‘Beminde zaterdag’ is een rubriek over treinreizen op die dag met mijn Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn Huygens die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen. Deze reeks is geïntroduceerd in deel 1. Het overzicht van alle tot dusverre verschenen afleveringen vind je in het archief van mijn Thuispagina.
De ju zit in de maand, juni, juli, en dat betekent hopelijk:
twee maanden lang mooiweerfietsen, als het weer het tenminste toelaat.
Maar voor het eerste hoofdstukje van dit stuk springen we
even over 4 zaterdagen heen naar de laatste dag van juni. Dat heeft
verband met de actualiteit die altijd voorrang heeft op de meer tijdloze
artikelen.
Zaterdag de 30e begon namelijk de ‘Zestiendaagse’ van
Zwolle. Het belangrijke spoorwegknooppunt met die naam is drie weekends en de
twee tussenliggende weken geheel gestremd. Ik ging meteen de eerste dag kijken;
bussen in plaats van fietsen.
Station Zwolle op de schop-
Per bus door Zwolle heen - Nationaal Park De Biesbosch - Opnieuw: spurten op papland - Langs de Merwedes - Biesbosch befietst
Zwolle eruit; en dat voor een station dat per werk- en
schooldag 60.000 passagiers te verstouwen krijgt!
Wat is ProRail de laatste jaren allemaal precies aan het bekokstoven
rond dat station (afgezien van het finaal versjteren en verkloten van de
spoorverbinding Zwolle – Kampen)? Er worden wissels vernieuwd en opgeheven, en
emplacementen rechtgetrokken, wegens het succes van een vergelijkbare operatie bij
Utrecht Centraal. Het aantal kopsporen aan de centrumzijde van het station wordt
vergroot. En de capaciteit van het perron aan de kantorenzijde wordt
uitgebreid, zodat hier eindelijk de sneltrein Enschede – Zwolle kan stoppen,
wat al in december jl. had moeten gebeuren. Die strandt sindsdien in Raalte.
Verder wordt 4 km voorbij het station, bij de buurtschap
Herfte, het spoor naar Emmen met een dive
under onder de sporen naar Meppel doorgeleid; weer een knelpunt minder!
Allemaal in die 16 dagen? Dat gaat vast uitlopen! Nee, ze
zijn er al tijden mee bezig en het zal ook nog wel enige tijd gaan duren
voordat we het gaan merken in het spoorboekje.
Ik gebruikte hierboven termen als ‘stadszijde’, ‘kantoorzijde’
en ‘voorbij het station’. Aan noord, oost, zuid en west waag ik me in Zwolle niet,
als oriëntatiegestoorde. Op station Zwolle staat de zon altijd op de
verkeerde plek,
als hij schijnt, de maan idem, en rijden de treinen altijd de verkeerde
kant
uit. Dan komt doordat het spoor met een slinger, een S-bocht door
Zwolle heen
is getrokken; waarom ze dat toch gedaan hebben in de 19e eeuw? Als je
op station Zwolle de trein neemt naar Noord-Nederland, dan staat de
neus van de trein in
zuidoostelijke richting.
Daarom maak ik vandaag gebruik van het buitenkansje om
Zwolle helemaal te mijden. Zie het kaartje voor de omvang van de stremming en
voor de vervangende buslijnen. De treinen rijden slechts tot de laatste
keermogelijkheid vóór Zwolle, met de klok mee Ommen, Raalte, Olst, ’t Harde,
Kampen Zuid en Meppel. Het kneusje van het spoorwegnet: Zwolle – Kampen, ligt
er vanzelfsprekend helemaal uit. Op Zwolle Stadshagen kun je niet keren, het is
genoegzaam bekend.
Van al die stations rijden (stop)bussen naar Zwolle. Die
moeten dan ook nog de tussenstations Dalfsen, Heino, Wijhe en Wezep aandoen,
waar je 16 dagen lang geen trein ziet.
Ten gerieve van de doorgaande reizigers Randstad – Noorden,
rijden er ook non-stopsnelbussen Kampen Zuid – Meppel en ’t Harde – Meppel.
Beide bussen pakken de A28 die dwars door Zwolle loopt. Vanuit de bus vang
je hooguit een glimp op van Zwolle, dat achter hoge geluidsschermen ligt. Dat gaan we vanmiddag maar eens doen.
De CTA op Leiden Centraal doet meerdere reizigers schrikken.
Velen horen vandaag voor het eerst van station Kampen Zuid. Normaliter suis je daaraan
voorbij op je reis naar het noorden.
Aangekomen op Kampen Zuid moeten we er dus allemaal uit, een
man of 300 à 400. Het is vrij druk, vanmorgen; gezien het grote aantal
hutkoffers begint voor velen vandaag bijvoorbeeld de zeilvakantie op de Friese
Meren. Licht ontredderde reizigers, hier en daar.
Voor zover ik het goed begrepen heb, moet je tegenwoordig
iedereen persoonlijk om toestemming vragen om een foto met hun konterfeitsel op
Internet te mogen zetten. Maar sommige personen zien er zo getergd
uit, dat ik daar maar van afzie. En wie zich zo vrijwillig en zo letterlijk voor
paal zet als die NS-rondemiss met dat richtingbord 'NS BUSSEN', verdient niet beter dan –
zij het en profil en slechts op
400*300 pixels – op mijn site te verschijnen. Wat een ongelooflijk achterlijke
indruk maakt dit! Zet dan een lichtkrant neer, of zo; nog voordeliger ook.
De bebouwing rond Kampen Zuid wil nog niet erg oprukken. Het
station krijgt vandaag uit één trein meer reizigers over de vloer dan onder
normale omstandigheden op een hele dag.
Bij zulke gelegenheden hoop je dat NS meer dan 1 of 2 bussen
heeft ingezet om die mensen af te voeren. Dat is ook het geval; er staat een
hele rij touringcars klaar voor Zwolle, zowel als Meppel. Strandgangers naar
Zandvoort hadden minder geluk, las ik in de loop van de dag. Daar waren ook
werkzaamheden. Wachttijden tot een uur. Ja, wie houdt er nu ook rekening mee
dat er op een hete zomerdag veel mensen naar Zandvoort willen; wéét ‘t maar ‘ns
van te voren!
Vandaag niet minder dan 24 stremmingen op het NL-spoorwegnet,
waaronder 7 Zwolse, 12 andere geplande en 5 door de staking, die in Limburg ook
voor regionale treinen geldt.
Een andere functionaris bij de bussen heeft een nuttiger
taak dan de dame met het bordje. Hij regelt dat mensen pas hun koffer in de
laadruimte stallen als ze in ieder geval nog met dezelfde bus mee kunnen: ‘Anders
staat uw bagage straks in Meppel en staat u nog hier!’
Zo, zitten we ook weer eens in een bus tijdens een busstaking!
We worden vervoerd in een touringcar van Lanting Reizen uit Hoogeveen en
Klazienaveen. Een stuk na Zwolle passeren we de buurtschap De Lichtmis,
met dat op grote hoogte ronddraaiende restaurant in die oude
watertoren. Ik was er afgelopen september - tenminste aan de voet
ervan. De rit van 40 km naar Meppel wordt in 32 minuten afgelegd,
waarbij we gemiddeld dus niet veel langzamer gereden hebben dan de 80
km/uur
die een bus mag rijden.
