Dit
is
aflevering 16 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met
mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Elke maand hebben we een speciaal thema. De afgelopen 2 maanden
luidde het thema: ‘Er is deze maand geen thema’. In november hebben we er wel
weer een: pareltjes uit de provincie. Daarmee bedoel ik dan: musea in provincieplaatsen
waar je geen museum verwacht, en zelfs helemaal niets cultureels.
Ik kick op provinciale musea. Waar een bezoek aan een van de
erkende cultuurtempels in dit land nog wel eens wil tegenvallen, zie je in provinciesteden
en dorpen altijd wel iets bijzonders, al is het soms ook wel eens iets bijzonder
amateuristisch en lulligs.
In deze reeks had ik al memorabele museale ervaringen in Terneuzen (misplaatste schoolnostalgie), Culemborg (niet minder misplaatste weesnostalgie), Apeldoorn (Teun Hocks, van wie ik nog nooit gehoord had), Deurne (hét ‘Tuinpad van mijn vader’), Elburg (van alles en nog wat), Dr88en (dada) en plaatsen die ik misschien nog vergeten ben. Waar je ook de drempel van een museaal gebouw overschrijdt, je neemt er altijd wel wat van mee naar huis (in figuurlijke zin; met diefstal houd ik me vanzelfsprekend niet bezig).
Feitelijk heb ik nu al spijt als haren op mijn hoofd - niet
zo erg veel meer, dus - dat ik vorige maand het mutsenmuseum in Sint-Oedenrode
versmaad heb. Maar het is nog niet te laat om het alsnog op mijn lijst te
zetten. Niet meer voor deze november, maar wel voor ergens in het derde
decennium van ‘De digitale reiziger’ dat ik hierbij voor geopend verklaar.
Sliedrecht op papland
(1) - Nationaal
Baggermuseum - Sliedrecht op Papland (2) - Trump en Piet en zo - De bus naar Kroeven - Roosendaal, Sint en
het Tongerlohuys - Altijd hetzelfde? - Welke
dam? Didam (in de Liemers) - Aaltens Onderduikmuseum, eigenlijk meer een experience - Den Haag – Gouda:
Sprinter langs Hofwijck - Heksenwaag Oudewater: gewogen en te zwaar bevonden - Gouda
– Oudewater – Utrecht: In het bandenspoor van de VAGU - Winterstop
We helpen deze themamaand meteen goed op gang met een bezoek
aan het Nationaal Baggermuseum in het Zuid-Zuid-Hollandse Sliedrecht. Het is
deze 5e november echt baggerweer, dus welk dak kun je beter boven
het hoofd hebben dan dat van een Nationaal Baggermuseum? Ja, zelfs voor een
regionaal baggermuseum zou ik mijn neus niet ophalen.
Sliedrecht is bereikbaar met de MerwedeLingeLijn van Arriva
(Dordrecht – Gorinchem – Geldermalsen). Aan die succesvolle regionale lijn
wijdde ik een paar jaar geleden een reeksje, geheten: ‘Spurten op Papland’. De
link gaat naar het laatste deel, waarvandaan je het spoor terug kunt volgen.
Dat laatste deel is dan echt het laatste, vrees ik, en niet
alleen maar het meest recente. ´Papland´ verwijst naar de drassigheid van de
bodem in het rivierengebied maar ook naar het geprojecteerde station Gorinchem Papland. Dat is echter eerst
omgedoopt in Gorinchem Noord en vervolgens uit de lijst met toekomstige
stations geschrapt; ik heb er in ieder geval al jaren niets meer over gehoord.
Het beginstuk van de MerwedeLingeLijn, Dordrecht - Sliedrecht,
is nogal industrieel. Onder vette, zwarte regenwolken rijden we langs
uitgestrekte elektriciteitscentrales.
Sliedrecht is een heel langgerekt dorp langs de noordoever
van de rivier Beneden-Merwede. Station Sliedrecht Baanhoek is nu wat
populairder dan de eerste keer dat ik er was; er staat wel een man of vijf
klaar voor de trein naar Dordt. De wijk rond het station oogt wat completer en bewoonder
en bewoonbaarder dan toen.
Met een al half uitelkaargewaaide plu boven mijn hoofd
sla ik de weg naar het museum in, zo´n anderhalve kilometer van het station. Door
deze nieuwbouwwijk rijden de bussen 13, 87 en 91 van Arriva, naar
respectievelijk Dordrecht, Kralingse Zoom en Zuidplein. Lang niet bij alle haltes staat een abri. Het
is dat ik op weg ben naar museaal genot, anders was ik zeker even binnengelopen
bij schoonheidssalon Browneyes die deze middag zijn feestelijke opening beleeft
en dat feit heeft aangekondigd langs de straten
Het Nationaal Baggermuseum is gevestigd aan de Molendijk langs
de Beneden-Merwede. Het ruime pand deed in het verleden dienst zowel als
kantoor als als geboortehuis van telgen van de bekende baggerfamilie Volker,
van Volker-Stevin.
Terwijl ik het pand nader, hoor ik onverstaanbare luidsprekerklanken
van over de rivier. Er is iets spannend aan de gang op een uitloper van het
Eiland van Dordrecht. Maar een veerpont vaart hier niet en ik ben naar
Sliedrecht gekomen voor een baggerexpositie en voor niets anders.
In de tuin van het museum staan gigantische baggerwerktuigen,
die gedegradeerd zijn tot bloembak. Ook is er een overblijfsel van een mislukt
baggerproject (echt een bàgger-project, dus) van het roemruchtige concern
Rijn-Schelde-Verolme (RSV). Het is de snijkop die gemaakt is voor de Simon
Stevin, een zeer geavanceerd baggerplatform dat geen dag heeft dienstgedaan. Het gevaarte van
31 ton ziet er dan ook uit als nieuw.
RSV ging in de 80’s jammerlijk ten gronde. Het stikte in een
teveel aan rijkssubsidies, wat leidde tot een parlementaire enquête die avond
aan avond een televisieschouwspel opleverde waar geen verzonnen thriller
tegenop kon.
Ik treed binnen in het museum. Het hier uitgestalde roept
eens te meer die boude uitspraak bij me op over ons Hollanders: ´God schiep de
wereld en de Hollanders schiepen Holland´. Citeerde ik die vorige week in Nieuwerkerk a/d IJssel ook al niet?
Het baggeren, dat wil zeggen het opdelven vanaf waterbodems
van modder, slib en alle vervuiling en troep die daar in zit; dat baggeren dus,
begon in de 17e eeuw met de baggerbeugel. Die werd toen nog niet ingezet zoals
nu om bijvoorbeeld havens uit te diepen, maar alleen om veen naar boven te
halen dat in gedroogde vorm als turf de kachel in kon.
Vanaf het midden van de 19e eeuw ging het baggeren
met stoom, dank zij de stamvader van de Volkers, Adriaan Volker sr. (1827-1903).
Die begon zijn loopbaan met baggeren in de Beneden-Merwede maar eindigde hem
als directeur van een concern dat wereldwijd baggerklussen aannam.
Dit tot verheffing van deze hele streek die tot dan toe wat
armetierig en afgelegen geweest moet zijn. Noemt Den Dolder zich het sauzenhart
van Nederland; Sliedrecht kun je wel beschouwen als het baggerhart van gans de
wereld.
Ik bekijk een model van een enorm baggerschip, geschikt om
de oceanen te trotseren en overal ter wereld baggerwerkzaamheden uit te voeren.
Er lopen hier gepensioneerde baggerspecialisten rond die desgevraagd of uit eigen
initiatief informatie verstrekken.
´Waar zitten nou de emmertjes?´, vraag ik dommig aan een van
hen. Emmertjes, ha, ha, nee, het gaat tegenwoordig echt niet meer met emmertjes,
hoor!
Nee, hier is sprake van een sleephopperzuiger met snijkop,
vertelt hij. Die zijn voorzien van een zuigmond die over de zeebodem sleept,
waarmee de bagger via een zuigpijp naar binnen wordt gezogen. En dat alles
uitgerust met deiningscompensator, zodat je varend met nog een behoorlijke
snelheid kunt baggeren.
‘Waar zitten nou de emmertjes?’, bauw ik mezelf na, zodra de
explicateur is verdwenen. Ik had net zo goed kunnen vragen waar de galeislaven
zaten!
Na mezelf te kijk gezet te hebben als een man, gespeend van
het geringste technische inzicht, ga ik nu de toelichting maar lezen voor de jonge
museumbezoekers. Die verschijnt als ik hier en daar schuifladen opentrek. Naast
sleephopperzuigers heb je ook baggerboten die uitgerust zijn met een
hydraulische baggerlepel.
Waarom, waarom werken alle samenstellingen met bagger- toch
op mijn lachspieren? Kom op, vermaan ik mezelf, een beetje serieus, zeg! Ik
weet sinds gisteren dat ik digitaal erfgoed bijeen sta te bekijken en zit te
schrijven. Laat ik dit soort stukjes nou een beetje knap houden, s.v.p.!
Ik verdiep me in de techniek. Die opgezogen bagger moet natuurlijk
ergens blijven. Als het spul vervuild is, gaat het naar een slibdepot. Maar
soms wordt wat ergens uitgebaggerd is, elders weer opgespoten. Dat gebeurde bijvoorbeeld
bij die eilanden voor de Amsterdamse VINEX-wijk IJburg en voor de Tweede
Maasvlakte bij Rotterdam. Oh ja, daar zag ik in 2010 zo’n sleephopperzuiger en
-spuiter in actie; zie de archieffoto.
