‘Beminde zaterdag’ is een rubriek over treinreizen op die dag met mijn Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn Huygens die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangeen, Deze reeks is geïntroduceerd in deel 1. Het overzicht van alle tot dusverre verschenen afleveringen vind je aan de onderkant van deze webpagina.
Oktober
betekent voor de mooiweerfietser die ik ben: afscheid van de fietszomer
en het
verwelkomen van de bus in deze treinenrubriek. In de donkere maanden
van het
jaar rijd ik als vanouds vanaf het station verder op de rubberen wielen
van een
stads- of streekbus. In deze oktober / novemberaflevering vervult de
bus de rol
van (losvaste) rode draad.
Op beminde zaterdag naar Hofwijck
- Afscheid van een fietszomer: Ermelo
- ‘Herbronning’ in Deurne en Boom -
R-net Alphen a/d Rijn – Gouda
krijgt
de vaart erin
Op
de ochtend van 14 oktober pak ik zo’n rubberenbandenbus naar Voorburg
(7 oktober slaan we over omdat ik op die dag de 57ste verjaardag vierde
van mijn kleine broertje, meld ik voor de mensen die niet graag blijven
zitten met witte plekken in een verhaal).
Het is een
bijzondere morgen. Zoals ik altijd vermeld in de inleiding van ‘Beminde
zaterdag’, is de titel van deze rubriek ontleend aan een regel uit
‘Rust op Hofwijck’ van de diplomaat, musicus en dichter Constantijn
Huygens. In dit gedicht uit 1656 beschrijft Huygens hoe hij elke
zaterdagmorgen de koets pakt om naar zijn buitenplaats Hofwijck in
Voorburg te rijden. Daar vindt hij rust na een hectische week in de
slangenkuil aan het hof van de stadhouder in Den Haag, waar hij een
hoge functie vervult.
Dat is nou precies wat ik deze zaterdagochtend doe, naar Hofwijck gaan,
thans: museum Huygens’ Hofwijck,
met de moderne koets-zonder-paarden die zo’n Connexxion- of Arrivabus
is. Ik ga erheen voor een speciale vertoning van een documentaire over
de reis naar Venetië die Huygens in 1620 maakte als lid van een
gezelschap diplomaten.
Een lange en gevaarlijke reis, met de
primitieve vervoermiddelen en slechte wegen van die tijd. Zijn
reisverslag *) neem ik wel eens ter hand op dagen dat ik de neiging heb
om te klagen over NS-gedoe en zo. Je zou je er bijna mee verzoenen, als
je leest hoe veel moeite een reis door Europa in de 17e eeuw kostte en
welke gevaren een reiziger moest trotseren.
*)
C. Huygens, Journaal van de reis naar Venetië, vertaald uit het Frans
en ingeleid door F.R.E. Blom m.m.w. J. Heijdra en T.
Snijders-De
Leeuw. Amsterdam 2003.
Huygens,
toen een jongeman van 23 jaar, haalde ook nog eens extra gevaarlijke
capriolen uit: beklimming van de torenspits van Straatsburg, tot boven
het punt waar de wenteltrappen ophielden; een adembenemende afdaling
van een Alpenpas, op zijn achterste, zoals hij het de gidsen had zien
doen.
Twee medewerkers van Hofwijck reisden Huygens na, met
een moderne auto, om de plekken te bezoeken waar hij ook had
rondgelopen. Deze reis resulteerde in de documentaire, getiteld ‘Met
Constantijn Huygens naar Venetië. The Movie’. De film is gemaakt ter
gelegenheid van het 375-jarig bestaan van Hofwijck. Tot / met zondag 3
december wordt hij op dins-, woens-, donder-, zater(!)- en zondag van
12:00-17:00 als doorlopende voorstelling vertoond in de keuken van
Huygens’ Hofwijck.
Zelf schreef ik over Huygens´ Venetië-reis
op mijn site over zijn ´Zedeprinten´ (karakterschetsen). Een andere
pagina op die site was gewijd aan de twee dames van wie ik zo
brutaal
geweest ben om hun pasfoto te fotograferen op Hofwijck. Het zijn
Huygens’ twee zusters, links Constance, geportretteerd door Abraham de
Vries en rechts Geertruyd, geschilderd door Michiel van Miereveldt.
Deze
zussen zijn verantwoordelijk voor de twee meest hilarische stukjes
proza uit de Gouden Eeuw die ik ooit gelezen heb. Het zijn hun brieven uit
1622, geschreven aan Constantijn, die ook toen op
diplomatieke missie was, deze keer in Engeland.
Hun
oudste broer, Maurits, had kennis gekregen aan een rijke Amsterdamse
koopmansdochter, Susanna van Baerle, die met haar twee zussen kwam
logeren in huize Huygens aan het Voorhout in Den Haag. De hele familie
Huygens bemoeide zich met de vrijage en deed er alles aan om indruk te
maken op de Amsterdamsen. Ze deden zich veel rijker voor dan ze waren.
Desondanks wilde het niet vlotten tussen Susanna en Maurits. Of
misschien juist daardoor… Toch zou zij uiteindelijk de schoonzus worden
van Geertruyd en Constance. Ze trouwde in 1627; niet met Maurits, maar
met Constantijn.
Ja, een verrassende wending, en toch min of
meer een happy ending, behalve voor Maurits, dan. Wat doet een
liefdesverhaal trouwens op mijn site? Maar voor de ware generalist gaat
geen zee te hoog.
Mijn geboortedorp Voorburg is mooi, in de
ochtendzon van een herfstdag. Had ik ooit wel oog voor dat soort dingen
toen ik zelf nog Voorburgertje was en naar de kleuterschool liep? De
foto´s:
Archieffoto 2014
En nog meer foto’s. Deze middag het al aangekondigde afscheid van de fietszomer, en ik neem dat afscheid traditioneel op de Veluwe. Daar is genoeg over gezegd op deze site, dus ik laat het bij de plaatjes, geschoten in de omgeving van Ermelo – met excuses aan de arachnofoben, maar de herfst is nu eenmaal het spinnenseizoen:
De zaterdag daarop was ik in de omgeving van Antwerpen voor mijn weekendse ‘herbronning’, zoals ze in die contreien zeggen. Ik deed stadsdeel Deurne, dat nu eindelijk een tram heeft die de Reuzenpijp in duikt, en forenzendorp Boom, omdat de bus naar Reet net weg was. En schreef over Deurne onder meer:
Sinds 16 september 2017 rijdt tram 10 (Silsburg - Wijnegem) via de Reuzenpijp naar zijn oude route door Deurne. Ik was er op een zonnige oktoberzaterdag.
Opnieuw die trappen af en die gangen door naar premetrostation Astrid. Een paar bedelaars zitten mismoedig op de grond en zijn nog te bedonderd om mensen aan te spreken over leniging van hun financiële nood. Ze houden plastic bekertjes omhoog, zonder veel hoop dat iemand er geld, thee of koffie in giet.
En opnieuw die premetrobeleving van een tram door een tunnel. Bij station Zegel ligt het perron richting Deurne meters dieper onder het straatniveau dan dat richting ’t stad. Dat is wel begrijpelijk, want even voorbij het station slaan we linksaf de ‘nieuwe’ (ook al 36 jaar oude) aftakking naar uitgang Foorplein in en die duikt door onder de sporen van lijn 8 van / naar Stenenbrug.
Dit is geen lang stuk Reuzenpijp. We stijgen vrijwel meteen naar straatniveau en komen boven bij de halte Hof ter Loo, te midden van Deurnes flats.
En ik schreef over Boom:
Ik
loop ook hier een klein uur rond. De meeste bewoners van Boom zullen
door de weeks wel werken in de kantoormijnen van Brussel, Antwerpen en
Mechelen. Hun woonplaats ziet er doorsnee-Vlaams uit, smalle
dorpsstraten waar de voorgevels allemaal netjes in het gelid staan, en
de achtergevels een bont patroon vormen; woningen met sterk
uiteenlopende diepten en met vreemde uitstulpsels.
Boom telt
verder enkele grote open vlakten zonder duidelijke functie, die
misschien ooit woonwijken waren, of dat nog zullen worden. Op de
esplanade langs de brede Rupel begon vroeger een gietijzeren loopbrug
naar Nieuw-Willebroek aan de overzijde. Tegenwoordig is er een autobrug
en vaart er een pont.
Ook het oorlogsmonument ontbreekt niet in Boom. Het straalt de gebruikelijke pathos uit die ik, na al die tentoonstellingen over WO I en loopgraven die ik de laatste jaren bezocht heb, eindelijk ben gaan begrijpen.
De Feelgoodzaak in de winkelstraat is voorlopig gesloten. Dat moet een even grote teleurstelling zijn als het niet-doorgaan van de cursus Omgaan met teleurstellingen. Je goed voelen kun je hier toch wel, zeker eind september, als het dancefestival TomorrowWorld wordt gehouden op een terreintje aan de rand van de stad. Drie dagen is Boom dan het middelpunt van België.
Die stukken verschenen op een aparte pagina over wijzigingen in het tramnet van Antwerpen, zodat we meteen door kunnen gaan naar alweer de laatste zaterdag in oktober 2017; we razen er met zevenmijlslaarzen doorheen.
Die
zaterdag, de 27e oktober, koers ik naar het Brabantse Veghel, om
redenen die nog uiteen zullen worden gezet (er is op zich ook niet echt
iets tegen op Veghel). Op de heenweg pak ik even het Veenlijntje mee,
zoals ik het noem, de Abellio-trein Alphen - Gouda. Die ging in
december 2016 rijden als opvolger van een NS-Sprinter; ik schreef
erover in het mega-artikel over het nieuwe
spoorboekje 2017.
