LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
218. LOCATION TRACKING APP; OF: HET RECHT OP
ZWERVEN (21/02/2016)
217. 'WE
ZITTEN ER MOOI TUSSCHEN', OORLOGSBRIEVEN UIT APELDOORN
(14/02/2016)
216. NUMMERTJES
TREKKEN BIJ HET ARTSENLAB
(07/02/2016)
215. STROOMLOOS,
EN METEEN STROMENLOOS (31/01/2016)
214. 'APELDOORNSE
BRIEVEN', OF: HET TANTE BETJE
(24/01/2016)
213. DAGBOEK
VAN EEN WEEK: KEES VERKERK, DAVID
BOWIE EN KEIZER CONSTANTIJN (17/01/2016)
Overgenomen van : 2doc: Levenseindekliniek
De komende week wordt een
herdenkingsweek. Aanstaande
woensdag, 2 maart, is het de 88ste geboortedag van mijn moeder; de dag
daarop,
donderdag 3, de 55ste sterfdag van mijn vader. Mijn moeder overleed ruim
een
jaar geleden in het verzorgingshuis waar zij de laatste anderhalf jaar
van haar
leven had doorgebracht, na een zeer kortstondig ziekbed van niet veel
langer
dan een etmaal.
‘Het is verschrikkelijk, alles hier;
verschrikkelijk! Ik wou
maar dat ik dood was! Ik kijk wel eens naar boven, en dan zeg ik: “Kom
me maar gauw
halen, hoor!”. Zulke dingen zei mijn moeder vaak, als ik in het tehuis
bij haar
op bezoek kwam.
Ik vroeg dan of er misschien iets was
voorgevallen; of ze
ergens pijn had, maar daarop kreeg ik meestal geen erg helder antwoord
meer. Ze
bleef alleen maar zeggen dat het ‘verschrikkelijk’ was.
Na haar opname in dat woonzorgcentrum
was haar geest al snel
waziger en waziger geworden. Ze leefde geheel in het verleden
en vergat alles wat
in het heden voorviel vrijwel
meteen. Inclusief haar doodswens. Als ik die had vernomen, en haar
bemoedigend
op de schouder had geklopt, zei ik, met een moedeloze opgeruimdheid:
“Zullen we
dan maar even een stukje uit rijden gaan met de rolstoel?”, en dan
leefde ze
helemaal op: “Ja, lekker, even naar buiten!”
Bij de uitgang van het tehuis zat steevast een medebewoonster
op een
bankje, misschien wachtend op haar decennia geleden ontslapen
echtgenoot. Die
vrouw, klein en kromgebogen, had een tic en mummelde continu. Dan keek
ik mijn
moeder aan, want ik wist al wat zij ging doen: dat gemummel imiteren en
daar
dan schaterend om gaan zitten lachen.
Buiten praatte ze honderduit, en
bracht dingen te berde als:
“Je zou niet zeggen dat we hier in Leeuwarden zitten; het lijkt hier
wel wat op
Leiden Zuidwest, waar we vroeger gewoond hebben”.
‘Dit IS Leiden Zuidwest; daar wonen we nog steeds, hoor!’, zei ik, of
liever:
brulde ik, want doofheid behoorde tot haar scala van ouderdomskwalen.
Leeuwarden of Leiden, ze genoot van
het ritje, wees me op
opmerkelijke planten, wolkenluchten, dieren en mensen, en repte niet
meer van haar
dood.
In de zomer van ’14 kreeg zij erge
last van haar ingewanden.
Een tehuisarts verklaarde haar uit de losse pols terminaal en wilde al
beginnen
met palliatieve terminale zorg; ‘Twee weken nog, hooguit een maand’. Ik schrok
hier vreselijk
van. Het leek mij zeer voorbarig.
Ik kreeg gelijk; de dagen daarop
knapte ze ineens toch weer
op. Ik drong aan op een onderzoek in het ziekenhuis. Daar bleek dat er
weinig met
haar aan de hand was.
Mijn moeder leefde daarna nog een
half jaar. Altijd vraag ik
me nog af, of ze nou nog wat plezier heeft gehad van die extra zes
maanden, of dat
alleen haar lijden maar gerekt is. Ik weet het tot de dag van heden
niet. Je
handelt als mantelzorger zoals je gevoel je ingeeft – in tegenstelling
tot
sommige artsen, vrees ik. Een goed gesprek met haar voeren over de
kwaliteit
van haar bestaan, dat was natuurlijk niet meer mogelijk.
Ik moest daaraan denken toen ik twee weken geleden de documentaire over de Levenseindekliniek zag in de VPRO-serie 2doc. Die Haagse kliniek met die lugubere naam behandelt euthanasieaanvragen die in een eerder stadium door een huisarts zijn afgewezen. Dat gebeurt dan omdat die arts het lijden van de patiënt in kwestie niet beoordeelt als ondraaglijk, of zijn/haar ziekte niet als ongeneeslijk.
