Uyt d'oude modem (19)
Het volgen van sportevenementen / Mekkero (2003)




‘Klinnggg! piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep… kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt  … kchchchchcttttt … … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü .. kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch? 

De oude modem waarmee deze website t/m 2003 werd ge-upload


Ik ken weinig sporten, behalve dan misschien correspondentieschaak, die ik als kijkspel saaier vind dan tennis. Ik kijk er dan ook nooit naar. Wat me dan in de zomer van 2003 bewogen heeft, een Wimbledon-special te presenteren op mijn site, snap ik niet helemaal meer.

Indertijd had ik een column, REFLEXXIONZZ!, die te beschouwen is als een voorloper van mijn huidige winterrubriek FHM’s. Ik had me toen nog niet de limiet gesteld, per aflevering maximaal een tweezijdig A-viertje aan tekst te publiceren, en die kolommen werden soms meters lang. In de rechterkolom van de pagina schreef ik dan ook vaak nog een ‘soundbiteje’, een artikeltje over een nummer uit de hitparade van weleer.

Die eerste juli-week van elf zomers geleden had ik voor REFLEXXIONNZZ! een stukje over het volgen van sportevenementen op tv, waaronder Wimbledon, en in de rechterkolom een soundbiteje over ‘Chalk Dust; The Umpire Strikes Back’ van The Brat, alias: Roger Kitter. Dat rap-nummer uit 1982 was een parodie op de mekkerende tennislegende John McEnroe.

Hieronder beide stukjes – die natuurlijk niemand leest, daar iedereen verdiept is in het WK Voetbal, waarin we het tot dusverre zo verrassend goed doen.

Frans Mensonides
29 juni 2014

Volgen

‘Het gaat helemaal nergens over, er gebeurt niets, maar er gebeurt toch iets’. Zo omschreef ik ooit het kijken naar de Rotterdamse marathon. Dat geldt natuurlijk voor elk sportevenement, of je nu lijfelijk aanwezig bent in de arena, of het allemaal op TV ziet.

Het heeft zijn aantrekkelijke kanten, om een sportfestijn te “volgen”. Je bent betrokken bij een actualiteit; je kunt je nationale gevoelens laten aanwakkeren zonder dat er een oorlog voor nodig is; je kunt je een paar weken lang verbeelden dat er geen belangrijker ding op de wereld is, dan de vraag wie straks in de gele trui op de Champs Elysées arriveert.

Ik kan als redelijk fanatiek sportkijker niet om de waarheid heen: de meeste sporten zijn op zich het aanzien niet waard, als kijkspel. Er is een grote mate van eenvormigheid; van herhaling: alle drievoudige salto’s met dubbele schroef lijken wel wat op elkaar. Wat sportuitzendingen interessant maakt, is de vraag, wie er wint. En de puntentelling, natuurlijk; in dat opzicht is sport vergelijkbaar met het Eurovisie songfestival. Ik houd het meest van sporten die in dat opzicht enige oplettendheid vereisen.

Darts, bijvoorbeeld. “Het is maar pijltjes gooien”, zeggen mensen die het niet snappen, plok, plok, plok, maar zowel de beoefening ervan als het toekijken vereisen een aanzienlijk snelrekenvermogen. Snooker is om dezelfde reden ook nog min of meer interessant.

De tien kilometer hardrijden op de schaats is even opwindend als het zien groeien van gras, zoals een Amerikaanse sportjournalist ooit schreef. Maar als je de rondetijden meeschrijft, dan vliegt zo’n evenement voorbij. Vooral de laatste jaren. Met die klapschaatsen, en die snelle schaatspakken en die overdekte banen, duurt een rondje van 36 niet eens meer een halve minuut. Voordat je de tijden hebt opgeschreven en vergeleken, zijn de schaatsers alweer over de meet gegaan. Het is topsport; ook op de bank, voor de TV.

Wat heeft voetbal dan eigenlijk, bezien in dat licht? Niets. De puntentelling is veel te simpel. Elk doelpunt telt eenvoudigweg voor één.

Van voetbal zie ik het liefst samenvattingen. Tijdens integraal uitgezonden wedstrijden begint mijn geest altijd te dwalen, zodat zelfs de schaarse hoogtepunten niet meer tot me doordringen. Ik heb laatst een halve finale uitgezeten in het kader van de UEFA-beker, tussen twee Italiaanse ploegen, en moest na afloop de uitslag oproepen op teletekst; de doelpunten waren me geheel ontgaan.

De Tour de France, die dit jaar zijn eeuwfeest viert, heb ik heel lang gevolgd, van Lucien Aimar via Joop Zoetemelk tot en met Miguel Indurain. Die sport is interessant door de klassementen; de gele, groene, gespikkelde en pimpelpaarse trui, met elk hun eigen ondoorgrondelijke reglementen. Maar naar de Tour kijk ik nooit meer, sinds het me duidelijk is geworden dat het een competitie is voor apothekers, farmaceuten en laboratoriumgeleerden, eerder dan voor wielrenners.