Zo
langzamerhand gaat dit 18 km lange lijntje door een van de
laagstgelegen gedeelten in Nederland toch zijn beloften inlossen. Dat
mag ook wel; die beloften dateren van zo ongeveer 1990 en werden niet
gedaan door een trein maar een tram. Het verhaal van de RijnGouweLijn
is te bekend om nog op te rakelen, maar linken kan geen kwaad, voor
degenen die het naadje van de kous erover nog nooit gehoord hebben.
In de eerste plaats zijn nu de perrons klaar voor de twee nieuwe stations die geopend gaan worden. Dat zijn Boskoop Snijdelwijk, gelegen tussen Boskoop Sec en Waddinxveen Noord, en station Waddinxveen Triangel, tussen Waddinxveen Centrum en Gouda. Snijdelwijk wordt as. december in gebruik genomen; Triangel op een nader te bepalen dag in 2018.
Bij dat laatste station-in-wording ligt ten oosten van de spoorbaan het bedrijventerrein Coenecoop. Aan de andere kant is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Opening van het station wacht misschien op de voltooiing van de eerste huizen op de zandvlakte ervoor. Die nieuwe inwoners hebben dan meteen goed OV voor de deur.
Snijdelwijk dateert zo te zien van eind jaren ’70, begin jaren 80. Voor de buurtbewoners zal het even wennen zijn. Ze horen de treinen al een jaar of 40 langs hun huis denderen, maar na nog 50 nachtjes slapen kunnen ze zelf ook instappen.
In 2011, tijdens de laatste stuiptrekkingen van het RijnGouweLijn-plan, werd er op dezelfde plek een lagevloers-tramperronnetje aangelegd dat inmiddels met de grond gelijk is gemaakt. Pure kapitaalvernietiging, 20 jaar discussie over die tram; wat er alleen al over verluld is, en uitgegeven aan rapporten! Dat perronnetje kon er ook nog wel bij.
Een andere belofte, die al op maandag 4 september is ingelost: kwartierdienst. Die wordt echter alleen geboden op weekdagen overdags, en zaterdag kom je er vergeefs voor.
Ik ging daarom al kijken op vrijdagmiddag 8 september, toen het even wat droger werd. Feitelijk is het wagenpark van Abellio niet toereikend voor 4 treinen per uur. Dat bestaat uit 6 FLIRT-treinstellen van 2 bakken. Maar bij een omlooptijd van een uur, hebben ze 4 treinen nodig. Er rijden er dan 2 met 4 bakken en 2 met 2.
De rijtijd was bij halfuurdienst al aan de krappe kant. Maar daar hebben ze iets aan gedaan. Tot voor 4 september stonden treinen een stijf kwartiertje stil op station Alphen a/d Rijn en maar een paar minuten in Gouda. Dat is nu net andersom. De tijden in Alphen zijn een paar minuten opgeschoven, zodat je nu alle aansluitingen van / op NS-treinen haalt: die van en naar Utrecht en ook die van en naar Leiden, zelfs die van de extra spits-pendel-Sprinters Alphen - Leiden. Tussen Leiden en Gouda heb je nu in de spits dus kwartierdienst, met overstap.
De treinen naar Gouda vertrekken om 09 en verder elk kwartier uit Alphen. Op Boskoop kruisen ze op de hele kwartieren hun tegenliggers, en op Waddinxveen Centrum doen ze dat tussen de kwartieren in. Dan moeten ze nog een derde keer kruisen en dat moet dan gebeuren in Gouda, tussen de aansluiting Moordrecht en het station. Ik heb het niet gezien, maar het kan niet anders. De trein naar Alphen neemt die kubusvormige brug, die naar Gouda het noordelijke spoor.
Krapjes wordt het straks als station Snijdelwijk er nog tussen moet. De trein mag maximaal 7,5 minuut doen over het traject Boskoop – Waddinxveen Centrum, met dan 2 stops. Het kan allemaal net. En dan moet voorbij Waddinxveen Centrum straks de stop op station Triangel nog worden ingepast.
Op zaterdagen, zondagen en in de vakanties en avonduren rijdt de trein om het halfuur, en dan ook volgens het nieuwe patroon. Op Gouda staat de trein dan maar liefst 26 minuten stil. Daardoor zijn er voor die halfuursdienst nu 3 treinen nodig, tegen vroeger twee.
Over Waddinxveen Centrum gesproken: het dorp heeft nu echt een stadshart met een HEMA met koffie (je hebt ze mét, in steden en dorpen, en zónder, in dorpjes). Waddinxveen kwam altijd op me over als een wat verwaaid en lichtelijk in het veenmoeras weggezakt oord, meer dan 20 voet onder zeeniveau. Maar het heeft nu een centrum dat er mag wezen, met een bijna grootstedelijke uitstraling. Het inwonertal van Waddinxveen kruipt zo langzamerhand naar de 30.000. Dit stuk veenmoeras is ontgonnen en ook nog bereikbaar met behoorlijk OV, viva de Veenlijn!
Dat alles dus vóór mijn bezoek aan Veghel. Wat zoekt een mens in Veghel, als je er niet persé hoeft te zijn? Ja, dat heb ik me tot dusverre ook altijd afgevraagd; vandaar dat ik er nog nooit geweest ben. Maar zoals een bergbeklimmer tegen de Kilimanjaro op wil klauteren omdat die berg er ís, zo wil ik altijd naar allerlei plaatsen, omdat ze er zíjn.
Ik kan zelfs zeggen, dat ik in mijn huidige leven of het vorige (vóór 1996, toen ik nog niet op Internet zat) alle plaatsen in Nederland met meer dan 30.000 inwoners bezocht en bewandeld heb; een ware kosmopoliet binnen Nederlands enge grenzen! Alle plaatsen >30.000, allemaal, behalve nu net Veghel. Daarhéén, dus!
Tussen haakjes: ik kon dat gemakkelijk nagaan aan de hand van de lijsten in Wikipedia van alle plaatsen in alle gemeenten in alle provincies. Hier die van Groningen, en dan kun je het rijtje af.
Veghel valt sinds 1 januari 2017 onder de gemeente Meierijstad, samen met Sint-Oedenrode, waar ik een jaar geleden voor het eerst was, en Schijndel, dat nog op mijn lijstje staat. Ik ben altijd met een grote boog om de Meierij heengereden, misschien omdat ik die naam op school moest leren en ik het een rare naam vond; werd er veel gemeierd en gezeurd?
30.000-plus, en geen spoorwegstation, dat betekent meestal: snelbusvervoer. Veghel is zowel vanuit ’s-Hertogenbosch als Eindhoven bereikbaar met Volans-snelbussen van Arriva (Volans kennen we van onder andere Oosterhout NB). Op zaterdag rijden ze elk half uur; door de weeks vaker.
In Den Bosch neem ik bus 306 naar Uden, die de 26 km tot Veghel aflegt in 32 minuten. Hij stopt vier keer in Bossche buitenwijken, alvorens bij het Provinciehuis de snelweg op te draaien. Zo te zien en voor zover ik me herinner, volgen we eerst de route die ik vorig jaar had naar Sint-Oedenrode. Die bus sloeg in Schijndel echter af naar de dorpskern, terwijl bus 306 de N617 blijft volgen. De buurtschap De Bus die ik op mijn map-app zie, zou daar überhaupt wel een bus stoppen?
Weinig interesse op deze zaterdag; de passagiers zijn te tellen op de vingers van twee handen. De bus halteert bij abri’s langs de weg, die voorzien zijn van fietsenrekken. Na twee stops bij Schijndel zetten we koers naar Veghel.
Al snel rijden we de uitgestrekte industriewijken van Veghel binnen. De N617 vormt de as van het dorp, en ook hier verlaat de bus die weg niet. Ik stap uit bij het busstation, dat ligt bij het centrum en het gloednieuwe gemeentehuis van Meierijstad. Er is zo’n automatische, digitale stalling voor OV-fietsen; ik wist geeneens dat je die ook had bij busstations in ‘spoorloze’ plaatsen.
Zo,
dit is nou Veghel. Voordat ik zo’n onbekende plaats bezoek, zoek ik
altijd de must sees op, de musea waar je niet aan voorbij mag gaan en
de bezienswaardigheden die beslist op je fotorolletje moeten staan als
je in je vaderstad terugkeert. Veronderstel, als je na thuiskomst iets
gemist blijkt te hebben!
Maar
de geschiedenis van zo’n plaats google ik van te voren meestal helemaal
niet op. Die probeer ik op te maken uit de plattegrond en door tijdens
de stads- of dorpswandeling goed om me heen te kijken.
Op pad
met haastige pas; volgens het KNMI wordt het vanaf 21:00 uur noodweer
aan de kust; dan wil ik thuis zijn. Bovendien gaat het volgens de
Buienradar om 16:00 in heel Nederland tegelijkertijd regenen.
Wat heeft Veghel zoal? Industrie, zoals ik vanuit de bus al zag. Industrie die met de landbouw te maken heeft; veel silo-achtige, mengvoederachtige gebouwen aan de einder. Geen stadswallen, singels, vestingwerken of restanten daarvan; nooit stadsrechten verkregen. Wel een enigszins stadse allure: ergo: streekcentrum. Talloze statige gebouwen uit de 19e eeuw: Veghel is vast en zeker pas echt tot bloei gekomen na aanleg van de Zuid-Willemsvaart en het Duitse Lijntje naar Wesel, waaraan het dorp ooit lag.
Spoorverleden blijkt al uit de plattegrond, waarop een Stationsweg en een Parallelweg Zuid prijken. En even buiten het centrum zal ik de oude, gietijzeren spoorbrug zien waarover de treinen Veghel binnenstoomden; 7 per dag per richting, anno 1911, volgens het onvolprezen Stationsweb.
