Dit is weer een aflevering
van de rubriek ‘Uyt d'oude modem’, waarin we teruggaan naar de
beginjaren van deze site. Deze aflevering speelt in 2001. Dat was een
zwart jaar in de vaderlandse railhistorie. Er was elke dag wel wat
vervelends aan de hand op het spoor. Niet anders dan in 2014, zou je
zeggen. Maar in 2001 kwam daar nog een reeks stakingen bovenop over
vereenvoudigde dienstroosters van machinisten en conducteurs, het
zogenaamde rondjes rijden rond de kerk (RRRdK, zoals ik het afkortte).
En er was in die dagen veel te doen
over wat toen nog nevenlijnen heette, en daarover gaat dit lange
verhaal. Nevenlijnen waren de vaak met dieseltreinen gereden uitlopers
van het spoorwegnet in de provincie, buiten de Randstad. Onder regime
van de NS reden daar ouwe, smerige treintjes, soms maar in uurdienst.
NS wou er eigenlijk vanaf. Rond de eeuwwisseling ontstond de trend,
deze lijnen door de provincie te laten aanbesteden. Dat heeft deze lijnen geen kwaad gedaan, al ging het indertijd
gepaard met de nodige strubbelingen.
Op een vrijdag in februari 2001 nam ik
een paar van die nevenlijnen, om te belanden op het traject
Hengelo-Oldenzaal, waar NS om onduidelijke redenen van een
halfuurdienst terug was gegaan naar een uurdienst. Van de nevenlijnen
die ik die dag deed, wordt in 2014 alleen Enschede – Zwolle nog gereden door NS.
Die dag bezocht ik ook nog Glanerbrug,
waar gewerkt werd aan revitalisering van het spoorlijntje
Enschede-Gronau. Hieronder het licht ingekorte, doch nog lang genoege
stuk, dat indertijd in twee afleveringen verscheen. Het stuk is
geïllustreerd met uniek, origineel fotomateriaal (gemaakt met een digitale camera
uit 1997, dus niet om aan te zien).
Frans Mensonides
23 maart 2014
In Oldenzaal ligt het epicentrum van het Tukkerse
Carnavalsfeest, dat het Brabantse en Limburgse wel naar de kroon zal
steken in lawaaierigheid, openbare dronkenschap en smakeloosheid. De NS
opende dit keer de carnavalsfestiviteiten in Oldenzaal met het
drastisch verzieken van de treindienstregeling. Het bleek geen grap.
NS besloot eerder deze maand eenzijdig, de spoorlijn Zupthen -
Oldenzaal te knippen ter hoogte van Hengelo, en de dienstregeling op
het traject Hengelo - Oldenzaal te halveren van een halfuurs- naar een
uurdienst. Diverse aansluitingen werden versjteerd, zoals de
aansluiting op een aantal streekbuslijnen in Oldenzaal, en die op de
overige stoptreinen in Hengelo.
In de spits zet NS nu eens per uur een
extra bus in op het traject Hengelo - Oldenzaal, zodat er min of meer
weer een halfuursdienst ontstaat. Die bus doet echter meer dan dubbel
zo lang over de reis als de trein, die de 11 kilometer aflegt in 12
minuten. NS heeft de reiziger vooraf niet of nauwelijks geïnformeerd
over dit fraais; een regionale politicus sprak van "een overval".
Als argument voor de wijziging voerde NS aan, dat er materieelgebrek
bestond ten gevolge van invoering van een nieuw ATB-systeem op de
oostelijk diesellijnen (ATB=Automatische Trein Beïnvloeding). Dat
systeem kan alleen ingebouwd worden in moderne treinen als de Buffel.
Een vals argument: in werkelijkheid, zo ontdekten
consumentenorganisaties al snel, is personeelsgebrek de aanleiding voor
het schrappen van de helft van de ritten naar Oldenzaal. NS heeft dat
ruiterlijk toegegeven; NS zegt in zo'n geval gewoon: "ja, we hebben
gelogen; nou én?"
Gedurende de weken na het opmerkelijke besluit van de NS liep iedereen
zich stuk op dit bedrijf: ROVER, die luidkeels protesteerde, maar
daarmee voorlopig nog niets heeft bereikt; de regionale politici, die
er schande van spraken, maar waar ook niet naar geluisterd werd; Tweede
Kamerleden die ontwaakten uit hun winterslaap, en er vragen over
stelden aan de minister. Vragen, waarop ongetwijfeld een nietszeggend
antwoord zal komen, want als Tineke Netelenbos [de toenmalige minister
van verkeer en waterstaat] NS voor deze stunt had willen aanpakken, had
ze dat al lang gedaan.
Op vrijdag 23 februari 2001 deed ik een greep in de kas van De digitale
reiziger, schafte me een dagkaart met korting aan ter waarde van 47
gulden, en spoedde me oostwaarts om de nieuwste gotspe van NS te
ondergaan. Omdat ik toch in de buurt was, pakte ik ook de rest van de
NS-diesellijnen in Oost-Nederland mee.
Verder maakte ik ook nog een uitstapje naar Glanerbrug en bijna Gronau,
waar zowaar iets positiefs gaande is op railgebeid (al is dat
vermoedelijk meer de verdienste van Deutsche Bahn AG dan NS): de
herinvoering van de spoorlijn Enschede – Gronau.
"Winterse buien" heeft het weerbericht voorspeld.
De eerste bui overvalt mijn trein ergens tussen Barneveld en Stroe.