In Meppel stoppen de aangekomen bussen uit Zwolle, ’t Harde en Kampen Zuid voor het station, maar de vertrekkende bussen 200 meter meer naar het zuiden. Er is voor deze 16-daagse een speciale loopbrug gebouwd aan de zuidkant van het perron. Die brug heeft trappen met ca. 50 treden en is een echte knieënkraker. Hadden ze er geen tijdelijke lift naast kunnen bouwen? Je moet wat over hebben voor je reis!
Door de verschillende locaties van vertrekkende en aankomende bussen wordt wel bewerkstelligd dat de reizigersstromen gescheiden blijven. De rolkofferparades van reizigers naar noord en zuid kruisen elkaar niet. Zou hier nou eens van te voren over nagedacht zijn?
Meppel
is er tijdelijk wel op vooruit gegaan. Voor de duur van ruim 2 weken is
het weer IC-station en heeft het 4 verbindingen per uur met Leeuwarden
en ook 4 met Groningen.
Ik pak eerst de trein naar Heerenveen, voor nog een
foto van een verlaten busstation op mijn stakingsblog. We hebben dan nog niet
de verheugende mededeling ontvangen dat de staking maandag is afgelopen, maar
het einde ervan tekent zich al wel af.
Terug in Meppel loop ik gewoon over straat naar het
vertrekpunt van de bussen en laat die trap links liggen. Ook hier staan de
bussen duidelijk aangegeven, en staan er voldoende gereed voor de stroom
reizigers. Ik laat me naar ’t Harde vervoeren door Sallandtours uit Wijhe.
Zoals te verwachten valt, komen ons onderweg op de snelweg tientallen
touringcars tegemoet. De 42 km wordt afgelegd in een minuut of 35.
In ’t Harde, waar ik in maart van dit jaar fietste en
wandelde, staat de IC naar Rotterdam klaar en de Sprinter naar Utrecht. Hier is
een speciaal perron gebouwd voor kerende IC’s die hier anders altijd voorbij
denderen. Dat perron was er volgens mij in maart ook al, en ze kunnen het beter
laten liggen, want er zal nog wel eens vaker een stremming zijn in Zwolle.
In Zwolle ga ik wel weer eens kijken als het allemaal klaar
is. Ik ga deze zaterdag volmaken en vervolmaken door nog wat te gaan fietsen op
de Veluwe - zonder de lezer daar verder
mee te vervelen, want dat heb ik al vaak genoeg gedaan. Door een combinatie van
mooi weer en de busstaking zijn er vrijwel nergens OV-fietsen verkrijgbaar,
zelfs niet in de grote nieuwe stalling van Harderwijk. Ik beland uiteindelijk
op Barneveld Noord.
Op de terugweg naar huis heb ik nog een half uur vertraging
door een bermbrand tussen Schiphol en Leiden Centraal. Ergens in het land is
ook nog een wisselstoring. Het aantal stremmingen loopt op naar 26, op een zaterdag
waarop alles tegelijk kwam.
Frans Mensonides
7 juli 2018
Er geweest: zaterdag 30 juni 2018
PS: De woensdag daarop reis
ik weer noordwaarts; deze keer voor een ultrakorte buitenlandse vakantie in
Groningen (waarover binnenkort meer in dit theater). Ook deze keer is er niets
aan te merken op het busvervoer Kampen – Meppel. Maar het weekend daarop
ontstaat er op Twitter toch wat gemurmureer over het vervangend busvervoer
tijdens deze 16-daagse. Vooral de stopbussen uit bijvoorbeeld Olst schijnen nog
wel eens te ontbreken of te vol te zijn.
Hetzelfde weekend: grote
faal bij de stremming rond ’s-Hertogenbosch; úren in de bloedhitte wachten op
een bus (ook van horen zeggen, ik was gelukkig niet ter plaatse). De moraal:
als je NS een complimentje maakt voor iets wat nu eens goed is gegaan, zeg er
dan meteen nadrukkelijk bij dat het maar een momentopname is!
Een paar hoofdstukken verderop nog een aanvulling over
de 16-daagse van Zwolle. Op vrijdag 13 juli ging ik daar nog even naar de
avondspits kijken.
Leiden Centraal, Kampen Zuid (3x), Meppel en 't Harde
De zaterdagen 9 en 16 juni bracht ik door op zo’n witte vlek
op de OV-kaart van Nederland, zo’n gebied waar je op de fiets gemakkelijker
komt dan met de bus. Dat was Nationaal Park De Biesbosch, de drassige, moerassige
streek op de grens van Zuid-Holland en Noord-Brabant.
Op 9 juni fietste ik vanaf station Sliedrecht langs de
Beneden Merwede naar Boven-Hardinxveld, en nam daar alsnog de pont naar
Werkendam die ik in 2012 net gemist had. Daar fietste ik langs de tot de
Biesbosch behorende Noordwaard Polder naar de pont over de Nieuwe Merwede. Die
komt uit bij de buurtschap Kop van ’t Land op het eiland van Dordrecht. Daarna reed
ik langs de Sliedrechtse Biesbosch terug naar de stalling.
De zaterdag daarop, de 16e, nam ik vanuit Dordrecht opnieuw
de pont bij Kop van ’t Land om die Noordwaard Polder eens nader te bekijken en een
bezoek te brengen aan het Biesbosch MuseumEiland Werkendam.
Die eerste keer had ik eerst niet eens in het snotje dat ik
in of bij de Biesbosch was. Ik heb van de Biesbosch altijd een voorstelling dat
je er alleen kan komen met een praam die water schept, dat je dan met soppende
schoenen langs kreken en drijfzand moet peddelen, een en ander onder leiding
van een natuurgids die over elke boom of plant uren kan ouwehoeren. Maar er
zijn wel degelijk verharde wegen, polders, weilanden en zelfs mensen die er
wonen en landbouw beoefenen. Uit de aanduiding Nationaal Park blijkt dat er ook
natuur is waar de mens kan recreëren.
Het Biesbosch MuseumEiland Werkendam biedt overvloedige
informatie om je kennis over de Biesbosch op peil te brengen, en dat was in
mijn geval wel nodig.
Eens, ruim 600 jaar geleden, lag Dordrecht met tientallen
omringende dorpen in de Groote Waard, een uitgestrekt stuk polderland. De heren
die het er voor het zeggen hadden, verwaarloosden de dijken schromelijk. Ze
hadden het veel te druk met hun Hoekse en Kabeljauwse Twisten, die idiote
oorlog of stammenstrijd die nergens over ging, maar wel 5 à 6 generaties van
edellieden bezighield.
In de jaren 20 van de 15e eeuw verdween zo’n beetje de hele Groote
Waard in de golven. Wat er nog droog van was gebleven, werd verlaten door de
oorspronkelijke bewoners.
Het kwam door verschillende dijkdoorbraken, waarvan die tijdens
de Sint-Elizabethsvloed in november 1421 de meest beruchte was (ik voel een
herdenkingsjaar naderen!). Het is echter een fabeltje dat bij die vloed de
Biesbosch in één boze nacht ontstond; dat ging iets geleidelijker. Er gaat
verder een legende over de baby Beatrix die de vloed overleefde in een biezen
mandje, op de rechte koers gehouden door een wonderkat; ook voor de historische
juistheid daarvan steek ik mijn hand niet in het vuur.
Hoe dan ook: de Groote Waard werd de Verdroncken Waard. Het resultaat was: een kersverse binnenzee, met zoutwater en getijden met een verschil van 2 meter tussen eb en vloed. Door aanslibben van zand ontstond er tussen de kreken en de watertjes in toch weer een soort landschap waarop bosjes met biesplanten welig tierden. Ziedaar de naamverklaring.
