Uyt d'oude modem (16): 
Provinciaal triest; Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)




‘Waarom besteed je eens niet wat meer aandacht aan de stadsbus?’, is een verwijt dat me wel eens tegemoet klinkt vanuit e-mails van lezers.

Dat lieg ik. Nooit heeft zo’n mail me nog bereikt. Daar ben ik wel blij om. Ik heb in de beginjaren van mijn website – waarop deze rubriek ‘Uyt d'oude modem’ een terugblik is – diverse stadsdiensten gedaan. Maar ze vormen niet het meest boeiende onderwerp, noch OV-technisch bekeken, noch qua stadsschoon.

Provinciaal triest, zo noemde ik de vier middelgrote provinciehoofdsteden waar ik rond de millenniumwisseling, de jaarwisseling van 1999 op 2000, het stadsvervoer nam. Dat waren 's HertogenboschMaastrichtZwolle en Leeuwarden. Nee, ik maakte het me niet gemakkelijk. Al die steden hebben een bezienswaardig centrum (al is er in dat van Leeuwarden niet zo gek veel te zien), maar een stadscentrum kun je het best te voet verkennen. En de stadsbussen rijden vooral door saaie, uitgestrekte buitenwijken die lijken op de buurt waar ik zelf woon.

Ik had wel thuis kunnen blijven, dacht ik vaak op die bustochten, en dat is dan ook een van de voornaamste thema’s van deze reeks.

Ook over de lijnvoering valt nooit veel te vertellen. Er zijn twee basistypen van stadsdiensten. In het ene zijn diametraal tegenover elkaar gelegen buitenwijken met elkaar verbonden via het centrum en het station. ’s Hertogenbosch en Maastricht horen tot dat type, of hoorden daar anno 1999 toe. Bij het tweede type begint en eindigt elke lijn bij het station, en rijdt een rondje door een buitenwijk. Zwolle en in principe ook Leeuwarden waren daar voorbeelden van.

Opmerkelijk in Maastricht was het feit dan geen enkele bus bij benadering op tijd was, en ik enkele chauffeurs zag die zich volledig gestoord gedroegen. Twee (waarvan één gepensioneerde, in de rol van passagier) raakten zelfs bijna in handgemeen. Een van de weinige gevallen van agressie in het OV die ik als reiziger zelf gezien heb, en het heeft mijn mening over de oorzaak van zulke incidenten sterk beïnvloed.

In Maastricht viel tenminste nog iets te schrijven over de bus – in tegenstelling tot laatst, toen ik er was; ik trof toen alleen chauffeurs met hun radio te hard aan en een onvermogen tot het uiten van een verstaanbare groet; hele normale chauffeurs dus.

In de overige drie steden moest ik me beperken tot bijzaken, bi j gebrek aan hoofdzaken. Hieronder een paar lange fragmenten uit die vier stukken.

Ik volgde indertijd een studie in het gemakkelijkste vak van de universiteit, mijn eigen moerstaal. Generatieve syntaxis, waarover ik het had, was nu net een ingewikkeld onderdeel daarvan, bestemd voor de bèta’s onder de alfa’s. Ik ben blij, dat ik me daarin uiteindelijk niet ben gaan specialiseren. Alles wat ik toen geleerd heb,  is nu compleet achterhaald, zoals alles binnen de bètawetenschappen na tien jaar achterhaald is. Historische letterkunde, waarvoor ik koos, heeft dat nadeel veel minder. Geschiedenis kan niet meer achterhaald raken; het is al voorbij als je ermee begint.

Goed, hier dan de fragmenten, met origineel fotomateriaal, hier en daar opgeluisterd met een modernere foto. Die van Leeuwarden is zelfs gloednieuw, en nog niet eerder gepubliceerd.

Frans Mensonides

26 januari 2014

________________________________________

’s Hertogenbosch

Maastricht

Zwolle

Leeuwarden


’s Hertogenbosch

Twee scholieren zitten bonkig en ongeïnteresseerd op de bank voor me; poten op de bekleding. Het gaat niet best op school, maar: "die leraren zijn allemaal kankerlijers". De oorzaak van het falen is tenminste duidelijk. Het bebrilde burgpiepertje naast me is ernstig aan het studeren in een taalboek, wat mij herinnert aan het feit, dat ik nu eigenlijk thuis zou moeten zitten blokken. Het hoofdstuk dat de jongen bestudeert, handelt over stijlfiguren. "Eigenlijk zou jij ook eens wat meer stijlfiguren moeten gebruiken in je artikelen", zeg ik tegen mezelf.

Ik stap uit bij de Sint Jan, die zich al eeuwen niets staat aan te trekken van het menselijk gedoe, en loop in de richting van de Markt. Een paar stadswachten, gestoken in blauwe doorwerkpakken, spreken de burgers aan op hun wangedrag. Tenminste: dat denk ik, maar als ik dichterbij gekomen ben, zie ik dat het Telegraafmannen zijn die bij het winkelend publiek om een abonnement bedelen. Ik probeer zo ongenaakbaar mogelijk te kijken en het werkt: ik word niet aangehouden.