En dat alles op de dag vóór haar
dood. De volgende morgen,
een maandagmorgen, had de arts van de Levenseindekliniek gelukkig nog
een
gaatje gevonden in zijn agenda om haar uit haar lijden te verlossen.
‘Huppakee’, schreef hij in haar agenda, want dat was de term waarmee
die dame
over haar levenseinde sprak. Het was trouwens een stopwoordje in haar
gekrompen vocabulaire.
Mevrouw Goudriaan had ooit een
codicil getekend dat zij niet
verder wilde leven als ze dement zou worden. Maar de documentaire gaf
mij en –
gezien de discussies op de sociale media - vele anderen de indruk dat
ze zich
zelf al lang niet meer bewust was van haar doodswens. Het leek alsof
vooral
haar omgeving aandrong op haar einde. En niet in de laatste plaats haar
echtgenoot, die een zeer weinig invoelende indruk maakte. Ze zei:
huppakee; dat
betekende volgens hem dat ze écht dood wilde.
Ik moet zeggen dat ik, totdat ik deze
documentaire zag, de
bezwaren tegen vrijwillige euthanasie altijd heb weggewuifd. Het leken
me uitingen
van christelijke farizeeërs en / of mensen die gemakkelijk praten
hadden over
andermans lijden. Maar deze uitzending deed mij van mening veranderen.
Als de docu bedoeld was om propaganda
te maken voor de
Levenseindekliniek, dan zou deze instelling zijn geld van de
documentairemakers
moeten terugeisen. Ik moest me telkens voorhouden dat ik niet naar een
horrorfilm
zat te kijken, maar naar harde realiteit. Die afgestompte rondreizende
arts, met
zijn weinig innemende uiterlijk, zijn saffie en zijn al te nuchtere
commentaar
als de daad gedaan was! Als je een acteur had moeten casten voor een
Dr. Death
of een Engel des Doods in een B-film, dat zou je met deze man geen
slechte keus
gedaan hebben.
Er werd over de uitzending nagepraat bij de VPRO en later
nog bij De Wereld Draait Door. Daar kwamen
deskundigen aan het woord die
ronduit spraken van ‘moord’. De kern van
hun betoog: dit was niet het uit hun lijden verlossen van terminale
patiënten,
maar het netjes en clean opruimen van bejaarden die toch alleen maar
lastig
zijn en geld kosten.
Ik dacht onderwijl aan een van de
laatste rolstoel-ommetjes
met mijn moeder, door onze wijk in Leiden, en niet in Leeuwarden. Er
kraste in
de buurt een kraai of een andere vogel, heel hard, in een soort
trochee-metrum:
KRAAH, krah, KRAAH, krah, KRAAH, krah.
‘Die vogel vindt het leven een
puzzel’, zei mijn moeder.
‘Hè, hoezo?’ vroeg ik verbaasd; mijn moeder wist me altijd weer te
frapperen
met haar observaties.
‘Hoor je dat dan niet? Hij zegt steeds: “Puz-zel, puz-zel, puz-zel!”’
Die vogel had zonder meer gelijk. Het leven is een puzzel, dat
van een
dementerende in het bijzonder, en de beëindiging van het leven niet in
de
laatste plaats.
FHM
28 februari 2016
De moeder-verhalen in deze rubriek:
18.
INTAKE:
MOEDER IN ZIEKENHUIS(
21/01/2010)
36. VIER MAANDEN ZORG: ZWACHTELS EN
NAAMSVERKLARING
(08/05/2010)
62. WEEKDOOS, ROLLATOR EN DAGOPVANG,
UITVINDINGEN TEGEN
OUDERDOM
(12/01/2011)
94. OUDER WORDEN, OFWEL: 'HET ZIJN
ALLEMAAL MENSEN VAN DE
DAG'
(01/02/2012)
133.
85!
MOEDERS VERJAARDAG
(17/03/2013)
144. NOOIT
MEER LACHEN; GEVALLEN OVER DE ROLLATOR
(09/06/2013)
146. ZAGEN
EN MALEN, MOEDER IN HET WOONZORGCENTRUM
(13/10/2013)
156. DAGBOEK
VAN EEN KERSTWEEK: DICTEE EN DINER
(29/12/2013)
173. TER
GELEGENHEID VAN MOEDERDAG
(11/05/2014)
181. 'SITUATIES
AAN DE RANDEN VAN HET LEVEN'; MISSTANDEN IN
VERPLEEGHUIS
(16/11/2014)
187. REPRISE:
KERSTDINER(28/12/2014)
189. IN
PLAATS VAN TOESPRAKEN - IN MEMORIAM VOOR MOEDER
(01/02/2015)
191. LEVENSVERHAAL
IN FOTO'S; UIT MIJN MOEDERS ALBUM (15/02/2015)
209. 'DE STEEN', TWEE HERDENGKINGSBIJEENKOMSTEN
(06/12/2015)
© Frans Mensonides, Leiden, 2016.