Een
van de wegen in Veghel heet De Corridor. Hier is dus fel gevochten in
september 1944. De geallieerden sloegen een lange, smalle bres in
Brabant van waaruit ze de maanden daarop geheel Zuid-Nederland van de
Duitsers wisten te zuiveren. De naam Corridor raakte snel ingeburgerd.
En wie er woonde, was eerder bevrijd dan zijn landgenoten.
Het
monument voor de 101e Airborne Divisie van Canada houdt de herinnering
levend aan de strijd. De Canadezen hadden hun hoofdkwartier in een
villa aan de rand van Veghels centrum. Die doopten ze Villa Klondike,
naar de gouddelversstad in hun vaderland. Tegenwoordig zit er een
notariskantoor in.
Mijn beeld van de geschiedenis van Veghel,
al lopend vergaard, klopt behoorlijk, als ik het later nasla. Een
aardige sport. Ik noem deze manier van wandelen: schone handen en
schone schoenen- archeologie. Je hoeft er niet voor in de grond te
graven, alleen maar te kijken.
En de must sees? Over het museum,
gewijd aan industrieel erfgoed, kan ik kort zijn; het sluit op zaterdag
zijn poorten al op het noenuur. Ik had in het holst van de nacht moeten
vertrekken om het te kunnen bezoeken. Verder vind ik alle monumenten,
behalve het tramstation uit 1909 in de Sluisstraat. Ofwel ik kijk niet
goed uit mijn doppen, of het is gesloopt en stond waar nu een met
onkruid overwoekerde zandvlakte is.
Overal
staan bladkorven langs de weg, ijzeren manden waarin je de bladeren
kunt deponeren die ook in Veghel de afgelopen weken in groten getale
naar beneden zijn gedwarreld. Die bladkorven zijn, volgens een
mededeling van gemeente Meierijstad, alleen bestemd voor bladeren. ‘Het
is dus geen afvalbak voor bijvoorbeeld snoeihout. Als we ander afval
dan bladeren aantreffen, verwijdert de gemeente de korf. Wij hopen dat
het zover niet hoeft te komen’. Vind ik ook, Ordnung muss sein en
nieuwe gemeentes vegen al even schoon als nieuwe bezems. ‘En dan moeten
de goeden helaas onder de kwaden lijden’ verwachtte ik eigenlijk nog
als slotwoord.
Richting centrum voor een late lunch. Het
statige marktplein verkeert in renovatie. Het moderne winkelhart, met
nieuwbouw van rond het jaar 2000, is gegroepeerd rond een intens lullig
pleintje, zo’n plein dat niemand diagonaal wil oversteken. Ik probeer
er een 360-graden panorama van te schieten, twee maal 180 graden en dat
dan aan elkaar plakken, maar het wil niet erg lukken.
Straks regen dus, en de evangeliste in een hoek van het plein wijst al profetisch naar waar dat allemaal vandaan gaat komen. De vraag die zij verder oproept, daar kun je beter maar niet over discussiëren; daar kom je nooit uit. De schepping van het leven, zij heeft er evenmin bijgestaan als ik. Ja, bij mensen komt er in ieder geval mannetje en vrouwtje aan te pas, op het pleintje uitgebeeld in een standbeeld.
Vandaag
over een week, op mijn verjaardag en die van deze site, vindt in Veghel
Het Grote Foto Ophangfeest plaats. Het horeca-aanbod is hier nogal
muzikaal, met een restaurant dat Suki Yaki heet (een Japans liedje dat
in 1963 een wereldhit werd) en een café Abbey Road (een langspeelplaat
uit 1969 van een indertijd redelijk bekende band uit Liverpool, genaamd
The Beatles). Iets
minder wervend vind ik de naam ‘TEVENS HORECA MOGELIJK’. Het is wel
mogelijk, maar zit er nog niet in; het pand staat leeg.
Ik kies
uiteindelijk voor Het Belegh van Veghel. Geen Hollander-alert hier,
zoals in Sint-Oedenrode; zelfs Hollanders worden hier gedoogd, zolang
ze geen al te rare dingen doen en netjes het gelag betalen. Het neemt
me toch nog voor Veghel in; vaak is de horeca bepalend.
Het
loopt tegen vieren en ik pak bus 305, de sneldienst Oss – Eindhoven.
Nog maar net zit ik in de bus of de regen kletst tegen de ramen. De
Buienradar was vandaag opvallend nauwkeurig. Maar het is wel
merkwaardig dat het volgens die site momenteel in geheel Brabant droog
is.
We gaan non-stop naar Eindhoven, waar de bus vóór het station alleen
nog stopt bij de Universiteit.
Zo,
alle Nederlandse plaatsen >30.000 inwoners heb ik nu gehad, nog
net
aan het eind van de 21ste jaargang van De digitale reiziger. Wat is nu
de grootste plaats, die ik in de 22ste beslist moet bezoeken? Dat is
Blerick bij Venlo (27.000 zieltjes).
Het is daar niet pluis.
De kogels fluiten je zo ongeveer om de oren, als ik berichten in de
media mag geloven. De liquidaties zijn niet van de lucht, drugshandel
is het voornaamste middel van bestaan, preventief fouilleren heel
normaal, het is één groot no go area en journalisten worden er in
elkaar geslagen.
Misschien ga ik er toch wel naartoe. Al was het alleen
maar omdat het er ís.
Frans Mensonides
12 november 2017
Er geweest: zaterdag 28 oktober 2017
Villa Klondike
Woerden (archieffoto winter 2017)
Het wordt de volgende zaterdag toch
Blerick. In de praktijk
vallen verhalen over getto´s en no go
areas meestal erg mee. Neem die keer in Gouda, die
wijk waar in 2008
Connexxion-chauffeurs niet meer doorheen durfden te rijden met hun
stadsbus. Ik
zag er niets bijzonders, toen ik me in dat hol van de leeuw gewaagd had.
Ik begin op station Leiden
Lammenschans en stap in Utrecht
over op de IC naar Venlo, althans dat is het plan. Een gelegenheid om
iets te
schrijven over de spoorverbinding Leiden - Utrecht. Vorige week
verschenen er
stukken in de media (die ik nu niet meer kan vinden) waaruit
blijkt dat ze de spoorcapaciteit tussen
deze twee universiteitssteden eindelijk gaan uitbreiden, om meer
treinen te
kunnen laten rijden.
Het zal tijd worden, na minstens 30
jaar discussie. Maar
helaas moet zoiets onder het zoveelste asfaltkabinet toch weer op een
uitrekening.
Op dit moment bestaat het spoor tussen Leiden en Woerden uit een bonte afwisseling van enkel- en dubbelsporige trajecten. Dubbelspoor ligt er in Leiden totaan de sproowegovergang Telderskade, in Zoeterwoude tussen het Kanaal en Heineken, op de stations Alphen a/d Rijn en Bodegraven, en in Woerden vanaf de fly-over.
Er rijdt elk half uur een Intercity tussen Leiden en
Utrecht, die zo mag heten omdat hij vanaf Woerden alle tussenstations
overslaat. Die IC wordt
in de spits elk
halfuur aangevuld met een Sprinter Leiden – Alphen (hierboven
gefotografeerd vanaf de Jan Wolkersstraat in
Leiden).
Het plan is nu, de IC alleen nog maar
te laten stoppen in
Alphen. Dan ben je vanuit Leiden lekker snel in Utrecht; de reistijd
moet
teruggebracht kunnen worden van 46 minuten tot een minuut of 38, schat
ik. Daarnaast
komen er dan Sprinters die stoppen op alle stations die nu door de IC
worden
aangedaan, plus het nieuwe station Hazerswoude, waarnaar ze in
Hazerswoude-Rijndijk, Hazerswoude Dorp en Koudekerk a/d Rijn ook al
zo’n jaar
of 30 hunkeren.
Nu zou je hopen, dat ze deze lijn
eindelijk eens geheel of
in ieder geval grotendeels dubbelsporig maken. Maar nee. De
rekenmeesters verwachten,
dat het voldoende is om een passeerspoortje aan te leggen bij het
nieuwe
station Hazerswoude, en idemdito ten oosten van Bodegraven.
Dat past dan allemaal net. Het gaat
wel ten koste van
Zoeterwoude-Rijndijk, dat naar zijn station kan fluiten. Ook de
bediening van
Lammenschans - door de weeks altijd zeer druk met leergierigen van het
prestigieuze
opleidingscentrum – gaat er in de spits op achteruit: van 4 naar 2
treinen per
richting per uur.
En of het allemaal doorgaat, is ook
nog maar afwachten.
Leiden Lammenschans, in de schaduw van
het ROC-gebouw (archieffoto 2011)
Als ik aankom op Utrecht Centraal,
hoor ik dat er een
stremming is bij Helmond in verband met een ‘springer’. Een
rechtstreekse rit
naar Blerick behoort dus niet tot de mogelijkheden. Ik reis om via
Nijmegen en
neem daar het Maaslijntje
van Arriva; Daarmee kom je er ook. In Nijmegen moet ik
nog doorstappen om mijn aansluiting te halen,
trap af, trap op, helemaal naar de andere kant van het station in 6
minuten,
inclusief overchippen.
Station Blerick is een overstapunt
van de de IC’s van NS op de
stoptreinen van Arriva. Ik ben er inderdaad eens een keer overgestapt
maar heb nog
nooit een voet gezet in Blerick zelf.
Dat gaan we er vandaag op wagen,
verhalen over
drugsoorlogen, liquidaties en molestaties te spijt. Ja, van de week is
er nog
een appartement ontploft. Maar dat had niets te maken met de algehele
verloedering die heerst in dit Sodom en Gomorra. Het kwam doordat de
bewoner zijn
sigarettenaansteker wilde bijvullen en daarbij iets doms deed met het
gasflesje.
