‘Beminde zaterdag’, een ook door de lezer beminde rubriek, is terug!, na een afwezigheid van een half jaar. De afgelopen winter was het op deze site museumwinter en deden we wat nieuwe busverbindingen: de R-netlijnen in Zuid-Holland en dubbeldekkers elders.
‘Beminde
zaterdag’ was, is en blijft een rubriek over treinreizen op
die dag met mijn
Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangeen, Deze reeks is
geïntroduceerd in deel 1. Het overzicht
van alle tot dusverre verschenen afleveringen vind je op de
archiefpagina.
Zaterdag
28 april voerde de trein me
naar Wijhe, waar het geen fietsweer was, en waar gelukkig ook geen
OV-fiets
beschikbaar was, zodat ik niet in de verleiding kwam om toch nog op te
stappen.
Een week later, en we schrijven dan de 73ste Bevrijdingsdag, had ik
meer geluk
met het weer en de fietsen.
Daarnaast
in deze eerste hoofdstukken ook
aandacht voor de eurobahntrein Hengelo – Bielefeld van Keolis, die op
28 april
zowaar ineens reed, zodat ik die in ieder geval kon nemen tot Oldenzaal.
1e klas in de Keolis-FLIRT
Ondergeschoven spoorlijntje; Wijhe van de
bucketlist af -
Wijhe:
van een natte kermis thuis
- Hij rijdt!, trein naar Bielefeld - Rond
Wijhe; Salland en de Veluwe
- Het
aquarium van Barendrecht
-
Wijhe
Ik reis deze zaterdag, en de twee volgende, als een heer in de 1e klas; ik heb weer van die ‘upgrades’ weten te bemachtigen. Op naar Zwolle!
Het continuerende verhaal van Oostvaarders. In dat zogeheten ‘natuurgebied’ zie ik herten of zo nu echt weer op natuurlijke wijze grazen, het eerste gras van dit voorjaar millimeteren. De afgelopen weekenden waren hier nog de nodige bijvoederrellen en -acties, aan het eind van een lange, harde winter. Omgekeerde hongertochten, om voedsel te brengen in plaats van te halen, allebei even treurig.
Nu lopen hier nog steeds veel mensen rond, maar dat zijn recreanten en geen demonstranten; ik zie geen protestborden, noch voederzakken. Hun auto’s staan op een parkeerterrein bij de oosthoek van het park.
Volgende winter gaat het gekrakeel verder. Voor zover ik weet, is er naar goed-Hollandse gewoonte veel gepraat en niets opgelost; de bijgevoederde dieren zullen komende winter opnieuw in hongersnood geraken.
Tussen Lelystad en Zwolle zie je tegenwoordig meer bollenvelden dan tussen Leiden en Haarlem.
In
Zwolle overstappen op de trein naar Roosendaal, die vandaag maar tot
Breda rijdt. Er is dit weekend een keur van stemmingen, een stuk of 15
maar liefst; hooguit de helft van het spoorwegnet is maar berijdbaar en
bereikbaar. En dat is dan alleen nog maar een voorproefje voor as.
maandag en dinsdag. Dan is er staking in het streekvervoer
(inmiddels
besproken op deze site) en ligt het hele regionale treinverkeer ook
plat.
Wijhe op Bevrijdingsdag
Wijhe is het eerste station op deze lange lijn Zwolle - Roosendaal, ook wel de IJssellijn genaamd, met een rijtijd van 2:47 uur. De staat legde in de jaren 60 van de 19e eeuw de spoorverbinding Arnhem – Leeuwarden aan. Het trajectgedeelte Deventer – Zwolle werd in 1866 in gebruik genomen. De spoorlijn vormde toen een belangrijke noord-zuidverbinding.
Tegenwoordig vind ik het een wat ondergeschoven lijntje; zelf maak ik er om een of andere reden weinig gebruik van. Deze weken doe ik er dan maar eens meerdere ritten op, en kan ik Wijhe afvoeren van mijn bucketlist van nooit bezochte stations in Nederland.
Rond 1900 zou die een stuk langer geweest zijn. Toen kon je op het 30 km lange traject tussen Zwolle en Deventer uitstappen in Ittersum, Herculo, Windesheim, Herxen, Wijnvoorden, Wijhe, Bovendorp, Boerhaar, Duurschestraat, Beltenweg, Olst, Hoenlo, Puinweg, Diepenveen West, Rande, De Platvoet en Boksbergerweg; tegenwoordig alleen nog maar in Wijhe en Olst. Een stoptrein was een soort tram in die tijd. De Platvoet in Deventer ligt vlak bij Zandweerd en Borgele, twee logeerwijken uit mijn kindertijd. Maar anno 1900 zal er vrijwel niemand gewoond hebben; waarom een halte, daar? En zo’n halte op de Boks- of Boxbergerweg, 700 meter van station Deventer?; de trein was amper op gang gekomen.
Diepenveen West suggereert dat er meerdere stations waren in dat indertijd minuscule dorpje. Dat klopt ook; Diepenveen Oost lag aan een nog meer ondergeschoven spoorlijntje, Deventer – Raalte – Ommen, waarover slechts een kwart eeuw passagiers vervoerd zijn: 1910-1935. De lijn werd aangelegd en geëxploiteerd als OLDO: Overijsselsche Lokaalspoorweg-Maatschappij Deventer - Ommen. Hij sneuvelde door gebrek aan passagiers, en dat kwam weer door gebrek aan grote plaatsen onderweg. Maar hij was niet zo ondergeschoven of hij heeft toch in de huidige tijd nog een webpagina.
Tussen Zwolle en Olst heb je dubbelspoor; daarna tot Deventer slechts enkel-. Dat dubbelspoor op het noordelijk trajectgedeelte maakt het mogelijk dat de internationale IC’s Amsterdam – Berlijn deze weken, in verband met langdurige werkzaamheden tussen Amersfoort en Apeldoorn, uitwijken via Zwolle.
Wijhe kent een zeer
overzichtelijke, gemakkelijk te onthouden treindienstregeling. De
treinen in beide richtingen vertrekken exact op het hele en halve uur.
Ik stap er voor het eerst in mijn bestaan uit, zoals gezegd. Maar liep
al eerder rond op Wijhens grondgebied. Dat was die keer in Museum de
Fundatie, dat hier echter kilometers vandaan ligt, en
waarvoor je de trein het best in Heino kan verlaten.
Wijhe heet me welkom met motregen en met een molen zonder wieken in het wijkje bij het station. Het is aardedonker en ik heb nog geen 100 stappen gezet in het dorp of het begint te plenzen. Een vrouw met een rollator probeert haar pas wat te versnellen, op weg naar het grote zorgcomplex (complex voor grote zorgen) dat tegenover die fraaie Franse School ligt. Die fotografeer ik vanonder een paraplu. Dat kan best, zoals de foto uitwijst, waarop nog een stuk van het regenscherm zichtbaar is.
Even verder zet ik Wijhens meest opvallende monument na de kerkspits op de foto: huize Wijhezicht, ooit eigendom van Baron F.G. van Dedem. Die werd in 1743 geboren in Wijhe en stierf er in 1820. In de tussentijd zag hij veel van de rest van de wereld en was hij een hele poos ambassadeur in Constantinopel, in een roerige tijd. Desondanks kijkt hij op het standbeeld op het Van Dedemplein met een serene, oosterse blik.
Hij was een andere Van Dedem dan die op wiens last de Dedemsvaart gegraven is. Dat was W.J. baron van Dedem (1776-1851). Van Dedem deed 't m!
‘Dat
gaat ‘m echt niet worden met dit weer!; veel te donker’, zegt een man
vanuit zijn tuintje, die mijn geworstel met camera en paraplu gadeslaat.
‘Oh, dan kent u mij niet. Ik ben een tovenaar met Photoshop!’
Ja, ik kan er ook niet veel aan doen dat het slecht weer is.
Toen ik vanmorgen van huis ging, scheen de zon.
Het
is kermis in Wijhe maar de draaimolen staat stil in de druipregen en de
stoeltjes zijn vastgesnoerd. De uitbaatster van de zuurstokkraam heeft
geen klandizie en staat uit te rekenen of ze nog winst zal maken, deze
kermis, of in het ergste geval het staangeld er niet eens uit haalt. In
de botsautootjes wil niemand botsen en bij FunCity niemand hengelen
naar prullaria die je toch zelden of nooit te pakken krijgt.
Wijhe is een middelgroot dorp volgens de door mij ontworpen indeling. Die noem ik: de HEMA Urbanisatie Index. Alleen de HEMA is bepalend. Heeft de plaatselijke HEMA een koffiecorner, dan spreken we van een groot dorp. Is het zo’n ontaarde HEMA zonder koffie, dan hebben we te maken met een middelgroot dorp. En in een klein dorp, ten slotte, heb je helemaal geen HEMA.
Wijhe dus een middelgroot dorp, constateer ik tot mijn teleurstelling. Wel een fraai dorp. Het museum gaat pas laat in de middag open – en ik heb er toch al genoeg gezien, de laatste tijd. Gelukkig neemt de regen langzamerhand af. Ik loop naar de IJssel, waarover het autoveer vaart dat Salland in Overijssel verbindt met de Veluwe in Gelderland; een grensoverschrijdende pont.
Als ik na een omweggetje terugkeer in het middelgrote dorp, schijnt de zon overvloedig. Op de kermis wordt nu gebotst, worden zuurstokken afgelikt, roteert de draaimolen en verdringt zich een menigte voor de grijpautomaten van FunCity. Ik fotografeer het optrekje van de baron opnieuw en maak een triomfantelijk gebaar naar de pessimistische man die nu in zijn tuintje zit; zie je wel dat het allemaal goed komt!
Echt
mooi fietsweer is het nog steeds niet en er staan ook nog steeds geen
OV-fietsen in de kluizen. Wat doen we de rest van de middag? Ik zou
naar Almelo De Riet kunnen reizen en ook die afvoeren van mijn
emmerlijst. Maar het centrum van Almelo heeft al de naam dat er nooit
iets gebeurt, laat staan een buitenwijk.
Zonder veel hoop zoek ik op of de Regional Bahn Hengelo – Bielefeld doet wat hij de hele afgelopen week niet gedaan heeft: rijden. Maar verrek, hij gáát vandaag gewoon! Op naar Hengelo, met de Keolis-Blauwnet-lijn Zwolle – Enschede, die ik eind vorig jaar ingewijd heb.
Deze FLIRT’s hebben een 1e klas aan één eind van de trein, te herkennen aan een kolossale 1 bij de deuren. Het is een hokje waarvoor je een drempel over moet en een schuifdeur door; je zit helemaal afgescheiden van het grauw.
Er staan slechts 16 stoelen in die eerste klas. De 8 stoelen die het dichtst bij de machinistendeur staan, vormen een stiltecoupé; het staat vermeld op de ramen. Maar bij die andere 8 stoelen staat niets. Je mag daar een leven als een oordeel zitten maken, zonder dat de stilteliefhebbers daar iets tegen kunnen doen. Er is wonderlijk genoeg geen afscheiding tussen de stiltestoelen en de lawaaistoelen.
Wat is er nu precies aan de hand met die treinen naar Bielefeld – behalve dat die laatste stad, volgens een hardnekkige Duitse urban legend, niet echt bestaat? Die Regional Bahn reed tot een paar maanden geleden het traject Bielefeld – Bad Bentheim. Toen werd hij doorgetrokken naar Hengelo, waarmee we een nieuwe internationale treinverbinding rijker waren.
