Dit is
aflevering 7 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met
mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Het eerste deel van deze februariaflevering verschijnt pas
als de kortste maand van het jaar al bijna om is. Het thema van de maand is:
stations waar je nooit uitstapt. Vorig jaar deed ik er daar al een paar van: Opheusden, Mantgum, Deinum, Geleen Lutterade en Meerssen. Soms valt het mee wat je
voor je lens krijgt rond zo’n station; soms valt het tegen, maar altijd valt er
iets over te schrijven.
Voor de eerste zaterdag van deze maand koos ik de stations
Gramsbergen en Dalen aan de Vechtdallijnen. Het stukje erover was net af toen
op dinsdagmorgen 23 februari 2016 op die lijn tussen Dalfsen en Ommen een trein
op een hoogwerker botste, waardoor de machinist van de trein om het leven kwam.
Na die ramp overwoog ik even, mijn geestig bedoelde stukje maar te deleten.
Alle ‘toestanden’ die ik erin aanstip, zinken toch maar in het niet bij een
treinramp. Maar ik kreeg het niet over mijn hart, en het is hieronder dus toch nog te lezen.
Stations waar je nooit uitstapt, dus. Eerst ben ik een lijst
gaan samenstellen van stations waar ik nog nooit van m’n leven ben in- of
uitgestapt - voor zover ik me kan herinneren, dan. Dat leverde het volgende
rijtje op, van provincie tot provincie, van Groningen tot Limburg:
Baflo, Warffum, Usquert, Uithuizermeeden, Bedum, Stedum,
Loppersum, Delfzijl West, Kropswolde, Sappemeer Oost, Zuidbroek, Weener (D), Grijpskerk,
Zwaagwesteinde, Hurdegaryp, Dronrijp, Sneek Noord,
Koudum-Molkwerum, Gramsbergen, Dalen, Vroomshoop, Vriezenveen, Almelo de Riet,
Wijhe, Hengelo Oost, Wezep, Klarenbeek, Lochem, Ruurlo, Arnhem Presikhaaf,
Doetinchem de Huet, Terborg, Didam, Duiven, Hemmen-Dodewaard, Zetten-Andelst,
Nijmegen Heyendaal, Veenendaal West, Hollandse Rading, Diemen, Heemskerk, Koog Zaandijk,
Wormerveer, Krommenie-Assendelft, Zaandam Kogerveld, Den Helder Zuid, Rotterdam
Noord, Capelle Schollevaar, Nieuwerkerk a/d IJssel, Dordrecht Zuid, Arkel, ’s Hertogenbosch
Oost, Rosmalen, Etten-Leur, Gilze-Rijen, Vught, Helmond Brouwhuis, Deurne,
Horst-Sevenum, Geleen Oost, Bunde, Houthem-Sint Gerlach, Voerendaal, Spaubeek,
Schinnen, Hoensbroek, Landgraaf en Eygelshoven Markt.
70 stuks, om ongeveer precies te zijn. Even voor de
duidelijkheid, dat we later geen misverstanden krijgen over de uitgangspunten:
gelegenheidsstations tel ik niet mee. Ik bedoel: stations waar niet elke dag
treinen stoppen, zoals Heerenveen IJsstadion. Weener tel ik wél mee, hoewel dat
in Duitsland ligt en - dank zij een aanvaring van een schip met een brug – de
eerstkomende jaren niet per trein bereikbaar zal zijn. Maar je komt er wel met
een Weekend Vrij, en met een vervangende bus, dus ik zie me van de zomer wel zo
gek om er een keer te gaan kijken – naar die geramde brug, bijvoorbeeld.
Uit dat rijtje zal ik deze maand dus een greep doen. Op de
eerste zaterdag van de maand valt de keus zoals gezegd op Dalen en Gramsbergen
aan de Vechtdallijn Zwolle - Emmen. Die keuze wordt niet alleen bepaald door de
gebruikelijke waslijst van stremmingen met vervangend busvervoer, maar ook door
carnaval, want ook dat wil ik koet-kie-koet vermijden. Die noordoosterlingen
zie ik zich niet te buiten gaan aan carnavalsleut.
Je hebt tegenwoordig twee Vechtdallijnen: Zwolle – Emmen en een
zijlijn daarvan: Almelo – Mariënberg, beide gereden door Arriva. Maar ik doe
vandaag alleen de eerste en langste. Op die lijn rijdt elk uur een stoptrein en
een sneltrein.
Het is doorstappen op station Zwolle, trap af, trap op, om
de trein naar Emmen te halen vanuit de Hanzelijn Den Haag – Groningen /
Leeuwarden. Maar het lukt je eigenlijk altijd, want als de Hanzetrein te laat
binnenkomt en dus ook met vertraging vertrekt, kan de trein naar Emmen nog niet
wegrijden. Die twee treinen maken tot het gehucht Herfte, 4 km ten noorden van
Zwolle, gebruik van hetzelfde stukje spoor; het zijn van die weetjes.
Ik haal die van 11:50 dan ook nog. Het is de Eelco Gelling,
genoemd naar de gitarist van de Nederbluesgroep Cuby and the Blizzards, die uit
deze contreien kwam. Onderweg zie ik ergens een café Back Home naar een nummer
van hun; ze léven hier nog.
Een bejaarde man in mijn coupé beklaagt zich in regionaal koeterwaals
tegenover de conducteur over een misstand. Hij heeft laatst ten onrechte
een boete gekregen en ten onrechte ook nog een aanmaning, zoiets maak ik er uit
op. Ik versta er vrijwel niets van, en hoef me er dus ook niet kwaad over te
maken.
Dat is de charme van reizen op een Weekend Vrij in een land
als Nederland. Reis anderhalf uur, en je verstaat de mensen al niet meer. Het
lijkt zo net een buitenlandse reis. Dat ís een rit met de Vechtdallijn ook
bijna. Bij de buurtschap De Haandrik, op de grens van Overijssel en Drenthe, 5
kilometer onder Coevorden, scheert de trein langs de Duitse grens. Er ligt hier
nog maar 300 meter Nederland tussen de spoorbaan en Pruissen.