Maar ook ver buiten onze landsgrenzen wordt
gesleephopperzuigd / sleephoppergezogen. Die bekende palmblad-eilanden van
Dubai, daarvoor zijn ook landgenoten van ons ingehuurd. Nederland en ook België
staan aan de wereldtop van het baggerwezen.
Een filmpje over het leven aan boord. Om te varen op zo’n
modern baggerschip moet je wel wat diploma’s in de kast hebben liggen; je moet
verstand hebben van zeevaart, zowel als van baggeren. En niet opzien tegen
extreme omstandigheden; de ene keer sta je in je hemmetje te baggeren in Arabië,
de andere keer met een ijsmuts op in de Noordelijke IJszee. De kok is ook niet
onbelangrijk aan boord; in de mess worden immense borden met hoog opgetast
voedsel geledigd.
Mij overvalt de gedachte die ik vaker heb als ik
op pad ben op
de zuidflank van Zuid-Holland: hier wordt het geld verdiend, hier
werken mensen
die werk doen dat er echt toe doet. Het zijn de
achter-achter-achterkleinkinderen van die stoere, bonkige mannen met
hun baggerbeugel die nu
de zaak draaiend houden.
Heeft u zelf ook gebaggerd?, vraag me een museumgids, een
andere dan daarnet. ‘Ik ben nog lang niet uitgebaggerd’, antwoord ik schamper, 'nee, onzin, ik zit op een
kantoor de hele dag achter de computer'.
‘Ik zat ook maar op kantoor, hoor’, zegt de gids. ‘Op de tekenkamer; ik
ontwierp baggerschepen. Bent u ook ontwerper?’
Ja, van een site die straks digitaal erfgoed wordt. Maar wat
stelt het voor, vergeleken bij dit hier? Ik ga weg hier, voordat ik helemaal een
minderwaardigheidscomplex krijg.
Van het museum is het ook weer anderhalve kilometer lopen
naar het winkelhart van Sliedrecht. Een hoop huisjes op de Molendijk lijken me
van het type: onverklaarbaar bewoond. Vooral de losstaande. Oude rijtjeshuizen
houden elkaar nog overeind, schouder aan schouder, maar deze dijkhuizen lijken
elk moment ineen te kunnen zijgen.
Het kan aan het vieze weer liggen, maar heel Sliedrecht doet
wat verplukt aan. Profiteert de plaats wel van al die verdiende baggermiljoenen?
Het dorp is ooit samengesteld uit drie ‘heerlijkheden’, waarvan er een
Niemandsvriend heette.
Het al aangekondigde winkelhart bestaat uit een lange
rivierdijk met winkels erop. Aan het eind heb je een plastiek dat erg veel
lijkt op zo’n snijkop. En op een pleintje zie ik een beeld van een man met een
baggerbeugel (foto boven dit artikel). In die flacon zit vast geen lauwe koffie.
Over koffie gesproken, ik verlang naar warme. Een koninkrijk
voor een HEMA! Ah, daar is er al een; ik dacht al: dit is echt zo’n
HEMA-pleintje.
Het blijft maar regenen, ook al staat de zon op doorbreken. Het
andere station van Sliedrecht, Sliedrecht geheten, ligt weer anderhalve
kilometer van het dorpscentrum.
Ik stap op een trein met het handelsmerk van de
MerwedeLingeLijn; vertraging, die er door al die enkelsporige trajecten bijna niet meer uitgereden kan worden.
´Eerst krijde een trein noar Geldermálse en dán weer een
noar Gorrekum en dán krijde weer een noar Geldermálse en dán krijde..´. Een
reizigster vat voor een kennis die ze in de trein ontmoet heeft, in 20 woorden
de dienstregeling samen waarvoor ik in ‘Spurten op Papland’ vele alinea’s nodig
had. Er is en was veel over te vertellen.
‘We hebben gestád in Rotterdám, in die grote márkthál’, zegt
de ander. Ze is in het gezelschap van haar man die zwijgend naar buiten blijft
kijken. ‘Moar nou gaauw naar huis. Moede voor het donker thuis zijn. Nog een poar weekes en dán is het helemoal
vroeg donker. Je houdt geen middág meer euver.
Korte doage, lánge náchte’.
Ik typ het maar even over al gaat het nergens over; zo klonk
anno 2016 een gesprek in de MerweLingeLijn.
- ‘Verdeurie’ (een paar clausen verder), ‘ik weet me eige wel
te gedroage ál spreek ik met een dioalect’.
- ‘Me zwoager zegt dáttie Oa.B.N. proat. Joa, vást!’
- ‘Lás loatst in de kránt, ás je dioalect proat, krijde tegenwoordig nergens
geen boantsjie meer!’
Frans Mensonides
20 november 2016
er geweest: zaterdag 5 november 2016.
Molen De Hoop in Roosendaal tussen de torenflats
De zaterdag daarop ga ik, bij iets betere weersomstandigheden,
op pad naar Roosendaal, het lelijke eendje in de Brabantse stedenrij. Ik heb daar
wel eens door het centrum gelopen, meestal op zomeravonden, bij terugkomst van
een bestemming in Zuid-West-Nederland. Ik vond het altijd een sombere, wat
grimmige grensstad, met een winkelhart dat vanuit het station bijna onvindbaar
is. Maar, kien op uitdagingen, zal ik dit keer proberen het pareltje te bevrijden
uit de oester die Roosendaal heet.
Veel anders zit er ook niet op dan de Zeeuwse lijn te nemen.
Vrijwel alle lijnen die Leiden aandoen, zijn wel ergens op hun route gestremd,
dit weekend.
Met de IC naar het zuiden passeer ik Schiedam Centrum, waar je
kunt overstappen op de Hoekse Lijn die in 2017 omgebouwd gaat worden tot
lightrailverbinding. Daar moet ik ook
nodig weer eens gaan kijken; de laatste keer was op Goede Vrijdag. Maar niet
vandaag; nee, alsjeblieft niet de Hoekse Lijn op!
In Maassluis is het niet pluis. Daar begint op het middaguur,
een kleine anderhalf uur na nu, de nationale intocht van Sint-Nicolaas. Er gaat
gedemonstreerd worden, zowel vóór als tegen een zwart zijnde Zwarte Piet.
Aan de ene zijde, tegen Zwarte Piet, strijden Gutmenschen
die, evenmin als ik op de zaterdag, iets beters hebben te doen dan hetgeen ze
doen. Daartegenover staan lieden die onze vaderlandse tradities hoog in het
vaandel hebben, bijna net zo hoog als de Germaanse symbolen die bij hen thuis vermoedelijk
boven de schoorsteen hangen. Tsjesus, met beide groeperingen zou je toch niet
op de foto willen!
In Schiedam staan een paar Sinterklaasvierders klaar voor de trein naar Hoek van Holland. Stokken en molotovcocktails ontbreken. Het zijn gezinnen met kleine kinderen. Een paar gaan als Zwarte Piet, echt helemaal zwart geschminkt. Ze laten zich door niemand de pret verpesten, ook niet door de ‘volwassenen’ die vandaag gaan staan demonstreren.
Gedreven door ongezonde nieuwgierigheid verlaat ik op
Rotterdam Centraal de trein en begeef me naar spoor 1 waarlangs de Sprinter naar
Maassluis West op punt van vertrek staat. Er is rekening gehouden met een
enorme toeloop. Maar liefst 10 bakken SLET-zonder-toilet staan klaar voor het
ritje naar de stad die zich één middag het middelpunt van het land mag noemen.
Nee, ook hier geen reizigers die gewapend zijn met
protestborden en erger; ook hier geen clash tussen links-radicalen en
bruinhemden. Het is opvallend rustig op het perron en er is opvallend veel
NS-personeel aanwezig. Ik denk dat de ware Sinterklaasliefhebbers, met gelovige
kleintjes, thuis blijven. Die zetten om 12:00 uur de tv wel aan, in de hoop dat
NPO de ernstigste schermutselingen buiten beeld zal houden. Onze nationale
Akela, premier Rutte, heeft gisterenavond trouwens opgeroepen om effe normaal
te doen rond het Sintfeest.
Ik pak de volgende trein zuidwaarts en de achterstallige
kranten uit mijn tas. Belangrijker zaken dan Zwarte Piet houden de wereld bezig.
Trump, Trump, Trump, dat koppen de kranten, met chocoladeletters. Trump is
troef, aan Trump de triomf!, en Clinton kan gaan nadenken over haar ouwe dag.
Trump betekent in het Engels naast troef ook nog klaroenstoot; geen analyticus
zal je daar nou eens op wijzen, dat in dit geval de naam een voorteken was.
Die verkiezingsuitslag hakte er aardig in. Er begint zich
een patroon af te tekenen. Drie gebeurtenissen, dit jaar: ons eigen NEE bij het
Oekraïne-referendum, het Britse referendum dat leidde tot de Brexit, de
verkiezing van Donald Trump tot president van de USA. Mensen die zichzelf
weldenkend vinden, geloofden niet dat het zou kunnen gebeuren en werden in die
opvattingen gesteund door opiniepeilingen.
Maar op de dag van de stemming is blijkbaar de stemming omgeslagen,
in alle drie de gevallen. En de avond daarop leuterden de bekende hoofden in de
bekende zwetsprogramma’s op tv dat ze het eigenlijk toch al wel een beetje
hadden zien aankomen. En hebben ze wat zitten tuttutten over laagopgeleiden uit
de heffe des volks die niets zouden begrijpen van democratie en zo maar een
domme stem hadden uitgebracht op een populist of op een dom, populistisch
standpunt bij een referendum.