Binnen de kortste keren verandert de Veluwe in een witte wereld. Het is
snel voorbij; even later schijnt de zon weer. Het is vandaag guur, doch
niet echt onaangenaam carnavalsweer.
In Apeldoorn zie ik dat het nieuwe busstation in gebruik is genomen;
een nog wat kaal plein met sprieterige, door latwerken overeind
gehouden boompjes. Toevalligerwijze staat er geen enkele bus. Lang kan
ik niet genieten van deze wat triesterige aanblik, want om 10.39, in
nauwe aansluiting op de IC, vertrekt de Buffel naar Zutphen. Inderdaad:
een Buffel, waar hier tot voor kort zo'n pruttelend, stinkend treintje
uit de jaren vijftig reed (de foto is uit 1998).
Ook deze lijn is ooit geknipt; vroeger reed de trein door naar
Winterswijk. Wat resteert is een rit van 18 kilometer; daarmee staat
het lijntje in de top-vijf van kortste Nederlandse treinseries. Toch
vormt de lijn een belangrijke schakel in het spoorverkeer tussen Oost
en West; hij geeft in Apeldoorn aansluiting op de IC's naar de
Randstad, en in Zutphen op de sneltreinen Roosendaal - Zwolle, in beide
richtingen. 99% van de passagiers op deze lijn maken de gehele rit, van
begin- tot eindpunt. Klarenbeek, de enige stopplaats, komt voor in een
andere top-vijf; die van de stations met de geringste
reizigersaantallen.
Na een punctueel vertrek rijden we kilometers lang door nieuwe
Apeldoornse woonwijken. Zou hier niet een station Apeldoorn-Oost
geopend moeten worden? [Station Apeldoorn De Maten is geopend in
2006; ik was er, een jaar later].
We bereiken Klarenbeek. Woningen zijn in geen velden of wegen te
bekennen. Voor de spoorwegovergang staat een buurtbusje te wachten.
Helemaal voor niets stoppen we niet: één reiziger verlaat onze toch
niet al te volle trein.
De
Buffels zijn in het midden van de jaren negentig op de treinreiziger
losgelaten, wat gepaard ging met heel wat kinderziekten. Toch zijn het
heel acceptabele, comfortabele treinen. Ik heb me al eens eerder
verbaasd over die ruime toiletten, waarvan je bij wijze van spreken met
het hele gezin tegelijk gebruik zou kunnen maken. Ook de balkons zijn
zeer ruim bemeten, en uitgevoerd als een soort hangplek, met
klapbankjes en met handige koffietafeltjes voor staande passagiers.
Nu moeten zaken uit de lengte of uit de breedte komen.
Eersteklasreizigers zullen zich in de Buffel wel bekocht voelen. De
eerste klasse lijkt meer op een strafkamertje. Hij zit aan de kop van
de trein, is onmetelijk krap en heeft exact dezelfde stoelen als de
tweede, maar met minder beenruimte. Slechts 12 reizigers kunnen er een
zitplaats vinden.
Dan heb je nog de onhebbelijkheid van de deuren: sommigen openen met
een simpele druk op de knop; anderen alleen als je er met je volle
gewicht aan gaat hangen.
Het bos- en weidelandschap rond Klarenbeek maakt plaats voor de
uiterwaarden van de IJssel. We maken de draai naar Zutphen. Vlak over
de IJsselburg ligt het station; een belangrijk knooppunt, met
verbindingen naar Deventer, Apeldoorn dus, Arnhem en verder.
Zutphen is tevens de brandhaard van het verzet tegen het RRRdK. Ik zie
heel wat conducteurs en machinisten lopen, en natuurlijk kijken ze
allemaal heel Boos en Opstandig. Gelukkig weten ze niet dat ik De
digitale reiziger ben, die ze wekelijks de grond in schrijft. Heb ik
die anekdote wel eens verteld, dat ik door een NZH-personeelscollectief
schriftelijk werd gesommeerd te verschijnen voor een soort
vakbondstribunaal? Ik ben niet gegaan; dat leek me verstandiger.
Van hier wil ik verder reizen naar Hengelo, maar
die trein rijdt slechts om het uur, en ik zit in het verkeerde halfuur,
als men begrijpt wat ik bedoel. Dus loop ik het station uit om een
korte wandeling te maken door deze mooie oude stad. Als ik de trap
afloop, hoor ik omroepen dat de spoorbaan naar Winterwijk gestremd is
wegens werkzaamHEden. "Syntus zet bussen IN"; hij zegt het echt.
Het traject Zutphen - Winterswijk valt sedert juni 1999 onder Syntus, is door mij meteen in die maand al besproken, en zal binnenkort
geëxploiteerd gaan worden met Lint-treinen, light-railachtig
dieselmaterieel. De lijn krijgt dan halfuurdienst en er komt een nieuw
station: Winterswijk-West.
Onlangs zijn met de Lint demo-ritten gehouden voor genodigden en
normale mensen. Syntus was zo trots als een pauw op die mooie nieuwe
trein van ze, maar kreeg van de potentiele klanten alleen maar klachten
over het ontbreken van een WC.
Ik loop naar de eerbiedwaardige Walburgskerk, een caleidoscopisch
bouwwerk dat dateert uit wel vier verschillende eeuwen. Hij bevat de
befaamde Librije, een 16e-eeuwse kloosterbibliotheek vol manuscripten
en incunabelen. Ik ben daar eens rondgeleid, en ook daarover valt een
wonderlijke anekdote te vertellen. Ik schijn rare gebeurtenissen naar
me toe te trekken; dat was al zo toen ik me nog geen Digitale reiziger
noemde.