Helaas verviel sindsdien het traject Bad Bentheim – Hengelo in de helft van de gevallen wegens ‘problemen in de materieelinzet’. Sommige van de treinen op die lijn, ook Keolis-FLIRT’s, hadden moeite met de omschakeling van Duitse stroom op Nederlandse en omgekeerd. Legers van technici worstelden, en worstelen nog steeds met deze uitdaging. Er worden bussen ingezet op dagen dat het echt niet wil lukken. Het geklungel waar de spoorwegsector het patent op heeft.
Maar deze zaterdag rijden er zowaar treinen de grens over. In Hengelo vertrekt hij van het excentrisch gelegen spoor 11. Maar je hebt voldoende overstaptijd, 21 minuten vanuit de trein uit Zwolle; 29 zelfs vanuit de IC uit de Randstad.
Voor de rit naar het enige tussenstation binnen Nederlands grondgebied, Oldenzaal, kun je gebruik maken van de OV-chipkaart. Maar moet je dan inchecken bij Blauwnet of NS? Ik gok het laatste. Maar ik zal merken dat het niets uitmaakt. De Duitse conductrice heeft geen lezer om te controleren of je bent ingecheckt en neemt genoegen met het tonen van je chipkaart.
Behalve het
stroomgedoe is ook de wasmachine van deze treinen kapot, zo lijkt het.
Aan boord is er een kaartjesautomaat voor bestemmingen in Duitsland. Ik
kijk even na wat een retourtje Bielefeld kost vanaf de grens en dat is
maar liefst 66 euro. Dat moet goedkoper kunnen. Later steek ik mijn
licht op; je schijnt via de site van Deutsche Bahn een goedkoop
regionaal ticket te kunnen kopen. Ik ga me er eens in verdiepen.
In Oldenzaal is altijd het eerste wat opvalt het grote, ouderwetse RK Ziekenhuis Heil der Kranken. Het lijkt me ideaal om om te bouwen tot luxe appartementen. Maar voorshands is het gewoon nog een dependance van het Medisch Spectrum Twente. Je kunt er terecht voor de polikliniek en voor eenvoudige operaties, dus niet voor het hele spectrum. Ik vind Heil der Kranken toch een passendere naam dan Medisch Spectrum.
In Oldenzaal gaan om exact 17:00 de rolluiken voor de winkels en treedt er een angstwekkende stilte in. Het lijkt wel of het stadje op voorhand al in rouw is over de directe degradatie van F.C. Twente die nog in de nabije toekomst ligt op de dag dat ik hier wandel.
Alhoewel: niet heel Twente is bedroefd over de neergang van de voetbalclub uit Enschede. In Almelo staan ze erom te juichen uit leedvermaak. En dat hun geliefde Twentse burenruzie volgend jaar niet meer op de voetbalkalender staat, schijnt ze ook niet te deren.
Als ik de bleke, grauwe Plechelmuskerk sta te fotograferen, roept een pummel op een fiets me toe dat hij niet op de foto wil. Ja, dan moet je vooral door iemands beeld rijden! Maar hij kan gerust zijn; deze foto doet wat vrijwel alle foto’s doen van die kerk: mislukken. Ik schiet er nog een die ermee door kan.
Met carnaval moet het heel gezellig zijn in Oldenzaal. Nu loop ik me af te vragen wat ik er in vredesnaam zocht. Oh ja, ik kwam hier voor die internationale trein. Gauw terug naar het station!
Later op de avond snack ik in Deventer en reis met de trein uit Berlijn nonstop naar Amsterdam via Zwolle.
Een week later is er nog steeds een stremming tussen Amersfoort en Apeldoorn, en ik spoor opnieuw via Zwolle naar Wijhe. Dit weekend gaat de IC Zwolle – Roosendaal helemaal door naar Vlissingen, een rit van niet minder dan 3:48 uur.
Deze keer stap ik in Wijhe
meteen op de OV-fiets,
die zich
bevindt achter de stalen deur van een fietskluis.
Dodenherdenking lijkt meer belangstelling te ondervinden; meer naarmate WO II langer geleden is. De nationale viering gisteren op de Dam in Amsterdam viel nog mee, ondanks alle dreigementen vooraf; maar drie arrestaties, waaronder twee damschreeuwers.
Ik kijk altijd op de commerciëlen naar de bijeenkomst op de Waalsdorpervlakte in Scheveningen. Behalve gisteren, toen ik zelf een speech moest houden ter gelegenheid van Dodenherdenking, en dat helemaal in Wieringerwaard, hoog in Noord-Holland.
Ze nodigen daar altijd een spreker uit om na de plechtigheid op het kerkhof te praten over een bepaald thema, en deze keer was dat honger. Dat heb ik nooit in mijn leven geleden, maar het organisatiecomité had het Hongerwinterdagboek van mijn oma gevonden op mijn site en het verhaal van de hongertocht van opa naar de Kop van Noord-Holland. Ik werd als spreker uitgenodigd.
Nou moet je als generalist geen nee zeggen tegen welk karwei ook, en dankbaar zijn dat het op je weg komt. Maar eerst vroeg ik nog of ze niet iemand wisten die er zelf nog bij geweest was, bij de hongertochten. Maar die raken dunner en dunner gezaaid. Dus ik stemde toe om het verhaal te komen vertellen dat mijn opa mij zelf nooit verteld had en ik alleen uit de tweede hand ken.
Neemt niet weg dat het publiek wel geboeid was door mijn presentatie. Het is voor hun de andere kant van het verhaal; ze zagen daar anno 1944 en 1945 die hongertrekkers uit de Randstad aankomen. Onderweg naar Anna Paulowna bedacht ik wat een geluksvogel ik was dat ik de reis naar het noorden kon maken met de trein en dat ik het op de terugweg niet zou hoeven te doen met een kar met 4 mud aardappelen achter me aan.
Mijn opa vond geschiedenis onzin: ‘Vroeger is nu niet’. Dat is waar, en daar zit wat in; we leven in het heden. Maar als iedereen zo dacht als hij, dan werden er geen geschiedverhalen verteld en geen geschiedenisboeken geschreven en dat zou een grote verarming zijn.
Ik dwaal af, ook al fietsende, want trek eerst zuidwaarts naar Boerhaar en daarna met een omtrekkende beweging naar het ten noorden van Wijhe gelegen Herxel.
Onderweg passeer ik Zingevingsboerderij De Bedoeling. Kijk, dat bedoel ik nou! Ik rijd over smalle B-wegen waar zand opstuift, telkens als een wegbreed landbouwvoertuig me passeert en daarvoor de berm in moet. Links van me heb ik de spoorbaan. Tegen 14:00 uur snelt de trein uit Berlijn er overheen, en even na tweeën zijn tegenligger naar de Duitse hoofdstad.
Herxel is niet gebouwd rond een kerk maar rond een groot dorpshuis naast de spoorbaan waar ik nog even een treinspottersfoto maak.
Op het pad door de uiterwaarden van de IJssel moet je uitkijken voor overstekend wild én voor de nodige wielrenners, die weinig consideratie hebben met mensen voor wie het zo snel niet hoeft. Oh, ja: de Giro d’Italia schijnt begonnen te zijn en dan vertoont iedere racefietser weer kopieergedrag.
Zoals de trouwe lezer weet, volg ik de Dzjiro, de Toer en de Voewelta al jarenlang niet meer, afgehaakt van deze on-sport door dopingschandalen. Maar over drie weken sla ik nog wel even na of Vroem gewonnen heeft en zo ja, of dat geschied is met of zonder stimulerende middelen en met of zonder hulpmotor. Dat is de makke met al die dopingrellen en –bekentenissen; als je iemand nu hard ziet fietsen, denk je: die zal wel gepákt hebben. Tijdverspilling om ernaar te kijken; lol eraf.
Drie paarden rennen over de grasvlakten van de uiterwaarden zonder dat een jockey tegen ze zegt dat ze rennen moeten; ze doen het gewoon voor hun plezier en uit levenslust.
De gemotoriseerde kabelpont over de IJssel deel ik onder andere met weer zo’n breed bakbeest van een landbouwvoertuig. De berijder daarvan betaalt een tientje voor de overtocht, maar dat zal wel goedkoper zijn dan 30 km omrijden; tijd is tenslotte ook geld. Ik met mijn fietsje tel maar 1 euro neer, maar voor een auto betaal je 3 euro zoveel plus nog eens 40 cent voor elke extra passagier naast de bestuurder (of achter de bestuurder).
Aan de overkant beland je in de Veluwse gemeente Heerde. Het dorp van die naam is dan nog een kilometer of 8 weg. Dit landschap doet weinig Veluws aan. Het lijkt eerder op het Groene Hart, met kaarsrechte polderwegen door een vlak land; niet echt spannend.
Een jaar of 6 geleden schreef ik een stukje over de Veluwelijn, een bundel buslijnen op het traject Apeldoorn – Zwolle, o.a door Heerde. Er was pas een wijziging doorgevoerd in de dienstregeling, waar niet iedere streekbewoner blij mee was, en er was in de praktijk ook veel mis mee. In de streek zagen ze mij door mijn artikeltje als OV-deskundige – al heb ik me daar nooit voor uitgegeven. Ze vroegen me of ik niet een zienswijze wilde indienen bij het provinciebestuur, hoe het nou verder moest met die lijn.
Ik deed het; ik liet me vermurwen; je moet als generalist… dat heb ik daarnet al gezegd. Het schijnt nog geholpen te hebben, ook, de zienswijzen van mij en andere OV-reizigers, want een jaar later waren er toch zaken verbeterd.
Uit dank heet Heerde me vandaag welkom met gepavoiseerde huizen. Een aardige geste, maar hoe hebben ze lucht gekregen van mijn komst? Ik zie die blauwe bus door het dorp schieten. Ik moest hem toch weer eens een keertje nemen.
Het fraaiste gebouw in Heerde is het raadhuis, vandaag met een vredesvlam ervoor. Even een broodje bij een snackbar tegenover het raadhuis. Ik ben hier vergeten te letten op de eventuele HEMA – die in de tussentijd ineens in Belgische handen is geraakt.
Op mijn phone lees ik dat vanmiddag achter HS in Den Haag iemand drie mensen heeft neergestoken onder het roepen van ‘Allah is groot’. Het wordt door de overheid en sommige nieuwsmedia meteen gedownplayed tot een actie van een man die een beetje de weg kwijt was. Maar bij ‘verwarde man’ denk je meer aan iemand die in juni denkt dat het kerstmis is, of op een parkeerplaats zijn auto zoekt die al drie jaar geleden verkocht is. Die rol speelde ik vorig jaar in straatheater bij mij in de buurt; je moet als generalist…
De komende dagen wordt volop gediscussieerd over de steekpartij in Den Haag. Er is daarbij opvallend weinig aandacht voor de zwaargewonde slachtoffers, voor wie het niet zo gek veel uitmaakt hoe je het noemt. Ik vrees dat dit zo’n ‘Waar was jij toen je het hoorde’-moment gaat worden. Waar was ik, toen ik het hoorde? Ik zat op een terras in Heerde in een vredesvlam te staren.
De terugweg doe ik via het dorpje Veessen, een stuk levendiger route dan daarnet. Voordat ik het schilderachtige dorp binnenrijd, kom ik langs de Tolbrug. Dat is geen tolbrug (er lag er hier vroeger een) maar een waterstaatwerk. Het is een 800 meter lange inlaat tot een hoogwatergeul die dienst moet doen als opvangbekken bij overstromingen van de IJssel.
De Tolbrug kan het IJsselwater een hele tijd tegenhouden, maar hij kan ook geopend worden, zodat het water het bekken in stroomt dat doorloopt van hier tot bij Wapenveld, zo’n 5 km meer naar het noorden. In die geul staan de elektriciteitsmasten op hoge poten, zodat ook zij geen natte voeten krijgen als de nood aan de man komt.
