‘Klinnggg! piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep…
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt … kchchchchcttttt
… … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü ..
kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch?
Ik ken weinig sporten, behalve dan misschien
correspondentieschaak, die ik als kijkspel saaier vind dan tennis. Ik kijk er
dan ook nooit naar. Wat me dan in de zomer van 2003 bewogen heeft, een
Wimbledon-special te presenteren op mijn site, snap ik niet helemaal meer.
Indertijd had ik een column, REFLEXXIONZZ!, die te
beschouwen is als een voorloper van mijn huidige winterrubriek FHM’s. Ik had me
toen nog niet de limiet gesteld, per aflevering maximaal een tweezijdig
A-viertje aan tekst te publiceren, en die kolommen werden soms meters lang. In
de rechterkolom van de pagina schreef ik dan ook vaak nog een ‘soundbiteje’,
een artikeltje over een nummer uit de hitparade van weleer.
Die eerste juli-week van elf zomers geleden had ik voor
REFLEXXIONNZZ! een stukje over het volgen van sportevenementen op tv, waaronder
Wimbledon, en in de rechterkolom een soundbiteje over ‘Chalk Dust; The Umpire
Strikes Back’ van The Brat, alias: Roger Kitter. Dat rap-nummer uit 1982 was
een parodie op de mekkerende tennislegende John McEnroe.
Hieronder beide stukjes – die natuurlijk niemand leest, daar
iedereen verdiept is in het WK Voetbal, waarin we het tot dusverre zo
verrassend goed doen.
Frans Mensonides
29 juni 2014
‘Het gaat helemaal nergens over, er gebeurt niets, maar er gebeurt toch iets’.
Zo omschreef ik ooit het kijken naar de Rotterdamse marathon. Dat geldt
natuurlijk voor elk sportevenement, of je nu lijfelijk aanwezig bent in de
arena, of het allemaal op TV ziet.
Het heeft zijn aantrekkelijke kanten, om een sportfestijn te
“volgen”. Je bent betrokken bij een actualiteit; je kunt je nationale gevoelens
laten aanwakkeren zonder dat er een oorlog voor nodig is; je kunt je een paar
weken lang verbeelden dat er geen belangrijker ding op de wereld is, dan de
vraag wie straks in de gele trui op de Champs Elysées arriveert.
Ik kan als redelijk fanatiek sportkijker niet om de waarheid
heen: de meeste sporten zijn op zich het aanzien niet waard, als kijkspel. Er
is een grote mate van eenvormigheid; van herhaling: alle drievoudige salto’s
met dubbele schroef lijken wel wat op elkaar. Wat sportuitzendingen interessant
maakt, is de vraag, wie er wint. En de puntentelling, natuurlijk; in dat
opzicht is sport vergelijkbaar met het Eurovisie songfestival. Ik houd het
meest van sporten die in dat opzicht enige oplettendheid vereisen.
Darts, bijvoorbeeld. “Het is maar pijltjes gooien”, zeggen
mensen die het niet snappen, plok, plok, plok, maar zowel de beoefening
ervan als het toekijken vereisen een aanzienlijk snelrekenvermogen. Snooker is
om dezelfde reden ook nog min of meer interessant.
De tien kilometer hardrijden op de schaats is even opwindend
als het zien groeien van gras, zoals een Amerikaanse sportjournalist ooit
schreef. Maar als je de rondetijden meeschrijft, dan vliegt zo’n
evenement voorbij. Vooral de laatste jaren. Met die klapschaatsen, en die
snelle schaatspakken en die overdekte banen, duurt een rondje van 36 niet eens
meer een halve minuut. Voordat je de tijden hebt opgeschreven en vergeleken,
zijn de schaatsers alweer over de meet gegaan. Het is topsport; ook op de bank,
voor de TV.
Wat heeft voetbal dan eigenlijk, bezien in dat licht? Niets.
De puntentelling is veel te simpel. Elk doelpunt telt eenvoudigweg voor één.
Van voetbal zie ik het liefst samenvattingen. Tijdens
integraal uitgezonden wedstrijden begint mijn geest altijd te dwalen, zodat
zelfs de schaarse hoogtepunten niet meer tot me doordringen. Ik heb laatst een
halve finale uitgezeten in het kader van de UEFA-beker, tussen twee Italiaanse
ploegen, en moest na afloop de uitslag oproepen op teletekst; de doelpunten
waren me geheel ontgaan.