‘Ik heb u vorige keer al gezegd dat u dan contact op moet
nemen met de Consumentenservice; IK kan er niets aan doen’, zegt de
conducteur vermoeid tegen de reiziger, die daarna zijn verhaal voor de vierde
keer begint af te steken, waarnaar ik maar niet meer probeer te luisteren. De
conducteur is ook al lang afgehaakt.
Hardenberg verwelkomt de reiziger met honderdduizenden
buizen. Die worden hier gefabriceerd. Ik koers meteen door naar Dalen. De rest
van de middag wordt het een ingewikkeld heen en weer gerij, dat ik niet in
chronologische volgorde ga vertellen, om de lezer niet nog erger te vervelen.
Ik zal Gramsbergen straks met de sneltrein vanuit Emmen voorbij rijden om er
vanuit Hardenberg met de stoptrein eerder aan te kunnen komen; ook weer zo’n
weetje.
Maar eerst zet ik voet aan de grond op station Dalen, dat,
hoe marginaal ook, een roerige geschiedenis kent – het station dan, in het
plaatsje is tussen 1200 en heden zo goed als niets voorgevallen. Station Dalen werd
geopend in 1905, tegelijk met de hele spoorlijn Zwolle – Emmen, die toen nog
via Stadskanaal en Veendam doorliep tot Groningen.
In 1935 ging het station dicht wegens gebrek aan reizigers, in 1940 weer open
wegens gebrek aan vrede, in 1944 dicht wegens gebrek aan alles (zoals alle
stations in NL), in 1945, bevrijd, weer
open, in 1950 opnieuw dicht en in 1987 toch maar weer open.
In dat laatste jaar werd de lijn Zwolle-Emmen geëlektrificeerd. Dalen smeekte om een stopplaats. NS, toen nog
exploitant van de lijn, zag er niets in, in een dorp van 3500 inwoners waar
iedereen zo langzamerhand wel een auto had gekocht, omdat er al zo lang geen treinen
meer stopten. Na uitputtende onderhandelingen werd een convenant gesloten met
de gemeente: het station zou toch weer in gebruik genomen worden en minstens 15
jaar openblijven. Daarna zou een evaluatie volgen van de ontwikkeling der
reizigerscijfers.
Die kwam er, en die cijfers vielen NS bitter tegen; slechts
zo’n 250 in- plus uitstappers per dag – overigens ongeveer evenveel als in
Gramsbergen, dat even klein is al Dalen, en waar het station sinds 1905 open
is, zonder ooit bedreigd te zijn met sluiting.
NS kon die 1,5 minuut tijdwinst van doorrijden in Dalen best
gebruiken. Totdat er oude, lichtelijk opgevoerde plan-V’s gingen rijden in
plaats van de nieuwe Railhoppers die feitelijk alleen maar ellende gegeven
hebben. Station Dalen bleef in het spoorboekje staan en ik stap er nu uit.
Als het kleine plukje reizigers al lang verdwenen is, zie ik
in een hoekje op het perron een oude, wat verkreukelde fietstas staan. Daar zou
heel goed een terroristische bom in kunnen zitten. Eén op Utrecht Centraal ligt
meer voor de hand. Maar daardoor ligt een aanslag op station Dalen niet minder
voor de hand, want die gebeuren juist altijd op onverwachte plekken.
Ik besluit, eerst zelf maar even in de tas te gaan kijken,
voordat ik de autoriteiten waarschuw en dan de rest van de dag in Dalen vastzit
omdat het treinverkeer wordt stilgelegd. Ja, het zou natuurlijk een boobytrap
kunnen zijn, die ontploft zodra ik hem aanraak. Maar wat dan nog? Op mijn
leeftijd loopt de Dood toch altijd al één pas achter je. En als ik hier en nu
ontplof, krijg ik een fakkeltocht, een spontane bloemenhulde, een standbeeld, en
wordt het stationsplein misschien wel naar me vernoemd. Geen slecht resultaat
voor mijn eerste en dan tevens laatste bezoekje aan Dalen.
Ik kijk. Nee, geen bom; alleen een enorme baal chips en een pond
appelen. Wie laat zoiets nou slingeren op een perron? Die retorische vraag
wordt snel beantwoord als er een bejaarde man nadert met een fiets aan de hand,
onder het roepen van: ‘Héé, héé, héé, die is van mij!!’
Foutje! Oh Gosj, hoe praat ik me hier nou weer uit? Verdacht
van diefstal, dieper kan een mens toch niet dalen in Dalen!
‘Erg onverantwoordelijk, om uw bagage onbeheerd achter te laten’ zeg ik streng,
daar de aanval de beste verdediging is, ‘er had wel een bom in kunnen zitten!’
‘Nou, dan ben je ook goed paranoia, als je dat denkt! Iedereen lijkt wel
paranoia, tegenwoordig!’
‘Juist daarom moet je geen tassen achterlaten! Paranoïde heet dat, tussen twee
haakjes; niet: paranoia. Een fout die je helaas steeds vaker hoort!’
‘Nou ja, weet ik veel! Die tas is me te zwaar om mee te sjouwen, dus ik dacht
van: ik pak eerst mijn fiets even uit de stalling. Staat er een wildvreemde
vent in m’n tas te graaien! En als het nou echt eens een bom was geweest, hè,
dan was je nou mooi dood geweest!’
‘Ja, dat ging wel even door me heen, maar een heldendood is altijd nog
verkieslijker dan alleen een uitvaart in besloten kring, en binnen 14 dagen
door iedereen vergeten zijn!’