Van die biezen maakten ze onder andere biezen matten. De
biesbosjes veranderden langzaam in grienden met knotwilgen, en ook van die bomen
kon je het hout nuttig gebruiken. Later werden er stukken Biesbosch ingepolderd
en kwamen er boerderijen – op terpen; niemand zat te wachten op een nieuw 1421.
Vissers konden in de Biesbosch ook een boterham verdienen, al werd dat minder
na voltooiing van de Nieuwe Merwede in 1874.
Aan het eind van de Bezetting kwam de Biesbosch aan het
front te liggen. Zuid-Nederland was door de geallieerden bevrijd,
Noord-Nederland zat nog onder de Mof en de Randstad leed honger en gebrek. De Biesbosch
was in Duitse handen, maar de Duitsers waagden zich liever niet in die natte
jungle, waar ze de weg niet goed kenden. De Biesbosch stak al snel de Noordoostpolder
naar de kroon als nationaal onderduikersparadijs.
Onverschrokken mannen uit plaatsen als Werkendam en
Sliedrecht maakten zich verdienstelijk als line
crossers. Zij smokkelden personen, informatie, voedsel, medicijnen en
andere goederen van bevrijd gebied naar bezet, of omgekeerd. Het gebeurde ’s
nachts, bij duister, met elektrisch aangedreven fluisterboten en gevaar voor
eigen leven. Enkele crossers vonden
de dood. Duitsers die zich toch in dit moerasgebied waagden, werden soms krijgsgevangen
gemaakt en later overgedragen aan de geallieerden.
De hoge militair en latere schrijver John Hackett werd in februari 1945 door een line crosser terug naar zijn troepen in Brabant geloodst. Hij was tijdens de operatie Market Garden zwaar gewond geraakt bij Ede, door het verzet ontvoerd uit een door de Duitsers gecontroleerd ziekenhuis, was gerevalideerd en aangesterkt tijdens een verblijf als onderduiker op een boerderij en uiteindelijk in de boot van een crosser beland. Onderweg presenteerde hij een rokertje, een heel pakje sigaretten zelfs, dat in dank aanvaard werd in die tijden van schaarste. Het lege pakje prijkt nu in het Biesbosch MuseumEiland Werkendam.
In de jaren ’60 werden er in het zuiden van de Biesbosch grote
spaarbekkens aangelegd om Rotterdam van drinkwater te voorzien; Maaswater. Het
Rijnwater dat tot dan toe uit de kraan was gekomen, was werkelijk niet te
zuipen; de Rijn was in die tijd niet meer dan het open riool van West-Europa. Recentelijk
werden nog meer stukken polder aan het water teruggegeven, overloopgebieden
voor het geval van overstromingen.
In 1970 werd het Haringvliet afgesloten met de
Haringvlietsluizen. Dat die vloed uit 1421 de Biesbosch in één nacht liet
ontstaan, was zoals gezegd een fabeltje. Maar het was in ’70 wel in één dag
afgelopen met het zoutwatergetijdegebied. Na 550 jaar, na een keer of 400.000
vloed, kwam er feitelijk definitief eb. Tegenwoordig is er nog maar een miniem getijdeverschil
van enkele decimeters.
Inpolderen, ontpolderen, dijkverwaarlozing, dijkherstel,
water als vijand en water als bondgenoot: als de geschiedenis van één streek de
verhouding van de Nederlander met het water laat zien, dan is het de Biesbosch
wel.
Op zaterdag 9 juni 2018 een weerzien met Sliedrecht, waar
ik in november 2016 het Nationaal Baggermuseum deed. Je komt daar met de
MerwedeLingeLijn (Dordrecht – Gorinchem – Geldermalsen) die in 2007 uit de
klauwen van de NS is gered en waarmee het daarna alleen maar beter is gegaan.
Aan deze lijn heb ik een serie gewijd, ‘Spurten op Papland’, een reeks die
maar niet tot een einde wil komen.
Het linkje loopt naar de meest recente aflevering. Maar
deel-laatst zal pas geschreven worden als eindelijk station Gorinchem Noord
geopend wordt, dat ooit geprojecteerd stond onder de naam: Gorinchem Papland.
Het is nog altijd de bedoeling dat dat station bij een bedrijventerrein en
school er komt, maar een openingsdatum heb ik nog steeds niet gelezen.
Aan het eind van de fietstocht volg ik de spoorbaan
Dordrecht – Sliedrecht terug naar de fietsenstalling en fotografeer de rode
Spurt van Arriva op de brug over de Beneden Merwede. Die MLL smaakt op een of
andere manier altijd naar meer. Daarom stap ik op station Sliedrecht niet in de
trein terug naar Dordt, maar in die naar Geldermalsen. Daarvandaan wil ik terug
naar huis via restaurant Breexz in Tilburg; na 35 km fietsen moet je ook tegen
wat extra treinkilometers niet opzien.
Ik strand onderweg naar Geldermalsen echter in Gorinchem,
want ik zat in een trein die maar tot daar rijdt. Een kwartier wachten, dus. Ik
neem plaats op een bankje en krijg al snel gezelschap van een jongeman die er op
het eerste gezicht heel normaal en netjes uitziet.
Hij begint met wat inleidend gezwets: dat het zulk zonnig
weer is vandaag, iets wat mij beslist niet ontgaan is, en waar ik vandaan kom
en waar ik heenga en waarom, wat hem geen snars aangaat. Dan komt er ineens een levensgrote aap uit zijn
mouw. Hij vraagt of ik wellicht een bijdrage kan verstrekken in de kosten van zijn
levensonderhoud. Ik dacht al: die heeft iets in de zin; die maakt niet zomaar
een praatje. Zijn toon beviel me al niet.
Ik antwoord afgemeten dat hij voor een uitkering
maandagmorgen weer terecht kan bij het desbetreffende loket op het gemeentehuis
en dat ik hem die niet ga verstrekken. Ik vraag hem verder maar niet waar híj
vandaan komt, maar één ding weet ik wel zeker: in ieder geval niet uit WERKENdam.
Als je dan toch met bedelen de kost wilt verdienen, probeer er dan tenminste hongerig
en vertieft uit te zien, dan ben je geloofwaardiger. Sommigen maken er een
sport van, lijkt het wel.
Tot zover de trein, de stations en de interessante
ontmoetingen die je er altijd weer hebt. Terug naar het begin van de fietstocht
op 9 juni. Station Sliedrecht heeft automatische kluizen voor de OV-Fiets. Ik
tref er een met een goede ‘zit’; dat is ook wel eens anders.
Op naar de veerpont in Boven-Hardinxveld, waar ik 7 jaar geleden
de boot miste, als klapstuk van een Betuwe-dag vol tegenslagen. Die pont moet
niet moeilijk te vinden zijn; gewoon naar de rivier rijden en die dan volgen,
dan moet je er ooit komen. Hij gaat in uurdienst, om kwart vóór; laat ik hem
deze keer niet missen.
Ik bereik een jachthaven, en even later een weg over een
dijk waar kranen van scheepswerven de hemel in priemen, met het Merwedewater op
de achtergrond; ik zit goed. De MerwedeLingeLijn is hier uit het zicht; die
loopt een paar km noordelijker.