Maar Maurice, de peiler van onze opinies, heeft uitgelegd
wat er aan de hand is. Opiniepeilers snappen dat als geen ander, hoewel hun
prognoses er doorgaans mijlenver naast zitten, en ze dus kennelijk hun
opinievragen stellen aan de verkeerde personen.
Je hebt in de wereld volgens Maurice op dit moment twee
groeperingen. Enerzijds de mensen met angst voor de toekomst, die bang zijn dat
ze hun baan verliezen (mogelijk aan een asielzoeker), dat hun pensioen gekort
wordt, dat de westerse cultuur islamiseert, dat Zwarte Piet verdwijnt.
Daartegenover staat de groepering die daar allemaal niet
bang voor is. Maar die onverschrokken optimisten, zo valt me steeds vaker op,
die zijn juist als de dood voor al het andere: voor Trump, voor de Brexit, voor
een Nexit, voor Poetin, dat de EU uit elkaar valt, dat Wilders de verkiezingen
wint, voor de horde van laagopgeleiden wier stem bij verkiezingen ook meetelt;
die zouden ze het liefst van deelname uitsluiten.
Maurice kan geen gelijk hebben, als de groepering
niet-bangen angstiger is dan de massa van angsthazen en zwartkijkers.
Nee, ik zie het zo. Het kan komen doordat ik ben opgegroeid
en opgevoed in de jaren ’60, maar ik krijg er een schier nostalgisch 60´s-gevoel
bij. Het is namelijk weer net als toen. Het gaat tussen de alternativo´s en het
establishment. En het establishment zelf heeft dat als aller-, allerlaatste in
de gaten.
De alternativo’s zijn andere alternatievelingen dan in de
jaren ’60; geen hippies, nozems, provo’s, ‘langharig werkschuw tuig’, linkse
intellectuelen, Dolle Mina’s, Maagdenhuisbezetters, Damslapers en
tomatengooiers in theaters meer. Maar dat komt doordat de tijden veranderd zijn
en het establishment ook. Ik denk aan de twintigers die in ’67 op D’66 stemden
omdat ze verandering wilden, een ‘redelijk alternatief’. Die stemmen nu als zeventigers
nog steeds D66, maar nu omdat ze alles bij het oude willen laten.
Deze baaierd van gedachten eens rustig uitwerken. Maar voor
Trump hoeft in ieder geval niemand bang te zijn. Nixon, Reagan en nog een paar
van die mafklappers heeft de wereld ook overleefd. Met democratie krijg je soms
een malloot aan de top, en met een dictatuur bijna altijd. Tel je zegeningen!
En Hillary was ook niet veel soeps…
Naderen we Roosendaal al? Nee, in de verste verte niet; we
sukkelen pas over de wrakke Moerdijkbrug, die binnenkort in reparatie gaat. Ik
kon mijn broertje wel even opbellen, die zijn dagen slijt in een verpleeghuis. Ik
bel hem elke dag wel even.
‘Roosendaal, wat ga je dáár doen, dan?’, vraagt hij, als ik
het doel van mijn zaterdagse reis heb genoemd. ‘Kijken of er iets te doen is’,
antwoord ik.
Vreemd dat men in Roosendaal reclame maakt voor 16 directe
ritten per dag naar de Brusselse luchthaven, terwijl die verbinding binnen een paar
maanden zal ophouden te bestaan. Als de plannen niet opnieuw gewijzigd zijn,
rijden de Beneluxtreinen dan via de HSL en Breda.
Roosendaal telt drie stadsbuslijnen, wat niet eens erg
slecht is voor een provinciestad met 75.000 inwoners. Het is een bijzonder
stadsnet. In de meeste middelgrote steden rijden de stadsbussen ofwel van
buitenwijk naar buitenwijk langs winkelhart en station, ofwel een lusje van
station tot station door een buitenwijk.
Maar Roosendaal heeft een mengvorm. Het werkt als volgt.
Lijn 1 rijdt van Tolberg naar Kortendijk via het station. Bij Kortendijk gaat
hij over in lijn 3 die van Kortendijk naar Kroeven rijdt, ook via het station.
Een ook in Kroeven verandert hij van lijnnummer; hij wordt dan lijn 2 om alweer
via Roosendaal NS door te rijden naar Tolberg, waar hij weer verandert in lijn
1, waarmee de cyclus rond is.
Drie bussen zijn er nodig voor dat rondje; ze rijden in
halfuursdienst en ontmoeten elkaar rond het hele en halve uur bij het station. Een
lusje door een buitenwijk duurt een half uur.
Maandag t/m zaterdag overdag worden die lussen door de buitenwijken
in twee richtingen gereden en rijden er ook drie bussen in de andere richting
dan die ik daarnet noemde. Ook deze hebben elk halfuur een rendez-vous op het
stationsplein en wel om kwart vóór en kwart over.
Na 18:15 verdwijnen de laatstgenoemde 3 bussen naar de
garage, waar ze op zon- en feestdagen helemaal niet uitkomen. Om 21:30
marcheren ook de laatste 3 overgebleven bussen af en dan kun je verder wel gaan
fietsen. Wat nog wel te doen is, want Roosendaal is een kleine, compacte stad.
Op een uiterst kort lijstje met Roosendaalse must sees dat ik gevonden heb, prijkt de
molen De Hoop uit 1684, die staat aan het eind van Willem Elsschotlaan in de
wijk Kroeven. Die molen is gebouwd in het Vlaamse Schaarbeek, daar een keer
verplaatst binnen de gemeente, later verplaatst naar Merksem, toen in
Roosendaal neergepoot en ook binnen die stad nog een keer verhuisd.
Bij de laatste van die vier verplaatsingen kwam hij terecht
in een weiland, maar nu staat hij te midden van nieuwbouw. Ik pak bus 3 naar
Kroeven.
We komen langs dat beeldje in het plantsoen bij het spoor.
Ik zie daar altijd mijn eigen moeder in en mezelf, als kind, met schooltas. Tot
niet lang voor haar dood vroeg ze mij (58, toen) vrijwel dagelijks of ik mijn
best wel deed op school en of ik echt wel over zou gaan. Maar ik googlede dat dat
beeld van Leon Vermunt een Franciscanes
voorstelt met een van haar leerlingen; het is helemaal geen moeder.
De eerste halte is een busstation, De Roselaar, aan de rand
van het centrum. Alle stadslijnen stoppen er. In de bus zitten veel mensen met
een rollator of een boodschappenkar. Drie haltes verder moet ik wezen voor die
molen.
Ik beland in een oudere nieuwbouwwijk met hier en daar kleurrijke
huizen. `Negeer pup in opleiding´, staat te lezen achter een raam. Makkelijk
gezegd, als hij zijn kaken om je kuit geklemd zou hebben. Het is akelig stil in
deze wijk. Met dat hoorapparaat hoor ik echt alles duidelijker, zelfs de
stilte. Ik denk dat men hier tot ver na het middaguur in z’n nest de kater van
gisteren ligt uit te ronken.
Gisteren was het de elfde van de elfde. Tijdens een groot
carnavalsfeest is om exact 23:11 uur Prins Carnaval gekozen, plus zijn
secondanten De Nar en De Sjampetter. Laat ik hopen dat deze keuze de
opiniepeilers nou eens niet in verlegenheid heeft gebracht. Tijdens carnaval
heet Roosendaal Tullepetaonestad, waarbij een tullepetaon geen tulpentuin is,
maar een parelhoen. Waarom een parelhoen? Joost mag het weten.
Tsja, die molen, die heeft op deze plek naast hoge flats geen
molenbiotoop meer over. Erg oud ziet hij er ook niet uit. Hij is diverse malen
gerestaureerd, in 1990 nog bijna uit elkaar gewaaid en 3 jaar later toch weer
opgelapt.
Ik vind dat dit wel wat lijkt op dat verhaal van die bezem
die al 50 jaar meegaat. De steel is in die tijd 4 maal vervangen en de borstel
al 7 maal, maar het is nog steeds dezelfde bezem. Of op het verhaal van het menselijk
lichaam. Je cellen houden het gemiddeld een jaar of 7 uit, maar je zegt daarom ook nog
niet dat je maar 7 jaar oud bent. En laten we wel wezen, een bezienswaardige
molen uit 1684 is bezienswaardiger dan een uit 1993.
Ik loop door de Pattontunnel naar de aangrenzende wijk om de
molen van de andere kant te fotograferen. Daarna neem ik de bus die van lijn 3
in 2 is veranderd, terug naar de stad. Dit is wat ik een 12 meter lange taxi
noem: ik zit er alleen in. Dat duurt tot de halte Bovendonk waar een gezin
instapt, en meer volk komt er niet bij.
‘Achtmaal 12’ staat op een ANWB-wegwijzer. Dat is 96. Van de
zomer deed ik per fiets al wat dorpen in de omgeving: Heerle, Wouw en Wouwse
Plantage, die alledrie tot de gemeente Roosendaal behoren. Achtmaal, daar wil
ik toch ook nog eens naar toe, al is het maar één maal.
Roosendaal is een stad die meevalt. Bijzonder mooi is in
ieder geval deze winkelpassage. De architectuur doet wat Italiaans aan (vind
ik, die zelden in Italië is geweest). Maar inderdaad: de passage is Venetiaans
bedoeld – wat niet betekent dat er water ligt, noch dat er gondels varen.