De man kijkt of hij het niet helemaal met mijn stelling eens
is, en ik neem nu maar snel afscheid. Dit soort dingen heb ik wel vaker, de
laatste tijd. Gedreven door de beste bedoelingen, bemoei ik me met allerlei
zaken die ik ook had kunnen laten passeren. Maar het pakt steevast verkeerd
uit. Schaamte belet me, hier meer recente voorbeelden van te noemen.
Nu loop ik het dorp maar in, dan net groot genoeg zal blijken voor het uur dat verstrijkt tussen twee stroptreinen naar Emmen. Het is ondanks donkerte en vage mist niet eens onaangenaam winterwandelweer, vandaag; zacht, droog en weinig wind. Ik volg het ‘Rondje Dalen’, op zeshoekige ANWB-bordjes, raak de route kwijt en hervind hem later weer; ik geloof dat ik Dalen wel helemaal gezien heb binnen dat uur.
De bezienswaardigheden van het dorp dragen een ruraal karakter:
veel boerderijen in het dorpshart. Er is ook een toestel om iets op te hijsen;
Joost mag weten, wat; iets drekkigs en zompigs, ongetwijfeld. Het
horecakwartier bij de kerk, met intieme restaurantjes, zal pas tegen de avond
tot bloei komen.
Vogelgekwinkeleer wordt in Dalen slechts zelden overstemd
door motorgeronk van passerende auto’s. Iemand ‘hakt’ houtjes met een motorzaag;
dat geeft dan wel wat herrie.
De wegwijzer naar nog dieper in de jungle gelegen
nederzettingen is net zo bemost als de halte van de LijnBelBus naar Zweelo en
de zitbank voor degenen die na een half rondje Dalen al moe zijn. Er is verder een
standbeeld van een Dalenaar die als soldaat heeft gevochten in ‘NED. OOST INDIË
VOOR ORDE EN VREDE 1945-1950’.
Hmm. Wil ik zelf echt wel vereeuwigd worden als held op een
sokkel, naast deze held van de politionele acties, die wie weet wat voor
rottigheid heeft uitgehaald jegens mensen die hem niets misdaan hadden? Ik moet
er even over nadenken, en dat kan heel goed in de trein.
Ik spoor nog een stuk verder naar het noordoosten, voor een
weerzien met het voorlaatste station op de Vechtdallijn: Emmen Zuid. In 2011
nam ik het in gebruik. Het was toen net open, en verving station Emmen
Bargeres, dat 1,5 km dichter bij het eindstation Emmen-sec lag.
Ook staat er langs het spoor, zo’n halve kilometer ten
zuidwesten van het station, een asielzoekerscentrum. Dat is er al sinds 2000,
maar het viel me vorige keer niet op, omdat asielzoekers toen nog niet zo
nadrukkelijk in het nieuws waren als vandaag de dag.
Er is ook trammelant rond dit station. Ik schreef al dat er
op deze tak van de Vechtdallijnen twee treinen per uur rijden: een snel- en een
stop-. In de spits word deze dienstregeling op maandag t/m vrijdag aangevuld met
extra twee extra sneltreinen Coevorden – Zwolle v.v. per uur, zodat je op dat
traject kwartierdienst hebt. Het past allemaal maar nét op dat deels
enkelsporige traject.
Nu wil de provincie die spitssneldiensten laten beginnen in Emmen,
zodat er dus over de hele lijn Emmen – Zwolle elke 15 minuten een trein rijdt. Dat
kan alleen door op Emmen Zuid een stuk dubbelspoor aan te leggen en een tweede perron,
zodat twee treinen elkaar daar kunnen passeren.
Iedereen blij in die buurt, denk je: kwartierdienst in de
spits, alsof je hartje Randstad zit! Maar nee, er zijn protesten van
buurtbewoners die geen dubbelspoor willen: geluidoverlast van wissels, inkijk
vanaf het perron, wat ze maar kunnen verzinnen. Ga dan niet bij een spoorbaan
wonen, als je niet tegen treinen kunt!
Die mensen hebben zelf een auto, denk ik, net als die lui
die ik vorige week ten tonele voerde, en tegen de HOV-busroute
IJmuiden-Haarlem
gekant waren. Het NIMBY-syndroom (Not In My Own Backyard) kon
men het best omdopen in AHLIDONG-syndroom: Anderen Het Licht In De Ogen
Niet
Gunnen. Dat is toch meestal de achtergrond van zulke vergezochte
bezwaren. Ik probeer me wel eens voor te stellen wat je je op de hals
haalt als je als enige OV-adept in zo’n buurt woont, en weigert,
petities te
tekenen en plakkaten voor je raam te hangen.
Als ik terugloop naar het station, komt me een groep van 50
wandelaars tegemoet, waar ik op de heenweg exact nul tegenliggers ontmoette.
Een gecombineerde protestdemonstratie tegen asielzoekers en spoorverdubbeling?
Nee, ik zie geen spandoeken. Wat het wel is, blijft onduidelijk.
De toestanden in de wereld bepalen de loop van deze
aflevering, merk ik; een wereld met bergen gramschap er in opgetast. Maar in
Gramsbergen kun je het allemaal vergeten. Het station is nooit omstreden geweest;
er hangen nergens plakkaten tegen.
Het dorp bestaat uit een stelsel van stegen met statige
huizen, gegroepeerd rond een kerk. Er is een kille wind opgestoken die de
bewoners binnenskamers houdt. Gramsbergen ontvouwt zijn schoonheid alleen voor
mij. Niets overstemt hier het vogelgekwinkeleer: kra, krwaah, kraaah, tsjilp,
tsjilp, tsjilp.
Gramsbergen is trouwens helemaal geen dorp, maar een stad, al is het er niet aan af te zien. Een gemankeerde Hanzestad, zelfs. Ooit was het een ‘Bijstad’ van grotere en voornamere Hanzesteden, zoals Deventer. Maar Gramsbergen is nooit helemaal tot ontwikkeling gekomen en bleef voornamelijk een agrarisch karakter dragen.