Het is al lang lunchtijd geweest. Ik loop De Meierijsche Kar binnen, een gezellig donkerbruin eethuisje, waar ik me een pannenkoek laat serveren. Het publiek zowel als de bediening bestaat uit grijsaards. Een rustige plek in een rustige stad. Twee vrouwen aan het tafeltje achter me bespreken recente kwalen; ze hebben een complete waslijst voorradig. "Wie is er het ergst aan toe", heet dit spelletje; beiden lijken me rijp voor een complete check-up in het Grootziekengasthuis. De bestelde pannenkoek arriveert; hij komt van een fornuis en niet uit de magnetron.

De Telegraafmannen kijken begerig naar de gevel van "De Meierijsche Kar". Iets warms zou er best ingaan op zo'n klamme dag, maar ze blijven hun plicht getrouw en zwaaien in de rondte met hun kwaliteitsarme krant, die door redelijk denkende mensen alleen bij de kapper of bij de afhaalchinees wordt gelezen.

Ik blijf een hele tijd zitten in het rustige café, maar dan lokt toch de bus. Op het marktplein neem ik lijn 62. Deze bus rijdt naar Hambaken / De Reit, om daar te veranderen in lijn 63.

De Reit bestaat uit smalle straatjes. Met fantasievolle namen: Eerste Reit, Tweede Reit, etc. etc. etc. tot en met Negende Reit. De andere wijken in het noordoosten van Den Bosch: De Haren, De Donk, De Morgen, De Rompert, De Slagen en De Hambaken, hebben een vergelijkbare nomenclatuur.

Saaie wijken, saaie huizen, een saaie rit waar geen einde aan komt. 's-Hertogenbosch lijkt heel erg uitgestrekt, als je de stad ziet vanuit lijn 62/63. De busroute slingert als de rivier de Meander: op elke straathoek is een halte. Prettig voor de wijkbewoners, maar erg veel doorstroming komt er zo niet in.

's-Hertogenbosch heeft gekozen voor wat in verkeerstechnische termen een "ontsluitend busnet" heet. Behoudens een paar spitsritjes kent de stad geen snelbussen. Onverstandig kan dit beleid niet genoemd worden. In steden die experimenteren met differentiatie tussen ontsluitende lijnen en snelvervoer, gaat binnen één a twee jaar ófwel het snelnet ófwel de stopbus naar de bliksem. En het driebussensysteem dat in Dordt zo grandioos gesjeesd is: het zou voor iedere stad een afschrikwekkend voorbeeld moeten zijn.

Om de tijd te doden, ga ik de lichtkrant maar lezen. In elke Bossche stadsbus draait een newsreel met reclame. Het sauna- en thalasso-centrum bevindt zich naast het gemeentehuis, lees ik. (Thalasso-centrum? Wat is dat nu weer voor nieuwlichterij? Klassiek opgeleid, weet ik dat het iets met de zee te maken heeft, maar ik krijg er geen duidelijk beeld bij). "Manicure. Wij verzorgen ook al uw millenniumnagels". Nagels aan mijn doodskist, zul je bedoelen. Verder wat aankondigingen voor popconcerten en theatervoorstellingen in de inmiddels voorbije maand oktober.

(Later die middag)

Op de Vuchterweg, in de nabijheid van een korte, dikke kerktoren, staat de bus opnieuw stil voor een verkeerslicht. Plotseling zie ik op het fietspad een bromfietser een angstwekkende schuiver maken. Die is wel mortibus, denk ik met mijn gebruikelijk pessimisme. Het is nog deels mijn schuld ook, want ik heb net zitten bedenken dat er tijdens deze rit niets gebeurt om over te schrijven. Maar gelukkig, de jonge bromfietser is ongedeerd. Tot zijn schaamte en ergernis wordt hij overeind geholpen door een tweetal oude dametjes. "Heb je je niet bezeerd, jongeman?"

Langs de spoorbaan rijden we naar het zuiden. Het centrum van Vught lijkt wel aardig, maar ik wil door naar het eindpunt, aan de Hertoglaan.

Tegelijk met mij stapt een deftig bejaard heertje uit, gekleed in regenjas. Ik zie het al: een dure buurt. Ik zie de bus wegrijden (hij is zojuist veranderd in lijn 68) en ik moet een half uur wachten. Het is klam, mistig en halfdonker. Ik vraag me vertwijfeld af of er een redelijke verklaring valt te bedenken voor mijn aanwezigheid alhier, maar moet het antwoord schuldig blijven.

Evenmin vind ik een redelijke verklaring voor het kabaal, veroorzaakt door een ploeg van vijf gemeentemannen in de verte. Ja, de óórzaak is wel duidelijk: gewapend met luchtkanonnen blazen de mannen het gevallen herfstgebladerte voor zich uit. Van stoepen, straten, plantsoenen en zelfs grasvelden worden de boomblaren op één grote hoop gedreven. Maar ik bedoel: waarom laten ze ze niet gewoon liggen? Die bladeren verteren vanzelf wel. Tot de dag dat het zover is, bieden zij onderdak aan honderden nuttige insecten en miljarden micro-organismen; daarna dienen zij als humus voor nieuw plantenleven. Zoveel weet ik nog wel te vertellen over alles wat groeit en bloeit en mij doorgaans in genen dele boeit. Maar nee: de Vughtse wethouder van Welzijn en Gekte (VVD, ongetwijfeld) heeft bepaald dat in deze wijk al die slordige bladeren nog voor valavond weggeblazen moeten worden.