Wel jammer is het feit dat een substantieel deel van de
winkels leeg staat, te huur is of doende is met een definitieve leegverkoop. Ze
kunnen de concurrentie niet meer bolwerken met de outlet in het westen van de
stad. Ik bezocht in januari voor deze rubriek de uitlaat van Roermond en Lelystad,
maar die van Roosendaal laat ik links liggen; twee gezien, allemaal gezien.
Bij mijn wandeling door de straten van Roosendaal kom ik
steeds vaker als Zwarte Piet geschminkte kinderen tegen. Alles wijst erop dat
er een Sinterklaasintocht zit aan te komen. Ik snap ook dat ze de nationale intocht
heel vroeg in de middag houden; dan houdt het voor de gelovige kindertjes geen tegenstrijdigheid
in dat je de enig echte Sint nog dezelfde middag in je eigen woonplaats kunt
begroeten.
Voor het eerst sinds 1962 woon ik een Sinterklaasintocht
bij. Ik ontkom er niet aan; in Roosendaal duurt die namelijk de godganse middag
en doorkruist hij de hele stad. Dat gaat hier allemaal nogal carnavalesk, met
hoempaorkesten en praalwagens.
Er lopen een hoop echt zwarte Zwarte Pieten mee in de
optocht en er staan er vele langs de kant. Dat was in mijn kindertijd niet, dat
je je als kind ook moest laten schminken; het behoort tot de jonge Sinterklaasgewoonten.
Waaruit blijkt dat men wel degelijk bereid is tot aanpassing van de tradities;
wat zeuren die anti-Zwarte-Pietenactivisten toch? ‘Diejen zéémelèèr
ee wir wa te maauwe’, zoals ze in Roosendaal zeggen.
Uit een objectieve telling mijnerzijds blijkt dat van de
Zwarte-Pietenkinderen zo’n 3% geschminkt is als roetveegpiet en de rest
inktzwart is.
Sint Nicolaas staat duizend angsten uit maar blijft wuiven
en minzaam glimlachen. Hij is niet bang voor demonstranten – die hier niet zijn
– maar voor de schimmel waarop hij zit, een onversneden hengst die nogal
schichtig is. De stoet stagneert steeds, maar dat beest wil graag doorlopen en kan
door twee paard-Pieten ternauwernood in bedwang worden gehouden. Hij briest; de
eerste schuimvorming is zichtbaar. Voor mijn geestesoog zie ik die knol
steigeren, de Sint een tuimeling maken en zandruiter worden, maar dat gebeurt
niet.
‘Piet, Piet, Piet, Piet!’, gillen kinderen vanaf het bordes
van het stadhuis. Tijdens mijn vorige Sinterklaasintocht van 1962 laakte mijn
moeder mijn volkomen gebrek aan enthousiasme, zoals ik eens schreef op FHM’s. Warmlopen
voor het Sintfeest deed ik pas als mijn schoen gevuld bleek en als op
pakjesavond de mand met cadeaux op tafel stond; hoe materialistisch! Tot en met
mijn 10e Sinterklaasfeest, toen ik dus 9 jaar oud was, bleef ik in de Sint
geloven. Daarna heb ik in weinig meer geloofd; zeker niet in heiligen.
Ik vlucht het Tongerlohuys binnen, dat in de 18e eeuw
pastorie was en nu de geschiedenis van de stad Roosendaal vertelt.
De volgende knop geeft weer een carnavalsstoet, de
daaropvolgende een feest ter gelegenheid van de promotie van de
voetbalvereniging RBC naar de Eredivisie. RBC bestaat niet meer, en heeft niet
meer achtergelaten dan de Voetbal Experience, waar ik vanmiddag ook nog naar
toe had gekund.
Roosendaal behoort tot de vele steden in Nederland die van
werkstad tot woonstad geworden zijn. Naast VERO-kwasten en Goblet-jenever, was
het bekendste product dat uit deze stad kwam de LIGA-koek. De fabriek van die zgn.
verantwoorde tussendoortjes stond hier. De arbeidsomstandigheden waren er Dickensiaans,
maar wie er eenmaal werkte, wilde er nooit meer weg. Tegenwoordig staat die fabriek
in Dordt en worden er ook Sultana´s en nog lievere koekjes gebakken.
Opgegroeid in de 60´s (ik zei het al) consumeerde ik vrijwel
dagelijks LIGA-koeken. Maar in de jaren 70 begonnen tandartsen er tegen te ageren,
omdat die lekkernijen bijna voor 100% uit suiker bestonden en bovendien aan
tanden en kiezen bleven plakken. Voor mijn huidige gebitsgammelte is
ongetwijfeld de basis gelegd in die Roosendaalse koekfabriek. Op het v/m LIGA-fabrieksterrein,
vlakbij de splitsing van de treinsporen naar Zeeland en België, is nu een
nieuwbouwwijk.
In zo´n museum hoop je op een adembenemend mooi schilderij
van een oude meester van wie je nog nooit gehoord had; dat zie je soms wel in
de provincie. Maar niets daarvan in Roosendaal; alleen wat houterige portretten
van plaatselijke grootheden.
Ook aandacht voor het Roosendaalse dialect, dat een
buitenbeentje is van het Brabantse. Roosendaalse frasen hangen aan het plafond
en staan op de trappen; ik citeerde er al een. Het verleden deelwoord van
werken luidt: geworken, wat doet denken aan dat van merken in het Leids: gemorken.
Ik begeef me naar buiten door het café vol Zwarte Pieten en
sla de richting van het station in. Thuis zal ik lezen dat de intocht in Roosendaal
niet tot schermutselingen geleid heeft. Die in Maassluis ook niet. Wel werden
maar liefst 200 anti-Zwarte-Piet-demonstranten gearresteerd in Rotterdam; ze
hebben Maassluis niet gehaald.
Nadat ik een middag in Roosendaal heb rondgezworven, heb ik
de stad toch in het hart gesloten. En dan blijk ik het absolute pareltje van
die korte lijst met bezienswaardigheden niet eens op de foto te hebben. Dat is
namelijk het monumentale spoorwegstation uit 1907. Daar let je niet op als
treinreiziger; een station, daar stap je in en uit de trein, en verder niet.
Dat ik wel een foto heb van het station van Etten-Leur, komt
louter doordat ik hem van die lijst af wilde hebben van stations waar ik nooit
een voet gezet heb. En dat klopt dan ook noch niet eens helemaal, want ik was
er al eens in 2008. Maar toen kwam ik per Volans bus en niet per trein.
Aan het station Etten-Leur is ook bij daglicht niet veel te
zien. Een voorloper ervan was geopend voor reizigers van 1854-1938 en nog even
in de zomer van 1940. Pas in 1965 kon je hier weer in- en uitstappen. Ruim 3000
reizigers per dag deden dat in 2014.
Het huidige stationsgebouw dateert uit 1965 en is zo’n
standaardgeval; de gelijke van Leiden Lammenschans, te zien op de foto in de Wikipedia. Dat gebouw is momenteel bedekt met plastic en verkeert in renovatie.
De enige treinen die Etten-Leur aandoen zijn de IC´s Roosendaal – Zwolle,
vandaag zeer drastisch ingekort tot Roosendaal – Breda.
Ik doe een rondje Etten-Leur en schiet nog een avondfoto.
Daarmee zit deze zaterdagmiddag er op.
Frans Mensonides
24 november 2016
er geweest: zaterdag 12 november 2016
P.S.: Da ge bedaankt zijt, da witte
De Markthal van Didam
´t Is wel jammer dat Nederland zo klein is´, zei me laatst
een andere trotse bezitter van een Weekend Vrij-abonnement. ‘Je zit zo weer aan
de grens. Je komt altijd terecht op dezelfde stukken spoor’.
Ik denk dat dat nogal meevalt. Vandaag ga ik op pad naar de
Achterhoek. Een overbekend ritje met de Arriva-diesel Arnhem – Winterswijk.
Maar het is toch de eerste keer in 38 weken dat ik die neem. Ja, als ik de
Achterhoekboemel elke week zou pakken, zou het wel gaan vervelen op den duur.
Die vorige keer in februari ging ik niet verder dan Terborg,
en nu helemaal naar Aalten, dat inderdaad aan de nauwe grenzen van ons
koninkrijk ligt. Ik heb daar opnieuw zo’n plattelandelijk museum gespot, met de
intrigerende naam Onderduikmuseum.
Aalten, dat is alweer wat anders dan Terborg. Maar je maakt
so wie so nooit twee keer dezelfde treinreis. Of, zoals Hèrakleitos zei: ‘Je
baadt nooit twee keer in dezelfde rivier’. Of, zoals ik daar zelf altijd graag
achteraan zeg: ‘Je staat nooit twee keer als dezelfde persoon onder de douche.’
De vorige keer was er in de IC Utrecht – Arnhem een
conducteur die tegen harakiri aanzat, alleen omdat de prullenbakken niet
geledigd bleken te zijn toen de trein van zijn beginpunt vertrok. En er was nog
iets anders: er werd op station Arnhem een pianorecital gegeven door een zeer
jonge pianiste; ook die zal ik vandaag niet zien.
Wat ik deze keer wel zie, wat er vorige keer niet was: een
oude, wrakke auto in de hal van Utrecht Centraal, met de woorden ‘Harry Potter’
erop. Die auto is een Ford Anglia, geloof ik, al houd ik een slag om de arm,
want als OV-adept hoor ik eigenlijk geen verstand te hebben van automerken. En
Harry Potter, daar heb je sprookjesboeken en films van; voor kinderen en
volwassenen die liever kind gebleven waren. Meer weet ik er niet van; ik houd meer
van realistische literatuur.