Hoe zit dat met die Merwedes? Je hebt de Boven-Merwede die
begint bij Woudrichem, waar de Waal en de Afgedamde Maas samenstromen. Die splitst
zich voorbij Werkendam en Boven Hardinxveld in de Beneden-Merwede die naar
Dordrecht stroomt en de Nieuwe Merwede die Zuid-Holland van Noord-Brabant
scheidt en uitkomt in het Hollands Diep. Die Nieuwe Merwede heet een
kunstmatige rivier te zijn, wat dan toch wel ongeveer hetzelfde is als een
kanaal, geloof ik.
Voorbij Sliedrecht fotografeer ik een gemaal, dat bij nader
inzien een synagoge is. Even later bereik ik een fietspad dat gemangeld ligt tussen
de snelweg A-zoveel en de Beneden-Merwede, waarop heel lange plezierboten
varen, met twee verdiepingen.
De Giessen mondt uit in de Merwede bij de Peulensluis, en de
Linge doet dat even verderop bij het Kolffgemaal; de sLINGErende Linge, met 108
km de langste rivier die geheel in Nederland ligt.
Ik kom Boven-Hardinxveld binnen bij de opvallende watertoren
uit 1923 en bereik ruim op tijd het pontveer. De pont van Fa. Riveer heeft als
route: Hardinxveld – Werkendam – Gorinchem – Sleeuwijk.
Meer belangstelling: er stopt een scooter met een moeder met
een dochter achterop. De laatste belt naar pappa: ‘Ik ben tweede geworden!
Tweede!’ Trots kijkt ze naar de buitenmodel medaille, meer een kokarde, die zij
daarvoor om de nek gehangen heeft gekregen. ‘Maar het paard van Die-en-die
hebben we uit de sloot moeten trekken’! Nou, dat moet een spannendere tak van paardensport
geweest zijn dan dressuur.
De pont arriveert en ik steek over naar Werkendam en daarmee
Houdoe-land. Iedereen roept hier HouDOE en niemand zegt HOUdoe, zoals ze me in Sint-Oedenrode een keer hebben proberen wijs te maken.
Werkendam ontleent zijn naam niet alleen aan de
arbeidzaamheid van de bewoners maar ook aan het riviertje de Werken dat hier stroomde
totaan die vloed van 1421. Hoe kwam ik er nou bij om naar Werkendam te gaan?
Oh, ja: ik schreef in de vorige aflevering over Kozakken Boys die in de
eindfinale zat van de Tweede Divisie.
En hoe komt het dan weer dat men een voetbalclub Kozakken
Boys noemt? In 1813 is Werkendam van de Fransen bevrijd door een regiment
Kozakken en daar hebben ze heel lang over nagepraat. De Kozakken waren de
rivier overgestoken en terecht gekomen op een plek die sindsdien de
Kozakkenstoep heette, daar werd gevoetbald zodra voetbal ‘in’ was geraakt, en
zo is het gekomen.
Ik ga niet langs dat voetbalterrein. Dat ligt helemaal
buiten de bebouwde kom, de verkeerde kant op, ook nog, en bovendien: ze hebben
de titel niet behaald; They are not the
champions; no time for losers.
Werkendam is een vrij onopvallende plaats aan een rivier, zoals er honderden zijn in het rivierengebied. Het is bekend van die Kozakken Boys en verder van weinig. Nee, dat is niet waar; ook natuurlijk van de line crossers. Die zijn geëerd met een standbeeld, ter nagedachtenis aan Arie van Driel en Kees van de Sande, die de oorlog helaas niet overleefd hebben.
Recent onthuld is een standbeeld door Jaap Hartman, van een
andere held, de griendwerker die hier ezelde voor zijn brood. De hele zesdaagse
werkweek bracht hij met tientallen collega’s door in keten. Op zaterdagavond
trok hij naar huis voor de vrije zondag en het kerkbezoek. Werkendam bestond
door de weeks vrijwel alleen uit vrouwen, kinderen en bejaarden.
De omstandigheden in die keten waren belabberd. De ARBO-wet
bestond nog niet, evenmin als ondernemingsraden. In 1908 kwamen er met het
Ketenbesluit van de overheid wat kwaliteitseisen waaraan zo’n keet moest
voldoen. Maar vuige werkgevers huisvestten hun mannen sedertdien in ‘arkjes’,
waarvoor het Ketenbesluit niet gold.
Baggeraars hadden hier ook altijd voldoende emplooi. Dat
Sliedrecht hét baggercentrum werd van Nederland en de rest van de wereld, was
beslist geen toeval.
Op de dijk vind je het winkelhart van het dorp. Ik suis de
steile Loze Stoep af en beland in een nieuwbouwwijk waar niet veel te
fotograferen valt. Daarna volg ik over de Bandijk de Nieuwe Merwede. Die dijk
voert naar wat ze de Brabantse Oever noemen, waar de pont vertrekt naar Kop van
’t Land. Een rit van een kleine 10 km, en daar ontvouwt zich het vergezicht op
alle ‘plas en dras’ (wat ik niet verzin maar wat een officiële
natuurbeheerdersterm is) die de Biesbosch te bieden heeft. Die Biesbosch valt
me mee, zoals hierboven al gezegd.
Toch kan ik niet zeggen dat ik dit nooit eerder gezien heb.
In 2002 nam ik eens, in een ongeïllustreerde aflevering van De digitale
reiziger, een Dordtse stadsbus van Sleeuwijk naar Dordrecht. Dat stukje is
deels hetzelfde als wat je nu leest, maar dan met een andere lichtval. Het was
aan het eind van een zeer donkere, kille decemberdag.
Die bus is ooit vervangen door een buurtbus. Maar
tegenwoordig rijdt er alleen nog een scholierenbus lijn 620 Werkendam –
Dordrecht,
alleen maar van maandag tot vrijdag, alleen overdags, in
80-minutendienst met een zeer ruime siësta
tussen de middag (en ook in de vakantie, wat merkwaardig is voor een
scholierenbus). Lijn 620 gaat, evenals indertijd de stadsbus, met
passagiers en al op de pont. Die vaart in strakke 20-minutendienst,
volgens een
officiële dienstregeling, waar vele andere ponten gewoon maar wat heen
en weer
varen.
Aan de overkant ligt Kop van ’t Land en daarvandaan bereik
ik binnen een stijf halfuurtje Sliedrecht.
Ook dit tochtje smaakt naar meer, dus ik keer 7 dagen later
terug.
Landgoed Dubbelsteyn
Deze keer is station Dordrecht mijn vertrekpunt. Je kunt
niet beweren dat de stalling hier niet duidelijk genoeg staat aangegeven. Dit
is een bemenste stalling; een persoon van vlees en bloed verstrekt me de sleutel
van een OV-fiets.
Opnieuw naar Kop van ’t Land. Onderweg doorkruis ik het
opgegeten dorp Dubbeldam. Ooit was het zelfstandig. Na de oorlog omarmde
Dordrecht het en verstedelijkte het alras. Een paar authentiek-dorpse
monumenten kun je er nog fotograferen.
In de eerste plaats de buitenplaats Dordwijk, waarvan alleen
nog een bijgebouw resteert. Dat is al vrij indrukwekkend; hoe zou het
hoofdgebouw eruit hebben gezien? De 17e-eeuwer die het landgoed liet aanleggen,
zal wel de wijk genomen hebben uit de drukte van de stad Dordt; dat is meestal
de logica achter namen op –wijk. Voor Constantijn Huygens, die de naam van deze
rubriek verzon, was zijn Hofwijck een wijkplaats van het hof.