Ik loop een rondje om een vijver. In beginsel is deze wijk zeer rustig, maar overal hoor ik het gedruis waarmee de ontbladeringsactie gepaard gaat.

Als ik de halte nader, staat daar weer zo'n grijs heertje in regenjas; volgens mij dezelfde als net. De plantsoenmannen hebben het blazen gestaakt en verkeren nu in de zuigfase: de berg bladeren wordt onder hels geslorp en gesis opgezogen door een gifgroen gemeentekarretje. Ook deze werkdag zit er bijna op.

(Nog weer later, en nog donkerder)

Omdat de middag nog niet helemaal om is, stap ik bij het station opnieuw in een bus, en wel in lijn 69 naar Maaspoort. Deze wijk is, gemeten langs de spoorbaan, nog geen 6 kilometer van het station verwijderd. De bus legt echter een zigzag-route af van bijna tien kilometer, heeft daarvoor volgens dienstregeling een halfuur nodig, en stopt onderweg niet minder dan 30 keer bij een halte. Ontsluitend vervoer: prachtig, maar een halfuur voor een stadsritje; daarvan gaat geen wervende werking uit. Op de racefiets doe je het in de helft van de tijd. De bus - hartje spits - zit nog niet eens half vol.

Het wordt een lang halfuurtje. Op de Bruistensingel staat een file. Daarna begint de bus aan een route door de wijk Maaspoort, die een nachtmerrie moet zijn voor iedereen met een gebrekkig oriëntatievermogen. Het is dat ik de kaart en het busboekje erbij heb, anders had ik nooit geweten dat ik de Bossche Bollen passeerde, die ik in 1997 op de foto heb gezet.

Enkele haltes verderop stap ik als bij impuls uit. Nu moet deze stad toch zo langzamerhand wel ten einde zijn. Op de stadsplattegrond zie ik echter, dat ik nog drie haltes van het eindpunt verwijderd ben. Ik loop naar de wijk Maasoever. Daar zal ik om 17.52 lijn 79 nemen naar het station; één van de weinige spits-snelritten in Den Bosch.

Maasoever loopt dood op de spoorbaan 's-Hertogenbosch - Utrecht. Enkele hectometers verder kruist de trein de Maas en rijdt hij Noord-Brabant uit en Gelderland binnen. Zou er al eens een pleidooi gehouden zijn voor een spoorwegstation ter hoogte van dit punt? Buurtbewoners die per OV naar Utrecht willen, reizen eerst een dik half uur met de stadsbus naar het station, om vervolgens met de trein hun woonwijk te passeren. Hun buurman, die met de auto is gegaan, staat dan al lang en breed in de file voor de Lekbrug Vianen.

Ik ijsbeer wat heen en weer langs de singel bij het bus-eindpunt. Een moderne wijk, met kastelen van huizen. De vraag, die ik mijzelf in Vught al stelde, prangt hier des te meer. Opnieuw geen antwoord.

Nergens zijn de gordijnen gesloten. Tijdens het ijsberen gluur ik telkens naar binnen bij een jong gezin, dat aan de maaltijd zit. Een meisje van ca. anderhalf krijgt spruitjes gevoerd. De meeste kinderen hebben er een hekel aan, maar zij laat het zich opperbest smaken. Een vredig tafereeltje. Is dit nu levensgeluk: een jong gezin te zijn in Maasoever, 's-Hertogenbosch? Met een torenhoge hypotheek, een nare baan voor zowel man als vrouw, en dan nog problemen met de sociale veiligheid op de koop toe? "Hè jesses, Hans, er loopt steeds een hele enge vent naar binnen te kijken!" Ik neem maar snel die snelbus en passeer het huis niet meer.

November 1999

< < < TERUG




Maastricht



Als ik in Itteren bij de halte sta, komt de bus er meteen aan; op tijd zowaar. Via de Beatrixhaven, een uitgebreid industrieterrein, rijden we terug naar de wijk Limmel. Als de bus daar bij de halte Balyeweg stopt, komen er uit alle hoeken en gaten nog reizigers aanrennen. Niemand verwacht hier een bus op tijd te zien arriveren.

Ook deze bus is druk. Ik zit tussen drie jongens van een jaar of 19. Twee gaan er dit weekend "zuipen van 5 tot 5; klokkie rond". Maar nummer drie heeft een stuiterfeest in Amsterdam, waar hij erg veel van verwacht. "Stuiterfeest". De twee anderen barsten niet in hoongelach uit, dus het zal aan mij liggen dat ik dit woord niet ken.