Er gebeurt nog meer opmerkelijks. Ik daal af naar spoor 19
voor de IC naar Nijmegen maar ik mis die krappe aansluiting. De deuren zitten
al dicht terwijl ik nog op de roltrap sta en de trein zet zich in beweging.
Maar nu zie ik op het verder lege perron een jong stel beginnen aan een felle sprint
langs de accelererende trein, waarbij ze wilde armgebaren maken en van alles lopen
te gillen. Usain Bolt zou een goeie dag moeten hebben om hun tempo te evenaren.
‘Ja, die trein komt echt niet meer terug’, zeg ik lachend
tegen een vrouw die ook te laat kwam en net als ik verbaasd naar die twee hardlopers
kijkt. Maar ze zijn aan het eind van het perron aangekomen, zien met lede ogen
de rode lichten van de trein in de verte verdwijnen en kuieren nu bedaard, hand
in hand, terug.
Ze nemen de roltrap naar boven. Daar ik het komende kwartier
toch niets vruchtbaars te doen heb, besluit ik ze onopvallend te schaduwen. Ze
begeven zich, met mij in hun kielzog, in de richting van de Jaarbeurs, dalen de
lange, steile roltrap af, maken beneden even een praatje met een man die, om
welke duistere reden dan ook, een bord ‘ABC’ om de nek draagt (er lopen er hier
meer rond) en verdwijnen dan in de mêlee van reizigers bij het busstation.
Wonderlijk: het was blijkbaar van levensbelang dat ze die
ene IC naar Nijmegen zouden halen, maar nu ze hem gemist hebben, schijnen ze
iedere interesse voor het spoorwegwezen verloren te hebben. Of zwaaiden ze alleen
maar op een heel overdreven manier een kennis uit?
Ik hoop dat er vandaag niet de hele dag een spion achter MIJ
aanloopt. In mijn omzwervingen op zaterdag zit ook vaak erg weinig lijn en logica.
Weekreizigers, spitsreizigers zijn veel rationeler; allemaal met strakke
gezichten het station uit en via de kortste weg naar school of kantoor.
‘Rechtdoor naar school en kantoor’, dat was in mijn prille jeugd een
ontbijtshow op de radio.
Weliswaar is er vandaag geen pianovirtuoos, maar wel dat
jongetje in de coupé van de volgende IC richting Nijmegen. Drie is hij, en nog
maar net; echt niet ouder. Voor zijn moeder spelt hij de letters op het raam:
S.I.L.E.N.C.E. – S.T.I.L.T.E. Fluisterend, want dit is immers een stiltecoupé. Dat
ziet hij aan die grote S.
Dat joch weet gelukkig nog niet half wat voor shit hem
straks boven het hoofd hangt op de basisschool. Ik had voor de mijne aan één FHM’s A-viertje niet genoeg; het werd een A-drietje. Of zou het onderwijs tegenwoordig
beter dan vroeger raad weten met kindertjes die op hun derde al kunnen spellen?
Ik lees er wel eens wat over, maar dat stelt me niet voor 100% gerust.
In de Spurt naar Winterwijk verander ik ineens van plan.
Geen logica, geen samenhang in zo’n dag; ik schreef het al. Didam en Wehl, ben
ik daar nou al eens geweest? Ja, één van die twee. Ik zie mezelf in zomerkledij
lopen op een rustige begraafplaats en in een net zo rustig bos. Maar dat was
Wehl, waar ik toen liep; ja, het was beslist in Wehl en niet in Didam. In de
zomer van 2000 was dat, en die dag deed ik ook Aalten al. Dat klopt niet
helemaal in detail, als ik het later nasla op mijn eigen site; Wehl was in
2001, dat bos, daar ging ik niet in omdat het begon te onweren, en Aalten was
al in 1999.
In die jaren rond de eeuwwisseling was deze spoorlijn net
geregionaliseerd, met alle aanloopproblemen van dien. Mijn trein, nu, anno
2016, remt voor Didam; ik stap uit; ik ben hier echt nog nooit geweest.
Welke dam? DIE dam, grap ik melig als ik mijn voeten op het
perron plaats. Weer een station afgevoerd van die lijst! Het station heeft 2 sporen
en evenzoveel perrons. Maandag t/m vrijdag is er kwartierdienst op het traject
Arnhem – Doetinchem en kruisen de treinen elkaar hier.
De Arriva-Spurts hebben geen toilet, wat wel beroerd is voor
een rit Arnhem – Winterwijk van een heel dik uur. Maar dank zij de provincie
Gelderland kan er in ieder geval gepist worden op station Didam; de WC is ons aangeboden
door het provinciebestuur.
Ook zie ik hier een systeem voor de distributie van
OV-fietsen dat ik nog nooit ben tegengekomen. Die karretjes staan verleidelijk
uitgestald in een glazen hok. Dat kun je openen met je OV-chipkaart waarop je
OV-fietsabonnement is geladen. Binnen komt dan de volgende stap, het verkrijgen
van een sleutel uit zo’n automatisch rolluikkastje. Maar ik waag me er vandaag
niet aan, als hoogzomerfietser. Behalve fietsenhok en toilet kent Didam geen
noemenswaardige stationsgebouwen.
Didam bestond al in de Romeinse oudheid en kreeg veel later
een kasteel, dat ook al weer heel lang geleden is afgebroken – om even met
zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van het dorp te snellen.
Reinaert de Vos heeft zich er gevestigd; een van de eerste
huizen heet in ieder geval Maupertuus. Veel panden zijn witgeschilderd, maar
nog niet zoveel als in het Limburgse Thorn. Ik loop door zo’n straatje tussen
station en centrum, waar je niet op het straatnaambord hoeft te kijken om te
weten dat het de Stationsstraat is. Maar als ik dat toch doe, blijkt het de Spoorstraat.
Als ik die uitloop, bereik ik een plein met een kerk en een monument voor slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog en de verlenging daarvan die Nederland noodzakelijk achtte in ´ons´ Indië. Aan de ene zijde van die vierkante kolom worden gesneuvelde soldaten herdacht die ‘den vaderlant ghetrouwe’ waren, op een andere zijde de burgerslachtoffers die toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plek waren.
Een digitale klok loopt 1:01 uur voor op de wintertijd die
nu toch al drie weken lang van kracht is. Ik had hier maar een half uur willen
blijven maar loop nu de ene straat uit en de andere in; na de Spoorstraat komt de
Schoolstraat; die gaat over in de Hoofdstraat, die in de Raadhuisstraat en die weer in de Kerkstraat. Fanatiek ben ik hier op zoek naar iets
fotografeerbaar feeërieks, waarvoor het de moeite waard geweest zou zijn om de
trein te verlaten.
Wil je je bezoek aan Didam echt kort houden, dan moet je het
volgende doen: aan een Didamse autochtoon - bijvoorbeeld tijdens een praatje op
straat of in een café - vragen hoe het leven hem / haar bevalt, zo in de
Achterhoek. Grote kans dat je dan binnen 5 minuten met een bloedvaart de bebouwde
kom verlaat, gezeten op een spoorstaaf en voorzien van vogelveren die goed
blijven plakken op het pek waarin je bent ondergedompeld.
Als je de mensen in Didam nou echt op de kast wilt krijgen,
moet je beginnen over de Achterhoek. Didam wil beslist niet tot de Achterhoek
behoren. Vorig jaar zijn hier langs de provinciale wegen welkomstborden met de tekst
‘Achterhoek’ geplaatst, zeer tegen de zin van de bevolking. Er werd zelfs een
protestlied tegen gezongen. Na slepende onderhandelingen zijn de borden
verwijderd.
Nee, Didam ligt in de Liemers en nergens anders. De Didammers
hechten sterk aan de Liemers, hoewel niemand weet wat die naam betekent. Ik
moest hem op school al leren. Ik ergerde me altijd aan al die namen voor
streken en streekjes in ons kleine landje die je voor aardrijkskundeproefwerken
in je kop moest stampen: de Meierij, de Baronie, de Peel, de Graafschap… Maar
nooit iets gehoord over de Vlietstreek, waar toch mijn wieg stond.
Montferland heb je dan ook nog, ook zo’n vage regio waarvan
niemand precies weet waar hij begint en ophoudt. Montferland, daar zijn ze in
Didam ook niet gek op. Weliswaar is de gemeente Montferland in Didam gevestigd.
Maar de gemeente was de drijvende kracht achter die gehate Achterhoek-borden.
En achter een bouwplan dat de dorpspoëet inspireerde tot de volgende
ontboezeming, in vette letters op een protestbord:
‘Geacht College en raad van “Montferland”
Gebruik A.U.B. Uw gezonde verstand!!!!
En houd het Nostalgische plein van ons oude gemeentehuis in stand???
Dank voor Uw allen begrip.
UW BURGERS’
Opvallend is hier de Markthal, die misschien minder
prominent in de Blue Planet staat dan die van Rotterdam, maar er toch wel
aardig uitziet. Ooit was het een veehal, nu is er elke vrijdag markt en zijn er
soms evenementen.
De Sint Martinusmolen heeft met Molen de Hoop in Roosendaal
(zie hierboven) gemeen dat hij te midden van nieuwbouw staat. Maar wel in een villapark.
Geen torenflats om hem de wind uit de zeilen te nemen. Hij maalt nog echt, en dateert
uit het midden van de 19e eeuw, maar is een keer afgefikt en dus net zomin
authentiek oud als zijn collega uit Roosendaal.