Die rondleider namelijk, wist dondersgoed dat al zijn klanten kwamen
voor de oude kloosterbibliotheek, maar tergde ons eerst met een
anderhalf uur durende causerie over alle kunstvoorwerpen in die immense
kerk, en over tien eeuwen kerkgeschiedenis, waarover hij nog een
knetterende ruzie kreeg met iemand die een andere geloofsrichting
aanhing. De man had verder de irritante gewoonte om helemaal opnieuw te
beginnen met zijn verhaal als er zich een laatkomer bij het gezelschap
voegde, wat nogal eens gebeurde. Hij had bovendien een vreemd
aanwensel, dat ik niet onvermeld wil laten: in de rondte zwaaien met
een kolossale sleutelbos. Na uren rondzwerven kwam het al aardig moeie
gezelschap aan bij een zoveelsteeuws koorhek met fraai houtsnijwerk,
dat kort tevoren gerestaureerd was. "Oerdegelijk eikenhout" zei de man,
op een STER-reclametoon, en gaf er met een zware sleutel een paar
flinke hengsten op, zodat de houtsplinters door de kerk vlogen. Er trok
een zucht van ontzetting door ons gezelschap, maar de man merkte niet
eens welke schade hij had aangericht.
Een hele vreemde snuiter. Ik geloof dat we uiteindelijk toch nog die
Librije bereikt hebben, maar ik kan me er feitelijk heel weinig van
herinneren: een donker hol vol muffe stinkboeken. Ik was toen nog een
zuivere bèta; hoe had ik het kunnen waarderen? Van die rondleider
herinner ik me des te meer.
Het zij zo. Ik keer terug naar het station en neem de Buffel naar
Hengelo, met het voornemen die in Goor te verlaten. Goor is de enige
plaats op deze lijn waar ik nog nooit geweest ben.
De trein is niet vol, en de weinige passagiers zijn zo te zien HBO-ers (met een geoefend oog kun je dat zien, mits je zelf aan een universiteit studeert). Twee, een jongen en een meisje, zitten schuin tegenover me. Zij praat tegen hem aan. Ze heeft een baantje in een tehuis voor geestelijk gehandicapten: "eet'n opschepp'n voor de bewoners".
En zij wordt gestalkt door iemand die haar per
telefoon verzekeringen en spaarrekeningen probeert aan te smeren. "Hie
belde mie gister'n weer; om zes uur; net onder 't ee'tn. Ik heb gezegd:
'als u mie om zeem'n uur nou terugbelt'. Want ik moest namelijk om half
zeem'n weg. Mien vader kreeg hem aan de telefoon, hie baalde, zeg!".
Het meisje lacht malicieus.
Buiten zie ik een oer-Hollands decor: bosschages met fijnvertakte
winterbomen, en dreigende wolkenluchten erboven. De trein remt af;
midden in een weiland. Bij een hoeve genaamd "'n Blieverd" ligt een
heel kort stukje dubbelspoor. We komen tot stilstand en blijven
minutenlang staan.
Het meisje vertelt verder. "Hie probeerde mie ook
nog een pensioenregeling aan te smeer'n. Maar ik heb hem wiesgemaakt:
'ik word toch geen vievenzestig. Ik heb allerlei verschrikkelijke
ziekt'n; ik haal de vieftig niet'.
Het verhaal is uit; de jongen heeft er niet van terug. Ze kijkt naar
buiten met een ongenaakbare, harde blik. Haar krijgt het leven niet
klein.
De tegentrein passeert, en we komen weer in beweging. Heel bijzonder,
zo'n wisselplaats die niet samenvalt met een station. Deze lijn heeft
er nog een, tussen Lochem en Goor, maar daar daveren we gewoon door. In
Lochem ben ik trouwens in 1999 ook nog geweest; per bus.
Ik bezoek het ruime toilet. Onderweg daarheen zie ik in "Roken" slechts één passagier: een
corpulente man die als een pad in zijn stoel hangt, en op een vies
sigaartje sabbelt. Alleen hij is verantwoordelijk voor de diepblauwe
mist die in deze coupé hangt.
Goor.
De meeste passagiers stappen hier uit, waaronder de jongen en het
meisje. De laatste is weer aan een nieuw verhaal begonnen. Ze had de
auto van haar zwager geleend, en was met een fikse boete thuisgekomen.
"Ik had neeng'tig gereden waar je maar vieftig mocht. Ik zeg teeg'n
mien zwager: ik heb een verrassing voor je".
Op het perron van Goor hangt een plakkaat dat de rechtstreekse
verbinding met Oldenzaal verbroken is. Dit zal tot december 2001 duren.
Elders op het station worden echter extra carnavalstreinen naar
datzelfde Oldenzaal beloofd, waarvoor dan zeker wél materieel en
personeel beschikbaar is.
In het stationsgebouw van Goor is de plaatselijke VVV gevestigd, en de
onvermijdelijke oudheidkamer. Op perron één zie ik een aantal
seinhendels, als dat zo heet. Ze staan er duidelijk voor de nostalgie,
en hebben geen functie meer.
Goor is een beetje vlees noch vis. Er is lief noch loof aan, en kraak
noch smaak, maar echt stuitend lelijk is dit dorp ook weer niet. In het
uitgestrekte centrum heerst een tussen-de-middagse rust. De
grootwinkelketens zijn open, zonder publiek, maar de plaatselijke
middenstand houdt hier soms nog vast aan de winkelsluiting voor de
middagboterham. Er zijn erg veel reisbureaus in Goor. Dit is typisch
een landstreek om uit weg te willen (denk ik met mijn stadse dedain,
dat ik overal op mijn reizen meeneem).