Beneden begint het al goed; ik stuit
bij de uitgang van het
station meteen al op een samenscholing van 5 jongeren. Zij laten me
onbelemmerd
passeren - en het is tevens de laatste samenscholing die ik vanmiddag
zal zien.
Ik ben vergeten, uit te checken, maar durf nu niet meer terug.
Blerick houdt het midden tussen een
dorp en een stadswijk. Daarmee
heb ik het verdriet van Blerick genoemd. Het was namelijk ooit een
zelfstandig
dorp, maar werd ingelijfd bij de overbuur Venlo, aan de overkant van de
Maas.
En dat terwijl Blerick bijna de hele
18e eeuw zelfs in een
ander land lag dan Venlo. Na de Spaanse Successieoorlog (1701-1713)
kwam het
dorp in Pruisische handen, terwijl Venlo Nederlands bleef. Dat duurde
tot Napoleon.
Gedurende de eerste 4 decennia van de
20ste eeuw deed Venlo
vele pogingen, het dorp in te nemen, alle vergeefs. 1940 werd het
rampjaar voor
Blerick; Venlo veroverde het, kort nadat de Duitsers dat met Nederland
gedaan
hadden. Als je de geschiedenis van Blerick naslaat, kun je wel
enigszins
begrijpen dat de lontjes hier kort zijn
en de pistolen los in de zak zitten.
Het is
ook een beetje
apart dorp qua aankleding van de straten. Er staan hier heel veel
opmerkelijke
beelden: Henry Moores met gaten en allerlei groteske sculpturen, onder
meer van
niet-bestaande beesten. En van Wiel Aerts (1882-1970).
Die schreef onder
de naam Bestevader over Blericks verleden. Hij was verder acteur en
zanger – en
sigarenroker.
Klik en huiver!
Echt mooi
is Blerick
niet. Huize Sur Meuse is in monumentaal opzicht een vlag op een
modderschuit.
Het dateert uit de tijd van de Successieoorlog en is opgericht nadat
een
voorganger was platgebrand. Het was (een knap ruim)
veerhuis, logement,
halteplaats voor schuiten, nog een poosje brouwerij en is tegenwoordig
restaurant.
Er lopen vanmiddag
veel carnavalesk aangeklede types rond in Blerick en trouwens in het
hele
zuiden. Dat komt: het is deze zaterdag de elfde van de elfde. In het
zuiden is
dat de dag dat de nieuwe Prins Carnaval gekozen wordt. In
het noorden
vieren ze deze dag Sint
Maarten, en ik zelf herdenk altijd het feit dat ik op
11/11 van school gegaan ben, zonder diploma, maar met een hele toekomst
voor
me. Het is nu 43 jaar geleden.
Ze hebben iets sneus over zich, al
die verregende
carnavalsvierders, zolang ze nog niet bezopen zijn. Op hun sombere
gezichten
staat te lezen: elf/elf, we MOETEN weer, het is een dure plicht. En nou
is het
nog van dat druilerige weer, ook! Carnaval wordt pas leuk na je 15e
biertje,
denk ik.
Grappige
kleine
stadsbusjes rijden er rond in Venlo; busjes met 28 zitplaatsen en
elektrische
aandrijving. Ze zijn zo goed als geruisloos. Lijn 1, die een lus rijdt
door
Blerick, heeft het Duitse Kaldenkirchen als eindbestemming. Zeldzaam,
grensoverschrijdende stadsbussen, maar niet uniek; van Aachen rijdt er
een naar Vaals, en van Bocholt een naar Dinxperlo. Van Bocholt gaat er in december nog een rijden: naar Aalten.
Na 19:00
uur heten die
busjes in Venlo ineens Avondvlinders. Je kunt dan elk half uur
instappen bij
het station en dan zetten ze alle reizigers af waar ze willen wezen.
Moet je
van huis naar het station, dan kun je een Lijntaxi bellen.
In Leiden
kicken een
hele hoop mensen op kleine, heel kleine, heel erg kleine busjes. Maar
die zijn
na decennia van discussie over de toekomst van het busvervoer nog
steeds niet
ingevoerd. Ik hoor er niets meer over, evenmin als over het in gebruik
nemen
van het Hooigracht
– Langegracht-tracé als voornaamste busroute, in plaats van
de Breestraat. De verplaatsing van het busstation naar de achterzijde
(LUMC-zijde, ‘zeezijde’) van Leiden Centraal ging eerder dit jaar niet
door. En
hoe het nu dan wél moet met dat busstation?
Met de
laatste kwestie
meende niemand anders dan de wereldberoemde muziekmaker Armin van
Buuren zich
te moeten bemoeien. Ik heb dat niet gedaan; ik bemoei me al in geen
jaren meer met
de Leidse dorpspolitiek t.a.v. de bus. De plannen zijn meestal
bar-slecht, maar
het goede nieuws is dat er nooit één doorgaat.
Hier in Blerick loop ik nu de wijk
Vastenavondkamp
in, die het epicentrum heet te zijn van de ongeregeldheden en
schermutselingen. Daar
ziet het beslist niet naar uit. Een doorsneewijk; nu ik dit typ, ben ik
al lang
vergeten, hoe hij eruit zag, zo gewoontjes. Alleen de aankondigingen in
het
Nederlands en Duits van camerabewaking bewijzen dat hier iets gebeurd
is. Maar
sinds die camera’s er hangen, gebeurt er uiteraard verder niets meer.
Niets te
zien in Vastenavondkamp, behalve camera’s die alles zien.
Ik loop nog een stukje verder deze
helleput in; ik wil
geloof ik persé neergeschoten worden. Ten slotte stap ik maar in lijn
80 die
van Deurne via Venray en Horst naar Venlo rijdt, met een chauffeur die
zijn bus
blijkbaar door deze wijk durft te sturen.
Kaldenkirchen, daar zeg ik zo wat.
Het Duitse grensplaatsje markeert
een memorabele dag in mijn leven, net zo memorabel als de laatste
schooldag op
11/11. Kaldenkirchen was namelijk het eerste stuk buitenland dat ik
ooit met
eigen ogen zag. Dat was op vrijdag 24 juli 1970; al de belangrijke data
in mijn
leven heb ik onthouden.
Het was tegen de avond. Wij: mijn
moeder, broertje Sjoerd en
ik, zaten in de Bergland Express, de nachttrein helemaal naar Innsbruck
en
Bolzano, en het was Sjoerds en mijn eerste buitenlandse reis. Moeder
had bij de
Nederlandse Reisvereniging (NRV) een tiendaagse groepsreis geboekt naar
Steinach am Brenner in Tirol.
Zo tegen zes uur stapten we in op Den
Haag Staatsspoor. Den
Haag SS was een toen een vervallen station vol vergane glorie, dat
stond te reikhalzen
naar de sloopkogel; Den Haag Centraal zou ervoor in de plaats komen.
Na stops in Utrecht, Eindhoven en
Venlo verlieten we in de
schemering het land. We weken niet van het venster, Sjoerd en ik.
Enthousiast
riepen we: ‘Ja, ja, nu zijn we zijn de grens over; nu zijn we in het
buitenland, ik zag een bord met een tekst in het Duits, ja, nu komen we
langs een
Duits station’. Dat station was Kaldenkirchen.
Tegenwoordig
zitten
kinderen al in de reiswieg in het vliegtuig en gaan ze naar China met
kennismakingsweek
in de brugklas. Maar ik had dertien en driekwart jaar moeten wachten op
mijn
eerste grensoverschrijding. Daardoor heb ik altijd een fascinatie en
ontzag
gehouden voor rijksgrenzen.
En
grenzen waren nog
grenzen in ’70. Dat klopt helemaal niet, wat ik zeg. Tijdens die hele
vakantie zagen
we bijna geen douane, laat staan dat iemand ons vroeg of we iets aan te
geven hadden.
Mijn moeder heeft maar EEN keer haar paspoort (waarin wij bijgeschreven
waren) tevoorschijn
hoeven te halen. Dat was aan de Oostenrijks-Italiaanse grens, tijdens
een
dagtocht per touringcar naar de Dolomieten. En die Italiaanse douanier
keek er
niet eens in; hij wilde alleen maar zien dat we een paspoort bij ons
hadden.
Ik pak dus om nostalgische redenen de
trein naar Hamm, om
diezelfde grensoverschrijding nog eens mee te maken. Die trein vertrekt
elk uur
uit Venlo en neemt dan aansluiting op de IC uit de richting Eindhoven,
als je hard
rent. Alle exprestreinen hebben namen in Duitsland, en deze heet
Maas-Wupper-Express.
In 2,5 uur rijdt hij
naar Hamm, via o.a
Viersen, Mönchengladbach, Düsseldorf, Wuppertal,
Hagen en Unna. Ik had deze
trein tot Viersen, toen ik de kerstmarkt van Krefeld deed, en we
hadden hem
ook die keer dat we helemaal in Hagen belandden.
Het is
een drukbezette
trein, althans zo halverwege deze novemberzaterdagmiddag. Het ritje van
5 km
duurt ongeveer evenzovele minuten.
Ik moet
zeggen dat de
aanblik van station Kaldenkirchen vandaag in ´17 minder ontroering bij
me
teweeg brengt dan toen in ´70. Een mens wordt blase bij het klimmen van
de jaren.
Ik klauter uit de trein naar een laag perronnetje en loop door duistere
catacomben
naar de uitgang, gevolgd door de enige andere passagier die de Maas-Wupper-Express
al bij de eerste tussenstop wilde verlaten.
Het oude stationsgebouw ligt
ingeklemd tussen de sporen voor
reizigerstreinen rechts op de foto en die voor goederentreinen links.
Ik wandel
richting het centrum van Kaldenkirchen, over zo’n Duits gecombineerd
stoep-fietspad.
Het fietsgedeelte is roze, smal en nogal kronkelig; wielrijders moeten
om bomen
heen slalommen.
