Het rijtje ‘trots, toekomst, mix, wow en
lef’ hadden ze wat mij betreft nog wel mogen aanvullen met ‘smoel’. Dat heeft
het wel, al die stoere werkgebouwen met stoere werknamen en een heel herkenbare
bouwstijl. De plaatselijke graffiti-artiest schijnt iets te ontlenen aan 4-11,
de verjaardag van mijn persoon en van deze site.
Dit eerste weekend van september zijn er werkzaamheden tussen
Tilburg en Breda. Heen kwam ik hier via Den Bosch, maar terug heb ik nog wat
tijd over en pak de bus, die er bijna 40 minuten over doet. Hier gefotografeerd
bij station Breda. En hiermee is dit hoofdstuk echt afgelopen.
Frans Mensonides
14 september 2018
Er geweest: zaterdag 1 september 2018
De volgende beminde zaterdag wandelde ik, ook tot mijn eigen
verrassing, rond in de Noord-Engelse stad Carlisle. Die ligt op de kop af 1000 spoorkilometers
van de vestigingsplaats van De digitale reiziger. 1000 km is mondiaal
misschien geen grote afstand. Maar ik reken Nederland en omstreken tot mijn
werkterrein en dan is het een heel eind weg, verder dan ik ooit voor dit
magazine van huis geweest ben.
Ik deed het niet op één zaterdag. Nee, het was een reis
binnen een reis. Zes dagen bracht ik door in Liverpool, voor de Magical Mystery
Tour, zo niet: bedevaart, die elke Beatle-fan eens in zijn leven moet maken. Die
zaterdag had ik Blackpool als plan-A, omdat daar een kusttram rijdt (een veel kortere
dan dé Kusttram, in België). Blackpool ging niet door, wegens twee zeer Britse
omstandigheden: zware regenval en een spoorwegstaking. Ik vond een alternatief
in Carlisle, waar droog weer werd voorspeld en dat bereikbaar was met een andere
spoorwegmaatschappij, die niet staakte.
De komende weken verslag daarvan op mijn Thuispagina. Maar
Beminde zaterdag gaat ook (on)gewoon door.
De week na mijn terugkeer uit Engeland heb ik gelukkig nog
vrij van kantoor, om uit te rusten van mijn vakantie. De zaterdag daarop pak ik
mijn Noord-Brabantreeksje weer op. Fietsweer is het niet, deze 22ste september;
het is guur en er staat een windkracht of 6 à 7.
Grave is mijn bestemming; Grave aan de Maas, een kilometer
of 12 ten zuidwesten van Nijmegen. Ik was al eens in Grave in een verhaal uit
1997, jaargang 1, waarin ik per bus door Brabant zwierf, een dag waarop
van alles verkeerd ging. Ik herinner me Grave niet goed meer; het was een
bliksembezoekje, en 21 jaar is trouwens een niet te verwaarlozen tijdsbestek; om
en nabij een kwart mensenleven.
Je komt in Grave met Breng-bus 99, Nijmegen – Uden. Ik pak
die bus op bij Nijmegen Dukenburg en neem daarvoor op Nijmegen de FLIRT die helemaal
naar Dordrecht rijdt, via o.a. Nijmegen Goffert.
De bus rijdt door Alverna,
een weinig opvallend dorp langs een provinciale weg met stenen muurtjes aan
weerszijden. Het volgende dorp heet Nederasselt, waar we Grave al zien liggen aan
de overkant van de Maas.
De brug over die rivier is de John S. Thompsonbrug, naar de Amerikaanse
luitenant, van huis uit profhonkballer, die de brug op 17 september 1944 wist
te veroveren op de Duitsers. Hij plaatste een verrassingsaanval, meteen nadat
hij met een handjevol soldaten per parachute was geland in een weiland daar in
de buurt. Grave was tijdens de operatie-Market Garden tussen haakjes een
beruchte bestemming onder Engelstalige militairen: een missie met bestemming: graf…
Het was de laatste keer tot dusverre dat Grave bevrijd werd,
maar zeker niet de eerste. Ze zouden hier elke maand wel een keer Graves Ontzet
kunnen vieren.
Het stadje ontstond in de 12e eeuw rondom een burcht, was daardoor
vanaf de start garnizoensstad en zou dat vele eeuwen blijven. In de late
middeleeuwen was het een twistappel tussen Gelre en Brabant; tijdens de Opstand
der Nederlanden - die in die huidige goeie serie daarover op NPO gewoon weer de
Tachtigjarige Oorlog mag heten - inzet
van strijd tussen Oranje en Spanje. Ook in de Franse tijd hoorde Grave nog een
poosje vijandige soldatenlaarzen op haar plaveisel stampen.