Deze STAD, dus, heeft bij de kerk een pleintje met horeca,
maar ook hier laat het bruisende zaterdagleven op zich wachten. Er klinkt zachte
muziek. Niet van de kerkorganist Harry Hamer, die op affiches staat
aangekondigd en zondags wel flink op de klavieren zal timmeren. Nee, voorlopig
weerklinkt, tegen alle verwachting in, ‘Girls Who Want to Have Fun’ van Cindy
Lauper. Waar komt die muziek vandaan? Overal hoor ik het. Er hangen
luidsprekertjes aan de gevels, zie ik nu.
Omdat mijn trein toch nog niet gaat, blijf ik even staan
leunen tegen een muur. ‘Are You With Me?’ van de Lost Frequency’s is het volgende nummer, door
mij laatst nog genoemd op FHM’s als een van de beste tophits van 2015. Ik ben
altijd blij als ik een modern nummer herken. Het valt me mee van mezelf, want
het lijkt wel of alle muziek steeds meer op elkaar gaat lijken. Dat zou ik
niet meer schrijven, schreef ik in die aflevering, want dat zegt iedere oudere generatie
over de muziekvoorkeuren van de volgende generatie.
Frans Mensonides
28 februari 2016
Er geweest: zaterdag 6 februari 2016
PS: de traditionele avondfoto is van de Sassenpoort in
Zwolle - waar ik toch nog stuitte op een carnavalsoptocht.
PPS: later lees ik, dat er deze zaterdagmiddag ter
gelegenheid van een Pegida-demonstratie in Amsterdam door een onverlaat een
nepbom is neergelegd, die vervoerd zou zijn in een fietstas. Zo ‘paranoia’ is
het dus niet om goed op te letten op achtergelaten fietstassen!
FM
De volgende zaterdag, 13 februari, levert geen bijdrage aan
het korter maken van het lijstje onbezochte stations waarmee dit stukje begon.
Ik stap uit op Driehuis en Amsterdam Muiderpoort, geen stations die ik
frequenteer, maar ik kan ook niet zeggen dat ik er nooit eerder voet aan de
grond heb gezet.
In Driehuis moet ik wezen voor dat stuk over HOV-Velsen. Op
Muiderpoort verlaat ik de trein voor een bezoek aan het Tropenmuseum, waar ik
een middag wil schuilen voor de vandaag uiterst gure en kille elementen.
Op billboards overal in den lande staat al maandenlang een
tentoonstelling aangekondigd over The Sixties, die ik wel wil zien. Ik dacht tussen haakjes dat dit museum een
paar jaar geleden wegens bezuinigingen gesloten was, maar dat was de bibliotheek,
die werd verpierd, als was het oud papier.
Het Tropenmuseum bestaat uit twee verdiepingen galerijen
rond een centrale hal. Je maakt er in een paar uur tijd een reis rond de wereld
over de evenaar. Veel aandacht is er voor de gordel van smaragd die ooit ‘van
ons’ was, zoals dat in de koloniale tijd werd uitgedrukt, ‘ons Indië’.
Dit is een plezierig dwaalmuseum. Je moet niet proberen,
alle koloniale en andere waren die hier zijn uitgestald, allemaal te zien op
één middag. Daar is het echt te veel voor. Zo nu en dan stilstaan bij iets
frappants, dat is het chapiter hier.
De Sixties-tentoonstelling is op de parterre. Dat decennium was
het tijdperk van het global village,
de wereld die steeds kleiner werd, en dat
is het thema van deze tentoonstelling. Stromingen reisden heel de aardbol over,
en hadden overal hun invloed; grenzen vervaagden. Hippies liepen in een
bepaalde winter (was het niet die van ’67 op ’68?) ineens rond in Afghaanse
bontjassen en tooiden zich met Indianenkralen, om de solidariteit met de
onderdrukten in de Derde Wereld te benadrukken. Uitheemse kruiden uit oosterse
landen rookten heerlijk weg, toegevoegd aan hele echte halve zware. George
Harrison van de Beatles ging in India sitar leren spelen. Omgekeerd werden de
Beatles overal ter wereld geïmiteerd.
En de actualiteit had ineens grote invloed op de muziek. In
1964 gingen alle liedjes nog over meisjes, in 1967 over Vietnam, peace, not war,
de generatiekloof en het gebruik van geestverruimende middelen.
De hele wereld kwam bij je binnen via de tv. Wij waren de
eerste generatie die deels opgevoed werd door het kijktoestel, over de slechte invloed
waarvan pedagogen zich evenveel zorgen maakten als over de sociale media nu. Je
had het kinderprogramma De Verrekijker, dat je een inkijkje gaf in het leven
van leeftijdgenoten overal op de aardkloot. In 1967 zagen we het unieke tv-programma ’Our World’, met via de satelliet
rechtstreekse beelden uit vijf continenten. Twee jaar later beleefden we zelfs
een maanwandeling mee.
Maar zelf kwamen we vrijwel nergens. Mijn broertje en ik
passeerden pas in de zomer van 1970 voor het eerst onze enge rijksgrenzen. In
de 60’s reikte onze wereld tot Hoogezand in het noorden, Doetinchem in het
oosten en Eindhoven in het zuiden; de eerste twee door familiebezoeken en de
laatste door het Evoluon, ook zo’n sixties-fenomeen.
Zelf prijs ik me gelukkig dat ik de hele sixties bewust heb
meegemaakt, al was ik nog maar net 3 toen ze begonnen. Zelfs de jaarwisseling
1959 / 1960 staat me nog helder voor de geest, en dat was toch het moment dat
ze officieel van start gingen. Het is niet om die reden dat ik het onthouden
heb, maar wel omdat we toen bij oma en opa logeerden en er op zolder bijna
brand ontstond door een lamp die kortsluiting gaf.