Ik ga schuilen voor de tweede winterse bui, maar die duurt nog geen
halve minuut. Verder gaat het: een heel uur zal ik hier moeten
stukslaan. Tussen jaren-zeventigbouw zie ik een enorme rood-witte paal
geërecteerd staan. Van afstand denk ik eerst aan een spoorboom, en
later aan het hek van een brug, maar de paal heeft helemaal geen
functie, en staat daar zomaar te staan.
Even verderop vermeldt een ijzeren zuil de complete geschiedenis van
1000 jaar Goor. De plaats heette ooit Gore, hetgeen volgens de zuil
'laaggelegen land' of 'moeras' betekende. Dat klopt; als goed
journalist heb ik het thuis nageslagen in "de Verdam", die je zou
kunnen beschouwen als de Van Dale voor het Middel-Nederlands.
Gore
kreeg stadsrechten in de 13e eeuw, terwijl ik het net nog voor een dorp
uitschold, en werd achtereenvolgens geteisterd door invallen van Gelre,
Spanje, Münster en op 10 mei 1940 ook nog Duitsland. Van dat laatste
hadden meer plaatsen last dan Goor alleen. "1860 - 1975 : opkomst,
bloei en teloorgang van de Goorse textielnijverheid", vermeldt de
geschiedzuil beknopt. Er zal toch wel meer te vertellen zijn over het
wel en wee van vijf generaties textielarbeiders: minstens een drietal
streektrilogieën vol.
De
opkomst van de (textiel)nijverheid hangt ongetwijfeld samen met die van
de spoorwegen. In 1860, hetzelfde jaar waarin de Goorse textiel begon
te ontluiken, nam de Kamer een wet aan die voorzag in onder andere een
spoorwegverbinding Zutphen - Hengelo.
Het "ijzeren paard", dat nu een
voorwerp is van zorg, werd in de 19e eeuw als een verlosser
binnengehaald. Geen spoorwegen betekende: geen industrie, betekende
stagnatie, armoede en voortzetting van een 18e-eeuws levenstempo. Hoe
konden fabrieken op een efficiënte wijze grondstoffen aanvoeren en
producten afvoeren, zonder aansluiting op een spoorlijn?
Ook de overige nevenlijnen die wij vandaag "doen", dateren van ruim
voor de eeuwwisseling. Het begrip "nevenlijn" is maar relatief: Zutphen
- Hengelo, thans zo'n kommervol zijlijntje, maakte eens deel uit van
een doorgaande verbinding met Duitsland, terwijl de huidige
Intercityverbinding Almelo - Deventer pas helemaal op het einde van de
19e eeuw werd aangelegd, later dan wat nu "nevenlijn" heet.
In échte nevenlijnen voorzagen de lokale spoorwegmaatschappijen, zoals
de GOLS en de NOLS en de EO; de laatste reed slechts van Enschede naar
Oldenzaal, en ontleende daaraan zijn naam. In de Achterhoek en Twente
lag rond 1890 een uiterst fijnmazig net van lokaalspoortjes, waar soms
maar drie treinen per richting per dag reden, zonder concurrentie van
de vierwieler.
Qua exploitatie was het spoorwegnet een lappendeken: Zwolle - Almelo en
Zutphen - Hengelo werden gereden door Staatsspoor; Apeldoorn -
Winterswijk - Zutphen door de concurrent H.IJ.S.M.. Daarnaast had je
dus verschillende regionale spoorwegmaatschappijen, een verschijnsel
dat in 1998 na lange afwezigheid is teruggekeerd. NS verkeert, met
strapatsen zoals in Oldenzaal, in de verdenking het regionaal
treinverkeer de nek te willen omdraaien, alvorens het wordt
overgedragen aan regionale exploitanten.
Als ik terugkom bij het station, staat het perron vol reizend publiek,
en staat er zelfs een rijtje wachtenden bij de kaartenautomaat.
Vrijdagmiddag winkelen in Hengelo. De trein bereikt deze plaats na een
rit van nog geen kwartier, met een stop in Delden.
In Hengelo is de derde winterse bui gaande. De treinen naar Oldenzaal vertrekken van spoor 11. "Weet u misschien waar spoor 11 is?", vraagt een bejaarde vrouw me. Ik antwoord dat ik zelf ook al naarstig op zoek ben. Voorlopig zien we alleen maar spoor 1 en 2, maar dan schiet me te binnen dat hier ook nog ergens een kopspoortje moet zijn. We vinden het. Honderden meters voorbij de trappen en de wachtkamers staat het oude dieseltje naar Oldenzaal klaar; een Plan-U heet zo'n ding gelovik. NS had materieeltekort, maar juist van die oude diesels moeten ze er tientallen overhebben, nu daar geen ATB in ingebouwd kan worden.
En zelfs al was dit de laatste ter wereld: dit
treintje zou in een uur tijd best twee keer op en neer kunnen rijden
naar Oldenzaal; hij staat nu per uur een halfuur stil op dat
kopspoortje, om daar de leugenachtigheid van NS te demonstreren. Ik
schiet een foto. Zielig oud rottreintje in natte sneeuw op uithoek van
perron: de afbraak van het regionale spoorverkeer kon niet treffender
geïllustreerd worden.