Het hart van Kaldenkirchen
is een aangename verrassing, zeker na Blerick. Het
plaatsje in de
gemeente Nettetal is opvallend fotografeerbaar. Huizen zijn hier
statig, maar
toch fleurig en kleurig. Een mooi, verstild dorp. Vrijwel alle winkels
dicht;
in kleinere Duitse plaatsen is het zaterdag om 14:00 meestal wel
bekeken met
het winkelen.
De Imbissstube (inbijtlokaal) heet
Zur Holländerin. Als je
in de Duitse grensstreek patat aan de man wilt brengen, moet je er een
NL-tintje aan geven. Maar hij is gesloten; de Hollandse heeft geen zin
in deze
zaterdagmiddag.
Ook hier een standbeeld van een
sigarenman; Kaldenkirchen
was ooit bekend om zijn
sigarenfabriek. Tegenwoordig is het dat vooral om zijn boomkwekerijen.
De naam Kaldenkirchen betekent:
onvoltooide kerk. Koudekerk
aan den Rijn, waar ik vanmorgen langs kwam, is echter genoemd naar een
verlaten
kerk. En de kerk in Koudekerke in Zeeland, daar zijn sommige geleerden
het over
eens met sommige
anderen, in die kerk
was het gewoon erg fris. Bij de parochiekerk van Kaldenkirchen hangen
rouwkaartjes
met namen van gemeenteleden die ‘naar de eeuwigheid zijn geroepen.’
Ik zie hier haltes genoeg van Duitse
bussen, maar niet van
de Venlose lijn 1. Die stopt maar drie maal in Kaldenkirchen: bij het
zwembad,
op de Frankstrasse en op de Markt. De laatste bushalte weet ik
uiteindelijk te
vinden, en ik neem de bus van 16:22.
Een paar straten verder lopen twee
vreemd uitgedoste
deernen. De chauffeur wenkt ze. Ze reiken hem iets aan door het
raampje,
waarbij van beide zijden opgewonden gekir klinkt. Ik heb geen idee wat
het te
betekenen heeft, maar het zou iets te maken kunnen hebben met de elfde
van de
elfde.
Op de grens staat een oud
douanekantoor met in grote letters
GRENS erop; hier zie je tenminste nog waar de grens is.
Deze bus gaat niet via de kortste weg
terug naar Venlo, maar
maakt een ommetje via Tegelen dat ook tot de gemeente Venlo behoort.
Onder
Veolia reed lijn 1 slechts het traject Tegelen – Blerick; het internationale
trajectgedeelte kwam erbij toen
Arriva de concessie Limburg overnam, De rit, verder door Venlose
buitenwijken, is
saai en duurt eeuwig, maar uiteindelijk komt toch station Venlo
tevoorschijn
uit de avondnevel.
De avondfoto komt uit Oisterwijk
(‘Oosterwijk’), waar ik nog
een aardig eetcafé weet. Ik ben hier verzeild geraakt doordat op de
terugreis
opnieuw een kink in de kabel was gekomen. De IC Eindhoven – Den Haag
viel
zonder opgaaf van redenen uit, en ik pakte de Sprinter naar Tilburg.
Bij
Cultureel Centrum Tiliander in Oisterwijk vindt in de open lucht een
zeer
luidruchtig trommelslagersfestival plaats, vast ook ter ere van die
elfde van
de elfde dat ik hier geweest ben.
Frans Mensonides
26 november 2017
Er geweest: 11/11, zoals gezegd.
Ook de 18e ben ik op pad geweest voor deze rubriek. Maar dat
was een betrekkelijk gewone zaterdag, terwijl de daaropvolgende, 25 november
2017, een historische dag was in de vaderlandse spoorweggeschiedenis. Ik durf
wel te beweren dat hij bijna net zo historisch was als 20 september 1839, toen
die geschiedenis begon. Daarom houd je het verhaal van de 18e tegoed en doen we
nu eerst die gedenkwaardige 25e.
Wat is er namelijk aan de hand? Voor het eerst vindt er dit
weekend personenvervoer plaats op de Betuweroute, de 160 km lange
goederenspoorlijn van de Maasvlakte naar Zevenaar. Niet over het hele traject, maar
over ruim een kwart van de verbinding: tussen Geldermalsen en Elst.
Er is een stremming wegens werkzaamheden op het traject
Utrecht - Arnhem, niet voor het eerst, de laatste tijd. De ICE Amsterdam – Keulen
en verder wordt dan meestal omgeleid via Eindhoven en Venlo, maar met ingang
van dit weekend dus via de Betuweroute. Hij kiest dan na Utrecht Centraal het
spoor naar ´s-Hertogenbosch om dat bij Meteren, even voorbij station
Geldermalsen, te verlaten voor de Betuweroute. Die volgt hij tot de buurtschap
Reeth – die nou eenmaal zo heet – waarna hij even voor station Elst
aantakt op de spoorbaan Nijmegen -
Arnhem.
Er is de afgelopen dagen veel over geschreven op fora voor
railhobbyisten, waartoe ik me vandaag bij wijze van uitzondering ga rekenen. De
belangstelling voor deze historische ritten (14 per dag in getal, de ICE rijdt
7 keer per dag per richting) zal wel overweldigend zijn. Die van gewone
reizigers wat minder, denk ik; het is toch weer een ruim halfuur extra op de
verbinding naar Keulen die toch al niet
supersnel is.
Voor binnenlandse ritten met de ICE betalen normale
stervelingen 2,40 toeslag, en o.a. houders van een Weekend Vrij, zoals ik, niets.
Ik besluit, de ICE al in Amsterdam op te pakken – dan zit je
er maar in – en een klassenwissel 2 – 1 te kopen; de eerste klas is vast veel
minder druk. Zo’n klassenwissel heette tot voor kort nog een upgrade; het lijkt
wel of het gebruik van Nederlandse uitdrukkingen hand over hand toeneemt in
Nederland. Waar moet dat heen?
In ieder geval naar station Leiden Centraal, op deze
zaterdagmorgen. De bussen volgen ook een omleidingsroute; nl. de 3 oktoberroute,
hoewel het geen 3 oktober is. En de stationshal blijkt vergeven van de politie
en de geelgejaste handhavers. Er staat iets op stapel; wat is er aan de hand?
Oh ja, het schiet me te binnen. De intocht van Sinterklaas begint straks; de ME
zal ook wel ergens tot de tanden gewapend paraat staan.
Bij Sloterdijk besteed ik een paar losse gedachten aan Haven
Stad, de nieuwe stadswijk die de komende 2, 3 decennia uit de grond gestampt
zal worden (zie het gelinkte artikel). Haven Stad zal qua oppervlakte even
groot worden als de grachtengordel en 40.000 tot 70.000 woningen gaan tellen.
Er wordt een wijk ter grootte van Haarlem bij Amsterdam aangebouwd,
met 100.000 à 150.000 nieuwe inwoners, die straks allemaal luidkeels gaan
klagen over drukte, files, Amsterdammers en toeristen. Dat alles om Amsterdam
te laten oprukken naar de miljoen inwoners, en het platteland van Nederland nog
verder te ontvolken. Wat voor zin heeft dat?
Zo’n wijk vraagt om grootschaliger OV-oplossingen dan dat
overbelaste trammetje naar IJburg. Er gaat een metro komen. Laten ze dan nu meteen
maar beginnen met de aanleg, dan is hij in 2040 wel klaar, als het in hetzelfde
tempo gaat als de Noord/Zuidlijn.
Hopelijk is er over dit alles beter nagedacht dan over de
Betuweroute.
Amsterdam Centraal
Die Betuweroute, aangelegd in de periode 1997-2007, kostte
meer dan 10 miljard gulden (4,7 miljard euro), wat 300% duurder was dan oorspronkelijk
geraamd. Het is daarmee het duurste, al dan niet nuttige, infrastructuurproject
uit de Nederlandse geschiedenis.
Hij wordt ook wel eens verward met de Betuwelijn, maar die
naam werd al heel lang gedragen door de spoorlijn Dordrecht – Gorinchem -
Geldermalsen – Elst – (Arnhem / Nijmegen). Daarover worden al sinds de jaren 80
van de 19e eeuw reizigers vervoerd; tegenwoordig met overstappen in Geldermalen
en Tiel.
In den beginne reden er nauwelijks treinen over de
Betuwelijn. De laatste jaren is het vervoer wel aangetrokken, maar de exploitatie
is nog steeds zwaar verlieslatend. Prognoses van met metrofrequentie af en aan
rijdende cargotreinen zijn nooit uitgekomen. Er rijden er nu wel zo’n 40 per
dag per richting, toch niet helemaal niks.
Maar die zaterdag in 2016 dat wij van De digitale reiziger een goederentreinenspotter stonden te spotten bij Pernis, vertelde die man, dat er
al uren niets meer was langsgekomen. Zodra wij er stonden, werd ineens die
metrofrequentie toch nog waargemaakt; vier achter elkaar.
Ik heb me al eens afgevraagd waarom er over de Betuweroute
geen personenvervoer plaatsvond, bijvoorbeeld naar de spoorloze groeigemeenten Hendrik-Ido-Ambacht
en Papendrecht. Maar daar is de lijn nooit op ingericht. Voor de omleiding van
de ICE’s dit weekend hebben diverse aanpassingen moeten plaatsvinden. En
reizigersvervoer is dan nog alleen mogelijk bij de gratie van het feit dat er
zich op het trajectgedeelte Geldermalsen – Elst geen tunnels bevinden. Die zijn
te gevaarlijk, gezien de noodzaak tot evacuatie
van honderden passagiers bij calamiteiten.