Ik ga met een omweg terug naar het station, dat ik zowaar
terugvind, en pak de trein naar de werkelijke Achterhoek; de rest van de middag
duik ik onder in Aalten.
Met een toren van tufsteen, als het klopt wat in de Winkler Prins staat
Die keer in 1999 wist ik te melden dat Aalten een laatgotieke 12e-eeuwse kerk bezit met tufstenen
toren, en dat men er ooit tapijten en klompen vervaardigde. Wijsheid die ik
toen, daar de Wikipedia nog niet was uitgevonden, nog opzocht in de Winkler
Prins. Die 21 zware banden, 20 delen plus een supplement, prijken nog steeds in
mijn boekenkast. Maar er gaat tegenwoordig soms wel eens een dag voorbij zonder
dat ik er in blader.
Wat er niet instaat: Aalten was in WO II een waar
onderduikerswalhalla. De Noordoostpolder had die naam (NOP: ‘Nationaal
Onderduikers Paradijs´) maar Aalten telde naar schatting op elke 10 legale
inwoners 2 onderduikers, een nationaal record. De burgemeester van Aalten heeft
op een gegeven moment zijn functie neergelegd en is zelf ook maar ondergedoken.
Hij werd vervangen door een NSB-er.
Voor de oorlog was het Achterhoekse grensdorp al een
toevluchtsoord voor Duitsers die uitgeweken waren voor het Hitler-regime. In de
oorlog kreeg Aalten, behalve al die onderduikers, ook nog inkwartiering van
geëvacueerden helemaal uit Scheveningen, wier huis was opgeofferd aan de
Atlantikwall.
Die zaten dus een enorm eind van huis, maar hadden in de
Hongerwinter wel beter te eten dan de Randstadbewoners. Westerlingen kwamen wel
naar de Achterhoek op hongertocht; Aalten heeft zelfs eens hongertrekkers uit
Haarlem mogen verwelkomen. Een slaapplek werd vast nog wel gevonden onder de
bevolking, waarvan inschikkelijkheid wel de meest opvallende eigenschap moet
zijn.
Die werd zeker vertoond door de familie Kempink. Zij woonden
in het pand Markt 12 dat sinds 2004 Onderduikmuseum is. Het was een riante
woning, gelegen op het mooiste plekje van het dorp. Maar tijdens de bezetting
moesten zij hun grote salon afstaan aan de nazi’s en zelf genoegen nemen met
twee veel kleinere huiskamertjes.
In die salon werd de Ortskommandantur gevestigd; een soort
politiebureau. De Duitsers hadden hun oog op dit huis laten vallen omdat je
vanuit de huiskamer een goed uitzicht had over de markt. Dat deden ze graag: de
boel in de smiezen houden.
Maar wat er vijf meter boven zijn hoofd gebeurde, zag de
Ortskommandant niet. Op zolder werden namelijk regelmatig onderduikers
gehuisvest. Het waren mannen die zich onttrokken hadden aan de Arbeitseinsatz.
Ze verbleven een korte periode in het huis aan de Markt en werden daarna
ondergebracht bij boeren in de omgeving. Daar ons land toen, ook in de oorlog,
nog in de greep was van een sterke verzuiling, kwamen de protestantse
vluchtelingen terecht bij protestantse boeren en de Rooms Katholieken bij
Roomse agrariërs. Die Ortkommandant had verder ook opvallend weinig in de
gaten; Aalten was een broeinest van verzet.
De familie Kempink kon dus niet meer beschikken over de
salon en over de zolder, maar ook hun ruime kelder was niet meer van hen
alleen. Deze was ingericht als schuilkelder waarvan ook de buren gebruik
mochten maken. Inschikken…
Toen ik in 1999 door Aalten liep, bestond er al een
museumcomplex - door mij toen niet bezocht omdat ik pas tegen de avond aankwam -
met onder meer de boerderij op de foto hierboven. In 2004 kocht het museum het aangrenzende pand Markt
12 van de familie Kempink en werd het huis weer ingericht zoals het was in WO
II.
De oorlog komt hier beslist tot leven; ook, en vooral, voor
iedereen die hem alleen van horen zeggen heeft. De vertrekken zijn ingericht
zoals toen modern was. Mijn oma had ook nog van die grote, rode kookpannen op het
gasfornuis staan. En aan zo’n zwarte kolenhaard heb ik me zelf ook nog gewarmd als
kind.
In een van de kleine kamertjes die de Kempinks nog overhadden, staan
de fauteuils dicht opeengepakt. Aan de stoelen is een wat ouderwetse
telefoonhoorn bevestigd waardoor je de verhalen kunt horen van de bewoners.
Jenny, de dochter des huizes, was in de oorlog een kleutertje. Haar vertelden
ze niets over die onderduikers. Als die ter sprake kwamen, werd ze even de
kamer uitgestuurd. Tegenwoordig geeft de nu hoogbejaarde dame nog wel eens
rondleidingen door haar geboortehuis.
De fiets in de huiskamer diende voor opwekking van stroom, als de elektriciteit was afgesneden. Je kunt nog steeds plaatsnemen op de opoefiets, geschonken door een Aaltenaar. Als je trapt, gaat er een soort bureaulamp branden waarbij je de krant kan lezen. Ook begint de schemerlamp te schemeren, met een akelig geflikker.
Overal verhalen in dit museum. Zoals in de schuilkelder,
waar een zenuwachtige buurtbewoonster bij luchtalarm altijd zat te gillen en te
jammeren. Begrijpelijk, maar weinig opwekkend voor de anderen.
Ook de huiskamer-Ortskommandantur ziet er nog net zo uit als
ruim 70 jaar geleden, compleet met de schrijftafel van de Ortskommandant en het
portret van Hitler boven de schoorsteen. Moeder Kempink behandelde de
dienstdoende Duitsers met voorkomendheid – gedachtig aan de onderduikers boven haar
hoofd – maar placht het portret van de Führer wel om te draaien. Het hangt nu
aan een scharnier; je kunt zelf kiezen of je de tronie van de dictator wilt verdragen
of hem liever tegen de muur plakt.
De zolder, tegenwoordig ingericht als illegale drukkerij, ligt
geheel onverwachts achter een badkamer met een wastafel aan een tegelwand. Als
je het handdoekhaakje een kwart slag naar links draait, klapt die wand open en
heb je toegang tot de zolder. De schuilplek van de onderduikers, een bedompte
ruimte onder de hanenbalken, is zo goed verstopt dat ik hem thuis pas zie, bij
het bekijken van de website.
Dit Onderduikmuseum is nou echt zo’n museaal pareltje in de
provincie, waar ik in deze aflevering naar op zoek ben. Het zou een
topattractie zijn als het in het centrum van Amsterdam stond. Het is nog veel
indringender dan het Verzetsmuseum waar ik in een vorige aflevering was.
Het is dat de Achterhoekers daarvoor te nuchter zijn, anders
hadden ze het wel een Onderduik Experience genoemd in plaats van een museum. Dat
vaak te onpas gebruikte modewoord is hier echt wel van toepassing.
Zo ziet Aalten eruit in het bleke zonnetje van een late
wintermiddag:
Ik neem de trein naar Winterswijk en keer via Zutphen terug,
om niet weer precies hetzelfde stuk af te hoeven leggen. Maar je maakte toch
nooit twee keer dezelfde treinreins, beweerde ik daarnet nog? De terugweg staat
zelden beschreven in deze rubriek. Ik weet niet hoe het kan, maar op de
terugweg gebeurt gewoonweg nooit iets.
Frans Mensonides
4 december 2016
Er geweest: zaterdag 19 november 2016.
De volgende zaterdag, tevens de laatste van november, staat
het Utrechtse Oudewater op mijn planning, een klein stadje rond de plek waar de
Lange Linschoten uitmondt in de Hollandse IJssel. De Lange Linschoten, wie kent
dat 8 km korte riviertje niet? Oudewater bezit een Touwmuseum én de in heel
Europa befaamde Heksenwaag, en de laatste is mijn reisdoel.
Ik begin mijn treinreis deze keer in Den Haag, waar ik
vanmorgen even moest wezen, en pak op Den Haag Centraal de Sprinter naar Gouda.
Die heb ik normaliter nooit; het ligt niet voor de hand. Als ik uit Leiden naar
Voorburg of Zoetermeer wil (en het laatste gebeurt veel minder vaak dan het eerste),
ben ik er sneller met de bus.
Ik kan dus ook maar zelden vanuit de trein zwaaien naar
Huygens in huize Hofwijck; Constantijn Huygens, die me de titel van deze
rubriek leende. Ik vertel het nog maar een keer voor degene die per ongeluk via
Google op deze pagina terecht is gekomen en nu denkt: waar ben ik in ’s hemels
naam beland?? ‘Beminde Saterdagh, zijt ghij noch verr van komen?’ (geliefde
zaterdag, zit je er zo langzamerhand al eens aan te komen?) is de cruciale
regel in het gedicht ‘Rust op Hofwijck’, waarin Huygens de lof zingt van het
vrije weekend.
Hij woonde hier aan de Vliet, aan de voet van de spoorbaan.
Of liever gezegd, die spoorbaan werd in 1870 vlak langs zijn huis getrokken en
snoepte een stuk af van zijn geliefde tuin. Bijna 2 eeuwen na zijn dood pas;
hij heeft gelukkig niet hoeven meemaken hoe het ijzeren paard bezit nam van
zijn land - en later ook nog de koets zonder paarden, want ook de A12 loopt
rakelings langs zijn woning.