Aangekomen op de Markt mis ik net mijn geplande bus 2 naar Oud-Caberg, zodat ik nu een kwartier achter kom te liggen op mijn schema. Op de Markt stoppen verschillende buslijnen. Alle bussen zijn propvol. Ook het exemplaar van lijn 2 waar ik me een kwartier later in wring.

De chauffeur is uitgerust met een dikke nek en een volstrekt overbodige lefsnor. Hij is zichtbaar uit zijn hum. Een symptoom daarvan is zijn rijstijl. De man wil echt zo snel mogelijk naar het verlossende eindpunt; ik moet me met twee handen aan de stangen vasthouden om niet door de bus gekegeld te worden. Zijn Maastrichtse gemoedelijkheid blijkt uit de grauw door de microfoon: "Kende doorloope, azjtembléééf!!"

Als in een achtbaan gaan we de bocht door. Nu komt er protest. Een man van een jaar of 65 beklaagt zich op luide toon over het wilde rijden van de chauffeur. Er staat een kinderwagen in de bus; moet die soms omslaan? De chauffeur begint terug te schreeuwen, waarbij hij zijn opponent via de spiegel borend aankijkt. Vervolgens neemt de passagier het woord "klooetzjak" in de mond. Het antwoord bestaat uit een buitengewoon lange enumeratie van verwensingen (dit alles tijdens de rit), waarvan ik alleen het slot versta: "Ben ik een kloeetzjak? Ge weet nie eens het verschjil tuschjen kut en lul!"

De verbolgen passagier scheldt terug, en dreigt vervolgens met het indienen van een klacht. "Modde het nummer wiejte?" hoont de besnorde chauffeur. "Modde het nummer wiete van de Szjtaadsbusjz?" Dit zinnetje (ik hoor het doorgaans in het Leids: "mokket voorr je opschrraive, dan?") behoort tot de standaardformules tijdens een busruzie: de chauffeur spreekt de geveinsde vrees uit, dat de klacht van de passagier niet ingediend kan worden wegens onbekendheid met telefoonnummer en adres van de busmaatschappij.

Nee, de passagier weet het nummer al te goed. Hij blijkt een ex-buschauffeur te zijn. "Ik het er zjelf nog opgezjééte". "Hedde der zjelf opgezjééte?", echo't de snor. Er volgen nieuwe reeksen verwensingen, over en weer. We staan alweer enige tijd stil bij een halte. Nu stapt de passagier uit (of liever, gezien het feit dat een bus in Maastricht iets is waar je op zit, in plaats van in): hij stapt af.

Daarmee is het incident nog niet ten einde, want de ex-chauffeur blijft tekeer gaan, nu tegen een dichte deur, en hij ontbloot zelfs zijn nog redelijk indrukwekkende bicepsen. We zien hem een ouderwetse bokshouding aannemen. Met tergende gebaren daagt hij zijn jongere collega uit tot een vuistgevecht. De deur gaat weer open en het schelden wordt hervat. Lieve Heer, bid ik. Laat die snor alstublieft afstappen, en laat ze elkaar compleet tot moes slaan! Twee gemoedelijke Maastrichtse buschauffers, die mekaar op de keien liggen af te ranselen; dat is precies wat dit reisverslag nodig heeft om het wat levendiger te maken.

De passagier gaat nu voor de bus staan, vuistschuddend, en nodigt de chauffeur uit, hem te overrijden. Hij rijdt toch zo graag mensen dood? Uiteindelijk loopt de ex-medewerker van Stadsbus Maastricht toch door; scheldend en dreigend omkijkend.

In de bus gebeuren nu twee dingen, die ook geheel in de lijn van mijn verwachtingen liggen:

1) De passagiers geven de chauffeur gelijk, hoewel hij dat niet heeft (een middelbare vrouw ouweopoe't wat over toenemende agressie in het verkeer, terwijl een man zegt: "van je collega's moet je het maar hebben");

2) De chauffeur rijdt de rit uit in een aanzienlijk rustiger tempo, zodat de over-assertieve passagier uiteindelijk nog zijn zin krijgt.

Het incident heeft de man aangegrepen. Bleek, hyperventilerend, en met witte knokkels van woede zit hij achter het stuur. Zijn profiel heeft iets verongelijkts. Dat dit hem nu moet overkomen.

We arriveren in Oud-Caberg, met twee minuten vertraging. Ik loop naar de Clavecimbelstraat en neem plaats bij de halte van lijn 10, een lange ringlijn door het westelijk gedeelte van de stad. Voldoende tijd om het incident te overdenken; bijna een halfuur sta ik bij de halte. Dan verschijnt de bus nog aan de einder, met tien minuten vertraging.

Ik krijg er vandaag de vaart niet in. De bus ook niet. Bij het winkelcentrum Brusselse Poort stap ik uit. Ik schrap lijn 11 uit mijn reisschema; dan hoef ik straks alleen nog maar heen en weer naar Amby, met lijn 5.