Het idee voor de ICE-omleiding via de Betuweroute is, zo las
ik ergens, afkomstig van de onafhankelijk spooradviseur Arco Sierts, die ik nog
ken uit ROVER, van heel lang geleden. Binnenlandse IC’s kunnen helaas niet op
dezelfde manier omgeleid worden, om technische redenen waarvan Arco meer
begrijpt dan ik. Er rijden dit weekend daarom ook vervangende bussen tussen
Utrecht en Arnhem.
De digitale reiziger fotografeert het opstelspoor bij Valburg
De ICE´s vertrekken een half uur eerder uit Amsterdam dan
normaal, en komen ook een half uur later aan uit Duitsland. Dat laatste zie ik
gebeuren als ik zo rond 11:55 het perron op kom. Hij moet 12:02 alweer
vertrekken en heeft vandaag dus een bijzonder korte keertijd.
De ICE heeft een reserveringssysteem met digitale
displaytjes boven de banken. Bij de meeste stoelen zijn die schermpjes uit, ten
teken dat je er zomaar kunt gaan zitten.
Het is ook in de eerste klas gezellig druk. Geheel
overeenkomstig mijn verwachting zijn er weinig internationale toeristen met
rolkoffers, en veel grijze, seniore, solitaire mannen als ikzelf, tien tegen één
hobbyisten, hakend naar een historische ervaring waarover lang zal worden
nagepraat. Voor me zitten twee heren, die echt naar Keulen willen en die die
rit over de Betuweroute alleen maar zien als tijdverlies.
Na vertrek komt een ober in kostuum van de Bord Bistro
bestellingen opnemen. Dat is nog eens andere koek dan een werkstudent met
railcatering om zijn buik! Ergens tussen Amsterdam en Utrecht wordt omgeroepen
dat er een stroomstoring is … (nee, toch!!) … in de keuken van de trein (opluchting).
Er kunnen alleen koude snacks worden besteld. Helaas geen warm bord in de
Bord-bistro. ‘Verzin woordspeling met bord’, staat in mijn aantekeningen, maar
ik weet niets beters te bedenken dan de armetierige vorige zin.
In Utrecht stappen ook voornamelijk railhobbymannen in. Ik heb
me afgevraagd hoe vlotjes de reis over de Betuweroute zou verlopen. Maar de
klad komt er al lang voor die tijd in. Bij Houten Castellum komen we al tot
stilstand. Wegens een rood sein, wordt omgeroepen, en dat sein blijft een
kwartier lang rood. ‘Snotverdorie’, zegt een van de twee mannen die naar Keulen
willen, ben je een uur onderweg en zit je pas in Houten!’ ‘Volgende keer pakken
we het vliegtuig wel’, antwoordt de ander.
Uit balorigheid ga ik van alles zitten googelen op mijn
smartphone. Waaronder de NS-reisplanner. Daar staat de verbinding Amsterdam – Arnhem,
waarvan ik nu al een uur lang gebruik maak, keurig netjes in, 1:34 uur rijtijd,
0 overstappen en 2,40 euro toeslag. Als ik op deze reis klik, en daarna op een
tekst in kleine rode lettertjes over de treinstremming, en daarna helemaal naar
beneden doorscrol, lees ik dat alleen reizigers met een internationaal biljet
van deze trein gebruik mogen maken.
Dat is niet omgeroepen op het perron of in de trein en stond
verder ook nergens vermeld. Ik zit hier dus helemaal illegaal, maar ik wist het
niet, en kan nu niet meer terug. Komt er een conducteur – wat ik niet verwacht in
een omgeleide en vertraagde trein – dan doe ik wel of ik gek ben.
Nou, we rijden weer, zij het aarzelend, sukkelen door
Culemborg en Geldermalsen heen en slaan bij Meteren af naar de Betuwelijn. Nu
gaat het dat toch echt gebeuren! In de verte zien we een goederentrein
wegrijden, richting Rotterdam, waar die spotter zijn scooter vanmiddag vast ook
weer geparkeerd heeft langs de Vondelingenweg.
Opwinding maakt zich meester van de mannen in de coupé die
ik verdacht van railhobbyisme. Zij trekken hun camera en richten die naar
buiten.
Ik ook. Voor het eerst sinds lang zie ik in Nederland iets
nieuws vanuit een trein. De kerkspits van Zoelen, plus het autoriool A15 waaraan
de Betuweroute over een grote afstand parallel is aangelegd.
Maar al snel merk ik dat de Betuweroute zelf moeilijk te
fotograferen valt door de – niet al te schone – ruiten van de ICE. Daarvoor had
ik beter ergens langs de baan kunnen gaan staan, waar de je de ware spotters en
treinliefhebbers altijd kunt vinden.
We gaan even hard als de auto’s op de A15. De
snelheidsmeter-app op mijn telefoon geeft zo tussen 120 en 125 km per uur aan.
Bij het plaatsje Valburg ten westen van Elst zou in de
oorspronkelijke plannen een grote overslagplaats komen voor goederentreinen,
-schepen en vrachtwagens. Dat is niet doorgegaan. Maar er is hier wel een
rangeerterrein, met weinig treinen erop. En er komt in de toekomst toch nog een
goederenoverslag, na goed overleg met de omwonenden.
De rit over de Betuweroute eindigt bij Reeth. Toen ik laatst
in België de bus naar Reet miste (zie een heel stuk hierboven), wist ik nog
niet dat er in Nederland een Reeth bestond.
Via Elst arriveren we met 10 minuten vertraging op Arnhem
Centraal. Daar bezoek ik in de stationshal een ‘Huiskamer’, annex VVV, annex
reisinformatiecentrum, waar je ook nog broodjes en koffie kunt kopen. Warme
koffie; geen stroomstoring in de keuken, hier.
Wat doe ik nou de rest van de middag? Niet de trein
terugnemen naar Utrecht; die Betuweroute heb ik wel gezien. Ik denk dat ik een
trolleybus pak naar Het Duifje, het enige trolley-eindpunt waar ik nog nooit
eerder geweest ben. Nu kan het nog. Over een paar jaar zal de trolleybus wel
vervangen worden door accu-bussen die nu overal in Nederland oprukken.
Nu hoor ik de ICE van 14:29 naar Amsterdam omgeroepen worden.
Deze keer zeggen ze er wel bij dat alleen reizigers met een internationaal
vervoersbewijs er gebruik van mogen maken. Nieuwgierig begeef ik me naar het
perron; er mag dus niemand instappen in Arnhem, maar als dat nou toch gebeurt??
Langs spoor 7 staan al vele railmannen gereed. ‘Ha, ha, ha,
een internationaal biljet voor een ritje Arnhem-Utrecht, ja, welzeker!’, zegt
er een.
Er staat zelfs een heel reisgezelschap, een groepje van een
man of 6. Bij mijn nadering maakt een van hen zich eruit los en loopt op me af
om me de hand te schudden. ‘Dat is een tijd geleden!’ Zo lang geleden, dat ik
geen idee heb wie hij is.
Maar hij blijkt niemand anders dan Arco, over wie ik het
daarnet nog had. Hij bevestigt dat hij het bedacht heeft, die omleiding over de
Betuweroute. Ze zaten daarnet in dezelfde trein als ik.
Hij verwijst verder mijn trolleyverhaal naar het rijk der
fabelen. Er zitten nog heel wat haken en ogen aan die accu-bussen. En die
accu’s zijn nou ook niet echt lekker voor het milieu. Nee, voorlopig rijden de
bussen in Arnhem nog wel onder de draad!
Er stappen tientallen mannen in. Er wordt ze niets in de weg gelegd;
integendeel: de conducteur wacht zelfs nog op een paar laatkomers. Het zou ook
niet zotter moeten worden. In de jaren 90 waren we in dit land met
15-miljoen-mensen-op-dit-hele-kleine-stukje-aarde, die via de belasting ruim 10
miljard gulden moesten ophoesten voor die spoorbaan. Dat is gemiddeld 700
gulden de man, en dan zouden we er nu geen ritje op mogen maken?
De stationshuiskamer van Arnhem
Zo, Arnhem blijft dus voorlopig onder de draad, als Arco
gelijk krijgt. Gelukkig voor de Arnhemmers, die een deel van hun stadstrots
ontlenen aan het feit dat ze in Nederlands enige trolleystad wonen. Maar ik
neem toch maar trolleybus 3 naar Het Duifje; dat was nu eenmaal mijn plan en
daarmee maak ik ook de titel waar van deze aflevering: ´Op rubberen banden´.
Bus 3 vertrekt uit de ‘bussenloods’ rechts van het station,
niet van het speciale trolleystation links; ik heb het nog net op tijd in de
gaten. Via de Velperbinnensingel en de
John Frostbrug, die een brug te ver was, bereiken we de Zuid-Arnhemse wijk
Malburgen. We nemen de Huissensestraat.
De voorlaatste halte heet Immerloo. Ooit was dit
een
mede-eindpunt en stopte de bus tussen bijlmerige flats; vaag herinner
ik me,
dat ik daar wél een keer geweest ben. De helft van de bussen reed toen
tot Immerloo, de andere helft tot Het Duifje. Nu halteert de bus aan de
rand van Immerloo. Onder een viaduct doemt een keerlus op; eindhalte
Het Duifje.
Ooit bestond het plan om de trolleybovenleiding en daarmee
lijn 3 door te trekken naar het aangrenzende Huissen. Maar dat plan werd een
jaar of 5 geleden verworpen. Raadsleden van die gemeente hadden slappe knieën
en lieten hun oortjes hangen naar NIMBY’s. Die vreesden onder meer kanker te
krijgen van de koperdeeltjes van de bovenleiding, of alleen al van de aanblik
van de trolleybus. In Velp (gemeente Rheden) en Oosterbeek (gemeente Renkum) rijdt
de trolleybus al sinds mensenheugenis, maar aan Huissens lijf geen polonaise.