Ze verwachten dat die grote schuiven maar eens in de 75 jaar geopend hoeven te worden, dus ik blijf er niet op wachten. In Veessen waren ze tegen dat lelijke ding (ik vind het echter wel een eigen schoonheid hebben). Maar als de boel dreigt te overstromen, zullen ze er alsnog blij mee zijn. Het hoeft geen 75 jaar te duren, het kan ook as. winter al gebeuren.
Ik rijd met moeie knieën langs de kronkels van de IJssel en vraag me eens te meer af hoe mijn opa er in de oorlog in slaagde om soms meer dan 100 km per dag te fietsen, onder aanzienlijk beroerdere omstandigheden dan ik. Het was het heilige moeten, niets anders. In de verte zie ik gelukkig de pont al. Einde van een zonovergoten fietsmiddag.
Vrede zij met de lezer.
Frans Mensonides
13 mei 2018
Er geweest: zaterdagen 28 april en 5 mei 2018
'''
Voor de zonnige zaterdag daarop, 12
mei, heb ik een
fietstocht gepland door de binnenlanden van Zuid-Holland, met station
Barendrecht als start en finish. Voorlopig voor de laatste keer ben ik
in het
bezit van een gratis ‘upgrade’ voor de 1e klas.
Dat in tegenstelling tot de twee
weelderig betatoeëerde vrouwen
van een jaar of ruim 39 die met veel kabaal de stiltecoupé van de IC
naar
Vlissingen binnenvallen.
‘Hè, hè, ik zit!! Pfoei, ik ben bekaf!’
’Nee joh, hier ken je niet gaan zitten! Dit is de 1e klas!’
‘Ja, en??’
‘Daar ken je toch niet gaan zitten? Hebben wij 1e klas-kaartjes, dan?’
‘Nou, Jezis, wat maakt dát nou uit? Hier zit je lekker ruim. Ik zit
graag een
beetje ruim’.
‘Nee, dat doe ik echt niet, hoor’.
‘Ach mens, er komt toch nooit geen conducteur. En anders dan kopen we
wel zo’n
upgreet, hoe heet dat?’
‘Nou, ik loop door, hoor!’
‘Dat doe je dan maar!’
Ze loopt inderdaad verder naar een
2e-klas-coupé. De
achtergeblevene blijft stuurs zitten in haar ruime zetel, maar houdt
dit niet
langer dan een halve minuut vol. ‘Goed, dan’, zegt zij tot niemand in
het bijzonder,
‘ik bén al weg, hoor. Dat zeikwijf ook altijd!’
Zij beent weg, slaande deuren achter
zich latend, waarna een
weldadige stilte terugkeert.
Op Rotterdam Centraal stap ik over op de
Sprinter Den Haag–Dordrecht
– wat ik ook had kunnen doen op Den Haag HS, Delft, Schiedam of Blaak.
Deze
Sprinter rijdt doordeweeks om het kwartier, maar in het weekend worden
stations
als Barendrecht maar twee keer per uur aangedaan.
Dit dus minimaal bediende station is
wel een van de meest
bijzondere van Nederland. Het ligt in een bovengrondse tunnel, als het
ware,
die ruim voorzien is van panoramaruiten; ‘het aquarium’, noem ik het
ook wel
oneerbiedig. Om er binnen te komen moet je eerst met de roltrap of de
lift een
soort bastion over, om daarna weer af te dalen naar het perron.
Waar je soms het gedruis hoort van
een naderende trein, maar
het moet dan wel een spooktrein zijn, want je ziet hem nergens. Die
rijdt dan aan
de andere kant van een wand. Weggewerkt in wat ik een bastion noemde,
heb je 5 sporen
voor treinen die niet stoppen in Barendrecht.
De 2 meest westelijke sporen maken
deel uit van het
HSL-netwerk. Je rijdt erover met de Thalys, de IC Direct, de IC Den
Haag -
Eindhoven en sinds kort ook de IC
Brussel; die komen ook allemaal door
Barendrecht, zonder dat je het echt goed ziet. De volgende 3 sporen
worden
gebruikt door goederentreinen naar de Betuweroute en naar het grote
rangeerterrein de Kijfhoek.
Het station zelf heeft 4
perronsporen. De Sprinters stoppen
langs het middelste perron. De 2 buitenste sporen worden gebruikt door
de IC’s
en langs die buitenste perrons stoppen zelden of nooit treinen.
Op weg naar de fietsenstalling
verlaat ik het lange, lange,
lege perron aan de zuidzijde en loop de tunnel onder de hele ‘Kap van
Barendrecht’ door. De OV-fietsenstalling bij dit in 2007
geopende station is
vanzelfsprekend ook hypermodern. Hier niet het geworstel met
draaihekjes, zoals
in Schiedam,
maar handige deuren die wijd openklappen als je je chipkaart voor
een scanner houdt.
Ik haal een fietssleutel uit het
sleutelkastje met het rolluikje
– denk aan je vingers ! – pak de bijbehorende fiets en stuif weg over
de
Gebroken Meeldijk en de Nollendijk, langs bedrijfsgebouwen. Een
gebroken dijk,
daar moeten toch waterplassen staan, zou je zeggen?
Rijsoord aan het Waaltje
Al snel bereik ik het dorp Rijsoord. Dat moet je van de
Wikipedia uitspreken als Rezóórt. Het ressorteert (rezoorteert) onder
de
gemeente Ridderkerk, al is die naam onleesbaar gemaakt op het
plaatsnaambord
aan het begin van de bebouwde kom.
Het dorp ligt op het eiland
IJsselmonde, dat met een
inwonertal van 423.000 veel bevolkter is dan alle andere Zuid-Hollandse
eilanden bij elkaar. Het omvat onder meer een groot stuk van Rotterdam
Zuid. Mijn
route van vandaag ligt in zijn geheel op dat eiland, al wordt het
oostelijke
deel ook wel de Zwijndrechtse Waard genoemd, en soms als apart eiland
gezien.
Rijsoord ligt langs een dijk langs de
Waal, en dat is dan
niet de Waal die ook door Zaltbommel en Nijmegen stroomt, maar in de
volksmond het
Waaltje, een 8 km lange stroom. Langs de Waaldijk loopt weer de
Rijksstraatweg
en daar heb je het museum Johannes Postschool.
In dat schooltje is geschiedenis
geschreven, maar geen
historie die we ons graag herinneren. Hier tekende generaal Winkelman
in de
nacht van 14 op 15 mei 1940, luttele uren na het bombardement op
Rotterdam, de
capitulatie van Nederland; het begin van 5 jaren bezetting.
Rijsoord werd daardoor als Alesia uit
de Asterix-reeks:
niemand weet waar het ligt en niemand wil het op zich vrij lieflijke
dorpje
kennen. Ik ben er jaren terug een keer doorheen gekomen met de bus
Rotterdam
Zuidplein – Dordrecht NS, die ik nu op de foto heb. Maar dat van die
capitulatie las ik vanmorgen onderweg pas; een van de meest onbekende
feiten
uit WO II?
Het museumpje is op afspraak geopend voor groepen van minstens 15 personen, en voor loslopende individuen alleen op de eerste zaterdag van de maand. Het spijt me niet verschrikkelijk dat het vandaag de tweede zaterdag is van mei.
Van Rijsoord rijd ik via polderwegen
naar Heerjansdam, met
windveren, alias: cirruswolken, boven m’n hoofd (morgen regen) en met
opvallend
weinig wind in mijn haren (ook weinig). Uitgelezen fietsweer. Onderweg
kruis ik
die hele spoorspaghetti, zo’n 2 kilometer ten zuiden van station
Barendrecht.
De HSL richting Breda / Antwerpen en de oude, langzame spoorlijn naar
Dordrecht
gaan op dit punt uiteen.
Van de winter circuleerde er heel
even een onzinnig plan om
een metrolijn aan te leggen langs het spoor Rotterdam – Dordrecht
(of zelfs Leiden
– Dordrecht, nog beter!). Gaat dat onverhoopt toch door, dan
zou je op de plek
waar ik nu fiets, een metrostation Rijsoord / Heerjansdam kunnen
openen. Maar
dat ligt dan toch nog een flink eind buiten de bebouwde kom van die
twee
dorpen.
Heerjansdam is al net zo lieflijk als Rijsoord en ligt ook aan het Waaltje. Streekbussen rijden al lang niet meer in dit dorp bezijden de grote doorgaande wegen; ze moeten het doen met een buurtbus. Het dorp valt onder de gemeente Zwijndrecht, tot aller tevredenheid misschien, want die naam is niet doorgekrast op het plaatsnaambord.
Een memento mori bij de
begraafplaats: Zijt ook gij bereid?
Maar dood gaat gij toch wel een keer, bereid of niet.
Heerjansdam is ergens middenin de 14e
eeuw genoemd naar ene
Jan van Rosendaele die die eer te danken had aan het feit dat hij de
bedijking
gesponsord had.
Vol goede moed sla ik de weg ten
noorden van de drukbevaren Oude
Maas in, langs een recreatiegebied, bij het bordje: Rhoon 13 km. Al
heel
spoedig stuit ik op een rood en wit andreaskruis. Hier een
spoorovergang? Net
als ik me dat afvraag, beginnen er ook nog overwegbellen te rinkelen.
Even
later komt er inderdaad een treintje uit de bosjes tevoorschijn, een
mini-treintje op hyper-smalspoor.
De Heinenoordtunnel naar de Hoekse
Waard, daar kun je ook met
de fiets doorheen, na een afdaling via een roltrap of lift. Je kunt ook
doen
wat ik doe: rechtdoor rijden over de tunnelmond heen. De afstand naar
Rhoon is inmiddels
geslonken tot 9 km.
Recreatie- en natuurterreinen, maar
de bewoonde wereld is
niet ver weg. IKEA lonkt aan de horizon, en iets verder heb je zicht op
de
Barendrechtse wijk Carnisselande, waarheen in de
jaren 00 zoveel Rotterdammers
de wijk namen.
Als je het allemaal goed wil
bekijken, moet je de Jan
Gerritsenheuvel alias Gaatkensbult beklimmen, een berg die een meter of
25
boven NAP uittorent. Er staat een lens op de top die echter weinig
vergroot of dichterbij
haalt.
De Gaatkensbult ontstond door aanleg van de Gaatkensplas, weer zo’n buffer voor eventuele overstromingen, die ligt tussen deze bult en Carnisselande. De houten brug over die plas lokt; aan de overzijde weet ik, voorbij de keerlus van RET-tram 25 (al zie ik die momenteel niet) een horecapleintje te liggen. Maar ik wil straks eerst naar Rhoon.
Op dit magnifieke uitzichtpunt ga ik
zitten op een wat
onhandig, oncomfortabel zitje en tover een broodje en de zaterdagse
krant
tevoorschijn uit mijn tas. De eindexamens gaan maandag beginnen. LAKS
slijpt de
messen; myriaden klachten straks weer: de gebruikelijke (te moeilijk,
te veel,
hebben we nooit gehad, in de vragen lagen de antwoorden niet alreeds
opgesloten),
waar zich dit jaar nog bijvoegt: op de HEMA-geodriehoek gaan er 12
millimeter
in een centimeter.
Het doet mij er in ieder geval aan
denken, dat ik deze week precies
een halve eeuw geleden toelatingsexamen moest doen voor de middelbare
school. Dat
had je nog in 1968. Maar het was wel voor het laatst, want de
jaargang-‘69 zou
een Citotoets voorgeschoteld krijgen.