Maar dat is een uitweiding waarover ik een andere keer nog
wel eens zal uitweiden. De Sixties kunnen nog tot/met 13 maart herbeleefd
worden in het Tropenmuseum.
Frans Mensonides
28 februari 2016
Er geweest: zaterdag 13 februari 2016
Domineestuin,
Zaandijk
‘De Zaanstreek is een
aantrekkelijk, afwisselend gebied met oude molens en moderne fabrieken;
kneuterige dijkhuisjes en luxueuze dure appartementen; gezellige Oud-Hollandse
winkeltjes voor de Japanse toeristen en hypermoderne winkelcentra voor de
Zaankanters zelf. Buiten de bebouwde kom zie je veenstroken, slootjes,
weilanden en het voor Holland zo kenmerkende ontbreken van bergtoppen en
heuvels.
Ook aan de industrie
van Zaanstad moet enige aandacht besteed worden in deze korte introductie. In
de Gouden Eeuw gold de Zaanstreek als hét industriegebied van Europa, waar het aller-modernste
op het gebied van scheepvaart werd vervaardigd. De Russische tsarevitsj Peter
kwam in 1696 met een delegatie van 50 man, niet alleen voor sight seeing, maar
ook iets op te steken. Peter keerde terug naar Rusland met een
scheepstimmermansdiploma, scheepsladingen vol hypermoderne Hollandse hi-tech
producten en een schrift met Nederlandse woorden. Nog steeds hangen de
Russen bij feesten de flag en de vympel uit, gaan zij het vuur te
lijf met een brjandspojt en verdienen zij een karig belegde boterham in
de verfj (werf), voorheen de Lenin-verfj.
Gedurende de laatste
100 jaar groeide de Zaanstreek uit tot het grootgrutterscentrum van Nederland.
Dat zie je als je de trein uitkomt aan de AH-towers tegenover het station; dat
ruik je aan de geur van koffie, cacao en koekjes, die je meteen al tegemoet
waait’.
Dat schreef ik in januari
1998 als inleiding op een stukje over het stadsvervoer in de Zaanstreek. Het
geldt allemaal nog steeds, en ik zag dan ook geen reden om een geheel nieuwe
inleiding te componeren.
Wat ik dan op zaterdag
20 februari aan de boorden van de Zaan doe, weet ik niet. Of eigenlijk weet ik
ook dat weer wel. Ik heb vandaag maar tijd voor een kort ochtendwandelingetje,
niet te ver weg in het land, want rond 13:00 uur gaat het in heel Nederland
tegelijk stortregenen, en dat blijft het daarna de rest van de dag doen.
Laat ik dus gaan wandelen van Zaandam Kogerveld naar Koog
aan de Zaan; meteen weer twee stations geschrapt van het lijstje waarmee deze
pagina begon.
Schiphol, sorry: Schiphol AIRPORT. Ik sta te wachten op de Sprinter
naar Hoorn Kersenboogerd, dezelfde trein die ik die zondag in november nam. Hij
heeft vertraging. Ik zie de IC Direct naar Breda vertrekken van een ander
perron. Kermend verdwijnt hij in de tunnel. Hopelijk waait hij bij Moerdijk
niet het water in. Want dat schijnt te kunnen, bij harde wind; het was
afgelopen week in het nieuws. Je houdt het toch niet voor mogelijk; soms denk
je dat je alles gehad hebt met HSL-ellende in Nederland, maar het kan altijd
nog zotter.
De trein naar Hoorn arriveert toch nog. Na station Zaandam
takt hij af van mijn woonwerkroute. Hij slaat rechtsaf, schuin de drukke
Provincialeweg over. De treinen in de andere richting pakken de flyover. Een
kilometer verder remmen we voor station Kogerveld.
Zaandam Kogerveld is een
doorsnee-buitenwijkstation, een 'voorstadshalte', in spoorjargon, met
twee
perrons en verder weinig flauwekul. Alleen de Sprinters Hoofddorp –
Hoorn
Kersenboogerd stoppen er; eens per halfuur een trein. Amsterdam
Centraal is dus niet rechtstreeks bereikbaar vanaf dit station, dat
bestaat sinds 1989 en 27 jaar heeft moeten wachten op een bezoek van
mij.
Het station Zaandam Kogerveld geeft toegang tot de gelijknamige
oudere nieuwbouwwijk die sterk wordt gedomineerd door stevige
elektriciteitsmasten en vanmorgen, bij stevige zuidwestenwind, ook nog door loodzware cacaodampen. De
bewoners ruiken het niet meer, denk ik. Ik ook al niet meer na een kwartiertje
lopen. Alleen krijg ik erge trek in warme chocolademelk.
Dit is zo’n winterdag waarop de ochtendschemering naadloos
overgaat in de avond-. De Zaankanters lijken vanmorgen en masse besloten te
hebben, alvast maar binnen te blijven voor de regen die nog moet komen. In
Kogerveld begeeft zich, behalve De digitale reiziger, alleen een bejaarde man op
straat die zijn hond moet uitlaten, en een jong echtpaar dat hetzelfde doet met
een baby in een kinderwagen. Ze begeven zich naar het buurtwinkelcentrumpje
waar de chinees maar een stuiver rekent voor de plastic draagtas die sinds
begin dit jaar niet meer gratis verstrekt mag worden.
Hier valt niet veel te zien. Ik neem de Paltrokstraat, langs
autobedrijven de wijk uit en kruis en panoramiseer de wijde Zaan. Aan de
overkant loop ik verder over de Raadhuisstraat, Hoogstraat en Lagedijk aan de
westkant van die rivier. Daar zie ik ineens weer wat die Zaanstreek zo
aantrekkelijk maakt om te fotograferen.
Dat zijn toch vooral die groene houten geveltjes, in alle
denkbare gedaanten. Ze hebben iets leeftijdsloos. Die er van afstand stokoud
uitzien, blijken gloednieuw als je er vlak voor staat. Er worden nog steeds
nieuwe gebouwd. Maar denk je weer zo’n fonkelnieuwe voor je lens te hebben, dan
prijkt het jaartal 1625 op de gevel. Die is nog authentiek, oud-thentiek; hij
staat hier al bijna 400 jaar mooi te wezen.