De Tour de France, die dit jaar zijn eeuwfeest viert, heb ik
heel lang gevolgd, van Lucien Aimar via Joop Zoetemelk tot en met Miguel
Indurain. Die sport is interessant door de klassementen; de gele, groene,
gespikkelde en pimpelpaarse trui, met elk hun eigen ondoorgrondelijke
reglementen. Maar naar de Tour kijk ik nooit meer, sinds het me duidelijk is
geworden dat het een competitie is voor apothekers, farmaceuten en
laboratoriumgeleerden, eerder dan voor wielrenners.
Dan het oorlogsspel schaken, een andere sport waarvan de
beoefening moeilijk te rijmen valt met het klassieke adagium “een gezonde geest
in een gezond lichaam”. Ik snap hoegenaamd niets van dat bordspel, ben in “Oom
Jan leert zijn neefje schaken” nooit verder gekomen dan het herdersmat, en kan
in ongeacht welke stand schaakmat gezet worden in vier zetten, met zwart of
wit. Maar er is een tijd geweest, dat ik de schaaktweekampen om de wereldtitel
nauwgezet bijhield in de kranten (met overslaan van alle partijanalyses,
natuurlijk).
Dat was in de jaren zeventig. In 1972 speelde de Amerikaan
Bobby Fischer tegen Boris Spassky uit de USSR, west tegen oost, de as van het
goed tegen die van het kwaad. Spassky verloor de tweekamp; als ik me goed
herinner moest hij elke dag met zwart spelen. En je had 6 jaar later Anatoli
Karpov, de brave Rus, tegen Victor Kortsjnoj, zijn uitgeweken landgenoot.
Heel de wereld was in twee kampen verdeeld, tijdens die
schaaktweekampen. Niet het schaken trok de aandacht, maar de paranoia van twee
compleet geflipte spelers en hun secondanten. De Russen beschuldigden Fischer
ervan, dat hij stiekem bedwelmend gas zou spuiten naar zijn opponent, via een
handig pompje, verborgen in zijn stoel. Bij de match tussen Karpov en Kortsnjoj
was er een incident met een bordje yoghurt waarin een boodschap van het Kremlin
verborgen zou zijn. Verder werden in die match beide schakers bijgestaan door
een team van paragnosten en tovenaars, die elkaar probeerden te beheksen en te
be-voodoo-en. Smullen, voor de krantenlezer!
Tennis tenslotte, is weer een sport die het van zijn vreemde
puntentelling moet hebben. Het begint telkens opnieuw met 0-0, en als je even
met je ogen knippert staat het ineens al 40-15. Dát houdt de kijker scherp;
verder is het alleen maar: kijken naar het heen en weer gaan van een bal.
Of moet ik zeggen: het hééngaan van een bal? Tegenwoordig
gaat het wel heel erg snel. Die ballen schieten over de baan in het tempo van
een goed op stoom gekomen Thalys. Het gaat van klats-boem-ace. Nooit zie je
meer een interessante, spannende slagenwisseling. Zelfs bij de dames niet meer;
die slaan de bal de laatste jaren ook met ruime Intercity-snelheid. Ze willen
er nu iets aan doen: de service een paar meter meer naar achteren laten
plaatsvinden, de ballen zwaarder maken, het net een paar meter hoger; de
spelers uitrusten met een tafeltennisbatje.
Vroeger was het allemaal aardiger, vinden velen. Toen bleef
je thuis voor Tom Okker, Arthur Ashe, Bjørn Borg, Jimmy Connors en John
McEnroe. Er waren zelfs mensen, die een week vakantie namen om alle, werkelijk
alle partijen op Wimbledon te zien, maar zulke fanatiekelingen zijn zeldzaam
geworden. Alle Nederlanders, behalve Sjeng, liggen er al uit, op het moment dat
ik dit schrijf (en behalve ene Caroline Vis, in de mixed doubles), en ik heb er
nog geen minuut van gezien op TV.
Dit stukje heeft geen duidelijke pointe, en gaat naadloos
over in het soundbiteje hieronder.
Foto overgenomen van: ‘Iconic images of the US open’
De officiële videoclip van ‘Chalk Dust’ op You Tube
Het
gaat allemaal om Johnny McEnroe (1959), die in 1977 zijn debuut maakte op
Wimbledon. Zijn partijen gingen bepaald niet onopgemerkt voorbij; hij wierp een
steen in de vijver van Britse deftigheid. ”He’s no gentleman”, zullen de
toeschouwers wel gezegd hebben, fijntjes lepelend uit hun bakje kledderige
aardbeien met slagroom (dat schijnen ze daar altijd te eten op de tribune).