Landgoed Dubbelsteyn heeft helemaal geen gebouwen meer; al
lang afgebroken, maar het groen is er zeer bewandel- en fotografeerbaar. Verder
heb je in Dubbeldam nog het oude raadhuis uit de late 19e eeuw en de
bakkerszaak van Korteweg uit de 30’s die nog een beetje dorpse sfeer staan uit
te stralen.
De naam Dubbeldam frappeert me; waren er dan twee dammen achter
elkaar, de tweede voor het geval dat de eerste zou doorbreken? Nee, de Dubbel
was een riviertje dat hier stroomde vóór die ramp van 1421 en, net als de
Werken, overspoeld werd in dat rampjaar. Rivieren die in hun geheel verslonden
werden door de zee; zout versus zoet, het raakt mijn gevoel voor dramatiek,
ergens.
Vanaf de Brabantse Oever fiets ik een rondje door de
Noordwaard Polder via de knooppunten 4, 6, 21, 16, 19 en 20. Het is stil hier.
Rtrtrtrtrtrt, het geratel van de niet goed gesmeerde fietsketting hoor ik nu
pas; het ging tot nu toe verloren in het verkeersgedruis.
Er staat een straffe zuidwester bries, maar dat merk ik pas
op stukken dat ik zelf in zuidwestelijker richting rijd; eerder hield ik het
voor windstil. In de verte zie ik de gapende mond van de Amercentrale bij
Geertruidenberg.
Dit is een landschap voor wat ik namaak-panorama’s noem.
Geen panorama’s met de panoramafunctie op mijn fotocamera, maar gewone foto’s
waaruit ik een heel langwerpige, horizontale rechthoek snijd. Dit is een
horizontaal landschap.
Het museum werkt, zoals gezegd, verhelderend. Buiten
vertrekt de boot voor een tocht door de kreken van de Biesbosch. Geen vlet of
praam, zoals ik gevreesd had, maar een kloeke, moderne rondvaartboot. Maar het
is al aan het eind van de middag; een andere keer misschien.
Vanaf Kop van ’t Land fiets ik nog een stuk langs de Zeedijk
voordat ik terugkeer naar station Dordrecht (rechtsonder op de foto ergens
hierboven). Ja, Dordt lag tot 1970 in feite aan zee…
Frans Mensonides
10 juli 2018
Er geweest: zaterdagen 9 en 16 juni 2018
Oh ja, de zaterdag daarop, 23 juni, was het herfstig weer;
ik ging wat anders doen dan fietsen, nl. naar Osnabrück.
Deze keer een vrijdags hoofdstuk in deze zaterdagse rubriek.
Vrijdagmiddag 13 juli ging ik ‘even’ kijken in Zwolle hoe de avondspits verliep
op de 14e dag van de 16-daagse. Die
houdt in, zoals gezegd in het bovenste hoofdje van deze aflevering, dat er van
zaterdag 30 juni t/m zondag 15 juli geen treinen rijden in en om Zwolle. Ik had
diezelfde periode trouwens een 16-daagse, al dan niet welverdiende vakantie.
Deze keer komen er op station Kampen Zuid toch wel een man
of 400 uit de IC uit Den Haag. De NS-meisjes houden nu niet meer die stompzinnige
bordjes ‘NS BUSSEN’ omhoog, maar staan de reizigers bij met raad en daad; een
veel nuttiger taak.
Ook deze keer verbaast het me, hoe snel de mensenmenigte
wordt afgevoerd met een hele rij gereedstaande touringcars. Het populairst zijn
die naar Meppel, waarmee je je reis naar de drie noordelijke provincies kunt
voorzetten zonder in Zwolle over te hoeven stappen op een andere bus. Ik wil
echter in Zwolle kijken hoe de reizigersstroom daar verwerkt wordt en kies voor
de bus daarheen.
Het straatje bij het station Kampen Zuid heet Blauwe Engel
en dat staat haaks op de Wadloper. Dit is een beginnetje van een wijk met
spoorse namen. Maar veel meer dan een zandvlakte is het nog niet; zoals ik
hierboven al schreef, rukt de stationsomgeving maar heel langzaam op naar het
station.
Bij het verlaten van Kampen hebben we vanaf de snelweg een
mooi uitzicht op de IC naar Den Haag Centraal en de Sprinter naar Amsterdam
Centraal (maar eigenlijk ook Den Haag) die bij Kampen Zuid staan te wachten op
het tijdstip van hun terugreis. Maar mijn foto door het raampje van de bus
mislukt helaas.
Een ruime 20 minuten later komen we aan op het tijdelijke
busstation in Zwolle. De NS-bussen stoppen te midden van de kantoorgebouwen
achter het station. De bussen die door Keolis / Blauwnet zijn ingezet, halteren
vlak achter de stationsingang, bij de fietsenstalling, ongeveer op de plek waar
het nieuwe stads- en streekbusstation gaat komen.
NS-busstation bij de kantoren
Schepers en schepijs
Akelig lege stationshal
In de parades van aangekomen passagiers uit de bussen valt
me nu ineens op dat vrijwel alle vrouwen deze zomer een broek dragen van een dunne
pyjama-achtige stof, met smalle, verticale, gekleurde strepen. OK, het kleedt
mooi af, dat is een voordeel. Maar als je zo dik bent als Obelix, flatteert
zo’n Obelix-broek toch niet echt, terwijl juist vooral vrouwen met gigantische
achterwerken ze hebben aangetrokken.
Het blijft een bijzonder verschijnsel, dit soort modes; zó
zie je zulke broeken niet en zó zijn er hele volksstammen in gekleed. Deze week
lopen ze in bolletjes en de volgende in streepjes (met dank aan The Kinks),
alles op bevel van de modebaronnen. Ook de beschermheer van deze rubriek heeft wijze dingen gezegd over plotseling de kop opstekende
modes.
Maar nu even over de bussen; dat onderwerp ligt me meer aan
het hart dan de mode. Waarom ben ik over die broeken begonnen? Op het
Blauwnet-busstation vertrekken ze (de bussen, bedoel ik) naar Ommen, Kampen Sec
en Raalte. Een afvalbak doet dienst als haltepaal. Overal staan borden met
dienstregelingen. En ik zie geen lange wachtrijen.
Bij het NS-busstation tussen de kantoren zie ik die wel,
maar alleen bij de halte voor Meppel. Volgens dienstregeling vertrekt er elk
kwartier een bus daarheen. Maar er blijkt er een uitgevallen en de menigte
zwelt aan. Er staan dranghekken. Deerlijk verwelkte passagiers hangen over de
rand daarvan en kijken hoopvol in de richting van waaruit de bussen moeten
naderen.
Overal rond de bushaltes zijn schaduwrijke tenten met
zitbanken neergezet en zijn ijsjes en frisdranken te koop. Maar niemand durft
zijn plek in de brandende zon tussen die dranghekken te verlaten: opgestaan,
plaatsje vergaan. Dan arriveren er twee touringcars tegelijk met de aanduiding
Meppel achter het raam, en iedereen in deze verlepte massa mensen kan opgelucht
de wachtplek verlaten.
Verder nergens lange wachtrijen en nergens wanklanken. Er
was vorige week wat gemopper over de bussen naar Olst, maar ook die zie ik
vandaag op tijd vertrekken.
Ik zoek een plek op in de schaduw en wacht rustig op de klok
van halfzeven, het tijdstip dat mijn Weekend Vrij ingaat. Daarna pak ik de
snelbus naar ’t Harde, de bus dus die het station Wezep overslaat.