Hoewel ik in de zesde klas beslist
geen uitblinker was met
mijn abonnement op zesjes, vond het schoolhoofd dat ik wel op kon gaan
voor het
toelatingsexamen gymnasium. Hij ging er – terecht - vanuit dat ik wel
kón
leren, maar er niet altijd even veel zin in had. Schoolhoofden
beslisten
trouwens indertijd grotendeels in hun eentje waar hun leerlingen
heengingen na
de zesde. De visie van ouders, laat staan die van de leerling, gaf niet
de
doorslag.
Het voorsorteren voor de middelbare
school en later begon al
in de vijfde; toen al werden we in zekere zin opgesplitst in
toekomstige blauwe-
en wittenboordenwerkers. Als je in de ogen van de onderwijzer slim
genoeg was
voor minimaal de havo, kwam je in wat bij ons op school De Opleiding
heette. We
kregen extra huiswerk mee en extra lessen op vrijdag tussen de middag.
Wat je
er graag voor over had, want je behoorde dan wel tot een elite!
Dat ik dan ook nog examen mocht doen
op het gymnasium, was
een onmetelijke eer die mij onverwachts te beurt viel. Uit twee zesde
klassen
met in totaal 60 leerlingen, werden er maar 3 daarvoor uitverkoren.
Toch hield
de druk me niet uit de slaap, de nacht ervoor.
Het examen zelf viel me ook 100% mee.
Het was wat makkelijker
dan de opgaven in de Toetsnaald die we de voorafgaande maanden in De
Opleiding gemaakt
hadden. De Toetsnaald, dat was een opgavenboek waarmee je gedrild werd
voor het
toelatingsexamen.
De Toetsnaald was niet minder dan een
instituut. Mijn moeder
had er 27 jaar eerder dan ik al mee geoefend toen zij opging voor de
Meisjes-HBS. Maar na ´68 beleefde het boek, tegelijk met die
toelatingsexamens,
zijn einde.
Het examen was op een maandag plus
dinsdag en omvatte alleen
rekenen en taal. Geeneens aardrijkskunde; ik hoefde IJsselmonde en het
Waaltje
niet te kennen.
Wel hoofdrekenen. Je kreeg daarvoor
een papiertje ter
grootte van een visitekaartje waarop 20 opgaven stonden met stippeltjes
erachter
voor het antwoord. Er was geen ruimte voor kladberekeningen en die
mocht je ook
absoluut niet maken, op straffe van uitsluiting. En het moest allemaal
een
beetje kwiek ook, want je had er maar 20 minuten de tijd voor. En geen
LAKS om
erover te kunnen jeremiëren.
De uitslag van het examen zou de
vrijdag daarop bekend gemaakt
worden. Men hanteerde daarvoor het geen-nieuws-is-goed-nieuws-systeem.
Wie
gezakt was, zou daarvan tussen 19:00 en 20:00 uur telefonisch in kennis
worden
gesteld. Die avond verzamelden zich naast mijn moeder en broertje ook
de
grootouders bij ons thuis in de huiskamer. Vanaf zevenen keek iedereen
vol
angst naar het witte toestel met de draaischijf. Iedereen, behalve ik;
zakken
was in mijn ogen uitgesloten.
Om tien voor acht ging er een kreet
van ontzetting door de woonkamer
toen de telefoon rinkelde. ‘Oh, dat zal wel iemand anders zijn’, zei ik
luchtig. Mijn moeder nam met vibrerende hand de hoorn op, hakkelde haar
naam, én…
het was niet de school die aan de lijn was, maar de verloofde van de
student die
bij ons op een kamer woonde, onwetend van wat ze met haar telefoontje
aanrichtte.
Ik mocht, kortom, naar de brugklas
van het gymnasium. Het
kwam nog in de krant, ook; de namen van de geslaagden kwamen in
alfabetische
volgorde in het Leidsch Dagblad. Tegenwoordig zou dat als grove
privacyschending
gezien worden, maar ik was er wát trots op.
Hoe mijn loopbaan op het gym verliep,
heb ik wel eens
geschreven. Maar die meiavond lag de wereld nog aan mijn voeten; ik zou
alles
kunnen worden wat ik wilde, ik was er slim genoeg voor: op m’n elfde al
op het
gymnasium!
Mijn gevoel van triomf hield nog geen
etmaal stand. De dag
daarop, de tweede zaterdag van mei, net als nu, vertrokken we
naar Austerlitz
voor dat sneue afscheidskamp van de lagere school waarover ik wel eens
geschreven heb. Mijn ego liep leeg als een fietsband met een spijker
erin. Rare
vergelijking.
Er staat vandaag nog meer nieuws in
de krant: Arnon Grunberg
houdt op met zijn voetnootjes van hooguit 150 woorden. Ik lees die
voetnoten,
als ik ergens een Volkskrant vind, altijd met bewondering: zoveel
warhoofderij
en zoveel waanwijsheid in zo’n kort stukje. Ik heb daar meestal
minstens 7
A4-tjes voor nodig. Na 150 woorden zit ik nog in het voorwoord tot de
preambule
van de inleiding.
Ik klim van die polderberg af en stap
weer op de fiets.
Verder richting Rhoon. Op de dijk
staat een jong stel naar
me te wuiven en te roepen: een dringende vraag. Ik rem. Ze zijn op zoek
naar
een recreatiegebied langs het water dat hier moet zijn. Ik wijs in de
richting
waar ik vandaan kom. ‘Is daar water? Is daar echt water? Daar is toch
wel een
recreatiegebied aan het water?’ Ze snakken blijkbaar naar een koele
duik. Ja,
het is warm, vandaag.
Is er echt wel water in onze
rivierdelta? Dit lijken me
mensen die in de Sahara de weg zouden vragen naar zand en in
Zwitserland naar
de dichtstbijzijnde berg.
Rhoon betekent, evenals –rooi en
–rode in plaatsnamen:
omgehakt bos. Maar het Rhoonse Griend, waar ik
20 zomers geleden al eens
rondstruinde met een primitieve digitale camera, staat nog overeind.
Die
wilgenbomen snoeien ze na 3 jaar, voor productie van manden en
dijkmatten.
Althans, dat schreef ik in ´98; ik garandeer niet dat het nog steeds zo
is.
In Rhoon stuit ik op een eeuwenoude
herberg en een beeld van
Honger, één van de vier apocalyptische ruiters, zoals het me
toeschijnt. Maar
het is in werkelijkheid de stichter van het dorp: Biggo van Duyveland.
Daar hij
erg lang geleden leefde, rond de wisseling van de 12e en 13e eeuw om
preciezer
te zijn, weet geen sterveling meer hoe hij eruit zag. Een beeldhouwer
kan zijn
fantasie dus de sporen geven. Maar bij de naam Biggo zie ik zelf eerder
een
geval van obesitas, rijdend op een flinke Zeeuwse knol, dan deze
afgetrainde
jongeling op een uitgeteerd paard.
Rhoon was in 1974, samen met het
aanpalende Poortugaal, het
eerste dorp in Nederland dat een metrostation kreeg. Mede daardoor werd
het
opgestuwd in de vaart der dorpen.
Tegenwoordig heeft Rhoon 2 kernen. Na
een kilometer of 3
trappen langs de A15 zie ik opnieuw een plaatsnaambord Rhoon. Hier ligt
een
stuk van de VINEX-zone waartoe ook Carnisselande behoort. Dat is de
wijk
Portland, wat eigenlijk een aparte plaatsnaam had moeten worden. Maar
de
bewoners kozen er per referendum voor om Rhoon te heten en daarmee 010
als
netnummer te krijgen. Het wijkreferendum zal daarna wel afgeschaft zijn
door
D66. Het valt allemaal onder de gemeente Albrandswaard, die heel
treffend ‘Dorpen
tussen groen en stad’ als motto voert.
Er komen opvallend veel toponiemen
voor in dit stukje, nog
meer dan anders. Hier in de buurt moet nog een plaatsnaam liggen: het
authentieke dorpje Smitshoek. Daar wandelde ik in een vorige incarnatie
eens
een keer naartoe. Maar het ligt nu zo goed verscholen tussen de
nieuwbouw, dat
ik het niet meer kan vinden.
Wel kruis ik ergens het stroompje
Koedood dat ooit een heuse
rivier was die IJsselmonde middendoor deelde. En ik stuit op een paar
bijzondere folly’s, architectonische grappen. Huizen met vuurtorens
erop en een
brug die op een pont lijkt. Daarvoor hebben ze een befaamde regel uit
Drs. P.’s
lied ‘De Veerpont’ als motto genomen: ‘Als de pont zo lang was als de
breedte
van de stroom, dan kon hij blijven liggen, zei mij laatst een econoom’.
Ik weet niet; ik kan er best om lachen. Maar een grap, ook een architectonische, is maar één keer leuk. Als je hier 10 jaar of langer woont en elke dag over die pontbrug moet…
Hier ben ik dan teruggekeerd op
Barendrechts grondgebied. Nu
bereik ik het horecapleintje van Carnisselande en laat me bij de
Kwalitaria een
gelukkig flink uit de kluiten gewassen, kleddervet broodje ongezond
serveren. Na
al dat gefiets moet ik toch wat kcal tot me nemen, en zelfs het uur
voor de
dinunch / het lunee is nu, om half vijf, ook bijna op z’n einde.
Hier zie ik ook waarom ik
geen tram
25 zag; die is
tijdelijk ingekort wegens wegwerkzaamheden. Ik nam die lijn feestelijk
in
gebruik eind 2004 / begin 2005 in deel 2 van De digitale reiziger
nieuwe stijl.
Tsjonge, is dat al weer ruim 13 jaar geleden? Toen had ik die vreemde
vuurtorenhuizen ook op de foto.
Terug naar station Barendrecht, met
een tocht van nog 4 à 5
km voor de boeg door de eindeloze nieuwbouwwijken in de gemeente van
die naam.
Ik ga terug in de tijd van jaren 00- naar jaren-50-architectuur. Eerst
volg ik
fietswegwijzers naar het station over fietspaden langs wateren, daarna
voetgangerspijlen door een ouder nieuwbouwwijkje; linksaf, rechtsaf,
linksaf,
rechtsaf.
Net als ik me afvraag of ik het
station ooit nog zal
bereiken, doemt het op. Nu nog een halve kilometer naar de
fietsenstalling
helemaal aan het eind, en deze fietszaterdag zit erop.
Hopelijk kan mijn verslag de
toetsnaald der kritiek doorstaan!
Frans Mensonides
20 mei 2018 (in eenen tsinxen daghe)
Er geweest: zaterdag 12 mei 2018
Wat
staat er in de sterren voor het Leidse OV? (Archieffoto
2013)
Mijn meeste treinreizen, zaterdags of
op andere dagen, beginnen
in de Leidse stadsbus lijn 4. Die rijdt van Leiden Zuid-West via de
Breestraat naar
Leiden Centraal - en verder door naar de Merenwijk, waar ik me zelden
vertoon;
geen buitenwijkbewoner komt volgens mij ooit in de wijk die diametraal
tegenover de zijne ligt.
Zo stap ik ook deze zaterdagmorgen op
lijn 4. Nauwelijks zit
ik in de bus, of ik begin me af te vragen of ik thuis het licht op de
overloop wel
heb uitgedaan. Zo niet, dan staat dat de hele dag voor niks te branden.
Dat is
zonde van de stroom. Maar ik ga er niet voor terug. Ik ben al bijna
halverwege
het station en dan mis ik de trein naar Middelburg; dat is toch al een
heel
end.