McEnroe
had de gewoonte, elke voor hem ongunstige beslissing aan te vechten. Was een
bal volgens de lijnrechter net uitgegaan, dan meende hij ”chalk dust” gezien te
hebben, het opstuiven van het krijt waaruit tennislijnen bestaan. Daarover ging
hij dan bakkeleien met de man die weliswaar gezeten is in een wat lachwekkende
kinderstoel, maar het bij tennis toch voor het zeggen heeft. Vaak ontaardde het
in scheldkanonnades. Daarmee haalde hij zijn tegenstander, het publiek, die
scheidsrechter, en uiteindelijk ook zichzelf finaal uit zijn concentratie.
Ook
om andere tegenvallers dan aanvechtbare beslissingen kon McEnroe, in Holland en
Duitsland wel “Mekkero” genaamd, zich giftig maken, al was het maar om
ijsblokjes die ontbraken of niet koud genoeg waren. Als het publiek rumoerig
was, mocht hij graag aan het beleefde “Quiet, please!” van de umpire, een
driftig gesnauwd: “Shut up!” toevoegen. Bij een toernooi in België vroeg hij op
vriendelijke toon aan een gebrekkig Engels sprekende scheidsrechter, welke taal
hij eigenlijk sprak.
De
Amerikaanse tennisser had een Spartaanse mentaliteit; ook zichzelf spaarde hij
niet. Na een lelijke afzwaaier, die zelfs niet in de buurt kwam van het
krijtstof, riep hij zichzelf eens tot de orde met de woorden ”You’re not fit to
be called a human being”. Helaas dacht de scheidsrechter dat die woorden tot hem
gericht waren, en McEnroe werd weer eens overladen met strafpunten, laatste
waarschuwingen en boetes.
McEnroe,
een intrigerende sportpersoonlijkheid. Gerenommeerde psychiaters bogen zich
over zijn geval, en meenden dat hij het product was van een overambitieuze
vader en een moeder die hem te zeer verwend had (wat gezegd kan worden van 60%
van alle mannen). Wat daarvan zij; in 1981, 1983 en 1984 won de Amerikaan het
prestigieuze Britse tennistoernooi. In 1982 verloor hij de eindstrijd, na een
heroïsche finale tegen zijn landgenoot Jimmy Connors (3-6 6-3 6-7 7-6 6-4).
Geïnspireerd
door Mc Enroes optreden maakte Roger Kitter die zomer zijn enige hit: “Chalk
Dust”. Het plaatje bevatte een dialoog in parlando tussen een uiterste bekakte
Britse scheidrechter en de scheldende, kankerende en met advocaten dreigende
tennisheld. Kitter nam beide rollen voor zijn rekening, en en passant ook nog
die van twee toeschouwers, aan het begin van het nummer. Zijn rap kon Engeland
niet erg bekoren; ze hadden daar al lang schoon genoeg van die onbeschofte
yankee. In Nederland reikte het nummer tot de derde plaats van de hitlijst.
Roger
Kitter, waar heb ik die naam eerder gelezen? Bij de aftiteling van “Allo,
Allo”, denk ik, de supermelige Britse sitcom over het Franse verzet in
de Tweede Wereldoorlog. Roger Kitter heeft daarin nog een poosje de rol
gespeeld van de Italiaanse operette-soldaat Bertorelli.
“Chalk
Dust” loopt slecht af. Aan het eind van het nummer haalt de getergde umpire een
mitrailleur te voorschijn, en maait zijn kwelgeest ermee neer. Dat had voor mij
niet gehoeven, want eigenlijk mocht ik hem wel, die kleine schreeuwlelijk uit
Amerika; een man en een sportheld naar mijn hart. Van wie ik verder nog kan
vermelden, dat hij een groot liefhebber is van popmuziek, en tegenwoordig zingt
in een rockband; het nummer van The Brat zal hij wel niet op zijn repertoire
hebben.
En,
laten we eerlijk zijn: vaak had McEnroe gewoon gelijk. Vertraagde beelden uit
die tijd, en moderne computeranimaties van nu, laten wel degelijk krijtstof
zien; dat is nog het meest tragische van alles; die bal was IN!
Juli 2003
Dit was een aflevering in de reeks: ‘Uyt d’oude modem’ met
stukjes uit de tijd dat mijn site nog geüpload en bekeken werd via de
telefoonkabel, met tussenkomst van een modem. Hieronder de eerder verschenen
afleveringen.
Deel 0: Gecensureerd:
aan het
ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs
de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van
Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee
(mis)managersportretten: Zich
installeren (2002) en Wereld
op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca:
een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus
(1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen -
Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de
digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en
Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere
ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste
uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen
(1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee;
verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek
(1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45
(2002)
Deel 16: Provinciaal triest:
Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues;
oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)
© Frans Mensonides, Leiden, 2014.