Die snelbussen vertrekken op een zodanig tijdstip dat ze bij
aankomst in ’t Harde een scherpe aansluiting geven op de gereedstaande IC naar
Rotterdam en een wat ruimere op de Sprinter Utrecht. De operatie maakt nog
steeds de indruk dat er van te voren over is nagedacht, en niet achteraf, zoals
zo vaak.
Nog wel denk ik cynisch dat het allemaal wel zal uitlopen en
dat ze er een 17- of 18-daagse van gaan maken. Maar ook deze sombere
vooruitzichten worden gelogenstraft. As. maandag, 16 juli, zullen er gewoon
weer treinen vertrekken van station Zwolle.
Ik ga dineren bij een van mijn pleisterplaatsen, een
cafetaria bij station Nunspeet, en daarna nog wat wandelen in de schemering in
het centrum van Harderwijk. Op deze eerste dag van de schoolvakantie is het
druk op de terrasjes en bij het flaneren op de oever van het Wolderwijd. De
lichtval van de ondergaande zon door de 2 overgeblevene stadspoorten is
prachtig.
Die wandeling loopt qua tijd een beetje uit de hand. Van het
station naar het centrum is het al bijna een mijl lopen. Ik stap in de trein
terug rond zonsondergang, hoor in Utrecht dat er een seinstoring is bij
Bodegraven, reis om via Gouda en ben, om een lang verhaal kort te maken, pas om
0:30 uur thuis. Alle reden om morgen niet al te vroeg op pad te gaan voor mijn
zaterdagse fietstocht.
Frans Mensonides
17 juli 2018
Er geweest: Vrijdag 13 juli 2018
Ergens tussen Soest, Amersfoort en Soestduinen
Het is toch al een hele toer om op een zaterdag een geschikt fietstochtje per OV-fiets te bedenken. In de eerste plaats heb je te maken met de nodige stremmingen op het spoorwegnet door werkzaamheden; 10 of meer in één weekend is geen uitzondering. Heb je dan een bereikbare bestemming gevonden, dan heeft die vaak geen OV-fietsenstalling, of één die dicht zit in het weekend.
Een ander probleem heb je weer met onbemande stallingen in aantrekkelijke fietsgebieden. Die zijn wel altijd open, maar vaak zijn anderen je voor geweest en zijn er geen fietsen meer beschikbaar. Dat kun je al zien aankomen op de NS-app, tenzij een persoon die net iets eerder uitgestapt is dan jij, de laatste voor je neus wegkaapt. In dat geval zit er niets anders op dan te wachten op de volgende trein naar de volgende stalling.
Daar heb ik allemaal geen tijd voor op een toch al korte middag, en ik kies veiligheidshalve voor Amersfoort, met een goedgevulde, tot ver na middernacht open stalling. Mooie omgeving ook. Ik ben een toer van plan naar het natuurgebied Den Treek / Henschoten ten zuiden van de stad en Park Vliegbasis Soesterberg, ten westen ervan. De laatste was ooit basis van onze bezetters in oorlogstijd, de Duitsers, en daarna van onze bezetters in (gewapende) vredestijd, de Amerikanen.
Gezien de tijd splits ik de route maar in 2 helften, voor 2 opeenvolgende zaterdagen. Dat zijn beide loeihete dagen met veel zon en geen zuchtje wind; ideaal voor de mooiweerfietser!
Ik ben dus al laat, deze zaterdagmiddag de 14e juli (katozze zjwiejè, zoals de Fransen zeggen). Maar dan hebben we ook nog treinellende onderweg. En wat er is, wil maar niet duidelijk worden. Mijn IC stopt op Naarden-Bussum, wat geeneens een IC-stop is, en we blijven er doodgemoedereerd een kwartier staan.
Daarna gaan we langzaam verder. Er is iets met de bovenleiding of met de stroomvoorziening op het gammele samenraapsel dat in een van de meest welvarende landen ter wereld een spoorwegnet heet. Er worden wat vage dingen omgeroepen; we kunnen niet te hard rijden, want dan raakt de stroom op, en komen alle treinen helemaal tot stilstand, of zoiets fraais.
Na de reguliere stop op Hilversum luidt het verhaal ineens dat er nu een overwegstoring is (kan er ook nog wel bij) en dat we elke gelijkvloerse wegkruising maar met een snelheid van maximaal 10 km/uur mogen passeren. En er zijn er 10 tussen Hilversum en Amersfoort, dus de vertraging loopt langzaam op naar een half uur. Terwijl alle spoorbomen gewoon dicht zitten, zoals het hoort.
Later die middag lees ik dat er brand was in een transformatorhuisje of zoiets van ProRail.
Mijn trein is zo ongeveer de laatste die op Hilversum gestopt is. Dat
gebeurt een week lang niet meer, want voor het optrekken van een trein
is zo’n hoeveelheid prik nodig dat de hele boel zou platvallen. De IC’s
stoppen ter compensatie nu op Naarden-Bussum, waar je niet erg veel aan
hebt als je in Hilversum had moeten wezen. En de informatie erover is
erg onvolledig.
Enfin, ik zit dan uiteindelijk toch nog op de fiets, terwijl de zon, en daarmee ook de zonnewijzer op het Stationsplein van Amersfoort, al lang over zijn hoogtepunt heen is. Het eerste stuk gaat mild glooiend omhoog, goed om er meteen in te komen. Het is duidelijk dat we hier op de Amersfoortse ‘Berg’ zijn. Door lommerrijke wijken rijd ik naar de rand van de stad.
Den Treek / Henschoten begint meteen na de laatste huizen van Amersfoort. Het voor Nederlandse begrippen enorm uitgestrekte natuurgebied (maar liefst 20 km2) ligt ten zuiden van de stad en ten westen van Leusden en Woudenberg. In die twee plaatsen deed ik niet zo lang geleden, onder winterse omstandigheden, de bus van Syntus Utrecht. Tot het gebied behoren ook het v/m Kamp Amersfoort uit WO II en de Pyramide van Austerlitz uit de Franse Tijd, lees: Franse Bezetting, die ik al eens te voet verkend heb.
ANWB-paddenstoelen en de prikkelende geur van hars; het doet me allemaal denken aan onze vakanties vroeger op de Veluwe. In de extreme droogte doen ruiters, maar ook fietsers die me tegemoet komen, veel stof opwaaien. Laat s.v.p. niemand hier een brandende peuk weggooien!
Ik stap maar niet al te vaak af; de hitte slaat je meteen tegemoet, waar je onderweg nog een frisse koelte voelt. Dit gebied is, vooral onder minder extreme weersomstandigheden, zo populair bij stiltezoekers, dat de stilte soms ver te zoeken is. Valt vandaag dus erg mee. Maar er heersen hier strenge regels om de verkeersstromen in goede banen te leiden: fietsen is alleen toegestaan op fietspaden, paardrijden alleen op ruiterpaden en wandelen alleen op wandelpaden.
Na een kilometer of wat bereik ik huize Den Treek en de buitenplaats van die naam, waarover een wandelroute is uitgezet van 4,5 km. Het aardige optrekje dateert uit de 19e eeuw, en was eigendom, net als al die vierkante kilometers eromheen, van de rijke familie De Beaufort. Al in de 14e eeuw stond hier op dezelfde plek een hoeve.
In de decennia na WO II is het
huis nog een poosje een hotel geweest – dat geen reclame kon maken met
een optimale bereikbaarheid per bus; het lag en ligt ver van de
bewoonde wereld. Tegenwoordig wordt het huis particulier bewoond.