De trein zit nog aardig vol, ondanks het passagiertje-wegpesten door
NS. Zachtekens glijden we naar Hengelo Oost, waar nooit meer dan één
trein per uur gestopt heeft. Daar komt nog een pluk scholieren de trein
in. Door een tamelijk bosachtig landschap koersen we op Oldenzaal aan.
Deze lijn, ook al is het een nevenlijn in een uithoek van het land,
maakt deel uit van een internationale verbinding. Zeven kilometer
voorbij Oldenzaal ligt de Duitse grens, met daarachter het grensstation
Bad Bentheim. Vier keer per dag rijdt hier de trein Schiphol - Berlijn,
via onder andere Rheine, Osnabrück en Hannover. Van Oldenzaal is het
nog vier uur en een kwartier rijden naar wat we sinds een paar jaar
weer de hoofdstad van een onverdeeld Duitsland kunnen noemen.
In Oldenzaal spoeden de meeste passagiers zich naar de fietsenstalling.
Alle bus-aansluitingen zijn zoals gezegd naar de gallemiezen geholpen.
Het station van Oldenzaal was veertig jaar geleden hypermodern, en is
ontworpen door een architect wiens oog groter was dan zijn maag.
"Internationale allure", luidde zijn opdracht (vermoed ik;
"uitstraling" was toen nog geen modewoord). De stationsklok hangt aan
een tientallen meters hoge betonzuil. Maar het is niets dan vergane
glorie. De veel te grote stationshal zit potdicht. Je kunt het perron
verlaten bij de fietsenstalling of via een smal poortje naast de hal.
Ik loop Oldenzaal binnen, richting het centrum, en wel langs een onlangs aangelegde busbaan, en langs een oudmodisch RK-ziekenhuis, dat ooit "Heil der kranken" heette, zoals een tegeltableau in de gevel aangeeft.
"Heil der kranken", is dat nou
Nederlands of Duits? Mogelijk was het ziekenhuis gewoonweg een
grensgeval, en waren Duitse Kranken er ook welkom, mits ze niet zo
misselijk waren om voor te dringen op de wachtlijst. De nieuwe naam:
"Medisch Spectrum Twente", is een duidelijk staaltje van modieus
Nederlands eufemisme.
Een Krankenhuis mag in dit land tegenwoordig geen "ziekenhuis" meer
heten. In mijn eigen woonplaats verwerd het Academisch Ziekenhuis tot
Universitair Medisch Centrum; in Zuid-Limburg kom je te liggen in een
Atrium (wat niet meer of minder betekent dan (zieken)zaal); te
's-Hertogenbosch ruilde men het oerdegelijke "Grootziekengasthuis" in
tegen het modernisme "Bosch Medicentrum".
Nu ja, ik zou er geen
voorstander van zijn, dat op de gevel van een psychiatrische inrichting
nog "dollen ende uytsinnighen" vermeld stond, zoals weleer, maar toch
hebben ze in het Gelderse Velp mijn hart gestolen met een ziekenhuis
dat simpelweg "Het Ziekenhuis" heet; tot de eerstvolgende fusie.
In Oldenzaal heb ik in 1991, tijdens een zeer korte hittegolf in een
verder compleet verregende zomer, de meest bizarre monumentenwandeling
aller tijden gemaakt. Aan de hand van een boekje dat ik had aangeschaft
bij de plaatselijke VVV, liep ik een route die voornamelijk langs
nieuwbouw voerde. Van vrijwel elk modern pand stond in dat boekje
vermeld, welk monument voorheen op die plek gestaan had en wanneer het
gesloopt was om plaats te maken voor wat ik met mijn ogen zag.
Wat er
nog wel stond aan monumenten is me vaag bijgebleven: een straatje met
onder meer een 18e-eeuwse apotheek, die van binnen bezichtigd kon
worden, en natuurlijk de Sint Plechelmuskerk. De laatste staat hier
afgebeeld op de foto; uit een beetje verkeerde hoek genomen, zodat het
gebouw op de voorgrond erbij lijkt te horen.
De
winkelpassage in de buurt van de markt was er tien jaar geleden gelovik
ook al; hij kwam voor op die monumentenroute, al ziet hij er ook nu nog
hypermodern uit. Bij café-restaurant "De Tijd" nuttig ik een zeer
uitgebreid broodje gezond. Hier neemt men nog alle tijd voor zijn
lunch, zie ik om mee heen. Ik doe dat ook maar, ondanks een druk
programma, want de toestand van mijn gebit is nog niet zodanig dat ik
me kan permitteren, mijn eten naar binnen te schrokken.
Door die gedwongen onthaasting heb ik natuurlijk de trein van 14.48
gemist. Ik neem nu de bus maar naar Enschede, maar moet nog een halfuur
ronddwalen alvorens die vertrekt. Het Oldenzaalse carnaval werpt een
kleurrijke schaduw vooruit. Aan alle gevels worden versieringen
aangebracht en overal zie ik lieden rondlopen met opmerkelijke
hoofddeksels. De meeste daarvan tonen de merknaam van het bier, aan het
bottelen waarvan ik in Zoeterwoude-Rijndijk nog eens een week lang als
uitzendkracht mijn medewerking heb verleend.
Zelfs het statige ex-woonhuis van ex-burgemeester J.W. Racer ontkomt
niet aan carnavalsversiering. Racer's race door het leven duurde bijna
80 jaar, van 1736 tot 1814, en in al die tijd liet hij zich kennen als
een rabiaat Oranjehater, en tevens voorvechter van de kleine steden,
die gemangeld dreigden te worden door grote zusters als Kampen, Zwolle
en Deventer. 1795 was het gloriejaar van Racer: ondanks zijn 59 jaar
danste en sprong hij rond de vrijheidsboom, waarbij hij zou hebben
uitgekreten: "weg met de rechtsontzeggende aristocratie!!". Zei iemand
maar eens zoiets tegen de rechtsontzeggende NS.