Die geveltjes worden afgewisseld met statige huizen voor de
notabelen, met de fabrieken waarover zij de baas zijn, midden tussen de
woonhuizen in; fabrieken, die ook op zaterdag hun smook nog de atmosfeer in
puffen. Vergeet niet, zo nu en dan eens
een blik te werpen in de zijstraten, met benepen huisjes voor de arme donders die in die fabrieken moe(s)ten
werken.
Die buslijn, lijn 67 van Zaandam naar Wormer, die ik in 1998
ook al nam, die de Westeroever van de Zaan volgt, is ingekrompen tot uurdienst.
Des te gelukkiger toeval dat ik hem net tref bij het soort triomfbogen waar hij
hier onderdoor rijdt: gevaartes vol buizen en leidingen en weet ik wat, die de
fabrieken links en rechts van de weg met elkaar verbinden.
Dat busstuk van 18 winters geleden moet ik eens overlezen.
Er gebeurde onderweg iets geks: in Assendelft voorspelde een waarzegster me iets
over mijn liefdesleven; zoiets herinner ik me. Ik zie dat ook wel eens als ik
’s avonds laat zit te zappen op de commerciëlen. Een zogenaamd medium spiegelt
argeloze kijkers allerlei dingen voor die in de toekomst te gebeuren staan.
Bijvoorbeeld dat ze binnenkort ‘De Ware’ zullen ontmoeten.
Een wonderlijk iets. In de eerste plaats dat mensen die
onzin van zo’n medium geloven, en in de tweede plaats dat mensen zoiets van te
voren al willen weten. Je merkt het echt vanzelf wel, als je De Ware ontmoet.
Ik knip de gevels bij tientallen. Dat ze wat donker
uitvallen, is niet erg; thuis fleur ik ze wel wat op met Photoshop.
Dit viel me op die wandeling, 20 jaar geleden, ook al op: de
oude Doopsgezinde ´Vermaning´ (kerk) van Koog aan de Zaan. Het gebouw dateert uit
1680, had ooit uitzicht op het water van de Zaan, maar is nu helemaal ingebouwd
door Tate & Lyle. Die doen in: ‘gelvormende zetmelen die worden gebruikt
als verdikkingsmiddel of stabilisator in onder meer puddings, taartvullingen,
soepen, sauzen, dressings en snackproducten’.
Niet iedereen kan deze streek echter waarderen. Ik plaatste
in 1997 een Zaanwandeling op mijn site, een wandelroutebeschrijving. Ik link
hem maar niet, want hij zal na bijna 20 jaar vast wel niet meer helemaal
kloppen. Dat was een heel eind lopen; die wandeling: helemaal met een omweg via
Wormer naar Wormerveer, uren sjouwen.
Ik kreeg een boze reactie van een lezer, die vond dat het naar
warme chocolademelk stonk aan de Zaan (ik heb daar inderdaad nog steeds trek
in), dat ik een raar gevoel voor humor had om zo’n horribele wandeling te
publiceren, en dat hij 12 kilometer lang had lopen hopen dat de door mij
beloofde schoonheid zich om de volgende hoek eindelijk aan zijn ogen zou openbaren.
Ja luister es; ik had niemand een rozentuin beloofd (hoewel
je wel een Rosariumbuurt hebt, als je helemaal doorloopt tot Krommenie). En ik
kan van de Zaanstreek niets anders maken dan het is. En wat is het dan wel? Zie
de foto’s, als ik het verhaal verbaal niet kan overbrengen, moeten de afbeeldingen
maar meer zeggen dan 1000 woorden.
Neem die houten molen in Zaandijk, De Bleeke Dood, met zijn
lichtgroene balken, dat is toch een plaatje! Hij dateert uit 1656 en is daarmee
de oudste nog bestaande houten stellingmolen in Nederland. Maar hij is zo vaak
gerestaureerd dat er vermoedelijk geen houtsplinter meer aanzit, die nog
dateert uit de Gouden Eeuw. Kun je dan wel zeggen, dat het de oudste is? En dat
hij nog bestaand is? Deze Dood is als het ware een reïncarnatie van zichzelf. Hij
doet sinds kort ook weer wat hij in 1656 al deed: malen voor brood.
De Domineestuin, even verderop in Zaandijk, is ook zo’n
wedergeboorte. In dit wijkje stonden 200 jaar geleden al huisjes langs een smal
pad langs het water. Het meeste is gesloopt, maar er kwamen nieuwe Zaanse huisjes
in oude stijl voor in de plaats. Er wonen gewoon mensen in. Nogal dicht boven
op elkaar, maar dat hoorde zo. Indertijd arme sloebers, maar die zitten er al
lang niet meer; die huisjes gaan op Funda weg voor twee ton of meer.
Daarna langs de Provincialeweg naar station Koog Zaandijk.
De sprinter haalt me in. Hij rijdt normaliter van Uitgeest helemaal naar
Rotterdam, via Breukelen, maar vandaag door een stremming maar tot Zaandam. Ik
heb hem gemist, en zal een halfuur moeten wachten (op doordeweekse dagen rijdt
er ook nog een Sprinter Uitgeest – Amsterdam door de Zaanstreek, zodat je dan kwartierdienst
hebt).
Geheel tegen mijn verwachting in, heeft dit station nog zoiets ouderwets als een stationsrestauratie, die nog open is, ook. En al op de ruiten adverteert met warme chocolademelk die binnen verkrijgbaar is. Eindelijk!!