Even later bemerk ik dat ik ook al
mijn leeswerk –
achterstallige kranten en tijdschriften – thuis op tafel heb laten
liggen. Dan maak
ik nu toch maar rechtsomkeert. Ik ben er inmiddels ook van overtuigd
geraakt
dat ik het gas, de douche en de televisie aan heb laten staan, en de
vriezer en
de voor- en achterdeur wagenwijd open. Bovendien heb ik diverse
opladers in het
stopcontact laten zitten. Je moet zulke dingen allemaal bewust
controleren voordat
je de deur uitgaat!
Jammer, deze terugtocht, want ik ben
al bij de halte Prinsessenkade,
nog maar een meter of 500 van het station. Ik loop naar het Kort
Rapenburg,
schuin aan de overkant, pak lijn 3 die er gelukkig net aankomt, geniet
van het
uitzicht op de Hortus en de Sterrenwacht, stap uit bij het Vijf
Meiplein, loop
10 minuten naar huis, stop mijn leeswerk alsnog in mijn tas, constateer
dat er
geen enkel licht brandt, oplader in het stopcontact zit, gas aan-, deur
openstaat, et cetera, begeef me nu naar de halte van lijn 5 op de
Cornelis
Schuytlaan, daar bus 4 net weg is, en bereik toch het station nog, nu
al een
uur later dan oorspronkelijk gepland, en ik was al niet vroeg op deze
Luilakdag.
Enfin, vanmorgen toch half Leiden weer eens gezien vanuit de stadsbus.
Er dreigen grote veranderingen in het
stadsvervoer van de
Sleutelstad. Zoals ik een paar maanden geleden schreef, hadden bij de
gemeenteraadsverkiezingen 2018 de meeste Leidse partijen het
introduceren van ‘kleine
busjes’ in de binnenstad in hun programma. Dat staat al bijna
sinds de
opheffing van de tram in 1960 / 1961 in de verkiezingsprogramma’s van
vrijwel
alle partijen, en ze rijden nog steeds niet.
Nu gaat er in Leiden voor het eerst
sinds heel lang weer
eens een ouderwets links college aan de slag: D66, GroenLinks en PvdA.
Dat heet
gunstig te zijn voor het OV. Ze
willen een
autovrije of –luwe binnenstad. Maar ze opteren ook voor, jawel, kleine
busjes –
ik denk om al die automobilisten in te vervoeren die hun auto voortaan
moeten
laten staan.
Nou is zo’n kreet gemakkelijk
geslaakt in een
verkiezingsprogramma en net zo gemakkelijk in een collegeprogramma.
Maar nu de
uitwerking nog. Daarbij zal men toch op wat probleempjes stuiten.
De Breestraat, in het (winkel)hart
van Leiden, wordt momenteel
nog maar bediend door twee van de zes stadslijnen: lijn 2 (Station De
Vink –
Stevenshof – Morskwartier – Leiden Centraal – Centrum – Professorenwijk
–
Leiderdorp) en de al genoemde lijn 4 (ZW – Merenwijk). De overige
lijnen zijn
al heel lang geleden uit de Breestraat verwijderd en rijden nu over de
Witte
Singel langs de Universiteitsbibliotheek en de Sterrenwacht (lijn 1 en
3), over
het Noordeinde (lijn 5 via ZW naar Voorschoten) en via de Langegracht
(lijn 6
naar Leiderdorp). Lijn 1 rijdt, afgezien van dat stuk over de Witte
Singel,
verder grotendeels dezelfde route als lijn 2.
Het zou voor de hand liggen, de
stadlijnen 2 en 4 die door
de Breestraat rijden, te exploiteren met kleine busjes, als er perse
kleine
busjes moeten komen. In kleine busjes kunnen echter minder mensen in
dan in
grote, en die gestrande automobilisten moeten er ook nog bij. Dus de
frequentie
op die lijnen zal een groot deel van de dag omhoog moeten van halfuurs-
naar
kwartierdienst. Daar ben ik beslist niet tegen. De gemeentebelastingen
gaan
tenslotte onder dit college ook flink omhoog, dus Bruin kan het wel
trekken, en
als burger zie je er graag iets van terug in de vorm van betere
voorzieningen.
Maar dan hebben we nog het probleem
van de streekbussen. De lijnen
die uit het noorden de stad binnenkomen, komen al jaren niet verder dan
Leiden
Centraal; al in 2009 berichtte ik over het vervallen van de ‘doorkoppeling’.
Resteren een aantal lijnen die uit
het zuiden de Breestraat binnenvallen, en dat
zijn: 45 (uit Den Haag via Leidschendam), 169 (uit Alphen aan den Rijn
via
Hazerswoude Rijndijk), 182 (uit Alphen via Ter Aar), 187 (uit Boskoop)
en 400
(de R-netbus uit Zoetermeer). Die zullen ze vast niet allemaal met
kleine
busjes laten rijden. Zeker op lijn 400 zal er dan zo’n beetje
2-minutendienst
geboden moeten worden in de spits.
Maar wat dan? Al jaren circuleert er
een plan om de R-net en
eventueel andere streekbussen te laten rijden via de HoLa-route (Hooigracht /
Langegracht; zie het gelinkte stuk uit ‘14), zodat de bussen
in ieder geval nog
vrij dicht bij het winkelhart kunnen halteren. Maar dat HoLa-trace is
erg
filegevoelig, ook al zonder 18 extra bussen per uur per richting in de
spits.
Dus? Daar D66 in het college zit,
verwacht ik binnenkort wel
een plan om al die streekbuslijnen te laten eindigen bij station
Lammenschans
of zo, en daarvandaan een Jan Plezier via de Breestraat te laten rijden
naar
het station. Dit is niet eens satire; plannen van dat niveau hebben al
eens
gecirculeerd onder D66-verkeerswethouderschap.
Wat heeft het college verder in petto
voor het OV in en om
Leiden? Men wil de spoorbaan Leiden – Woerden geheel dubbelsporig
uitgevoerd
zien. Helemaal mee eens, maar je kunt het als college gemakkelijk
roepen, want
de gemeente gaat er niet over en hoeft het ook niet te betalen.
En men wil hard studeren op
lightrailplannen. Vooral doen,
zou ik zeggen; het papier is geduldig, en in de Wikipedia kun je
onder RijnGouweLijn
nalezen hoe het in ieder geval NIET moet.
Ook ‘lightrail’ kun je gemakkelijk
roepen, want ook daarover
gaat een gemeente niet alleen. Het Leidse stadstrammetje (1911-1960)
zie ik
niet terugkeren in het straatbeeld. Er zal altijd interregionale
samenwerking
moeten plaatsvinden om een railproject van de grond te tillen.
Dit blauwe stadstrammetje heeft dienst gedaan in Haarlem en
Leiden en verzorgt nu museumritjes in Den Haag
(archieffoto 2011)
De gemeente Leiden telt een kleine
125.000 inwoners. De
agglomeratie Leiden ongeveer het dubbele, inclusief de gemeente Katwijk
(Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg). Zo’n regio is te groot voor het
servet van kleine busjes en te klein voor het tafellaken van een
lightrailnet.
De marges om iets aan het OV in zo’n regio te verbeteren, zijn erg
smal.
Al met al zou het best wel eens
kunnen zijn dat er tot 2022
niet veel zal veranderen in het OV in en om Leiden – wat als
ontegenzeglijk
voordeel heeft dat er dan ook niet veel zal verslechteren.
Kleine busjes op de stadsdienst van
Harderwijk (archieffoto
2012), Gorinchem en Venlo. De laatste is een grensoverschrijdend klein
busje
van de stadsdienst Venlo, gefotografeerd in Kaldenkirchen.
In de hoofdstukken hierboven reisde
ik drie zaterdagen 1e
klas met een gratis ‘upgrade’. Die zijn nu op. Maar ze bevielen me zo
goed dat
ik er nu op het station een koop uit de automaat, voor 5 euro in
combinatie met
een WeekendVrij.
Maar daar krijg ik spoedig spijt van.
Op weg naar Middelburg
zit ik 9 kwartier lang in een doodstille 1e klas-coupé waar alleen het
monotone,
klaaglijke knars-knars-knars te horen is van de harmonica tussen twee
bakken
van de IRM-dubbeldekker. Geen leuke uitspraken van spontane volkstypes
in de 2e
klas, om dit stukje mee op te leuken. Verveling zou op de loer liggen,
als ik
die leesachterstand niet bij me had.
Loungen
in de 1e klas lounge
Al twee maal is nu de plaatsnaam
Middelburg gevallen. Maar
wat ben ik daar eigenlijk van plan? In eerste instantie: kijken naar de
busstaking in Zeeland. Daarvan heb ik vorige week al verslag gedaan in
het stakingsblog,
dat ook maar langer en langer wordt.
Aangezien je op een staking - het
niet of slechts sporadisch
aanwezig zijn van bussen - snel bent uitgekeken, wil ik daarna ook nog
een stuk
gaan fietsen, mede om de titel van dit stuk waar te maken.
Maar het is duidelijk dat het
vanmiddag geen weer is voor de
mooiweerfietser. De thermometer tikt maar net de dubbele cijfers aan,
de hemel
is aardedonker en er staat een gure wind. Ik zie in Middelburg
optimisten in
korte broek en realisten met een ijsmuts. Bij de stationsrestauratie
Stoom
brandt gelukkig de kachel.
Wandelen, dus. In 2000 deed ik al
eens een monumentenwandeling
in de hoofdstad aller Zeeuwen, en in 2009 het Zeeuws Museum.
Dat vraagt,
opnieuw 9 jaar later, om een nieuw bezoek.
Loswal
Kinderdijk
Geijkte fotomomenten beleef je bij
het stadshuis en de
Abdij. Maar ik loop deze keer eens langs de buitenranden van het
centrum.
Mooie stad, Middelburg. Water is er
ook alom. Maar dat
schijnt zelfs zeelui niet altijd aan te trekken. Dat was deze week in
het
nieuws: de mariniers willen niet verhuizen van Doorn (dat niet aan zee
ligt)
naar Vlissingen (dat wel aan zee ligt). Met zulke zeehelden van de
kouwe grond
moet je dan de oorlog winnen!
Eens, zo’n jaar of 500 geleden, was
Middelburg na Amsterdam
de grootste havenstad van de Nederlanden. In de Gouden Eeuw was
Middelburg na
Amsterdam ook de stad waar de veelgeprezen / -verguisde VOC-mentaliteit
het
weligst tierde.
De stad lag indertijd aan het Sloe,
een zeearm tussen
Walcheren en Noord-Beveland. Het Sloe werd in de 19e
eeuw voor de
aanleg van de Zeeuwse spoorlijn doormidden gedeeld door een dam en
uiteindelijk
geheel ingepolderd.
Middelburg heeft nu nog slechts een
jachthaven voor
recreanten. Maar het havenverleden zie je nog af aan de Loswal
tegenover het
station, de Kinderdijk met zijn pakhuizen en vele andere gevelwanden
die zich
uitstekend lenen voor een panorama. Middelburg is trouwens nummer 7 op
de lijst
van Nederlandse steden met de meeste rijksmonumenten.
Een
indrukwekkend aandenken aan de VOC-tijd: het huis van de
equipagemeester, ofwel het Commerciehuis aan de Maisbaai. Tegenwoordig
zijn het appartementen, ja wat
anders? Uiteindelijk verandert alles in appartement.
De
Kuiperspoort was, zoals de naam al zegt, de thuisbasis
van het Kuipersgilde. In de Gouden Eeuw werden de door de kuipers
vervaardigde
vaten en tonnen onder de poort door naar de kaden gerold; de hele dag
een
geholder en gebolder van belang. Sinds de jaren 70 van de 20e eeuw
wordt in dit
complex gedaan aan kunstzinnige en muzikale vorming.