Dan het oorlogsspel schaken, een andere sport waarvan de beoefening moeilijk te rijmen valt met het klassieke adagium “een gezonde geest in een gezond lichaam”. Ik snap hoegenaamd niets van dat bordspel, ben in “Oom Jan leert zijn neefje schaken” nooit verder gekomen dan het herdersmat, en kan in ongeacht welke stand schaakmat gezet worden in vier zetten, met zwart of wit. Maar er is een tijd geweest, dat ik de schaaktweekampen om de wereldtitel nauwgezet bijhield in de kranten (met overslaan van alle partijanalyses, natuurlijk).

Dat was in de jaren zeventig. In 1972 speelde de Amerikaan Bobby Fischer tegen Boris Spassky uit de USSR, west tegen oost, de as van het goed tegen die van het kwaad. Spassky verloor de tweekamp; als ik me goed herinner moest hij elke dag met zwart spelen. En je had 6 jaar later Anatoli Karpov, de brave Rus, tegen Victor Kortsjnoj, zijn uitgeweken landgenoot.

Heel de wereld was in twee kampen verdeeld, tijdens die schaaktweekampen. Niet het schaken trok de aandacht, maar de paranoia van twee compleet geflipte spelers en hun secondanten. De Russen beschuldigden Fischer ervan, dat hij stiekem bedwelmend gas zou spuiten naar zijn opponent, via een handig pompje, verborgen in zijn stoel. Bij de match tussen Karpov en Kortsnjoj was er een incident met een bordje yoghurt waarin een boodschap van het Kremlin verborgen zou zijn. Verder werden in die match beide schakers bijgestaan door een team van paragnosten en tovenaars, die elkaar probeerden te beheksen en te be-voodoo-en. Smullen, voor de krantenlezer!

Tennis tenslotte, is weer een sport die het van zijn vreemde puntentelling moet hebben. Het begint telkens opnieuw met 0-0, en als je even met je ogen knippert staat het ineens al 40-15. Dát houdt de kijker scherp; verder is het alleen maar: kijken naar het heen en weer gaan van een bal.

Of moet ik zeggen: het hééngaan van een bal? Tegenwoordig gaat het wel heel erg snel. Die ballen schieten over de baan in het tempo van een goed op stoom gekomen Thalys. Het gaat van klats-boem-ace. Nooit zie je meer een interessante, spannende slagenwisseling. Zelfs bij de dames niet meer; die slaan de bal de laatste jaren ook met ruime Intercity-snelheid. Ze willen er nu iets aan doen: de service een paar meter meer naar achteren laten plaatsvinden, de ballen zwaarder maken, het net een paar meter hoger; de spelers uitrusten met een tafeltennisbatje.

Vroeger was het allemaal aardiger, vinden velen. Toen bleef je thuis voor Tom Okker, Arthur Ashe, Bjørn Borg, Jimmy Connors en John McEnroe. Er waren zelfs mensen, die een week vakantie namen om alle, werkelijk alle partijen op Wimbledon te zien, maar zulke fanatiekelingen zijn zeldzaam geworden. Alle Nederlanders, behalve Sjeng, liggen er al uit, op het moment dat ik dit schrijf (en behalve ene Caroline Vis, in de mixed doubles), en ik heb er nog geen minuut van gezien op TV.

Dit stukje heeft geen duidelijke pointe, en gaat naadloos over in het soundbiteje hieronder.

 

Chalk Dust

Foto overgenomen van: ‘Iconic images of the US open


De officiële videoclip van ‘Chalk Dust’ op You Tube

De songtekst (die volgens mij niet helemaal klopt, maar een betere heb ik niet kunnen vinden)


De Britse TV- en theaterkomiek Roger Kitter is in zijn eentje verantwoordelijk voor volgens mij de enige tennis-hit uit de pophistorie. Onder het pseudoniem The Brat maakte hij “Chalk Dust - The Umpire Strikes Back”, een hit in rap-stijl. Die muzieksoort heeft mij nooit kunnen bekoren. Maar dit nummer is wel aardig; zeker voor een Wimbledon-special zou ik geen beter soundbiteje kunnen bedenken.

Het gaat allemaal om Johnny McEnroe (1959), die in 1977 zijn debuut maakte op Wimbledon. Zijn partijen gingen bepaald niet onopgemerkt voorbij; hij wierp een steen in de vijver van Britse deftigheid. ”He’s no gentleman”, zullen de toeschouwers wel gezegd hebben, fijntjes lepelend uit hun bakje kledderige aardbeien met slagroom (dat schijnen ze daar altijd te eten op de tribune).