Het Duifje en Immerloo zijn beide bebouwd met een mix van
torenflats, lage flatjes en eengezinswoningen. De wijken lijken op honderden
andere in heel Nederland. Dat wordt, zeker met dit sombere novemberweer, een
uitdaging om er nog een knappe foto van te maken. Die grote waterplas aan de
rand van de wijk breekt de saaiheid een beetje. Maar daar loop je ook liever in
de zomer dan bij een temperatuur van nog net boven 0 en een straffe wind.
Ik vat post op een hondenpoepveldje te midden van
flatblokken, en draai een panoramaatje, vol verbijstering gadegeslagen door een
gezin dat hier loopt te wandelen.
Na terugkeer op Arnhem Centraal loop ik nog even naar spoor
7, waar de ICE naar Amsterdam van 16:29 op punt van vertrek staat. Er staan nu wat
minder hobbymannen gereed dan eerder op deze gedenkwaardige dag. Het daglicht
begint ons al te verlaten en een rit over de Betuweroute in de schemer, daar is
ook niet veel aan. ‘Als we een boete krijgen, laten we het vóórkomen’, hoor ik
er nog een zeggen; ‘dat wint de NS nooit!’ Een regel, bedacht door
kantoormedewerker Dorknoper, maar in de praktijk niet houdbaar.
Een conducteur pruttelt iets tegen een instappende reiziger,
een senior, die echter doet alsof hij dement of doof is. De conducteur sleurt
hem niet aan zijn haren de trein uit; ook deze keer komen de verstekelingen ermee
weg.
Dit is zo’n dag waarop de avondfoto’s bekijkenswaardiger
zijn dan die van overdag. Ik maak ze op de terugweg in Zutphen en Deventer. Er
zit zelfs een avondpanorama bij. Ik wist niet dat het kon, voordat ik het
gedaan had.
Frans Mensonides
30 november 2017
Er geweest: zaterdag 25 november 2017
Deventer, Brink
Goes
Dan nog even terug
naar de 18e, tot slot van deze oktober-novemberaflevering. Voor die zaterdag staat het Zeeuws-Vlaamse Axel op mijn programma.
Ja, ik ga maar een flink eind weg; des te langer is de terugreis in het donker.
Ik heb de nodige vergaderstukken te lezen ; de ondernemingsraad vergadert as.
maandag. Geen betere omstandigheden om je te concentreren dan in een lege trein
in het duister. In een kantoortuin hoef je het echt niet te proberen.
De rit van mijn
voordeur tot het Zeeuwse stadje duurt maar liefst 3:45 uur. Met de trein van
Leiden naar Goes ben ik al 2 uur onderweg. Daarna een rit van 70 minuten met
bus 20 door de Westerscheldetunnel. Met de auto doe je het in de helft van de
tijd, maar een auto heb ik niet, en bovendien is dit een OV-rubriek. En met
lezen op de terugweg verdien ik mijn tijd weer terug. En een auto, die moet je
elke zaterdag wassen, en mijn zaterdagsbesteding is veel aangenamer dan een
auto wassen.
In de trein zit ik
eerst tot Rotterdam tegenover een meisje van een jaar of 6 dat m’n schenen bont
en blauw schopt, schoon haar pappa het haar verbood.
Als ze allebei zijn
opgezouten, krijg ik aan de overkant van het gangpad tot Bergen op Zoom gezelschap
van een ander, nog kleiner meisje, met haar moeder. Dat kind zit op spelden,
zoals mijn oma vroeger altijd zei over mijn broertje. Ze zit werkelijk geen seconde
stil, gebruikt stoelen als object voor gymnastiekoefeningen, maakt dansjes in
het gangpad en zingt zelf gecomponeerde liedjes.
Eindelijk trekt moeder
haar op schoot in een soort houdgreep. Maar na een halve minuut klinkt,
volkomen voorspelbaar, klaaglijk: ‘IK MOET PLASSEN!’ Moeder zuchtend met haar af
naar het toilet.
Alle andere kinderen
zijn ook knap onrustig, vanmorgen in de trein. Ligt dat aan de intocht van Sinterklaas
en zijn knechten, van welke kleur dan ook? De inmiddels ook bij de Sint-traditie
behorende Zwarte Pietendiscussie brengt vooral ‘volwassenen’ in een staat van
opwinding. Maar als je dit leest, is het gelukkig allemaal weer voorbij, voor
dit jaar.
Bilocatie, het vermogen om op twee plaatsen tegelijk te zijn; dat is een eigenschap die ik graag zou bezitten. Ja, wie niet? Maar Sint is in staat tot polylocatie. Hij komt straks landelijk aan in Dokkum, en komt vervolgens in een stuk of 100 andere steden en dorpen tegelijk plaatselijk aan. Vorig jaar vierde ik het noodgedwongen mee in Roosendaal, waar ik per ongeluk in nogal carnavalesk Sinterklaasgewoel terecht kwam, en waaraan ik nu liever voorbij rijd.
Aankomst op station
Goes, dat zich het drukste station van Zeeland mag noemen en waar de treinen
elkaar kwart vóór en kwart over kruisen. Ik was vanmorgen opvallend vroeg bij
de pinken en ben een half uur eerder vertrokken dan ik van plan was. Daar
bereik ik niet veel meer mee dan dat ik in Goes nu 40 minuten op de bus naar
Zeeuws-Vlaanderen moet wachten in plaats van 10; die bus gaat in het weekend maar
eens per uur.
Wat te doen in de
tussentijd? Ik drink een kop koffie in de Kiosk annex Smullers in de
stationshal, in een zitje met keiharde hardplastic bankjes. Je legt er 2,20
neer voor een Haags bakkie cappuccino. Enfin, van te veel koffie ga je toch
maar extra pissen, en het is toch al weer voor kouwe pies.
Aan de wand hangen
uitdrukkingen in Zeeuws dialect, zoals: ´n Ure is geen kouse; je kunt ’t nie
rekke’ en ‘A je j’n eign nie een keer kietelt, ei je nooit geén leute’. Mijn
favoriet staat er niet bij: ‘Oemoemenoe?’
Nu houd ik nog steeds ruim
20 minuten over. Als ik nou alvast eens naar de halte Tiendenschuur liep, waar vrijwel
alle bussen stoppen die op station Goes beginnen? Wat zou de Tiendenschuur
eigenlijk zijn? Ik weet het, daar ik het daarnet onder de koffie al opgezocht
heb.
De Tiendenschuur, die
staat vanzelfsprekend in tussen de Negende Schuur en de Elfde Schuur. Nee, kletskoek,
een Tiendenschuur diende om de opbrengst in op te slaan van de ‘tienden´. Dat
was een vorm van belasting die in tijden van weleer geheven werd, en betaald
moest worden in natura. Een tiende van wat dan ook, bijvoorbeeld van de graanoogst,
moest knarsetandend worden afgestaan aan de instantie die die ‘tiende’ mocht
heffen. Veelal was dat de kerk - die een deel daarvan dan wel verkocht ten bate
van de armen.
Al die goederen werden
opgeslagen in een voorraadschuur en dat was de Tiendenschuur. In diverse plaatsen
in Zuid-Nederland en Vlaanderen staat nog steeds zo’n schuur – hopelijk niet
meer met de oorspronkelijke functie. Dat wist ik allemaal niet; mijn kennis
over duistere, feodale tijden weer verrijkt.
Maar voor de Tiendenschuur
van Goes (zie de gelinkte site) kom ik te laat, hoe vroeg ik ook ben opgestaan;
acht jaar te laat: hij is in 2009 tot de grond toe afgebrand. Ik loop toch maar
naar die halte; het is weer waarbij je in beweging wilt blijven.
Langs de uitvalsweg komen
me bussen tegemoet die aansluiting geven op de treinen van 11:15. Ik wandel
lang Ravelijn De Grenadier, een singel, een stulpje dat ‘Joie de vivre’ heet
(daar is geen woord Zeeuws bij) en een huis waar onlangs een babymeisje geboren
is, Noor.
Dan nader ik de halte
Tiendenschuur, waar verder niets aan te zien is. Nee, die schuur is afgebrand,
dat had ik al gelezen. Er komt nu een bus aan. Ik ren het laatste stuk en ben bij
de halte voordat je ‘Zdizislaw Szydlowski’ kunt zeggen. Maar het is een
andere bus. Een paar minuten later stap ik
in lijn 20.
Maar 4 mensen willen met
deze bus onder de Westerschelde door. Voorbij het tolplein worden we ingehaald
door bus 50 uit Middelburg die ook die tunnel neemt.
Sinds het bestaan van
de Westerscheldetunnel is dit mijn vierde retourtje erdoorheen. Na dat in het openingsjaar 2003, volgden 2006 en 2015. De tunnel en de rit erdoorheen zijn in die eerdere
afleveringen genoegzaam ingeleid.
Westerscheldetunnel. Archieffoto 2015.
Aan de overzijde
liggen het busstation WST (Westerscheldetunnel) en de stad Terneuzen, waar ik
me in de zomer van 2015 liet wegregenen en waar dat aardige, nostalgische
schoolmuseum was.
Uit verveling check ik
het allerlaatste nieuws op mijn telefoon. Jawel, het eerste Zwarte Pieten-gedonder
is daar! Anti-Zwarte Pietengroeperingen waren vanmorgen per bus onderweg naar
de nationale intocht in Dokkum. Maar ze kwamen niet verder dan Joure, waar ze
werden tegengehouden door een wegblokkade van anti-anti-Zwarte Pieten-activisten-activisten.
Daar kun je 10 jaar
cel voor krijgen, voor het belemmeren van de vierwieler in zijn vrije doortocht.
Maar je punt is dan in ieder geval wel gemaakt. Over dit incident zal de rest
van de Sinterklaastijd nog driftig worden nagekaart door alle praat-, zeur- en opiniepieten
in ons land, van welke kleur dan ook.