Even,
een fractie van een seconde, overvalt me een
duizeling. Waar ben ik ook alweer? Ik loop toch in Middelburg en niet
op de
Korte Mare in Leiden? Deze Oostkerk lijkt sprekend op de Leidse
Marekerk. Hij
is ook achthoekig, ook speciaal gebouwd voor protestanten en als ik het
later
opzoek, blijkt ook Arent van ’s-Gravesande (ca. 1610-1662) een van de
bouwmeesters geweest te zijn. Gevalletje van auto-plagiaat. Ik schreef
tussen haakjes in 2000 al over deze kerk, zie ik nu, dus: hoor wie het
zegt!
Het
Damplein
De Kloveniersdoelen dateren uit 1607 en daarmee uit de beginjaren van de VOC. Kloveniers waren schutters die met de ‘bus’ schoten, terwijl op deze zaterdag sommige passagiers graag met de bus zouden willen opschieten, zo niet: óp de bus schieten.
Alle geschiedkundige feitjes kun je hier nog eens naslaan, want in dit 18e (Z)eeuwse stadspaleis zetelt het Zeeuws archief.
Terug
bij het originele station uit 1872, het jaar dat Middelburg
werd aangesloten op het spoorwegnet. Weinig interesse vanmiddag voor
het terras
van Stoom. Volgende week hopelijk weer fietsweer!
Frans
Mensonides
31 mei 2018
Er geweest: zaterdag 19 mei 2018
De dag daarop breekt de zon alweer
door. Een warme
Pinksteren is de opmaat voor een indrukwekkende eindspurt van mei 2018.
Zonnige
en hete dagen volgen elkaar op. Zwaar …weer (noodweer bedoel ik) op de
laatste
dag van de maand kan niet meer verhinderen dat mei 2018 de warmste
meimaand
aller tijden wordt. Het KNMI heeft er deze keer niet eens voor
hoeven sjoemelen
met de temperatuurreeksen (pardon, harmonisaties daarop hoeven toepassen).
Op de 26ste, de laatste zaterdag van
mei, stap ik op station
Naarden-Bussum op de fiets voor een rondje door het plassengebied van
de
Vechtstreek. Een week later kies ik hetzelfde station uit als start
voor een fietstocht
in het spoor van ‘De Gooische Moordenaar’, de stoom- en later
dieseltram die
van 1881 tot 1957 het Gooi letterlijk onveilig maakte. Dan is het
inmiddels 2
juni, is de meteorologische zomer begonnen en heeft de mei-zon plaats
gemaakt
voor donkerte en nevel.
Met Naarden-Bussum is de naam genoemd
van een van de meest
opmerkelijke spoorwegstations van Nederland. Architect H.G.J. Schelling
ontwierp
het. Bij de voltooiing in 1926 moet het een steen des aanstoots in de
vijver
geworpen hebben: een station dat totaal niet leek op het beeld dat men
indertijd van een station had.
Geen gebogen overkapping, geen
monumentale entree, maar een
sober ogend gebouw met louter rechte lijnen. Betreed je het, dan wacht
je een
verrassing: een hal als een kathedraal, met luchters en
gebrandschilderde
ramen.
Ik – niet gehinderd door kennis van
bouwkunde, maar wel
kleinzoon van een architect uit dat tijdperk – heb het station altijd
gehouden
voor een puntgaaf voorbeeld van Nieuwe Zakelijkheid: die geometrische
vormen, dat
geel met zwart. Maar van de Wikipedia moet ik het kubistisch
expressionisme noemen;
ik keur het goed!
Hoewel Naarden voorop staat in de
naam van het station, ligt
het net op het grondgebied van Bussum – wat tegenwoordig niet meer
uitmaakt,
want beide gemeenten zijn samen met Muiden gefuseerd tot Gooische
Meren. Bussum
heeft weliswaar ‘bus’ in de naam, maar het is op en top een
treinendorp. 20 per
uur rijden erdoorheen, waarvan er 12 stoppen op de stations
Naarden-Bussum en
Bussum-Zuid. Zo’n 20 uur per dag hoor je hier altijd wel een trein
razen. Ze
scheren hier en daar langs de gevels van de huizen. Er is nog een nieuw
appartementencomplex in aanbouw, boven op het spoor.
Laat ik die treinen even tellen,
zodat we zeker weten dat
het er echt 20 per uur zijn:
Sprinter Hoofddorp – Utrecht Centraal
(2x per uur)
Sprinter Amsterdam Centraal – Amersfoort Vathorst (2x per uur)
‘Snelsprinter’ (zal ik maar zeggen) Almere Centrum – Utrecht Centraal
(2x per
uur)
IC Schiphol Airport – Enschede (1x per uur)
IC Schiphol Airport
– Amersfoort (1x per
uur)
IC Amsterdam Centraal – Amersfoort (-Deventer) (2x per uur; 1x per 2
uur
vervangen door de IC Amsterdam – Berlijn).
Dat zijn er 10, en het gaat uiteraard
in 2 richtingen, dus inderdaad
20 in totaal. Bussum en Naarden tellen samen 6 overwegen. 5 ervan zijn
uitgerust met AHOB: Automatische Halve OverwegBomen. Eén, over het
emplacement
vlak ten noorden van Naarden-Bussum, heet EBO (Elektrisch Bediende
Overwegbomen).
Die ligt in de Comeniuslaan, exact op de grens van Bussum en Naarden.
Die EBO is
de voorlaatste der Mohikanen; de andere nog functionerende EBO ligt bij
station
Roermond.
Het is een overblijfsel uit de tijd
dat spoorbomen met de
hand bediend werden. Ooit draaide de overwegwachter aan grote zwengels,
de
bomen sloten en hij kon het sein op veilig zetten voor de trein. Op een
gegeven
moment ging dat elektrisch, met een druk op de knop in een seinhuis. En
toen
werd aan het eind van de jaren 50 de AHOB uitgevonden, die halve bomen
waar je
zo heerlijk op het laatste moment tussendoor kunt slalommen.
Bij situaties als bij Naarden-Bussum,
waar de overweg over
een compleet emplacement heen gaat, is toezicht noodzakelijk. Er liggen
hier 6
sporen, 2 maal 3, met ertussenin een afslag naar het eilandperron.
Vroeger werd
de EBO bediend vanuit het seinhuis bij het station; tegenwoordig vanuit
Amersfoort.
Een batterij camera’s houdt de zaak in de gaten.
Zo’n EBO moet natuurlijk ruim op tijd
dicht voordat de trein
passeert, anders blijft het sein te lang op rood en moet de trein in de
remmen.
Vaak blijven de bomen ook tussen twee treinen in gesloten. Met 20
treinen per
uur is het een wonder dat ze überhaupt soms nog open gaan. Bij een
recent
verkeersonderzoek bleek de EBO op de Comeniuslaan 42 minuten per uur
dicht,
tegen 29 minuten bij de AHOB’s.
Maar er komt soelaas. Het aantal
treinen gaat weliswaar de
komende jaren omhoog naar 24 per uur in het kader van ETMET (elke tien
minuten
een trein). Maar ook de snelheid van de treinen gaat omhoog, van 80
naar 130
km/uur, het aantal sporen bij Naarden-Bussum wordt teruggebracht naar 2
en de
EBO wordt opgedoekt. Al die maatregelen leiden tot kortere sluiting van
overwegen.
Pleidooien voor een ondergrondse
oplossing, of in ieder geval
verdieping van de spoorbaan, hoor je hier ook nog wel eens rondzingen,
maar ja,
geld… Op die ETMET-dag afgelopen september was ik in Vught waar ook
geklaagd
werd over de overwegen. Maar ik vind dat ze daar in het Gooi veel meer
reden
toe hebben.
Ongelooflijk dat ik nog witte plekken heb op de kaart van
Nederland; streken waar ik nog nooit geweest ben. Maar rond Ankeveen
ligt er
nog een; ik kende het tot nu toe alleen van de schaatsmarathons in
koude winters.
Als ik die zag op tv dacht ik altijd: daar moet ik van de zomer eens
heen. Bij
dezen, dan.
Naarden-Bussum heeft een moderne
automatische stalling, net
als in Barendrecht hierboven. Het nadeel ervan is wel dat je geen fiets
mag
uitkiezen; niet even de ‘zit’ proberen; de ene OV-fiets heeft een
betere ‘zit’
dan de andere. Uit het sleutelkastje kun je alleen de sleutel pakken
waarbij
het lampje brandt. Maar de bijbehorende fiets mag je dan wel binnen een
kwartier gratis omruilen, als hij je niet bevalt.
Op weg naar Ankeveen doorkruis ik
eerst enkele dâftige
buurten van Bussum. Ik passeer een ‘school waar je groot wordt’, wat op
vele andere
scholen alleen in letterlijke zin het geval is. Na Bussum volgt
Hilversumse
Meent in een uitstulping van de gemeente Hilversum, kilometers van de
rest van
de bebouwde kom. Het is een weinig interessante wijk uit de 70’s en
80’s, met woonerven.
Vervolgens dan het doel van mijn tocht, een route door en langs plassen. Dóór plassen? Nou ja, over smalle fietspaden met water aan weerszijden en smalle bruggetjes eroverheen; je krijg geen natte voeten.
Het bereik op mijn telefoon valt
regelmatig weg op plekken ver
buiten de bebouwde kom. Ik gebruik daarom vandaag een analoog systeem
om mijn
weg te zoeken in dit terra incognita:
het aloude knooppuntensysteem. Elk knooppunt heeft een nummer en bij
elk van de
knooppunten staat een kaart waarop alle knooppuntnummers van de streek
te
vinden zijn. Overal zie je ook richtingbordjes naar de dichtstbijzijnde
knooppunten.
Knoop al die knooppunten in de juiste
volgorde in je oren of
in je zakdoek, of noteer ze in een ouderwets opschrijfboekje, en je
tocht is
uitgestippeld. Zelfs ik slaag er hier vanmiddag niet in om te
verdwalen. In het
gezelschap van de ultrakorte schaduwtjes van mezelf en de fiets rijd ik
langs
de Ankeveenseplas.
De laatste vliegen vliegen om me
heen. Twee heel kleine
vliegjes vliegen me de strot in; weer twee minder. Het zijn bijna de
allerlaatste insecten ter wereld. Het stond van de week in alle
kranten: het
gaat heel erg slecht met de insecten. Daardoor gaat het straks ook
slecht met
vogels die insecten verschalken, grote roofvogels die leven van kleine
vogels,
en - het eind van dit verhaal voel je al aankomen – ten slotte gaat het
ook slecht
aflopen met de mens.
Jawel, de klok staat weer eens op
vijf voor twaalf. Hoe vaak
ik de klok al op 11:55 uur heb zien staan in mijn leven – afgezien nog
van
letterlijk twee keer per dag – ik weet het niet meer. De klimaatramp is
de afgelopen
drie decennia langzaam opgebouwd. Maar dat met die insecten weten we
nog maar
pas. Waar komt deze Apocalyps nu weer zo snel vandaan?
Ze tellen nu alle insecten om ten
minste hun achteruitgang
te kunnen monitoren. Hoe doe je dat, insecten monitoren? Ring om hun
pootje? Dat
lijkt me niet. Maar hoe bepaal je het aantal insecten in een kubieke
meter
plattelandslucht en in een kubieke meter stadslucht?
In het plassengebied heb je nog meer
van die kleine vliegjes
dan me lief is. Op mijn linker-onderarm zitten er nu 7. Je kon ze toch
niet
tellen, zei ik daarnet? Dat kan best wel; ik kan ze zelfs fotograferen.