Racer leefde net lang genoeg om de Franse Revolutie te zien mislukken
en Oranje, in de persoon van Willem I, te zien terugkeren op het
pluche. Als een verbitterd man stierf hij (zou ik me kunnen
voorstellen. Het ANWB-informatiebord geeft alleen zakelijke historische
informatie, en laat zich niet uit over Racers gemoedstoestand op het
sterfbed).
Ik bevind me nu in het apothekersstraatje, dat ik me nog kon
herinneren. Vandaar begeef ik me snel naar het busstation aan de rand
van het stadshart. Daar is een rijwielstalling die "Fietstransferium
Molkenboer" heet. Het woord "Transferium" heeft hier nu eens geen
afstotende werking: er staan meer voertuigen gestald dan bij alle
Nederlandse autotransferia bij elkaar.
Busbaan Glanerbrug (2007)
Ik neem Connexxion-lijn 60 (Hengelo - Enschede). Via Lonneker
rijden we, onder dichte sneeuwval, op Enschede af. Dit is een non-stop
rit; bij het verlaten van Oldenzaal heb ik één medepassagier, een
jongen van een jaar of 15 die verzaligd ligt te slapen op de
achterbank, en dat blijft zo. Honderd jaar geleden kon je de rit
Oldenzaal - Lonneker - Enschede maken met het stoomboemeltje van de
lokaalspoorwegmaatschappij EO: Enschede - Oldenzaal. Hopelijk trok die
wat meer klandizie.
Het centrum van Enschede wordt ingrijpend verbouwd, misschien in
afwachting van de drommen Duitsers die tegen Kerstmis per trein
aangevoerd gaan worden. Er ligt een diepe bouwput van enige hectaren
groot. Door het stadshart loopt een wat krappe vierbaansweg, met in het
midden een vrije busbaan, en aan weerszijden een rijstrook voor auto's.
Ze durfden hier blijkbaar niet te kiezen voor helemaal autovrij.
De jongen op de achterbank heeft radar; hij ontwaakt enkele honderden
meters voor het eindpunt. We stappen uit op het stationsplein. Meteen stap ik over op de
gereedstaande stadsbus 3 naar Glanerbrug. Deze rijdt in kwartierdienst.
[In 2007 zou ik dit ritje nog eens dunnetjes overdoen, toen er een
busbaan was aangelegd]. Elk halfuur (althans op maandag tot / met
zaterdag, en overdag) kun je op het Heldersplein in Glanerburg
overstappen op het aansluitende taxibusje naar Gronau. Dat laatste ben
ik niet van plan: ik heb geen D-Marken bij me, en heb me ook geestelijk
niet voorbereid op een bezoek aan Pruisen.
De bus zit vol hyperactieve scholieren. "We hebb'n 'm de broek naar
benied'n getrokk'n", hoor ik zeggen. "Hie had maar zóóó'n klein
Pietje". Er wordt op grote schaal gestoeid, gevochten en getreiterd,
alle recente anti-gewelds- en anti-pestcampagnes te spijt. De moderne
menswetenschappen hebben tegen pesten nog geen betere remedie weten te
verzinnen dan het "terugpesten" dat ook mij als kind wel eens is
aangeraden door mijn opvoeders. Het heet nu "kweken van weerbaarheid",
maar dat komt ongeveer op hetzelfde neer: het zijn nog steeds de
slachtoffers die moeten veranderen; niet de daders.
Een meisje ranselt een paar jaar jongere jongen af. Die doet niks
terug, en ondergaat de slagenregen met een gelaatsuitdrukking van
intens genot.
Bij het Wooldrikpark staan we een tijd stil; er zijn wegwerkzaamheden.
We rijden Glanerbrug binnen. Ik kijk uit het linkerraam of ik al iets
zie van die spoorbaan, zodat ik deze rijdende kindercrèche met die
vervelende snotblagen kan verlaten.
De bus slaat rechtsaf. Een bebrild meisje van een jaar of elf wil
uitstappen, maar wordt op weg naar de uitgang ten val gebracht door een
uitgestoken jongensvoet. Het meisje bijt van pure woede haar lippen
stuk, geeft haar kwelgeest een knoertharde schop tegen de schenen, en
verlaat het voertuig met het neusje nuffig in de lucht gestoken. Een
algemeen gelach breekt los, waaraan die ene jongen niet meedoet; met
een gepijnigde blik wrijft hij over zijn beursgeschopte scheenbeen. "Ga
jank'n, dan krieg je een kwartje van mie", luidt de vriendelijke
aansporing van een van zijn kameraden.
Daar we steeds verder van de spoorbaan verwijderd raken, stap ik uit.
Ik loop noordwaarts en bereik de winkelader van Glanerbrug, de
Gronausestraat. Hier zie ik toch weer een bushalte van lijn 3; die
rijdt een lus door de Glanerbrugse nieuwbouw en keert via de
Gronausestraat terug naar Enschede. Even verderop ligt het
Heldersplein, waar het taxibusje stopt. Het is een minilijntje. Slechts
14 minuten duurt de rit naar de Gronause vestiging van Karstad, het
Duitse equivalent van Vroom en Dreesmann.