De traditionele avondfoto komt uit Rotterdam. Hoe raakte ik
daar zo verzeild? Welnu, in één alinea verteld: ik reisde van de Zaanstreek
naar Amsterdam Centraal. En omdat de beloofde regen inmiddels was losgebarsten,
gooide ik er daar een knaak tegenaan als toeslag voor een rit met de IC Direct;
even met 160 km/uur onder het Groene Hart doorflitsen. En wel uitstappen vóór
de Moerdijk, uiteraard, want je wilt niet in het Hollands Diep belanden. Die IC
Direct kwam net voorbij de bocht bij Nieuw Vennep midden in een weiland tot
stilstand. Nee, deze keer was de IC Defect zelf niet defect, maar wel een
Thalys vóór ons, zo werd omgeroepen. Ik bereidde me geestelijk voor op een
oponthoud van minstens 2 à 2,5 uur, en was blij dat ik brood bij me had. Maar
na een minuut of 8 kwamen we alweer in beweging en reden in een klap door naar
Rotterdam, zonder dat er verder nog iets over die Thalys werd omgeroepen. Het
HSL-wezen blijft je verbazen in dit land. Maar toen ik in Rotterdam aankwam,
was het nog lang niet donker – al doen ze in de Feyenoord Fanshop in de hal van
Rotterdam Centraal binnenkort het licht wel uit, denk ik. Begrijpelijkerwijze
zag ik er weinig kopers. Ik ging daarna nog even op bezoek bij mijn broertje in
een uithoek van Den Haag, en keerde terug naar Rotterdam, waar ik in de Markthal dineerde – door middel van een soort strooptocht langs diverse kramen.
Met die avondfoto op zak kon ik de terugtocht naar huis aanvaarden. Toch nog
wat kilometers gemaakt in Noord- en Zuid-Holland op een bijna geheel verregende
zaterdag.
Frans Mensonides
4 maart 2016
Er geweest: zaterdag 20 februari 2016
…die tref ik een week later, in de IC van Utrecht naar
Arnhem. Wat is het geval? ‘Dames en heren, u bevindt zich in de Intercity naar
Nijmegen, die onderweg nog zal stoppen te Driebergen-Zeist, Ede-Wageningen en
Arnhem. Hier volgt nog even een mededeling. Bij het begin van deze rit bleek dat
deze trein door een misverstand of vergissing niet gereinigd was. Onze trein is
dus niet zo schoon als u dat van ons gewend bent. Onze oprechte excuses
hiervoor! Ik heb in Utrecht even een schoonmaakploeg opgeroepen naar deze trein,
om even de prullenbakken leeg te halen, en zo. Maar die schoonmakers konden
niet overal bij, omdat er overal reizigers zaten. Daarom zijn we met een lichte
vertraging uit Utrecht vertrokken; ook daarvoor nog onze excuses. Ik heb al
opgeroepen naar Nijmegen dat deze trein in Nijmegen extra grondig gereinigd zal
worden, en dat is ook toegezegd, dat dat zal gebeuren. Maar ja, daar heeft ú
natuurlijk niets aan, want u stapt natuurlijk al vóór Nijmegen uit, op de
tussengelegen stations of in Nijmegen zelf. U ziet dus niet dat deze trein in
Nijmegen gereinigd wordt. Dus nogmaals onze excuses voor het niet-gereinigd
zijn van deze trein! Er is trouwens railcatering aan boord, die bij u langs
zullen komen met koffie, thee, broodjes, gevulde koek en limonade. Wij naderen
nu station Driebergen-Zeist. En nogmaals excuses voor het niet schoongemaakt
zijn van deze trein! Ik kom straks nog even bij u langs voor een nadere
toelichting, als u daar behoefte aan hebt, of om een omleidingsroute voor u uit
te stippelen, of zo, als dat nodig zou zijn. En deze keer geen kaartcontrole,
dus u hoeft niet de vervoersbewijzen gereed te houden als ik straks bij u in de
coupé kom. En dan nogmaals, ook nog mede namens de meester, excuus voor het
feit dat deze trein niet zo schoon is als…’
Nou, nou, hij houdt niet meer op! Hij zit geloof ik tegen harakiri
aan, net als de restauranteigenaar in de befaamde ‘Dirty-Fork-sketch’ van
Monty Python. Als hij z’n kop had gehouden, was me niets opgevallen; deze trein
is niet veel smeriger dan wat ik van NS gewend ben.
‘Dames en heren, wij verlaten station Driebergen-Zeist met
twee minuutjes vertraging. En nog even voor degenen die zojuist zijn ingestapt…’.
O, god, nee toch, nou krijgen we die hele riedel wéér!
Daarmee zijn de beproevingen nog niet ten einde, want als we
Maarn voorbij zijn gestoven, klinkt ineens een vrouwenstem uit de luidspreker:
‘Ja, hier spreekt dus een gewone reiziger. Ik doe u even op verzoek van de
conducteur even een mededeling, en dat is dan deze mededeling, die u nu hoort, en
dat is alleen zodat de conducteur dan zelf kan horen, hoe het bij u overkomt
uit de luidspreker. Want de conducteur heeft daarnet klachten gekregen dat het
geluid erg hard uit de luidspreker kwam, vooral in de stiltecoupé. Dus als
straks de conducteur bij u langskomt, meldt u hem dan even hoe het geluid uit
de luidspreker is gekomen, en verder…’
Jeminee, voor zoiets zou je toch gewoon aan de noodrem
moeten mogen trekken! En het dan zo uitmikken dat de trein precies langs het
perron van Veenendaal-De Klomp tot stilstand komt, en er dan gillend vandoor
gaan!
Veenendaal-De Klomp, had die trouwens ook niet op mijn lijst
van onbezochte stations moeten staan? Nee, nee, daar ben ik toch één keer in
mijn leven uitgestapt. Een studiegenoot uit Veenendaal was afgestudeerd en gaf een receptie in een party-boerderij bij
dit station in de buurt. Heel Veenendaal liep bijna uit, en iedereen
feliciteerde haar met haar ‘promotie’, waarna zij iedere keer geduldig uitlegde
dat ze niet gepromoveerd was, maar alleen maar afgestudeerd. Ja, voor mensen
buiten het academische kringetje zal dat wel één pot nat zijn.