Dat Hofwijck zelf er nog staat, is een klein wonder. In 1914
werd het weekendhuisje van de slopershamer gered door de speciaal met dat doel
opgerichte vereniging Hofwijck, die kort geleden dus haar eeuwfeest vierde; ik
was erbij.
De spoorlijn Gouda – Den Haag was en is een zijtak van de
lijn Utrecht – Rotterdam, die aanvankelijk Rotterdam Maas als eindstation had;
ik schreef er vorige maand over. Sprinters rijden er in het weekend en op
doordeweekse avonden slechts in halfuurdienst, en dat zijn dan de Sprinters Den
Haag Centraal - Utrecht. Die vandaag, wegens werkzaamheden, maar tot Gouda
Goverwelle rijden.
Station Den Haag Ypenburg nam ik in 2005 in gebruik in een,
zeker voor mijn doen, ultrakort artikeltje. Ik zag de zin van dat station niet
zo, geloof ik. En dat doe ik nog steeds niet. Op het perron staan 4 mensen te
wachten, waarvan er één niet eens mee gaat; zij neemt met veel gezoen en
gezucht afscheid van haar verloofde en staart de vertrekkende trein met
dromerige ogen na.
Ten oosten van Zoetermeer is nu echt de schop in de grond
voor BleiZo. Vijf jaar geleden alweer liep ik hier rond in een wat desolate
omgeving, een vage mix van stad, boerenland, recreatiegebied en
bedrijventerrein, in afnemend licht en met toenemende gevoelens van verlatenheid
en vertwijfeling.
De Bleizo-plannen (Bleiswijk-Zoetermeer) gaan nu dus echt door, en
daar zijn we allen zo blij mee. Die plannen behelzen een knooppunt van trein,
Randstadrail, bus, autoweg en fietspad, en een ontmoeting van vrijetijdsbesteding
en bedrijvigheid. Of zo. Ik kan me zoiets pas goed voorstellen als het er
allemaal staat en ik er rondloop, wat bij leven en welzijn ooit wel zal
gebeuren.
Hotels komen er ook in BleiZo, maar geen woningen. En die
enorme outlet die hier gepland was ´op het kruispunt van de vier winderige
windstreken´, zoals ik schreef, staat ook nog steeds met potlood op de
plattegrond, tot angst en verdriet van alle winkeliers binnen een straal van 25
kilometer. Niet zo blij met BleiZo…
Aangekomen In Gouda - ‘aangekomen’ hier nog in de betekenis
van: gearriveerd - stap ik over op bus 107. Die verbindt Gouda NS in een stijf
uurtje met Utrecht Centraal, via Haastrecht, Oudewater, Montfoort en De Meern.
Straks meer over die bus.
Lijn 107 stopt twee keer aan de zuidkant van Oudewater en
waagt zich niet in het centrum. De noordkant van het stadje, een nieuwbouwwijk,
wordt helemaal niet aangedaan door 107 en moet het doen met buurtbus 505:
Woerden – Oudewater – Schoonhoven – Lopik – IJsselstein.
Eens had Oudewater een spoorwegstation, ook genaamd: Papekop,
aan de lijn Utrecht – Gouda, 2,5 km ten noorden van de stad. Gedurende een
korte periode bezat de stad zelfs nog een eigen paardentram die aansluiting gaf
op elke trein die op station Oudewater stopte (dat waren er maar 15 per dag).
Maar dat is lang geleden; in 1936 werd het station opgeheven.
Uitgelezen wandelweer, deze zaterdag; nu eens een vroeg
ingevallen winter met milde vorst, geen wind, en een flauw zonnetje achter
fraaie wolkenpatronen.
Het stadje aan de twee waterlopen heeft een opvallend hoge
monumentendichtheid per capita (ca. 10.000 hoofden) en ook per hectare. Ik kan hier
wel gevels blijven schieten met mijn camera. In het hart van Oudewater hangen
feestelijke pakjes aan winterbomen. Het tafereel is bijna goed genoeg voor mijn
traditionele Midwinterfoto die ik op 21 december altijd rondstuur naar vrienden
en bekenden en de lezers van deze site. Bijna mooi genoeg, maar niet helemaal,
anders had ik hem hier niet geplaatst en wel tot 21 december bewaard.
Ik had het daarnet over het zaterdaggevoel van Huygens, maar
zelf heb ik deze weken eerder een vakantiegevoel dan een weekend-. Het komt
door de op handen zijnde fusie bij mij op de zaak. Ik neem langzamerhand
afscheid van mijn huidige werk en weet zeker dat ik op maandag 2 januari 2017
mag beginnen bij de fusieorganisatie. Maar ik heb op dit moment, 5 weken voor
die dag, nog geen flauw idee waar ik me dan moet melden, wat ik geacht wordt,
zo de hele dag te doen, voor hoeveel uur per week ik op de kantoorkruk zal zitten
en hoeveel salaris ik daarvoor maandelijks beur.
Ik ken collega’s die in hetzelfde schuitje tussen twee
stoelen zitten en wie de onzekerheid terneerdrukt. Maar ik krijg er veeleer een
oceanisch gevoel van. Het lijkt wel wat op dat in 1963, toen ik wegens
verhuizing in april afscheid kon nemen van de kleuterschool en pas begin
september naar de grote school zou gaan. Een vakantie die vrijwel eeuwig leek
te duren.
Goed, maar dat zijn doordeweekse zaken, en nu is het
zaterdag. Ik ga de inwendige mens versterken bij een knus eetcafé tegenover de
Waag. Vóór een weging in zo´n heksenwaag is het niet onverstandig, eerst even
flink bij te eten.
Onderstaande foto overgenomen van Wikipedia: Waag (Oudewater)
Ik ben op dit uur de enige bezoeker. Iedereen zit surprises
te maken´, veronderstelt de museumvrijwilligster. In de zomer hebben ze meer
aanloop. Ik zeg dat ik Oudewater een pracht van een stad vind, en zij
antwoordt: ´Dat komt zelden voor, iemand die weet dat Oudewater een stad is.
Hoe vaak ik niet hoor: ‘Gut, wat een leuk dorpje is dit!´
Nou, kom op zeg, Oudewater, met zijn singels, grachten en
wallen, heeft toch duidelijk de sfeer en de uitstraling van een stad; een kleine
stad is ook een stad, zeg ik altijd. En waaggebouwen zie je ook vaker in steden
dan dorpen. Maar van de Heksenwaag is er maar één op de wereld.
Op de bovenverdieping van het gebouw wordt de geschiedenis
ervan verteld, en die van de heksenvervolgingen, een inktzwarte bladzijde in de
Europese geschiedenis.
Pure heksengekte maakte zich meester van het continent, zo
tegen het eind van de 15e eeuw. Iedere vrouw (en soms ook man) die een beetje anders
was dan anderen, kon zo maar van hekserij beticht worden. Wonderlijke praatjes
werden dan over haar rondgestrooid – ik ga voor het gemak maar even uit van een
vrouw. Ze zou de waterbronnen vergiftigd hebben, misoogsten hebben
bewerkstelligd, baby’tjes gekookt, pestepidemieën veroorzaakt… Van heksen werd
ook verhaald dat ze seks hadden met de duivel, als succubus (‘onderligster’)
of, in het geval van een mannelijke heks, als incubus (‘bovenligger’).
Het leven van een vermeende heks stond op het spel. Eerst
werd zij gemarteld, om de waarheid boven tafel te krijgen. Ook moest zij haar handlangers
noemen (afgezien dan van de duivel, want dat was wel duidelijk). Uiteindelijk
bekende ze, al half dood gemarteld, meestal alles. Daarna wachtte de brandstapel.
Die zogenaamde handlangers ondergingen hetzelfde lot als zij, en moesten weer
nieuwe handlangers noemen, waardoor de ellende zich als een olievlek uitbreidde.
Zo werden in Roermond in 1613 in totaal niet minder dan 64 ‘heksen’ verbrand.
Hoe herkende je een heks, en hoe kon je haar dan verdelgen? Daarvoor
bestond een handboek, ‘Malleus
Maleficarum’ (Heksenhamer), een duistere Latijnse incunabel, geschreven door de
Duitse inquisiteur Heinrich Kramer. Volksgeloof, overgoten met een sausje
wetenschap; altijd een hypergevaarlijk mengsel.
Een van de eigenschappen die aan heksen werden
toegeschreven, was een onnatuurlijk laag gewicht, soms niet meer dan een ons.
Anders waren ze natuurlijk te zwaar om te vliegen op een bezemsteel, dat
spreekt vanzelf.
Vandaar dat de verdachten in heksenprocessen wel met
vastgebonden armen en benen in het water werden geworpen. Bleven ze drijven,
dan was dat een bewijs van hekserij en mochten ze zich drogen en warmen op de
brandstapel. Zonken ze, dan waren ze onschuldig en werden ze hopelijk tijdig weer
op het droge getrokken.
En hier komt nu de Heksenwaag om de hoek kijken. Het gebouw
werd in 1482 in gebruik genomen als doodgewone waag om goederen te wegen zoals
kaas en hennep. Van hennep maakten ze tussen haakjes indertijd touw, nog geen roesmiddelen.
Volgens een verhaal waarvoor historici niet helemaal de hand
in het vuur durven steken, promoveerde keizer Karel V de waag zo´n 70 jaar
later tot Heksenwaag. Je kon je er laten wegen, om vast te stellen dat je een
normaal gewicht had en dus niet door de lucht kon vliegen. In Oudewater was
nooit iemand tot heks veroordeeld; de heksengekte kreeg hier blijkbaar geen
voet aan de grond. Een certificaat van weging, afgegeven namens het
stadsbestuur, kon je in het vervolg vrijpleiten van hekserij.