Nu resteren er nog slechts enkele hectometers Holland. De allerlaatste bushalte van Nederland heet "Dr. Ariënshuis"; een uitgebreid wooncentrum voor senioren. Ik passeer het ANWB-bord dat het einde aangeeft van de Glanerbrugse bebouwde kom. Vijftig meter verder begint de Bondsrepubliek, met borden die de aldaar geldende verkeersregels in vier pictogrammen samenvatten.
Ik bevind me nu
klaarblijkelijk in niemandsland; mogelijk de plek waar vóór 1992 de
grensposten stonden, die inmiddels plaatsgemaakt hebben voor
restaurants. Eén heet Dubrovnik. Zo ver ben ik toch niet van huis?? Het
is wel Pruisisch niemandsland hier; de prijslijsten van de restaurants
zijn gesteld in het Duits, en er dient betaald te worden met Marken.
Ik keer op mijn schreden terug, en passeer een onooglijk bruggetje over
een beek, dat me net niet opgevallen is. Dit is de Glanerbeek, en de
landsgrens ligt precies in het midden van de stroom. Grenspaal 848
staat hier al sedert 1824 het grondgebeid van het Pruisische rijk te
bewaken.
Het verschijnsel Grens laat ook vandaag niet na, me te fascineren. De
Grens, die érgens moet liggen, en die ook ergens ligt, en die je
onafwendbaar nadert en op zeker moment overschrijdt, waarna alles
anders wordt, maar sommige dingen ook doodleuk hetzelfde blijven. Mijn
fascinatie moet in symbolische zin (vinden jullie dat ik zeur??) wel
iets te maken hebben met de Uiterste Grens, die wij allen te
overschrijden hebben. Zoals ik al eens heb uiteengezet, geloof ik niet
in een opstijging in een helverlichte liftkoker, onder klokgelui. Een
verweerde paal; een verroeste brug over een onbeduidend beekje, aan het
eind van de middag in het stervend zonlicht: Ach, ach!
Dit dient te worden vastgelegd. Zit er nog een milli-ampère stroom in
mijn camera?
De grens is niet alleen een rijks- en een taalgrens, maar ook een
architectuurgrens. Het Ariënshuis is nog typisch Nederlands; in Gronau,
waarvan ik een glimp heb opgevangen, zijn de huizen zo Duits als het
maar zijn kan. Waar het verschil inzit kan ik niet uitleggen, maar het
is wel zo.
Met
al dat gedoe heb ik nu bijna geen tijd meer om die spoorlijn te
bekijken; ik wil graag de bus van 16.40 halen. Ik sla de Spoorwegstraat
in, die volgens het straatnaambord leidt naar de plek waar eens het
station Glanerbrug stond. Aan het eind van de straat steek ik een
modderig grasveld over en sta dan eindelijk oog in oog met de spoorbaan
Enschede - Glanerbrug.
Precies op dit punt, zo'n 200 meter van de
grens, houden de sporen op. Op het Duitse gedeelte ligt niets meer;
alleen het talud is duidelijk te zien. Overigens worden die verroeste
oude rails straks verwijderd; de baan wordt helemaal opnieuw gelegd. De
werkzaamheden staan op punt van beginnen; enkele hectometers
landinwaarts staan kraanwagens en railwerktuigen klaar voor de
feestelijke eerste werkdag, maandag. Van het station Glanerbrug zie ik
geen spoor meer; dat zal compleet herbouwd moeten worden. Het kost me
moeite, te geloven dat hier in september 2001 treinen zullen rijden
[maar het was wél zo; zie dit stuk uit 2002 en dit uit 2005].
Door de dreven rond het Ariënshuis fietst een 80 jarige vrouw, die in
een bocht onderuit glijdt op een resterend hoopje natte sneeuw, en
keihard tegen de grond smakt. Ik spoed me derwaarts, waarbij - ik wil
dit eerlijkheidshalve niet verzwijgen - bij mij de gedachte: dit kost
me mijn bus! overheerst. Maar drie Glanerbruggenaren zijn eerder ter
plaatse dan ik, en hijsen de vrouw overeind, die tekst en uitleg geeft
over hoe het gebeurde, en hoe het zo gekomen is. Ik kan nu gerust
doorlopen, want om nou met zijn vieren aan zo iemand te gaan staan
sjorren: daar doe je meer kwaad dan goed mee.
Ik haal de bus. Als ik in Enschede teruggekeerd ben, werp ik nog een
blik op het spoortje richting Glanerburg en Gronau. Daarna spoed ik me
naar de Buffel. Ik pak de draad van het buffelen weer op om vijf over
vijf, wanneer ik net op het nippertje in de stoptrein naar Zwolle
spring, met een inderhaast uit de automaat getrokken blik Bon-aqua.
(Five-o-five, another fridaynight, was dat niet een enorme disco-hit in
1976 of zo'n soort jaar? Weet je dat dat soms verdomd lastig is, zo'n
geheugen dat voortdurend ongevraagde, zinloze informatie in je
bloedbaan braakt, maar meestal faalt op het moment dat je echt iets
wilt weten?)
Enschede - Zwolle is de langste van de lijnen die
ik vandaag gedaan heb, en ook de meest succesvolle, gemeten in
reizigersaantallen. Het zou me niet verbazen als hij per dag meer
reizigers trok als de overige lijnen tezamen. De totale rit duurt een
heel dik uur, en valt uiteen in een stedelijk traject tussen Enschede
en Almelo en een landelijk gedeelte in de dunbevolkte streek ten
zuid-oosten van Zwolle.