So wie so al hachelijk
om een bisschop een intocht te laten houden in Dokkum. Die van Bonifatius
verliep ook iets anders dan hij het zich had voorgesteld. Ik ben vandaag niet
de enige die die grap maakt. Maar verder bemoei ik me er niet mee. Als blanke
man ben ik toch al schuldig aan de slavenhandel en aeonen en aeonen van oorlog,
racisme, kolonialisme en #metoo-vrouwenonderdrukking. Wie geschoren wordt, moet
stilzwijgen.
Bij ziekenhuis ZorgZaam
eindigt eindelijk Terneuzen. Dan ben je ook zo in Axel. Vanaf de
provinciale weg daarheen zien we honderden windturbines er lustig op
los draaien. Prima opbrengst aan stroom, vandaag!
Ik stap uit in het
centrum van Zeelands achtste woonplaats in inwonertal, ruim 8000 stuks.
Van stationsplein tot parkeerplaats en matig kunstwerk...
Het is vijf over half
een, alweer. Ik vergeet de wegrijdende bus te fotograferen en moet nu tot vijf
voor half twee wachten totdat hij terugkeert van zijn eindpunt: Hulst (op de
foto de volgende bus naar Hulst; die van de bus naar Goes zal mislukken). Door
de week stopt hier nog een buurtbus, maar in het weekend alleen eens per uur
lijn 20.
In de omgeving van de
bushalte is een overvloed aan informatie te lezen en te bekijken over de
bevrijding van Axel door Poolse troepen op 18 september 1944.
Het verhaal wordt
verteld aan de hand van het dagboek van een schooljongen. Maar het taalgebruik van
het dagboek doet erg volwassen aan, en de naam van die scholier heb ik nergens kunnen
vinden. Volgens mij is dit dagboek net zo authentiek als de ´auto´biografie van
Vondel die dit jaar geschreven is. Als dat waar is, is dat een akelig staaltje
geschiedvervalsing. Niet doen! De geschiedenis is fascinerend genoeg, je hoeft er
niks bij te verzinnen.
Grappig, als ik google
op ‘oorlogsdagboek’ plus ‘Axel’, vind ik mijn oma’s ‘Hongerwinterdagboek’,
waarin melding wordt gemaakt van de bevrijding van dit Zeeuwse stadje.
Nog een kleine drie
kwartier tijd voor een stadswandeling, voordat ik die bus kan fotograferen.
Laat ik in één keer alles bekijken; het is geen weer voor een dubbele Axel, voor
een tweede rondje.
Axel moet ooit een
vestingwal bezeten hebben. Een klein deel ervan, dat waarop de (replica van de) stellingmolen
staat, is nog overgebleven.
Niet overgebleven is
het spoorwegstation, waar reizgers van 1871 tot 1951 konden in- en uitstappen.
Het lag aan de internationale spoorlijn Terneuzen – Mechelen, waarop nu alleen
nog op het traject Sint-Niklaas – Puurs – Mechelen reizigersverkeer
plaatsvindt. Dit Axelse station heeft niet meer achtergelaten dan een open plek
die gedeeltelijk is ingevuld met een kunstwerk: een seinpaal en een wel heel
minimaal treinwagonnetje of zoiets.
Pintelieren kun je wel in Axel; cafés te over. Sinterklaas komt hier pas zaterdag de 25e aan; ook aan zijn polylocatie zijn grenzen. Opvallende, kleurige beelden rijzen overal de grond uit als exotische groeisels. Eén ervan lijkt wat op een piemel, en er staat er ook één op gekalligrafeerd, waarbij het niet duidelijk wordt of die erbij hoort, of het werk is van een graffitiartiest.
Verder onthult het
redelijk gezellige stadje niet veel over zijn geschiedenis - waar ik hierboven
nog opmerkte dat je die altijd kunt aflezen aan wat je ziet tijdens een
stadswandeling; grootspraak.
Ik zal ervoor terecht
moeten in streekmuseum Het Warenhuis. Maar eerst een lunch bij Karins Koffie
& Broodjes, de zaak waar half Axel zaterdagmiddag luncht, gevestigd op het
op het Szydlowskiplein. Dat is
genoemd naar Commandant Zdizislaw Szydlowski die de stad bevrijdde. Dan
verdien je wel een pleinnaam, al valt die nauwelijks uit te spreken en te
spellen.
Klik d'r op voor een groter formaat
Het museum Het
Warenhuis (fluistert de gastvrouw me toe; er is een lezingen- en koorzangmiddag
gaande) heet zo omdat het gevestigd is in een soort oude Winkel-van-Sinkel. In
feite is het museum om dat winkeltje heengebouwd, een heel grote moderne
aanbouw.
In Het Warenhuis wordt
al snel duidelijk dat Axel een net zo’n omstreden en buitenissig stukje
aarde vormt
als Blerick, waar ik hierboven was. Zeeuws-Vlaanderen is op zich al een
buitenbeentje; tussen Nederlands-Zeeuws en Belgisch-Vlaams in, zoals de
naam al
zegt. De Belgen wilden het in 1918 annexeren. Dat was voor straf, omdat
Nederland lafjes neutraal was gebleven in WO I, en mogelijk ook uit
dank dat
‘wij’ in 1914 een miljoen gevluchte Belgen hadden opgevangen. Nee, de
reden was dat Nederlandse fabrieken wapens hadden geleverd aan het
Duitse leger.Maar de annexatie ging niet
door; behalve België zag geen enkele natie iets in dit plan.
Maar Axel is dan zelfs
binnen Zeeuws-Vlaanderen weer een speciaal geval. Bijna heel die streek is
namelijk katholiek, maar het Land van Axel nou net weer een protestantse
enclave. Het komt allemaal doordat Axel in de Tachtigjarige Oorlog in de
frontlinie lag en daarna net binnen de noordelijke Nederlanden bleef.
Het dialect, dat je in
een van de museumzalen uit telefoonhoorns kunt horen komen, lijkt in mijn oren
helemaal nergens op; het kon wel Albanees zijn. De Romeinse schrijver Vergilius
noemde deze streekbewoners al ‘extremi hominum’, wat genoeg zegt.
Wat je niet meer aan
Axel afziet is het feit dat het ooit een havenstad was aan een zeearm, de
Braakman. Die kliefde Zeeuws-Vlaanderen bijna doormidden, en werd pas medio de
20ste eeuw drooggelegd.
Eens verdienden de
Axelaars hun brood met zoutwinning aan de boorden van de Westerschede. Later
verdienden ze dat helemaal nergens meer mee. Ze stonden erom bekend dat ze bij
het oogsten van aardappels de achtergebleven, gevallen piepers van het land
opraapten. Ze werden daarom uitgescholden voor èèrpelkappers
(aardappel-schoffelaars), dat ze als een geuzennaam beschouwden. Vincent van
Gogh had zijn aardappeleters best in Axel kunnen schilderen, als hij dat niet
in Nuenen gedaan had.
Dit is een fonkelnieuw
en hypermodern streekmuseum, met weinig van de oubolligheid die zulke musea
meestal kenmerkt. Maar gelukkig ontbreekt het topstuk niet dat je er verwacht:
de mammoetkies uit de steentijd. Die is in de middeleeuwen gebruikt als
bouwsteen voor de kerk.
Verder is er veel
aandacht voor de Axelse klederdracht, met even ingewikkelde gewoonten en zeden
als in Bunschoten / Spakenburg. Ook in Axel liepen ze vrijwel altijd in de
rouw. Meisjes werkten al vanaf hun
tiende verjaardag aan hun uitzet voor later, de linnenkist, tot en met het
doodshemd waarin ze ooit begraven zouden worden.
Een vrolijk beeld van
het vroegere leven hier, komt niet tevoorschijn uit het museum. Ik ken iemand
die dit soort musea mijdt, uit mededogen met de mensen van vroeger; hij kan hun
leed niet aanzien. Maar mij boeit het in ieder geval voldoende om de bus van
15:25 te laten lopen en te gaan voor die van 16:25, in de schemering.
Over bus gesproken:
het museumstuk hiernaast, de stevige hardpapieren kotszak voor het
geval van wagenziekte, heb ik in mijn prille kinderjaren nog wel
in streekbussen zien hangen. Zowel de
wegen als die benzineblikken waren toen veel minder comfortabel dan
thans. Maar
ik kon me als kind al niet voorstellen dat een mens ziek kon worden van
in de
bus zitten.
Ik zit nu ook zonder
morren die 70 minuten uit tot Goes, en daarna de treinrit van 2 uur -
onderbroken voor de avondfoto´s in Kapelle(-Biezelinge). Die kantoorstukken heb
ik uit, als ik in Leiden arriveer, en dat zonder braakneigingen; nee, geen ge-Braakman!
Frans Mensonides
8 december 2017
Er geweest: zaterdag 18 november 2017
Laatste aanpassing: 31 maart 2018
PS: deze rubriek, 'Beminde zaterdag', gaat in winterstop. Maar mijn Thuispagina draait gewoon door. Van de winter ga ik wat anders doen; onder andere de R-net-bus nemen in Zuid-Holland, de trein naar Zwolle Stadshagen (niet, dus), de dubbeldeksbus in Haarlem en Emmen en de futuristische stadsbus ('allGo Metro') van Almere. Maar ook weer eens wat aan cultuur, of misschien zelfs weer een keer een boek lezen (zo'n papieren ding van vroeger, waarbij je zelf de bladzijden moet omslaan). En daar iets over schrijven, natuurlijk; zie t.z.t. de Thuispagina. 'Beminde zaterdag' zou terug kunnen keren zo rond de equinox van 21 maart 2018.
Frans Mensonides
© Frans Mensonides, Leiden, 2017