De Brusselse poort staat wel zeven keer vermeld in het busboekje van Stadsbus Maastricht: "ook deze bus brengt u bij WINKELCENTRUM BRUSSELSEPOORT. 55 winkels onder 1 dak". Dat moet nogal iets bijzonders zijn. Nou, vergeet het maar. Waar heb ik het meer gezien, dat winkelcentrum? Overal in Nederland. Onder de 55 winkels bevindt zich geen één boekhandel. Voor de Limburgers had de boekdrukkunst niet uitgevonden hoeven worden. Toch schijnen ze een officiële spelling te hebben, die ik hierboven ongetwijfeld overtreden heb.

Als ik het winkelcentrum verlaat, is het donker. Ik ben ruim op tijd voor de bus van 16.56. Een oude vrouw met een rollator wordt op de zebra bijna geplet door een taxi, maar de chauffeur besluit toch maar een noodstop te maken; buitengewoon sympathiek.

Bij de bushalte bevindt zich een ruime overdekte wachtgelegenheid (wat wel goed van pas komt bij de in Maastricht gehanteerde punctualiteitsnormen), waarin het kantoor van een taxicoördinator gevestigd is. "Ik kan er echt niets aan doen", hoor ik hem zeggen tegen een aantal bejaarden. Ook het taxivervoer loopt niet op rolletjes, deze vrijdagmiddag.

Bus 5 naar Amby vestigt een nieuw record: hij is 13 minuten te laat. Of twee minuten te vroeg. In het laatste geval is de bus van 16.56 minstens vijf minuten voor zijn tijd vertrokken. Het busboekje van Maastricht is heel overzichtelijk, ik zei het al, maar ik begrijp niet waarom ze hier nog de moeite nemen, zo'n ding te laten drukken en verspreiden.

De chauffeur van deze bus is stokoud, evenals de bus. Hij (de bus) dateert uit de tijd dat bij alle stadsvervoerbedrijven in Nederland dezelfde rode standaardwagens rondreden. Maastricht heeft daar nog steeds een kleine vloot van in dienst. Dit is vanmiddag de eerste keer dat ik erin zit.

We stoppen in het centrum. Hoewel we twee minuten te vroeg zijn, weigert de chauffeur te wachten op iemand die nog komt aanrennen. "Er komt nog wel een bus", zegt hij. We rijden weer. "Er komt nog wel een bus; er komt nog wel een bus". De man blijft het zinnetje debielig voor zich uitmompelen, terwijl hij met holle ogen op de weg kijkt.

Het is op dit moment dat ik besluit, ook Amby uit mijn reisschema te schrappen. Tenslotte ben ik al jaren Amby-master. [waarmee ik bedoelde: in het bezit van een AMBI-diploma in de zwarte kunst der ICT, aan welke avondopleiding van nog niet eens HBO-niveau een Mickey Mouse-mastertitel verbonden was. FM].

Op de Markt stap ik af; ik loop het laatste stuk naar het station. Daar krijg ik geen spijt van, want het stadsdeel langs de Maasoever staat prachtig in de flood-lights. Kerken, kathedralen, winkelstraatjes en oude gevels zijn feeëriek geïllumineerd, zoals dat vroeger heette in schooldictees. Het levert een paar mooie plaatjes op.

Als ik het station nader, staat de NS-klok op 17.47. Ook mijn eigen uurwerk wijst 17.47. Nee, mijn horloge is wel in orde, al heb ik daar vanmiddag even aan getwijfeld. Het is de Stadsdienst Maastricht waar het nodige aan mankeert. Maar ongetwijfeld berust het op onjuiste beeldvorming en vooringenomenheid, of heb ik het net slecht getroffen. Me hoela!

In de trein terug heb ik een uitstekend humeur, ondanks de dieptreurige buservaringen van vandaag. Het is louter een kwestie van de juiste instelling. Ik wist van eerdere bezoeken, dat je in Maastricht de spreekwoordelijke gemoedelijkheid zelf in je hartje mee moet dragen, en dat heb ik gedaan; de hele lange middag lang.

November 1999

< < < TERUG



Zwolle



Door het park De Weezenlanden en via een hoge brug over een kanaal loop ik naar een wijk met de opmerkelijke naam Wipstrik. Die naam is minder grappig dan hij lijkt. Een wipstrik is een soort galg die eens modern was; uitgerust  met een valluik. Zo’n ding stond hier vroeger stoute Zwollenaren het leven te ontnemen.

Een schoolbus op lijn 7 komt me over de brug tegemoet; het is een ouderwetse gelede bus. Hij zit vol. Vroeger dacht ik, dat die leerlingen na afloop van hun lessen helemaal niets meer te doen hadden, maar sinds ik zelf in de collegebanken zit, weet ik wel beter.

Ten oosten van Wipstrik ligt Oosterenk, een groot bedrijven- en scholenterrein, waar lijn 2 zijn lusje rijdt. Ik ga staan in een abri, tussen wat scholieren die per se met de grote-mensenbus meewillen, en niet met de scholierenbus. Dat mag. Ook mogen niet-scholieren in een scholierenbus stappen; dit staat expliciet vermeld in de dienstregeling.