Maar van de grotere huisinsecten tel
ik er de laatste jaren
inderdaad veel minder dan vroeger. De vieze strontvliegen die als
tafelschuimers kwamen meegenieten van je maaltijd; de zoemmuggen die je
in
zomernachten uit de slaap hielden, wie zal ze missen? Zolang het nog
geen twaalf
uur is, maar pas vijf voor twaalf?
Enfin, dit soort rampen valt meestal nogal mee, en we zíjn er nog. Ik fiets door het dorp Ankeveen, langs de Spiegel- en Blijkpolderplas, en voorbij Nederhorst Den Berg waar je langs het water kunt recreëren en wonen. Die mensen die een paar hoofdstukken geleden bij Rhoon naar waterrecreatie haakten, zouden hier pas echt aan hun trekken komen. Ik verwacht ze elk moment te zien opdoemen: ‘Er zijn hier toch wel recreatieplassen in de buurt?’
De Gooi- en Vechtstreek is in wezen
gevormd door en voor
Amsterdammers. In de Gouden Eeuw was Amsterdam zo populair dat niemand
er meer
wilde verblijven; net als nu, feitelijk. De rijken namen in de zomer de
wijk
uit die drukke en vieze stinkstad om op hun landgoed in de bossen van
het Gooi bij
te tanken. Tegen de winter keerden ze terug en moest er in hun
grachtenpanden in
tientallen vertrekken de kachel aangemaakt worden. De plassen van de
Vechtstreek
ontstonden door turfsteken voor de bewoners van Amsterdam.
Sluis ’t Hemeltje ligt in een bocht
van de Vecht. Voorbij de
sluis heb je Fort Kijkuit van v/h de Hollandsche Waterlinie.
Langs het water De
Wijde Blik bereik ik Kortenhoef en ’s-Graveland.
Er zijn hier allemaal smalle wegen
langs vaarten en over
dijken. Ze stammen nog uit de tijd dat paard en wagen, vélocipèdes en
een
enkele ‘kachel’ (automobiel van een rijke zonderling) concurreerden om
hun
plekje op de weg. Het ging heel erg langzaam, en de mensen hadden nog
geen
haast. Voor de auto’s en de verblinde fanatiekelingen op racefietsen
die ik
hier nu in grote pelotons langs zie scheuren, is de weginfrastructuur
minder
geschikt. Doorgaans is er één teveel, en dat is dan altijd de zwakste.
Bij tegenliggers
en inhalers moet ik vaak diep de berm in.
Ik krijg een aanval van wat ik nostalgie-over-de-wieg heen noem, terugverlangen naar tijden die ik zelf niet heb meegemaakt, ver voor mijn geboorte. Wat wel over zal gaan als ik me volgende week ga verdiepen in de geschiedenis van de stoomtram, die niet geheel ten onrechte De Gooische Moordenaar heette.
Kortenhoef
In ’s-Graveland vloeken de moderne
appartementencomplexen Castor
en Pollux (zie de foto’s op de tweede rij van het mozaïek hieronder)
wel
enigszins met de oude landhuizen in de omgeving. Ik vind die tweeling
niet erg
mooi, maar dit is nog niks vergeleken met de moderne architectonische
wangedrochten
op het Twitter-account Lelijke Belgische
huizen. Wordt het kubistisch
expressionisme tegenwoordig niet meer beoefend? Hooguit de Nieuwe
Zakkigheid.
Even een rustpauze op een bankje voor
de tussenstanden van
de Tweede en Derde Divisie. Die volg ik op de voet, zondagavond op TV
West en
zaterdagmiddag op mijn smartphone. Het amateurvoetbal uit de regio zegt
me
eerlijk gezegd meer dan de Champions League, dat miljoenenbal waarop je
op
voorhand al weet dat de rijkste club wint. De Tweede en Derde Divisie,
dat is
nog echt beléving, al is het niveau van het voetbal bescheiden.
Het verbaast me dan ook niet dat de
meeste spelers in de
Tweede Divisie maar één angst hebben: promoveren naar de Eerste
Divisie. Het
zijn amateurs met een gewone baan in de burgermaatschappij, die er in
het
weekend een centje bijverdienen op het voetbalveld. Dan doen ze liever
dan als
full prof voor een hongerloontje in de staart van het rechterrijtje
bungelen in
de Jupiler League. Promoveren is gelukkig niet verplicht, al was dat
oorspronkelijk wel de bedoeling.
Vanmiddag is in de Tweede Divisie de
eindfinale van de
competitie 2017-2018, de absolute slotapotheose. Dat is twee keer
dubbelop,
maar er hangt dat ook wel een affiche! De laatst overgebleven
titelkandidaten,
VV Katwijk en Kozakken Boys uit Werkendam, ontmoeten elkaar in de
slotronde van
de competitie. Katwijk heeft aan een gelijkspel genoeg, maar Kozakken
Boys
heeft het voordeel van de thuiswedstrijd. Het staat nu 0-0 bij de rust.
Ik rijd nu zo zoetjesaan weer eens op Naarden-Bussum aan door een uitloper van het Spaanderswoud bij Hilversum. Aan de overkant van een drukke weg begint de Franschekamp Heide. Die dankt zijn naam aan het feit dat het Franse leger hier in de napoleontische tijd zijn tenten eens een paar maanden heeft opgeslagen.
In de verte zie ik het wonderlijkste
bouwsel uit
de streek al opdoemen: een oude watertoren met een glazen bovenbouw, aan de rand
van
Bussum. In dat glazen gevaarte, waar het ’s zomers wel warm zal worden,
zijn
kantoren gevestigd.
Terug in Bussum wil ik nog een trein
bij een overweg op de
foto zetten. Je hoeft er hier nooit lang op te wachten. Ik sta hier nog
geen
halve minuut of het geklingel van de AHOB wordt al hoorbaar.
In Werkendam bleef het 0-0, zodat
Katwijk kampioen is van de
Tweede Divisie. En niet promoveert.
En oh ja, het hierboven aangekondigde
hoofdstuk over de
Gooische Tram, alias: Gooische Moordenaar, is nog niet af, dus dat
volgt over
een dag of wat. Ik lig achter met mijn zaterdagse rubriek; dat komt dat
dat
gesodemieter met die bus-stakingen die er steeds
tussendoor komen. De laatste 7 foto’s op het 16-luik
hieronder hebben betrekking op die tweede fietstocht door het Gooi.
Frans Mensonides
17 juni 2018
Er geweest: zaterdag 26 mei 2018
Klik d'r op!
Wagen van de ‘Gooische Moordenaar’ die nu dienst doet op de toeristische
stoomtramlijn Hoorn – Medemblik.
Foto: Erik Swierstra, overgenomen van
Wikipedia, Gooische Stoomtram
De week daarop (her)ontdekte ik deze fraaie website van Nico
Spilt over de Gooische Stoomtram met, naast veel foto’s en uitleg, ook nog
routekaartjes. Op zaterdag 2 juni fietste ik aan de hand daarvan een rondje
door het Gooi: Naarden – Huizen – Blaricum – Laren – Bussum – Naarden, waarbij
ik de oude tramroutes zoveel mogelijk volgde.
Het netwerk van stoomtramlijnen door het Gooi werd uit de
grond gestampt tussen 1880 en 1885, in een tempo waar je in de 21e eeuw jaloers
op zou worden. De Gooische Stoomtram kende een 37,5 km lange hoofdlijn. Die
begon bij het Weesperpoortstation in Amsterdam, een kopstation ongeveer op de
plek waar nu het Weesperplein is. Daarvandaan liep de lijn door Diemen, de
vestingsteden Muiden en Naarden en door het toen uiterst minieme dorpje Laren
naar Hilversum. Jan Hamdorff, een hotelier en kunsthandelaar uit Laren, was een
van de initiatiefnemers van de railverbinding.
Kort daarna kwam er een lijn van station Naarden-Bussum naar
Huizen, en werd Huizen met Laren verbonden via Blaricum.
In Amsterdam hadden er tot 1881 alleen paardentrams gereden.
De stoomtram was een bezienswaardigheid. Net als de tram Utrecht-Zeist leverde
hij zijn grootste vervoersprestatie op zondagen met mooi wandelweer, wanneer de
stadsbewoners de natuur in trokken.
Populair was Muiderberg, tussen Muiden en Naarden, met een
strand aan wat toen nog de Zuiderzee heette. Muiderberg had zelfs enige tijd een
aftakking van de trambaan. Een monumentje herinnert nog aan de Gooische
Moordenaar.
Waaraan dankte de tram zijn lugubere bijnaam – die hij
deelde met sommige andere regionale trams in Nederland, waaronder die van de R.T.M.? Aan de talloze ongelukken die zich met de stoomtrams voordeden,
waarvan vele met dodelijke afloop. 117 slachtoffers waren er te betreuren
gedurende de 8 decennia dat de tram personen en goederen vervoerde.
Nog geen 1,5 per jaar; dat is weinig, kun je ook zeggen.
Maar de mensen wisten in 1881 nog niets van de jaarlijkse tol van honderden tot
duizenden doden die het autoverkeer zou eisen. En elk slachtoffer is er
vanzelfsprekend één te veel.
Ik bladerde in de KB in een boek* dat voor driekwart bestaat
uit een opsomming van alle tramrampen en –ongelukken die geschied zijn met de
Gooische. Een bonte verzameling met onder andere: frontale botsingen op onoverzichtelijke
enkelsporige trajecten, ontsporingen, afknappende koppelingen en stuurloze
losgebroken wagens, woningen met rieten daken en hectaren heide die in de fik
vlogen door vonken uit de stoomlocs, dronkaards die niet goed uitkeken of lagen
te slapen op de sporen, springers zelfs, sukkels die van en op rijdende trams
stapten, hun evenwicht verloren en eronder terecht kwamen….
* G.L. de Boer sr, ‘In het spoor van de Gooische
tram’. Laren 2004.
Wat ook nog wel eens voorkwam: mensen die van de ene wagen
naar de andere liepen, ten val kwamen en ook onder de tram raakten. Het
overkwam zelfs een hoge ome bij de Gooische Stoomtram. Die kwam om het leven
toen hij zelf op een mooie dag met zijn gezin een pretritje maakte, even naar
de achterste wagen liep, struikelde en vermorzeld werd.
Grappige anekdotes staan er ook wel in het boek, zoals het
verhaal van de man die fietsen aan het leren was en al slingerend tegen de
zijkant van een rijdende tram aanreed. Hij kwam met de schrik vrij, maar van zijn
gloednieuwe rijwiel bleef zo goed als niets over.
Tramkaartje en kaartje van de tram bij het monument op de rotonde bij Huizen
Lezenswaardig is ook het boek van W.I. Engel*. Ik hoop
altijd dat er in zulke boeken complete dienstregelingen staan afgedrukt, maar
dat is helaas zelden het geval; zíjn die er nog wel, in archieven? De volgende
gegevens over de dienstregeling in de beginjaren van de Gooische Tram heb ik
bijeen kunnen schrapen.
* W.I. Engel, ‘De Gooische
stoomtram en andere lijnen in het Gooi. Rotterdam 1972. Trams en Tramlijnen
deel 11.
De stoomtram reed met een voor die dagen supersonische snelheid
van 30 km per uur. Behalve in de bebouwde kom van sommige gemeenten. Daar mocht
hij maar ‘100 meter per minuut’ (= 6 km/uur) en moest hij voorafgegaan worden
door een man te voet die waarschuwde voor de naderende tram – en moest uitkijken
dat hij niet struikelde en er dan zelf onder kwam.
De totale rit van Amsterdam naar Hilversum, 37,5 kilometer,
duurde dan ook een kleine 2 uur. De tram reed dat traject in 2-uursdienst. Op
het traject Amsterdam – Muiderberg reed elk uur een tram; tot Diemen zelfs elk
half uur.