Bij de grote herziening van het spoorboekje in 1998 is de lijn
opgewaardeerd. Daarvoor reed hij van Zwolle slechts tot Almelo; buiten
de spits in uurdienst, en vervoerde hij niet veel meer dan wandelaars
die vanuit Holten in Nijverdal waren beland na de NS-wandeltocht over
de Holterberg [die ik in de zomer van 2013 nog deed]. Sedert 1998
rijdt de trein tot 's-avonds laat in halfuursdienst. Bovendien werd het
dieselmaterieel uit de jaren vijftig vervangen door de Buffel.
De upgrade ging gepaard met problemen van hetzelfde soort als waar NS
momenteel mee te kampen heeft. Tijdenlang is de lijn "geknipt" geweest
bij Wierden, en reden er bussen tussen Zwolle en Heino. Nu is alles dan
eindelijk in orde, en hebben de reizigers het vertrouwen in de lijn
herwonnen. De Buffel zit gezellig vol, van Enschede tot Zwolle, en
hetzelfde geldt voor de tegenliggers, die we tegenkomen in o.a. Hengelo
en Nijverdal. Kwaliteitsverbetering wil soms wel eens helpen.
Mijn overbuurvrouw kijkt angstig: dat blikje Bonaqua zal wel spoedig
van het al te smalle raamtafeltje afkukelen. Ik weet geen andere
oplossing dan het ad fundum te ledigen.
Enschede Drienerlo, het station dat ik bezocht op een ijskoude dag in
1997, levert nu een flinke bijdrage aan het spitsvervoer op deze lijn.
Indertijd lag Drienerlo in niemandsland tussen Enschede en Hengelo,
maar er is in de tussentijd flink gebouwd en het perron staat vol
klanten als de trein binnenrijdt. Twee studentikoze jongelieden komen
tegenover me zitten, en vervelen elkaar en mij met gepraat over de
carrièremogelijkheden bij de respectievelijke adviesbureaus waar ze
werken.
De trein stopt in oorden als Borne en op stations als Almelo-De Riet,
maar de voornaamste verdienste van de lijn is het feit dat hij, in
combinatie met de IC, ongeveer een kwartierdienst biedt tussen de drie
grootste Twentse steden: Enschede, Hengelo en Almelo.
In Almelo stappen veel mensen uit, waaronder gelukkig die twee
carrièretijgers. Na Wierden rijden we het platteland op; een vrij saai
stuk eigenlijk, zo in de avondschemering.
Op station Nijverdal kruisen we een tegenligger, waar we flink lang op
moeten wachten. Voor het laatst reed ik deze route op zaterdag 13 mei
2000; inderdaad: de dag van de Enschedese vuurwerkramp. Ik was de hele
dag op pad geweest voor het ROVER-onderzoek "NS zet bussen in"; er was
een mega-stremming rond Zwolle, en ik ben in de loop van die zonnige
zaterdag gesignaleerd in onder andere Meppel, Hoogeveen, Dalfsen,
Raalte en Zwolle zelf; overal noterend of het busvervoer, en de
informatievoorziening daarover, wel goed georganiseerd waren.
In Raalte
stapte ik rond halfzeven op de trein naar Enschede, met vage plannen om
daar ook nog even te kijken naar een andere geplande stremming. Ter
hoogte van Nijverdal zag ik vanuit het zuidoosten een pikzwarte
rookkolom overdrijven, op een overigens kraakheldere dag. Wat is dat
voor rare wolk?, dacht ik nog, maar ik vergat het verschijnsel.
In Almelo stapte ik uit, vond het te laat om nog door te reizen naar
Enschede, en zette koers naar Leiden. Toen ik die avond naar het late
nieuws keek, hoorde ik pas over de ontploffing in de vuurwerkfabriek,
waarvan ik de rookzuil had zien overtrekken. De ramp die niet kon
gebeuren. Ik was beschaamd dat ik me tijdens zo'n catastrofe in
onwetendheid had beziggehouden met iets triviaals als een
OV-kwaliteitsonderzoek; alsof ik het ene had kunnen voorkomen door het
andere na te laten. [In 2012 speelde ik alsnog ramptoerist in de wijk
van de vuurwerkramp].
"Rrrrrrríííííí ... broem-woem ... rrrrrrrrròòòòòòòòh", doet de Buffel.
Als de snelheid geklommen is tot pakweg 70 kilometer per uur, schakelt
de trein over op een hogere versnelling, en daarmee een lager
toerental, of zoiets technisch. Het valt niet mee om het fonetisch weer
te geven.
We stoppen nog in Raalte, waar een nieuwe fietsenstalling wordt
gebouwd, en in Heino, wat tevens de naam is, of was, van een Duitse
Schlagerzanger met onverbloemde Nazi-sympathieën. Alweer zo'n
irrelevant geheugenfeit.
Zwolle. Ik fotografeer de Buffel in de schemering. Er ligt een blauwe
waas over die foto, die er in werkelijkheid niet was. Laat ik het maar
de Buffel-blues noemen, en laten we hopen dat de 19e-eeuwse spoorlijnen
die ik vandaag bereisd heb, het in de 21e eeuw nog een poosje
uithouden, onder NS of onder een andere heer.
Frans Mensonides
maart 2001
Deel 0: Gecensureerd:
aan het
ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs
de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van
Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee
(mis)managersportretten: Zich
installeren (2002) en Wereld
op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca:
een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus
(1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen -
Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de
digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en
Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere
ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste
uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen
(1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee;
verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek
(1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45
(2002)
Deel 16: Provinciaal triest:
Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
© Frans Mensonides, Leiden, 2014.