We komen aan op het busstation bij het moderne gemeentehuis,
waar men herder is over 12.000 schaapjes. 12.000? Dat is toch veels te weinig
in de tegenwoordige tijd. Dat schreeuwt gewoonweg om een fusie; daar wordt
alles en iedereen altijd beter van.
Behalve daar, stopt bus 90 nog maar één keer in Grave, langs
een weg tussen twee buitenwijken in. Andere wijken zijn in het weekend
verstoken van busvervoer en men zal moeten wandelen naar het busstation. Waarbij
het voordeel is dat Grave een niet erg uitgestrekte stad is.
In het weekend moet Grave het doen met 3 busverbindingen per
uur met Nijmegen, waarvan 2 met lijn 90 en de ander met Novio-stadsbus lijn 9,
die grote omwegen bewandelt. Doordeweeks rijdt hier ook nog bus 90 naar de
hoofdstad der Brabo’s, 92 naar Gennep en 238 naar station Boxmeer.
Grave is zo’n stadje waar je je ogen en fotocamera volop de
kost kunt geven: een enorm aantal monumenten. Aan vele is het militaire
verleden van de stad nog af te zien. Om het centrum heen heb je nog restanten
van de stadswallen, aangelegd door dé vestingbouwer: Menno van Coehoorn. Ooit
werd je in de stad verwelkomd door de grote, wat grimmige Hampoort, thans
museum, en tegenwoordig nog door een oud kanon.
Het Arsenaal staat aan de voet van het maar liefst 11 meter
boven het maaiveld uitstekende vestingwerk De Kat. Dat was 100 jaar geleden een
hortus conclusus behorende bij een
psychiatrische inrichting die in het Arsenaal gevestigd was. Daar konden 104
‘rustige vrouwen’ gehuisvest worden; rustig, maar toch zenuwpatiënte... In de huidige
eeuw is De Kat grondig opgeknapt en in gebruik genomen als openbaar park.
Verder op de mozaïekfoto onder andere nog de prinsgezinde
soos Tot Nut en Vermaak, een oude kazerne (rechtsonder op de foto) die in de 19e eeuw door missiepaters bewoond
werd en een meer dan 700 jaar oud gasthuis.
Bij het v/m stadhuis aan het marktplein hangt de vlag
halfstok. Dat is in verband met de ramp met de ‘Stint’, de elektrische bakfiets
voor kinderen, die eergisteren bij station Oss West op hol sloeg, de gesloten
spoorbomen ramde en gegrepen werd door een trein.
Oss is hier niet ver vandaan. Maar dat ongeluk, met 4 doden
en 2 zwaargewonden, had een enorme impact tot ver buiten de streek: in heel
Nederland. Het is niet minder dan een nationale ramp. Het komt veel en veel harder
binnen dan een hoop andere rampspoed waarover je dagelijks leest in de media.
Misschien komt dat door het unieke karakter van het ongeval;
misschien komt het doordat we allemaal wel eens zo´n voertuig hebben zien
rijden vol klein grut, en we dan allemaal vertederd hetzelfde dachten: ach, was
ik nog maar klein genoeg om er in te passen!
Ja, als ik een Stint zag, dacht ik altijd meteen: als daar
maar geen ongeluk mee gebeurt! Maar ik heb nou eenmaal een geest die vrijwel
continu rampscenario´s bedenkt. Feit is, dat er nog nooit eerder een ernstig
ongeval met die dingen was voorgevallen.
Wat we vandaag nog niet weten is dat de Stint over een paar
weken verboden zal worden. Maar vele kinderopvanginstanties hebben het
vervoermiddel gisteren al afgezworen. En wie er nog mee reed, kreeg dingen naar
zijn hoofd geslingerd als: ‘vuile kindermoordenaar!’ Elke gevoel voor proportie
is uit het oog verloren door ons rouwende volk. Als er weer eens een paar
auto’s op elkaar vliegen, stappen de volgende morgen miljoenen Nederlanders
weer in de hunne, zonder dat iemand daar kwaad in ziet. Bizar.
En nu? Kinderen, daar zitten ook voetjes onder; het is al
vaker geconstateerd. Ik ben 14 jaar lang op eigen kracht naar school gelopen of
gefietst. Maar er kunnen 10 kinderen in zo’n Stint, vervoerd door één
volwassene. Hoe veilig is het om je met een sleep van 10 kinderen te voet een
weg te banen door druk verkeer?