Bus 2, opnieuw een met lagevloer, arriveert 4 minuten te laat; de enige vertraging van vandaag. De bus loopt vol. Enkele haltes later rijden we het terrein van het Sophia ziekenhuis op; er is een halte pal voor de ingang.

Een meisje krijgt van een paar klasgenoten commentaar op haar nieuwe hoog opgestoken kapsel. Dit kapsel wordt "heel erg secretarieel" bevonden, waarop een hoop gegniffel volgt. Mij dit niet begrijpen. "Ik heb zo achterlijk gedroomd", zegt het meisje met het secretariële kapsel. "Ik droomde over Drentelman. Drentelman wou toch een nieuwe auto kopen, laatst? Maar in die droom kocht hij een bus. Net zo'n bus als we inzitten. En toen waren we in het lokaal met allerlei dingen aan het gooien: brood, klokhuizen en papierproppen, en zo. En Drentelman die wordt onwijs kwaad, en hij rent ons dwars door de hele school achterna".

Er wordt gelachen. "Wat een stomme droom, zeg", zegt een meisje. "En wat deed ik? Zat Drentelman ook achter mij aan?"

-"Jij was er niet. Jij had griep".

- "ik droomde vannacht, dat ik het met je dééd", draagt een jongen bij aan de discussie.

Hiermee is het thema "dromen" afdoende behandeld. Nu gaat het gesprek verder over autorijden. Een jongen heeft pas zijn eerste rijles achter de rug. "Ik werd helemaal gek; je moet onwijs goed opletten, en je moet precies weten wanneer je moet koppelen en wanneer je moet gassen".

Dit is geen onderwerp voor de Digitale reiziger. Gelukkig komt de bus nu aan op het stationsplein.


(Een halve saaie middag later)

De volgende halte is het station. Ik druk op de sirene en stap uit. De volgende rit gaat naar het zuiden van de stad, waar de wijken Schelle, Schellerlanden, Schellerhoek, Ittersum, Ittersumerlanden, Ittersumerbroek, Oldeneel, Oldenelerbroek, Geren, Gerenlanden, en Gerenbroek liggen te wachten op de verkenningstochten van een verdwaalde Leidenaar. Wat een saaie geeuw-namen! Nog erger zijn de straatnamen in de Ittersum-wijken: Staatsmanlaan, Staatssecretarislaan, Democratenlaan, Burgemeesterenlaan en (Godbeter't): de Gedeputeerdenlaan. Wil ik daar wel heen?

Aan de andere kant: in Ittersum schijnt een fraai kasteel te staan waar nog een echte baron woont, of tot voor kort woonde. Ik heb eens gehoord dat hij het complete dorp Ittersum (thans opgeslokt door de Zwolse uitbreidingsplannen) in eigendom had, en mijn overspannen fantasie produceert het beeld van in grauwe lompen gehulde horigen, die zich in het stof wentelen bij nadering van de slotheer. Dat moet wel enige tijd geleden zijn. Er staat me vaag bij, dat de laatste barones van Ittersum aan lager wal is geraakt, in een portiekflatje is gaan wonen in Leiden, alwaar zij operettezangeres was en grammofoonplaten maakte die geen hond kocht. Ik heb nog enige tijd met haar (klein)dochter in de klas gezeten, meen ik; het verhaal over die horigen werd fluisterend rondgeroddeld in de pauze, nu ik erover nadenk. Een tamelijk krankzinnige en onsamenhangde alinea, deze; maar zo kan ik het me herinneren, en dan klopt het meestal wel in grote lijnen.

Bus 4 duikt onmiddellijk na het stationsplein in een tunnel onder het spoor door; een speciale bustunnel waar normale vierwielers niet welkom zijn. Je kunt in Zwolle geen kilometer lopen of je stuit op een spoorbaan. De Ittersum-wijken worden doorsneden door de spoorlijn naar Deventer. Waarom is hier eigenlijk geen station? Zwolle telt zes spoorlijnen en slechts één station.

De bus rijdt rustig en is precies op tijd. Ik stap uit bij het WKC Zuid (WKC betekent in saaie steden als Zwolle: winkelcentrum). Dit WKC is het saaiste van West-Europa; zo saai dat ik me, gezeten achter mijn PC, absoluut niet kan herinneren hoe het eruit zag. Het enige opmerkelijke - dat kon ik natuurlijk onmogelijk vergeten - is een kleurrijk standbeeld van een geplukte kip zonder kop. Dit beeld detoneert zo sterk met zijn omgeving, dat de rest van het WKC er alleen nog maar saaier door lijkt.

Ik onderdruk een opkomende aanval van weerzin, en bedenk dat ik feitelijk toe ben aan een week griep; een milde griep, die me vrijstelt van buitenshuisactiviteiten, maar nog wel is te verenigen met studie- en schrijfbezigheden. Ik heb een theorie over griep. Als je er op uit bent om het te krijgen, dan krijg je het juist niet. Anderzijds: als je beslist geen griep wilt krijgen, dan krijg je het ook niet. Maar derdezijds: als je helemaal niet aan griep denkt: dán krijg je het. Griep velt alleen de argelozen. Het is daarom volstrekt overbodig, een griepinjectie te halen. Ook het dappere besluit: "ik haal ook dit jaar geen griepinjectie!" is al voldoende om je voor griep te behoeden, want dan ben je er in ieder geval mee bezig geweest in je geest.