Waarom Den Treek zo heet, heb ik niet kunnen vinden. Den Treke van den Beke heette het in de 14e eeuw. Een treek was toen een rotstreek. In de Reynaert komt het woord nogal eens voor, veelal gezegd van de hoofdpersoon. Maar ‘treken’ (meestal in het meervoud gebruikt) kan volgens het WNT nog wel 8 andere dingen betekenen, waaronder: trucjes, grillen, daden, lijnen, gelaatstrekken, schetsen. Doorhalen wat niet van toepassing is.
Ik koers nu in de richting van de Henschoterplas. Althans dat was het plan, maar ik schijn toch ergens weer eens een afslag gemist te hebben en rijd ineens de bebouwde kom van Woudenberg binnen. Laat ik dan van de nood maar een deugd maken en een flink uit de kluiten gewassen ijsco gaan eten op het pleintje in het dorp. De dieetpolitie zal toch ook wel met vakantie zijn of een snipperdag hebben genomen; veel minder waakzaam dan bijvoorbeeld in januari, de maand van de goede voornemens.
Daarna toch nog op pad naar het Henschotermeer. De plas trekt niet minder dan 600.000 recreanten per jaar. Daar is wel een bushalte voor de deur; zie het volgende hoofdje.
Het Henschotermeer was aan het eind van de 19e eeuw een zandverstuiving, maar later zandafgraving voor een rijksweg voor automobielen en voor de Grebbelinie. Daardoor is het nu dus recreatiewater waar je omheen kunt wandelen. ’s Winters kan er op de plas ook geschaatst worden, maar alleen als hij bevroren is, zo meldt de onvolprezen Wikipedia.
Ik fotografeer de recreatieplas vanaf de weg; doorfietsen is het chapiter en zwemmen ben ik vast verleerd. Het wordt over een week of twee zo’n item komkommernieuws waarmee de wanhopige nieuwsmedia in de vakantie hun pagina’s en zendtijd vullen: zwemmen verleer je als je het niet bijhoudt - net als vrijwel alle vaardigheden, dus weinig opzienbarend nieuws. Ik heb het al 43 jaar niet gedaan en heb alleen maar diploma A, dus zal wel zinken als een baksteen, mocht ik ooit onverhoopt te water raken.
Ik zie de Pyramide van Austerlitz vermeld staan op de ANWB-paddenstoelen. De Franse generaal De Marmont kocht het landgoed Henschoten in 1804. Die bezetter heeft ons o.a. opgezadeld met die verzakkende modderbult, waarvoor om de haverklap reddingsoperaties moeten worden bedacht. Later verkocht hij Henschoten aan de Utrechtse burgemeester Asch van Wijck. Het landhuis - dat ik gemist heb - is nu kantoor.
Langs de Leusderheide, in tegensteling tot de Vliegbasis Soesterberg nog steeds militair terrein, rijd ik terug naar Amersfoort en de fietsenstalling. Het ecoduct de Treeker Wissel verbindt de Leusderheide over de N227 alias Doornseweg met Den Treek / Henschoten. Dassen, marters en zulk klein grut, maken er dankbaar gebruik van om te trekken naar betere (s)treken. Die weg was een barrière voor de trek naar Den Treek, zullen we maar zeggen. Betekent Den Treek niet gewoon: de trek?
Een
klein bus-intermezzo op een site die in principe over OV gaat. Syntus
Utrecht verzorgt busdiensten naar de twee belangrijkste toeristische
attracties van de streek. Dat zijn het al genoemde Henschotermeer en
het Nationaal Militair Museum dat in het volgende hoofdje aan de orde
komt. Dat museum ligt in Park Vliegbasis Soesterberg, op een even
afgelegen plek als dat meer, en het trekt ook ruim een half miljoen
bezoekers per jaar.
Vier lijnen ontsluiten het meer en het museum:
356 Amersfoort – Nationaal Militair Museum (het hele jaar door 7 dagen per week tijdens de openingstijden van het museum).
381
Driebergen-Zeist - Austerlitz Dorp – Zeist - Nationaal Militair Museum
(‘s zomers alle dagen; buiten het zomerseizoen alleen maandag t/m
vrijdag. In alle seizoenen alleen overdag).
382 Driebergen-Zeist
– Pyramide van Austerlitz – Henschotermeer (alleen zomervakantie, 7
dagen per week van ca. 10:00-20:00 uur).
383 Station Veenendaal Centrum – Woudenberg - Henschotermeer (idem als 382).
Daarbij
wordt het dorpje Austerlitz alleen maar bediend door deze toeristische
buslijn 381, en in de avonduren dus helemaal niet, evenmin als buiten
het seizoen in het weekend. Ooit liep de monsterlijn Midnet 81
(Utrecht – Zeist – Austerlitz – Woudenberg – Veenendaal – Rhenen –
Wageningen – Arnhem) door het 1500 inwoners tellende dorp en kon je
daarvandaan tenminste nog ergens komen. Ik deed die lange, lange lijn:
73 kilometer, 113 haltes, 18 zones, rijtijd 154 minuten, een keer op
een regenachtige zomerdag in 1998.
Deze zaterdag, zomer 2018, zie ik de bus aan het eind van de middag gereed staan bij het Henschotermeer en precies een week later bij het museum. In beide gevallen loopt het niet storm. Bij het Henschotermeer kan ik me dat nog voorstellen; er heerst op deze hete dag een stemming van ‘We gaan nog niet naar huis’, en de meeste mensen zullen tegen zonsondergang pas opbreken, als de laatste bus al lang in de garage staat.
Maar ik denk dat de in totaal ruim een miljoen bezoekers per jaar van plas en museum toch over het algemeen met de eigen twee- of vierwieler komen, zodat deze dappere poging van de provincie om het toeristische OV te stimuleren, geen succes is.
De weg naar Soesterberg
De
zaterdag daarop stoppen de IC’s weer als vanouds op Hilversum. In
Amersfoort stap ik op de fiets voor het tweede deel van het rondje.
Park Vliegbasis Soesterberg is nu mijn doel.
Eerst weer die
‘Berg’ van Amersfoort, met het Belgenmonument. De restauratie van het
monument dat komende lente 100 jaar bestaat, is nu voltooid. Maar het
blijft een grotesk, lelijk ding, naar mijn smaak. Het staat er ter
herinnering aan de Belgische vluchtelingen in WO I. Alles in de
omgeving van de lieflijke stad die Amersfoort is, lijkt wel oorlog uit
te wasemen.
Onderweg
naar Soesterberg kruis ik wat op het eerste gezicht een onafgemaakte
autoweg lijkt. Maar het is weer een ecoduct, Ecoduct Boele Staal,
genoemd naar v/m Commissaris van de Koningin van de provincie
Utrecht.
Na een km of 8 op de fiets sla ik de weg in naar de voormalige Amerikaanse vliegbasis.
Evenmin als je in het Kronenburgerpark in Nijmegen kan rondlopen zonder Frank Boeijens ‘Kronenburg Park’ als oorwurm te verwelkomen, kun je rondfietsen in Park Vliegbasis Soesterberg zonder ‘Johnny Soldaat’ van Rob de Nijs mee te zingen. Het nummer, waarvan de tekst werd geschreven door zijn toenmalige vrouw Belinda Meuldijk, stamt uit 1985, hartje Koude Oorlog.
De plaatsing van kernkoppen in Nederland was een hot item in die jaren. Rob de Nijs had, als velen, de lijfspreuk: ‘Liever een Rus in mijn keuken dan een raket in mijn achtertuin’.