Het was niet zo dat de mensen hier rijen dik voor de deur
stonden om zo´n certificaat in ontvangst te nemen; de waag werd ook na Karel
V´s decreet nog vooral gebruikt voor het wegen van goederen. De
heksenvervolgingen raakten gelukkig op een gegeven moment over hun hoogtepunt
heen, mede doordat verstandige wetenschappers en predikanten zich er tegen
begonnen te verzetten.
In de Noordelijke Nederlanden werden na 1600 weinig heksenprocessen
meer gevoerd, maar in omringende landen gingen ze soms nog wel door tot diep in
de verlichte 18e eeuw. Naar schatting zijn in de loop der eeuwen in Europa 100.000 mensen beschuldigd van hekserij. De
helft daarvan is daadwerkelijk veroordeeld en ter dood gebracht. 20% van hen
was van het mannelijk geslacht.
Die cijfers bewijzen dat je je soms nog wel onder een
beschuldiging van hekserij uit kon komen. Je moest dan wel goede getuigen a
decharge meebrengen en de juiste mensen kennen. Zwaaien met wat bankbiljetten
zal ook wel geholpen hebben. Of met een certificaat van weging uit Oudewater.
Ik ga er beneden een proberen te bemachtigen.
De weger van dienst laat me plaatsnemen op de houten balans
die de sporen van eeuwenlang gebruik
draagt. Als hij in de weer is met de gewichten, bedenk ik op wat een kromme
logica deze hele heksenwegerij gebaseerd is. Heksen konden volgens het geloof zo
ongeveer alles, tot het veroorzaken van watersnoden en epidemieën aan toe. Konden ze
het resultaat van een weging dan ook niet beïnvloeden?
158 pond; de weger noteert het in schoonschrift op mijn
certificaat, dat ik meekrijg in een koker. 79 kilo, wel wat aangekomen, de
laatste tijd, en net iets boven mijn door mijn diëtiste opgelegde
ideaalgewicht. Het kan er nog wel mee door; mijn kotelet-index is nog niet in
de gevarenzone.
Op het in origineel Vroegmodern Nederlands gestelde
certificaat wordt het H-woord niet genoemd. Er staat dus niet expliciet vermeld
dat de gewogen persoon geen heks is; alleen dat zijn / haar gewicht niet
abnormaal is voor de lengte.
Zo´n certificaat van de Heksenwaag, zo overdenk ik in de bus naar Utrecht, zou je dus net zo goed kunnen gebruiken als geen-obesitasverklaring. Het buikje, het houdt de gemoederen nogal bezig, de laatste tijd. Elk tijdsgewricht zijn eigen gesels, zijn eigen heksenjachten…
Gouda NS – Museum Bisdom van Vliet (2015) – Haastrecht (2015)
- Halte Molenwal Oudwater – Kasteel Montfoort (1999) – De Meern (2014) – Prins
Clausbrug (2007) – v/h Domus Medica (2005) – Bus VAGU ( De laatste foto overgenomen uit de
Wikipedia; de rest uit eigen archief)
Ik kwam in Oudewater waarmee ik ook weer vertrek:
Connexxion- bus 107, Gouda – Utrecht.
Deze 37 km lange buslijn volgt tussen Gouda en De Meern de kronkels van
de N 228 langs de uiterwaarden van de Hollandse IJssel.
Een van de opvallendste gebouwen onderweg is museum Paulina Bisdom
van Vliet in Haastrecht, halverwege Gouda en Oudewater, waar ik in de zomer van
2015 werd ontvangen door de reïncarnatie van de laatste bewoonster: Paulina Le Fèvre de Montigny–Bisdom van
Vliet. Die bezwoer me, zowel Haastrecht als het museum bij iedereen aan te
bevelen als bestemming voor een middagje uit. Daarbij bond ze me op het hart,
vooral te vermelden dat de naam ‘Bisdom’ niets te maken had met de RK-kerk. Bij
dezen nogmaals doorgegeven.
Ook niet het geringste gebouw dat je vanuit de bus ziet, is Kasteel
Montfoort, ook zo’n mini-stadje, gelegen tussen Oudewater en De Meern.
In die laatste plaats takt bus 107 aan op de busbaan waar ik
een paar jaar geleden U-OV-bus 28 nam. Die lijn, die voert van Vleuten naar Utrecht, laat lijn 107 een paar
kilometer verder alweer achter. 107 buigt af naar het grote Utrechtse
bedrijventerrein Papendorp. Op dat trajectgedeelte is het in de spits druk en
schiet je in het weekend lekker op.
Over de grote Prins Clausbrug rijden we daarna het
Kanaleneiland op, bekend terrein voor mij. In de jaren na de eeuwwisseling heb
ik een aantal perioden als gedetacheerd archivaris mijn brood verdiend in het
Domus Medica op de Lomanlaan, het hoofdkwartier van diverse medische
organisaties. In de pauze liep ik datzelfde brood in de omgeving daarvan te vermalen:
bij de Clausbrug die toen in aanbouw was, in het wijkpark Transwijk en rond het
grote winkelcentrum.
In die contreien is veel
veranderd. Indertijd was Kanaleneiland een lichtelijk verloederde wijk
vol afgebladderde torenflats. Tegenwoordig staan er moderne kantoorgebouwen en
is er een bibliotheek. De Domus Medica is verplaatst naar Papendorp. De twee
torens van de v/m Domus Medica op de Lomanlaan zijn een tijdje woonzorgcentrum
geweest en zijn nu appartementencomplexen waarover een hoop gedonder is, zoals
ik zag op Internet, waarin ik me maar niet zal verdiepen.
Wel duik ik nog even in de geschiedenis van buslijn 107.
Zoals ik in dat stukje over Haastrecht al schreef, was die lijn ooit de enige van de Verenigde
Autobusdiensten Gouda-Utrecht (VAGU). Dat was een fusiebedrijf, tot stand
gekomen in 1942 tussen de Fa. Blom, die een lijn Gouda-Oudewater reed, en de
Fa. Zanen, die reed van Oudewater naar Utrecht.
Twee eenlijnsbedrijven, zoals ik ze maar noem, fuseerden dus
tot een nieuw eenlijnsbedrijf; zo ging dat in een tijd ver voor aanbestedingsperikelen:
bijna elke plaats zijn eigen streekvervoerbedrijf. Het ‘hoofdkantoor’ van VAGU
stond halverwege de route: in Oudewater.
Dat lijntje hield het uit tot 1987 toen de VAGU opging in
Westnederland. Later ging die zelf weer op in ZWN en die weer in Connexxion.
Waarvan nu het laatste uur geslagen heeft, althans voor wat betreft het vervoer
in de provincie Utrecht. Syntus neemt op zondag 11 december de boel over. Ze
gaan het, in opdracht van de provincie Utrecht, allemaal beter doen, hebben ze
beloofd.
Maar het OV in Oudewater zal er niet door op vooruit gaan
door de concessiewisseling. 107 rijdt momenteel in de spits tussen Oudewater en
Utrecht in kwartierdienst en krijgt dan
bovendien versterking van lijn 207 die nog eens elk kwartier een snelrit Gouda
– Utrecht Centraal biedt. Van die spitsritten van 207 blijven er onder Syntus
nog maar 2 over en die gaan naar Utrecht De Uithof en niet meer naar Centraal.
Wel gaat lijn 107 in de spits rijden om de 7,5 minuut. Maar alleen tussen Montfoort
en Utrecht; Oudewater heeft daar niets aan.
Ook in Leusden en Scherpenzeel klonk eerder dit jaar op
voorhand al gemurmureer over Syntus. In januari 2017 gaan we eens kijken in
Utrecht of er ergens een streek, stad of dorp is waar de nieuwe concessiehouder
het dan wel goed doet.
Na Papendorp en het Kanaleneiland rijdt de bus dwars door de
Jaarbeursgebouwen heen (althans zo lijkt het, in het halfduister) naar het
eindpunt op het Jaarbeursplein. Ik pakte de trein naar Breukelen alleen om de
stremming tussen Utrecht en Woerden te vermijden.
Hier eindigt deze novemberaflevering met als thema:
(museale) pareltjes in de provincie. We hebben er gelukkig een viertal
aangetroffen in hun oester.
Deze rubriek, ‘Beminde zaterdag’, gaat voor minstens 2 maanden in
winterstop en wordt op z'n vroegst in februari 2017 voortgezet. Dat is even schrikken voor
het legertje fans dat ‘Zaterdag’ heeft opgebouwd in de anderhalf jaar van zijn
bestaan. Maar het wil beslist niet zeggen dat ik een winterslaap ga houden en dat
er 2 maanden lang niets te lezen zal zijn op De digitale reiziger.
Integendeel: er komt een groei-artikel over de belangrijkste
wijzigingen in de treindienstregeling 2017,
die ik de komende maanden allemaal
ga afreizen. Daarna vragen buszaken de aandacht. In de provincie
Utrecht
gaat, na juridisch gedonder (het zal eens niet zo zijn!), het
streekvervoer over van
Connexxion naar Syntus. En Hermes heeft rond Eindhoven HOV-banen en
elektrische bussen in gebruik genomen. Daarmee komen we die winter wel
door!
Frans Mensonides
8 december 2016
Er geweest: zaterdag 26 november 2016
© Frans Mensonides, Leiden, 2016