Enige tijd schaduw ik een viezige, enigszins schurftige man, die huiverend en met gebogen hoofd zijn weg zoekt door het WKC. Ik hoop dat hij iets beschrijvenswaardigs gaat doen, bijvoorbeeld graaien in afvalbakken. Na vijf minuten houdt hij halt bij een flappentap, inserteert zijn kredietkaart, en trekt enkele seconden later een aanzienlijke stapel bankbiljetten uit het apparaat te voorschijn. Zo zie je maar, dat je nooit op iemands uiterlijk moet afgaan, al is het zelden een vergissing als je dat wel doet. Dit is de baron van Ittersum, besef ik. Hij is zo rijk, dat hij schijt kan hebben aan zijn uiterlijk.

Ik zie bus 5 net voor mijn neus wegrijden. Hoe sla ik in dit treurniswekkende oord een half uur van mijn leven stuk? Nu ga ik dan maar eens op zoek naar dat kasteel. Ik doorkruis de saaie straten van Ittersum, maar nergens iets te zien dat duidt op een verblijf waar een baron zich zou thuisvoelen. Noch zie ik horigen en lijfeigenen. Alleen een restaurant in een oud landhuis, dat enige grandeur heeft weten te behouden (en mogelijk een Michelin-ster), maar een kasteel is het niet. Ik zou zoiets gewoon moeten vragen aan een voorbijganger, maar dat durf ik niet. Veronderstel, dat je een agressieveling treft, die zegt: "rot lekker op met je kasteel; zal ik je anders eens even voor je smoel slaan?" (of woorden van gelijke strekking).

Het doet me denken aan het verhaal van een kennis; zij moest in het kader van een assertiviteitscursus vragen naar een niet-bestaande straatnaam. In het centrum van Alphen aan de Rijn hield zij talloze voorbijgangers staande, en vroeg de kortste weg naar de Fuutstraat (met behulp van een straatnaamregister had zij zich ervan vergewist, dat deze naam niet bestond). Zij bleef aandringen (dat moest, van die cursus), en er traden geen wanklanken op. Uiteindelijk kreeg ze de smaak te pakken van haar opdracht. De meest verbazingwekkende gebeurtenis die middag: een voorbijgangster beweerde de Fuutstraat te kennen en gaf een uiterst gedetailleerde routebeschrijving. Zij bood zelfs nog aan om even mee te lopen, wat mijn assertieve kennis gedecideerd afsloeg.

Zoiets zou ik dus niet durven (en dat in het Groene Hart; je hebt daar toch al zo gauw een naam). Ik moet me ook maar eens voor een assertiviteitscursus opgeven. Dat heb ik ooit gedaan. Maar de assertiviteitsdocente vond mijn deelname niet in het minst noodzakelijk. Ik was assertief genoeg. Dit maakte zij op uit het feit dat ik spontaan, uit mezelf, zonder daartoe te zijn aangemoedigd, tegen haar begon te spreken, terwijl de meeste cursisten pas na twaalf sessies hun eigen naam durfden te fluisteren. Nee, iemand als ik wilde ze niet inschrijven; ik zou de anderen maar ontmoedigen. Achteraf vind ik, dat ik me niet zo makkelijk met een kluitje in het riet had moeten laten sturen; ik had moeten aandringen. Ik dwaal af, en keer daarom terug naar het WKC Zuid.

Ik stap in bus 5, trek mijn dienstregeling te voorschijn en kladder in telegramstijl op de achterkant: Ittersum kasteel gewoon vragen, Alphen, straat, ass. cursus. Barones, gram.plaat, in klas gezeten. Morsige man geld pinnen. Niets meer weten te schrijven. Gekke straatnamen. Kipbeeld. Typerend: WKC. Derdezijds griep. Dat kunnen we niet meer vergeten. Alhoewel: "Niets meer weten te schrijven" kan ik niet helemaal thuisbrengen. Het valt nogal mee, zou ik zeggen, als we ons beperken tot de kwantiteit.

Januari 2000

< < < TERUG


Leeuwarden


(in de trein erheen)

Eén van de omstandigheden, waardoor ik niet veel tijd heb om te schrijven, is het feit dat ik me in een lichtzinnig ogenblik heb ingeschreven voor een cursus, die eigenlijk veel te ingewikkeld is voor simpele propedeusestudenten Nederlands. Het betreft "generatieve syntaxis"; de lezer moet dit zonder bewijsvoering maar van me aannemen. Het is een soort relativiteitstheorie, maar dan voor en door taalkundigen; in een later stadium kom ik hier nog wel eens op terug. De colleges gaan wel wat snel voor iemand die zo traag van begrip is als ik, maar het leerboek is nog redelijk verhelderend, als je je hoofd er een klein beetje bijhoudt. Nergens kan ik me zo goed concentreren als in het openbaar vervoer; onderweg naar Leeuwarden heb ik bijna drie uur de tijd om hoofdstuk twee door te worstelen.