Maar het echtpaar De Nijs had zelf dat Amerikaanse vliegkamp al in de achtertuin; ze woonden in het poenige villapark Bosch en Duin, pal naast de basis. Dat inspireerde de De Nijzen tot enkele uitstapjes naar de anti-oorlogs-protestsong, een genre waarvan de teksten bij mij altijd langer blijven hangen dan die van het miljoenste liedje over een jongen die verliefd wordt op een meisje.
‘Johnny Soldaat’ kwam slechts tot een 45ste plaats bij TopPop (hier op YouTube), maar Rob de Nijs had later dat jaar een grote kersthit met ‘Alles wat ademt’. ‘Alles wat aanbrandt’, maakte het komische duo Henk Spaan en Harry Vermeegen daarvan.
Erg aangebrand over De Nijs’ protestsongs was de aan morbide obesitas lijdende Schlagerkoning Harry Thomas. Die hekelde het anti-amerikanisme en het anti-militarisme van Rob De Nijs.
Harry Thomas liet Dennie Christian uit zijn artiestenstal een lied, ‘Bezinning’, opnemen met een tegengeluid: het communisme was hét kwaad in de wereld en moest te vuur en te zwaard bestreden worden. Ik zag Thomas daarbij zelf niet voor de troepen uit lopen. Maar geluiden als: ‘Ga liever op het Rode Plein demonstreren tegen kernwapens’ hoorde je wel vaker, en objectief en achteraf bekeken had men wel een punt met dergelijke opmerkingen.
Harry Thomas legde Rob de Nijs ook rare dingen in de mond. Zo zou de zanger gezegd hebben dat hij niets gaf om vervolging van homo’s en Joden tijdens de op handen zijnde WO III, als zijn gezinnetje maar gespaard bleef. De Nijs zei dat hij dat nooit beweerd had en daagde Thomas zelfs voor het gerecht wegens smaad. De Nijs won en Thomas moest zijn woorden opeten.
Harry Thomas is al lang niet meer, maar ik vond hem een nare man, die nare muziek promootte. Liever Rob de Nijs in mijn keuken dan Harry Thomas in de achtertuin.
De heren leverden een klein achterhoedegevecht in de Koude Oorlog, die kort daarna tot een einde kwam. Om in het huidige decennium soms weer angstwekkend op te flakkeren. Maar momenteel schijnen de Amerikaanse en de Russische potentaat goed met elkaar door één deur te kunnen. Waarover sommigen zich dan ook weer zorgen maken.
Hoe
het ook zij, in de jaren 90 leek de vrede tussen Oost en West
definitief getekend en marcheerden de Amerikanen af. In de jaren 00
werd besloten de basis om te vormen tot natuurpark.
Het
kan aan mij liggen, maar ik vind deze attractie wel enigszins luguber.
OK, natuur is er, dennenbossen zijn er, vogels broeden er, kunstwerken
staan er, maar het militaire leven is hier nog al te zichtbaar.
Nou is het ook weer niet zo dat ik er gillend wegrijd; ergens heeft het ook wel iets, meer misschien nog dan zo’n doorsnee-clean natuurgebied dat altijd natuur is geweest en nooit oorlogsterrein. De ellende van de Koude Oorlog is voorbij; de munitiebunkers zijn leeg en raken langzaam overwoekerd; dat wachthuisje dat op een plee lijkt, daar staat niemand meer op wacht, nooit meer.
Daar zou ik alleen maar blij om moeten zijn. Pacifist ben ik niet eens, maar wel behept met een instinctieve gruwelijke afkeer van alles wat militair is, van atoombommen via luid uitgekreten bevelen tot uniformen en stampende soldatenlaarzen.
Als kind heb ik nooit een cowboypak met bijbehorende revolvers op mijn verlanglijstje gezet, en had ik een pesthekel aan alle oorlogsspelletjes, inclusief Stratego, Risk, landjepik en zelfs schaken.
Hoe het komt, dat weet ik precies. De oorzaak ligt in de prille jeugd, zoals zo vaak met complexen. De zeer, zeer prille jeugd, want op mijn geboortedag, ik heb het wel eens verteld, woedden de Hongaarse Opstand en de Suezcrisis en stond volgens velen de totale, definitieve wereldbrand op punt van uitbreken. Boven mijn wieg spraken ze over De Bom in plaats van over die wolk van een baby. Mijn moeder zei altijd: ‘Ik was doodsbang dat we zouden moeten vluchten, met een pasgeboren kind.’
Zulke dingen begrijp je natuurlijk niet als nul-jarige, maar de emoties krijg je toch mee; daar ben ik van overtuigd.
Ik
ben dan ook vast van plan om het Nationaal Militair Museum NIET met een
bezoek te vereren. Maar ik heb honger en dorst, ben vergeten om
leeftocht mee te nemen, en in het museum is een restaurant, en verder
geen één in een straal van vele kilometers.
Ik
keten mijn fiets aan een hek en zie in de verte een jeep een rondje
rijden met kinderen als passagiers; veel geronk en getoeter en
enthousiast geschreeuw en gejuich van die kids. Van die jongetjes die
dagdromen van een militaire carrière: die pief, paf, poef doen met
speelgoedwapens of ‘èhèhèhèhèhèh’ met een voorwerp dat een mitrailleur
moet verbeelden.
Via meerdere gedenkplaatsen voor talloze gesneuvelden bereik ik de hal van het museum, waar het heerlijk koel is, en waar ik me in een zwak moment toegang tot de expositiezalen verschaf met mijn Museumjaarkaart. Gezeten achter een broodje en een fles gazeuse voel ik me nu ineens dan toch weer cultuurbarbaar: een museum binnenlopen alleen voor het restaurant! Net als die man die ik gekend heb, die een Museumjaarkaart cadeau kreeg bij zijn NS-railactief-kaart en hem alleen gebruikte om gratis te kunnen plassen en poepen in het Rijksmuseum.
Ik ga daarom toch nog maar even een tentoonstelling bezichtigen over Willem de Zwijger, waarin natuurlijk vooral zijn militaire loopbaan belicht wordt.
Dan slaat de klok van vijven en moet iedereen zich sowieso losscheuren uit het museum, omdat het gaat sluiten.
Je kunt hier fietsen op een tientallen meters breed fietspad: de v/m startbaan. Maar helaas is een groot deel ervan afgesloten. In het broedseizoen moet de veldleeuwerik er kunnen landen. Na 15 augustus mag er weer gereden worden.
Ik verlaat het park via de noordelijke uitgang en fiets in de richting van Soestduinen. Het minieme vlekje verloor in 1998 zijn station. Of liever gezegd, zijn treinenstop, want het stationsgebouw staat er nog (op de monumentenlijst) en is nu particulier bewoond en tevens Italiaans restaurant. Het station aan de lijn Utrecht – Amersfoort behoorde tot de zeldzame in Nederland die minder dan 100 reizigers per dag wisten te trekken. Stoptreinen stopten er om en om, eens per uur maar.
De terugweg vertoont het gevarieerde beeld van bossen en een zandverstuiving in De Soester Duinen en een enorm bedrijventerrein aan de westkant van Amersfoort. In de verte lonkt nu de Lange Jan. Ik zet een streep onder deze juni-juliaflevering. De laatste zaterdag van de maand zat ik in de Noord/Zuidmetro van Amsterdam.
Frans Mensonides
5 augustus 2018
Er geweest: zaterdag 14 en 21 juli 2018.
© Frans Mensonides, Leiden, 2018