Met twee is nog wel doenlijk: gewoon stevig vasthouden. Met
4 wordt al lastiger, zeker als je door een zeldzame speling der natuur slechts
uitgerust bent met één paar handen; waarom hebben we niet net zoveel armen als
Shiva? Nu moet je zwaan-kleef-aan spelen en de kinderen 3 en 4 de nummers 1 en
2 bij de hand laten houden. Maar dan heb je een probleem als die 2 buitenste
kinderen loslaten. Die kun je dan wel bij de kladden grijpen, maar daartoe moet
je dan zelf eerst de binnenste kinderen loslaten.
Het is wel een kwestie van je pappenheimers kennen. Je neemt
de meest ongedurige ADHD-types zelf strak aan de hand, en dirigeert de rustige,
meer volgzame kinderen naar de buitenkant. Dan kun je je redelijk veilig door
het verkeer begeven.
Als ik dat zo gedetailleerd opschrijf, lijkt het wel alsof
ik er ervaring mee heb. Dat is ook zo. In mijn Sturm und Drangperiode, lang
geleden op mijn kronkelige levenspad, heb ik een tijdje als vrijwilliger
gewerkt in club- en buurthuizen. Dat leek me toen boeiender dan te zitten in
klas, collegezaal of op kantoor. Maar ik zweette altijd water en bloed tijdens
die stadswandelingetjes met die kwartetten koters.
In Liverpool zag ik vorige week een complete crèche met een
stuk of 8 kinderen lopen aan één leiband, die ook weer vast zat aan de juf. Handig!
Maar dat systeem zie ik in NL niet geïntroduceerd worden; ik weet niet waarom,
maar ik zie het niet gebeuren.
Het begint te stortregenen. Het zat er al in, maar gebeurt
toch altijd als het niet uitkomt. Dan maar uitgebreid gaan late-lunchen; tijd
voor het dinunch! In het straatje dat uitkomt op de Maas heb ik de keuze uit
een gezellig druk bruin eetcafé, waar alle autochtonen me vermoedelijk met de
nek gaan zitten aankijken, en een modern glazen ding waarin de pleiterik zich
metterwoon gevestigd heeft en waar de enige klant aan de bar meteen na mijn
komst de wijk zal nemen.
Ik kies de laatste en er gebeurt ook precies wat ik
voorspeld heb. Ik heb helemaal niets tegen Brabanders, maar mijn genegenheid is
niet wederzijds; ik heb het vaker gemerkt. En er staat volgens mij HOLLANDER!
In chocoladeletters op mijn voorhoofd geschreven. Het kan toeval zijn, een paar
van zulke ervaringen met Brabants gastvrijheid, maar ik geloof maar tot op
zekere hoogte in toeval. Tijd om de Brabo-reeks te beëindigen en mijn koers in
oktober te verleggen naar andere provincies.
Ik voel me opgelaten in m’n eentje, maar de lunch is prima
en de bediening vriendelijk. Verder treedt er later nog een echtpaar binnen van
mijn leeftijd en van mijn herkomst boven de rivieren, om mij uit mijn isolement
te bevrijden.
Ik berg mijn camera weg in mijn tas, haal mijn paraplu eruit
tevoorschijn en begeef me naar het busstation. Verder vanaf Dukenburg met de Sprinter
Arnhem - Dordt. Dat is bijna net zo´n raar gedrocht als Den Haag – Amsterdam
Centraal – Zwolle. Hij overbrugt 35 kilometer in 126 minuten en stopt daarbij
op 21 tussenstations. Toch ben je op het traject Arnhem – Dordrecht niet veel
sneller als je de IC neemt via Utrecht en Rotterdam, waarbij je bovendien 2
keer moet overstappen.
Daar het blijft regenen, blijf ik in de trein zitten, all
the way tot Dordt. Om de tijd te doden spel ik de nieuwsberichten en mijn
timeline op Twitter helemaal uit. Vandaag is er weer een ramp waarbij kinderen
betrokken zijn, een familiedrama in Papendrecht. Maar die krijgt veel minder
aandacht dan de Stint van Oss. Voer voor sociologen…
Frans Mensonides
11 oktober 2018
Er geweest: zaterdag 22 september 2018
Sprinter Nijmegen - Dordrecht op Nijmegen Dukenburg
Kanonnen bewaken de Maas
© Frans Mensonides, Leiden, 2018