McEnroe had de gewoonte, elke voor hem ongunstige beslissing aan te vechten. Was een bal volgens de lijnrechter net uitgegaan, dan meende hij ”chalk dust” gezien te hebben, het opstuiven van het krijt waaruit tennislijnen bestaan. Daarover ging hij dan bakkeleien met de man die weliswaar gezeten is in een wat lachwekkende kinderstoel, maar het bij tennis toch voor het zeggen heeft. Vaak ontaardde het in scheldkanonnades. Daarmee haalde hij zijn tegenstander, het publiek, die scheidsrechter, en uiteindelijk ook zichzelf finaal uit zijn concentratie.

Ook om andere tegenvallers dan aanvechtbare beslissingen kon McEnroe, in Holland en Duitsland wel “Mekkero” genaamd, zich giftig maken, al was het maar om ijsblokjes die ontbraken of niet koud genoeg waren. Als het publiek rumoerig was, mocht hij graag aan het beleefde “Quiet, please!” van de umpire, een driftig gesnauwd: “Shut up!” toevoegen. Bij een toernooi in België vroeg hij op vriendelijke toon aan een gebrekkig Engels sprekende scheidsrechter, welke taal hij eigenlijk sprak.

De Amerikaanse tennisser had een Spartaanse mentaliteit; ook zichzelf spaarde hij niet. Na een lelijke afzwaaier, die zelfs niet in de buurt kwam van het krijtstof, riep hij zichzelf eens tot de orde met de woorden ”You’re not fit to be called a human being”. Helaas dacht de scheidsrechter dat die woorden tot hem gericht waren, en McEnroe werd weer eens overladen met strafpunten, laatste waarschuwingen en boetes.

McEnroe, een intrigerende sportpersoonlijkheid. Gerenommeerde psychiaters bogen zich over zijn geval, en meenden dat hij het product was van een overambitieuze vader en een moeder die hem te zeer verwend had (wat gezegd kan worden van 60% van alle mannen). Wat daarvan zij; in 1981, 1983 en 1984 won de Amerikaan het prestigieuze Britse tennistoernooi. In 1982 verloor hij de eindstrijd, na een heroïsche finale tegen zijn landgenoot Jimmy Connors (3-6 6-3 6-7 7-6 6-4).

Geïnspireerd door Mc Enroes optreden maakte Roger Kitter die zomer zijn enige hit: “Chalk Dust”. Het plaatje bevatte een dialoog in parlando tussen een uiterste bekakte Britse scheidrechter en de scheldende, kankerende en met advocaten dreigende tennisheld. Kitter nam beide rollen voor zijn rekening, en en passant ook nog die van twee toeschouwers, aan het begin van het nummer. Zijn rap kon Engeland niet erg bekoren; ze hadden daar al lang schoon genoeg van die onbeschofte yankee. In Nederland reikte het nummer tot de derde plaats van de hitlijst.

Roger Kitter, waar heb ik die naam eerder gelezen? Bij de aftiteling van “Allo, Allo”, denk ik, de supermelige Britse sitcom over het Franse verzet in de Tweede Wereldoorlog. Roger Kitter heeft daarin nog een poosje de rol gespeeld van de Italiaanse operette-soldaat Bertorelli.

“Chalk Dust” loopt slecht af. Aan het eind van het nummer haalt de getergde umpire een mitrailleur te voorschijn, en maait zijn kwelgeest ermee neer. Dat had voor mij niet gehoeven, want eigenlijk mocht ik hem wel, die kleine schreeuwlelijk uit Amerika; een man en een sportheld naar mijn hart. Van wie ik verder nog kan vermelden, dat hij een groot liefhebber is van popmuziek, en tegenwoordig zingt in een rockband; het nummer van The Brat zal hij wel niet op zijn repertoire hebben.

En, laten we eerlijk zijn: vaak had McEnroe gewoon gelijk. Vertraagde beelden uit die tijd, en moderne computeranimaties van nu, laten wel degelijk krijtstof zien; dat is nog het meest tragische van alles; die bal was IN!

Juli 2003

Dit was een aflevering in de reeks: ‘Uyt d’oude modem’ met stukjes uit de tijd dat mijn site nog geüpload en bekeken werd via de telefoonkabel, met tussenkomst van een modem. Hieronder de eerder verschenen afleveringen.

 


Eerder verschenen in deze reeks:

Deel 0: Gecensureerd: aan het ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee (mis)managersportretten: Zich installeren (2002) en Wereld op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001 
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca: een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus (1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen - Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen (1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee; verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek (1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45 (2002)
Deel 16: Provinciaal triest: Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues; oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)





© Frans Mensonides, Leiden, 2014.