(later, ter plaatse)

Ik loop naar het centrum. Het Zaailand lijkt wel wat op de Beestenmarkt in Leiden, in die zin, dat wandelaars er een diepe afkeer van hebben. Niemand wil er lopen. Het Zaailand is ongeveer een halve hectare groot, veel groter dan de Leidse Beestenmarkt, en is desondanks compleet verlaten. Zelfs mensen, die schuin aan de overkant moeten zijn, lopen er liever haaks omheen, dan het diagonaal te kruisen. Het plein an sich heet trouwens geen Zaailand, maar Wilhelminaplein.

Vanaf het Zaailand vertrekken twee bussen naar de uitgestrekte oostelijke wijk Camminghaburen, lijnen 1 en 12. Ze vertrekken precies tegelijkertijd. Ik neem lijn 1. Hoewel er op het eerste gezicht geen reden is om vóór de ene lijn te kiezen en tegen de andere, zit bus 12 vol, terwijl de mijne slechts 9 passagiers telt.

De bus passeert het Fries Museum. Dat was laatst in de publiciteit. Er was een verkiezing. Museumbezoekers mochten een nieuwe directeur kiezen, en konden zich uitspreken over twee beleidslijnen: een traditioneel museum met Friese staartklokken, Makkumer aardewerk en drollenvangers; dan wel modern cultureel gedoe, waarmee je ook nog een verwende Leidenaar zou kunnen trekken. De keuze van het publiek viel op vernieuwing; desondanks, of juist daarom, rijd ik hooghartig aan het museum voorbij.

Langs het stadion van voetbalclub Cambuur rijden wij Camminghaburen binnen. Dit is een uitgestrekte wijk met moderne villa-achtige huizen. Hoewel pas 15.00 uur, is de avondklok hier blijkbaar al ingegaan; geen sterveling op straat. Ergens halverwege passeren wij bus 12 die het rondje in de andere richting rijdt (en die inmiddels is veranderd in bus 2).

In Camminghaburen bevindt zich het tweede spoorwegstation van Leeuwarden. De bus rijdt er niet langs, maar tussen de rijtjes huizen door heb ik zo nu en dan een blik op de spoorbaan.

Ik blijf zitten tot de halte Friese Poort, omdat ik in die naam de aanwezigheid vermoed van misschien een aardig winkelcentrum, met een boekhandel. Zodra ik ben uitgestapt, bemerk ik mijn vergissing. De Friese Poort, gelegen langs een snelweg, is een noodlijdend bedrijventerrein, bestaande uit enkele eenzame kantoorgebouwen in een onmetelijke vlakte van Friese zeeklei. Tot overmaat begint het te motregenen; de zaterdagen van 2000 stellen niet veel voor, tot nu toe. Ik loop terug naar Camminghaburen. Achter me, op de snelweg, laat een vrachtwagen een melancholisch getoeter horen: Pwèèèp, pwèèèp.

Pwèèèp, pwèèèp, hoor ik even later, nu dichterbij. Weer dat akelige getoeter. Het echoot door de verlaten straten van Camminghaburen. Ik kijk achterom. De vrachtwagen heeft de snelweg verlaten en rijdt nu door de wijk in mijn richting. Godallejezus, die zal het toch niet op mij gemunt hebben, denk ik. Ik wil het op een lopen zetten, maar de vrachtwagen stuift langs me heen zonder acht op me te slaan. Pwèèhèèèèp, hoor ik; nu met een langgerekt Dopplereffect.

Ik nader het station Camminghaburen. In een zijstraat zie ik de vrachtwagen, die inmiddels tot stilstand is gekomen. Pwèèèèp!, klinkt het; een allerlaatste zinloze stoot op de claxon.


(later die dag; in de busrestauratie van Drachten)

Gezeten aan een tafeltje sla ik het taalkundeboek weer open. Hoofdstuk 2 heb ik nu wel gezien. Ik begin aan hoofdstuk drie, dat de verrassend korte en heldere titel "Zinnen" draagt; een vlag die de lading uitstekend dekt.

Het hele hoofdstuk staat vol zinnen. Dat geldt voor ieder hoofdstuk in ieder boek, maar in het hoofdstuk "Zinnen" staan twee soorten zinnen: zinnen die als voorbeeld en studiemateriaal dienen, en zinnen die gewoon tot de tekst van het boek behoren. De laatste zinnen zijn feitelijk zinnen over zinnen, een gedachte die niet nalaat, me te fascineren. De zinnen in deze alinea zijn zinnen over zinnen over zinnen. De vorige zin is een zin over... ad infinitum.

Maart 2000

< < < TERUG



Eerder verschenen in deze reeks:

Deel 0: Gecensureerd: aan het ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee (mis)managersportretten: Zich installeren (2002) en Wereld op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001 
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca: een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus (1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen - Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen (1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee; verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek (1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45 (2002)





© Frans Mensonides, Leiden, 2014.