Het trammetje van Naarden-Bussum naar Huizen deed 25 minuten
over zijn rit van nog geen 7 km. Deze tram reed aanvankelijk onder de vlag van een
aparte maatschappij: Stoomtramweg Maatschappij Bussum-Huizen, en werd pas in
later jaren bij de Gooische Stoomtram ingelijfd. Hij begon op een kopspoor op
Naarden-Bussum en maakte slechts 7 slagen per dag. Als je hem net gemist had,
kon je beter gaan lopen dan op de volgende wachten.
Tot 1906 kende de Gooische tram geen vaste haltes. Je kon
hem laten stoppen door tijdig handopsteken. Dan moest dat hele gevaarte remmen
voor één persoon. Instellen van vaste haltes leek de trammaatschappij een goede
maatregel om de doorstroming en punctualiteit te bevorderen. Maar de mensen die
tussen twee haltes in woonden, baalden ervan.
Tegen 1930 werden de stoomlocs vervangen door
dieselrijtuigen, om de concurrentie met de sterk in opkomst zijnde autobus te
kunnen volhouden. Van elektrificatie is het nooit gekomen. In 1939 werd het
reizigersvervoer gestaakt. Tijdens de oorlog keerde de stoomtram echter weer
terug op het traject Hilversum - Huizen – Bussum, om in 1947 echt zijn
allerlaatste reizigers te vervoeren. In 1958 kwam ook aan het vervoer van
goederen een einde.
Vesting Naarden
Het is een grensgeval voor de mooiweerfietser. Een zone
motregen loost zijn laatste druppels als ik station Naarden-Bussum uit kom. Ik
stap op de fiets, in de hoop dat het droog blijft, en ik sla de hierboven al
genoemde Comeniuslaan in (met moskee), op de grens van Bussum en Naarden.
De tram Bussum-Huizen bereikte deze laan met een boog vanaf
het stationsemplacement, sloeg daarna linksaf de Naardense Lambertus
Hortensiusstraat in (genoemd naar de 16e-eeuwse geschiedschrijver en humanist
Lambertus Hortensius, wie kent hem niet?) en reed rechtdoor de Thierensweg op,
door een wat landelijk gebied naar de Naarder Vesting.
Ongeveer waar op de foto de Broodbus staat, had je de halte
Abri. Die was dan vermoedelijk met zo’n wachthuisje uitgerust, anders had hij
vast niet zo geheten. Bij deze halte kruiste de lijn Bussum – Huizen de
verbinding Amsterdam – Hilversum.
Ik volg die laatste lijn nu even op zijn weg door Naarden.
De trampassagiers hadden bij nadering van de vesting exact hetzelfde uitzicht
op de vestingwerken als ik, vandaag de dag. Als ik de smalle straten in het
hart van Naarden zie, vraag ik me af hoe daar ooit een tram doorheen heeft kunnen
rijden. Vermoedelijk waren de veiligheidsmaatregelen (een maximum snelheid van
6 km per uur en een man die waarschuwend voorop liep) niet echt een overbodige
luxe.
Ik keer op mijn schreden, althans bandensporen,
terug en wend de steven naar Huizen. Daar kom je via de
Huizerstraatweg, overgaande in
de Naarderstraatweg. Aan mijn rechterhand heb ik hier en daar uitzicht
op
heide. In deze buurt had je de halte Drafna, genoemd naar een Zwitsers
chalet
waarvan niemand wist waarom het de naam Drafna droeg. En dan een
bekende naam op
een wegwijzer: Valkeveen.
Ik had het een heel stuk hierboven over dat weinig
plezierige schoolkamp in de zesde klas. Maar het jaar daarvoor hadden we een
veel leukere eendaagse schoolreis gemaakt naar Schiphol, het Muiderslot en de spannende
speeltuin Oud-Valkeveen. Het was een dag om minstens een halve eeuw te
onthouden. Maar hij is toch wat vervaagd. Oud-Valkeveen was voor zover ik me
herinner een grote speeltuin, met waterfietsen en een amusementshal met
flipperkasten, hét vermaak van die jaren.
Zou Oud-Valkeveen nog bestaan? Dat kan ik me bijna niet
voorstellen, 51 jaar later. Ik sla die richting in. Maar ja hoor, een paar
kilometer verder boort zich dat witte pannenkoekenhuis (linksonder op de foto) door de mist der
decennia heen (en door de nevel van deze wat donkere dag). Ja, dat herken ik
vaag; dat stond er toen ook al.
Sterker nog, ik heb het later opgezocht en het stond er al
in de beginjaren van de stoomtram. Valkenveen was, net als Muiderberg, een
badplaats aan de Zuiderzee. Dat pannenkoekenhuis, met wip en schommel, was een
geliefd uitje voor de Amsterdammer, die er graag een wandeling van anderhalve
kilometer voor over had vanaf de tramhalte.
Zouden de kids tegenwoordig nog te porren zijn voor zo’n
schoolreis als wij hadden in ’67? Oud- Valkenveen is aardig met zijn tijd
meegegaan, te oordelen naar hun website. Ook het Muiderslot is verpretparkt,
zag ik een paar jaar geleden, dus daar kun je je kinderen ook nog wel mee
naartoe nemen. Maar Schiphol? Wij vergaapten ons op de wandelpier aan die
kisten die je anders nooit van dichtbij zag. We waren nog nooit op Schiphol
geweest; vrijwel niemand in de klas had al gevlogen. Maar nu, nu vele gezinnen vier,
vijf vliegvakanties per jaar doen? Nee, ik denk dat je Schiphol gevoeglijk kunt
schrappen.
Nu eerst koffie! Huizen is wel een tikje uitgebreid sinds de
tram zijn laatste ritje reed. Ze hebben er vast wel een HEMA mét koffie en
broodjes – en op zaterdagmiddag een lange rij voor de enige kassa, die bediend
wordt door een zenuwachtig meisje van een jaar of 12, die het verkeerde drankje
inschenkt, het verkeerde broodje aanslaat op de kassa en het verkeerde
wisselgeld geeft. Dat is overal in Nederland zo, en vast ook in Huizen; echt
HEMA!
Het v/m eindpunt van de tramlijn Bussum – Huizen ligt momenteel
te midden van wegwerkzaamheden en omleidingen. En er is ook nog markt. Dat
alles is ruim voldoende om me mijn laatste restje oriëntatievermogen kwijt te
laten raken. Ik zoek een kwartier naar de HEMA, en als ik daar uit kom nog eens
een kwartier naar ‘mijn’ fiets die ik ergens aan een ijzeren paal heb vastgeketend,
zonder goed te onthouden waar.
Na dit alles pak ik de tramroute richting Laren op. Op een rotonde buiten Huizen staat een monument met uitleg, ter nagedachtenis aan de even geliefde als gehate Moordenaar. Bij thuiskomst blijk ik alleen de achterzijde van het wat roestig ogende plastiek op de foto te hebben. Kennelijk ben ik niet op het idee gekomen om die hele rotonde te ronden; ik ben echt lekker bezig, vandaag!
Blaricum
Laren
Over het Huizerhoogt heen bereik ik achtereenvolgens het miljonairsdorp Blaricum en het kunstenaarsdorp Laren. Opvallend veel beelden langs de weg in deze streek.
Hier en daar kom ik verre
de opvolger van de stoomtram tegen, de groene Connexxionbus. Maar die is, zeker
op zaterdag, in het Gooi niet erg populair, zoals ik al vaker gezien heb. Blaricum
en Laren hebben, als je de myriaden auto’s wegdenkt, hun landelijke karakter
behouden.
Ik zie, gezien de al doorstane vermoeienissen, af van Hilversum
en sla nu de weg naar Bussum in. Denk ik, totdat ik onder een viaduct onder een
rijksweg door toch op het punt sta om Hilversum binnen te rijden. Deze dag
begon al verkeerd; ik wilde half slapend mijn bed aan de verkeerde kant
uitstappen, aan de kant van de muur in plaats van aan die van het nachtkastje.
Uit ervaring weet ik dat zo’n dag daarna niet meer goed komt.
Goed, een stukje terug naar Laren. Aan de rand van het dorp,
op de Naarderstraat, vond op zondag 7 augustus 1927 het ernstigste ongeluk
plaats uit de geschiedenis van de Gooische Moordenaar. De tramlijn zag er
ongeveer hetzelfde uit als de Bollenlijn Leiden – Haarlem; een grotendeels
enkelsporig traject aan de kant van de weg, met bij de wisselplaatsen telefoons
om instructies te ontvangen van de verkeersleiding: kon de tram doorrijden of
moest hij wachten op een tegenligger?
Dat ging nogal eens gepaard met misverstanden, met het
gevolg dat soms op enkelsporige trajecten twee locs met de neuzen tegen elkaar
stonden te bokken. Eén tram moest dan achteruit rijden.
Maar die zondag ging het echt goed fout. Er reed een extra
tram in verband met de grote drukte. Die kwam met een flinke vaart afsuizen van
het verraderlijke stuk vals plat waar ik straks met zoveel moeite tegenop zal
stoempen. Uit Laren was net een reguliere tram vertrokken. De trambaan lag
helemaal aan de rand van de weg. Bomen ontnamen de machinist het zicht op de
naderende tegenligger. De trams klapten frontaal op elkaar: vier doden en
tientallen gewonden.
Wat een plezierig dagje uit had moeten worden, eindigde in
een nachtmerrie. Kranten schreven dat zulke tramlijnen niet meer van deze tijd
waren. De opmars van de bus was niet meer te stuiten, al gebeurden daar
indertijd ook de meest bizarre ongelukken mee. Races tussen twee bussen, wie er
het eerst bij de halte was om klanten op te pikken; nee, dat was ook niet
bevorderlijk voor de veiligheid.
Onderweg voor de laatste etappe naar Bussum passeer ik de
buurtschap en het verkeersknooppunt Crailo en het ziekenhuis Tergooi. Daar was ik eens met lijn 320, de snelwegbus
Amsterdam Amstel – Hilversum, uitgerust met veiligheidsriemen die niemand om
wilde doen.
In ’t Spant in Bussum (tegenwoordig: Spant! geheten) heb ik ook nog voetstappen liggen. In
1995 waren er 1000 systeembeheerders en andere ICT’ers samengedreven om een
bijeenkomst van Novell bij te wonen. De boodschap was dat Novell-netwerken safer
waren dan die van Microsoft. Het werd er die middag zo goed ingehamerd dat ik
het blijkbaar 23 jaar lang onthouden heb. Ik garandeer niet dat dat nu nog
steeds zo is.
Het behoort tot een minder grijs verleden dan de Gooise stoomtram. Mijn fietstocht zit erop. Ik pak de trein naar Hilversum om het eindpunt van de lijn nog even te fotograferen. De stoomtram was niet welkom in het centrum van Hilversum. De lijn kwam het spoor niet over. Hij eindigde bij een kopstation tegenover het spoorwegstation. Dat gebouw is tegenwoordig kantoor van Connexxion. De toekomst was aan het vervoer op rubber banden. Wie zou er treuren om de dood van een ‘Moordenaar?’
Frans Mensonides
24 juni 2018
Er geweest: zaterdagen 26 mei en 2 juni 2018
Dit is het slot van een ruime mei-aflevering van ‘Beminde
Zaterdag’, met maar liefst 6 zaterdagen; ik heb de laatste van april en de
eerste van juni erbij getrokken. Nu de ju al lang weer in de maand zit, wordt
het tijd voor een nieuwe aflevering op een leeg blaadje.
© Frans Mensonides, Leiden, 2018