Waarop denk ik hier nou ineens aan? Oh ja, omdat we
Veenendaal-De Klomp passeren.
Na Ede-Wageningen gebeurt wat zo langzamerhand
onvermijdelijk is geworden: de zwetsende conducteur verschijnt ook in mijn
coupé. Hij loopt langs de banken en vraagt iedereen: ‘Vindt u echt dat ik te
hard praat?’
‘Nee, te lang’, sneer ik als hij bij mij is aangekomen.
Voor het eerst in bijna 20 jaar als De digitale reiziger boek
ik al een lachsalvo onderweg, en dus nog voordat het stuk op de site staat. De
conducteur lacht ook, maar als de spreekwoordelijke landbouwer met klachten van
tandheelkundige aard.
Wat de kletsmajoor niet verhindert, bij nadering van Arnhem
weer een heel verhaal de microfoon in te boeren: ‘Na een pauze van 5, 6 minuten
zullen we de andere kant op rijden in de richting van Nijmegen. Wilt u, als u
in Arnhem de trein verlaat, graag uw spulletjes meenemen, en dan in het
bijzonder uw shawls en handschoenen, want die heeft u straks echt nodig met de
kou, en wij vinden ze elke dag bij tientallen in de trein. En als Arnhem uw
eindbestemming is, en u reist op saldo, vergeet u dan niet uit te checken met
uw chipkaart, en dan wensen wij u nog een prettige zaterdag, en danken u dat u
gereisd hebt met NS. Maar als u uw reis voortzet met een andere
vervoersmaatschappij, vergeet u dan ook niet om…’
En daarna nogmaals zijn welgemeende excuses voor de rotzooi.
Conducteurs, die vormen toch, na de straatkrantverkoper, de meest hinderlijke
en overbodige beroepsgroep in dit land. Al dat gedoe om een paar volle
prullenbakken. En hier komt de clou van dit verhaal: goed, dat niemand tegen de
conducteur geklaagd heeft over die vieze, gore, stinkende plee…
Oh ja, mijn doel vandaag is Terborg in de Achterhoek; dat
had ik geloof ik nog niet gemeld. Waarom Terborg? Omdat die plaats op dat
lijstje staat. De Spurt naar Winterswijk (die ik laatst ook nam in het
gezelschap van Maxwell, in de eerste klas) staat al gereed langs het perron,
maar zal pas over een kwartier vertrekken. Ik loop eerst de hal van het pas
geopende nieuwe station in.
Beneden speelt een meisje van een jaar of 12 een compleet
recital op de openbare piano. Het is zo’n romantisch stuk dat uitwaaiert van de
hoge tonen naar de lage en terug, waarbij de pianist dus de volle breedte van
het instrument benut. Een omstandster maakt zich verdienstelijk door de
bladmuziek vast te houden en om te slaan; zelfs een jonge virtuoos speelt dit
stuk niet uit haar hoofd.
Er verzamelt zich een hele menigte luisteraars rond de
piano. Als het stuk is afgelopen, klinkt er een luid applaus. ‘Meer, meer, meer’,
wordt er geroepen; niemand roept: ‘Minder’. Maar ik moet verder.
Boven worden nog twee treinstellen aangekoppeld aan de trein
naar Winterswijk. 7 bakken in totaal nu; alleen de reizigersbakken meegeteld en
nog niet eens de motorcompartimenten met doorloopmogelijkheid. Ze verwachten
nogal een toeloop, vanmiddag. Ik zal later op de dag ook treinen zien met 6
bakken (2x3) en 5 (2+3); veel systeem zit er niet in. En echt druk is het ook
niet; één stel van 3 volstaat misschien zelfs wel, op zaterdag in de
Achterhoek.
In de Spurt zijn vandaag gelukkig geen conducteurs actief. Het
afroepen van de stations vindt automatisch plaats met een beschaafde
vrouwenstem die zeker niet te luid is; heerlijk relaxt, allemaal.
Deze trein vertrekt 2 minuten eerder uit Arnhem dan volgens
het normale uurpatroon. Dat is om ruim baan te maken voor de ICE
Amsterdam-Keulen, die tot Zevenaar over hetzelfde spoor rijdt als de Spurt. Ik passeer
Zevenaar 1 uur en 3 kwartier na mijn vertrek uit Leiden; het gaat vandaag een
stuk sneller dan die keer dat ik naar Elten ging.
Op zaterdag rijdt Arriva over de hele lijn Arnhem –
Winterswijk halfuurdienst. Van maandag t/m vrijdag overdag vult Breng Direct deze
dienst aan met 2 extra treinen per uur tot Doetinchem; dezelfde treinen met een
ander kleurtje.
Het trajectgedeelte Zevennaar - Winterswijk is 50 kilometer
lang, bestaat sinds 1885 en werd aangelegd in opdracht van de Geldersch-Overijsselsche
Lokaalspoorweg-Maatschappij (GOLS). De nieuwste aanwinsten op de lijn
zijn de stations Westervoort (2012) en Gaanderen (2006). Die stops konden
allebei net nog ingepast worden in een knap krappe dienstregeling op dit
grotendeels enkelsporige traject.
Terborg ligt nog geen 2 minuten voorbij Gaanderen en wordt
40 minuten na vertrek uit Arnhem bereikt. Het is een kruisingsstation van het
type: kwart vóór en kwart over. Je hebt ze ook van heel en half; in beide
gevallen is de dienstregeling gemakkelijk te onthouden.
Het station ligt aan de rand van het stadje en kijkt aan de
noordkant uit over uiterwaardenlandschap. In de voormalige
stationswachterswoning is een architectenkantoor gevestigd.
Arnhem
Kerk met papklok
De winter van 2015 / 2016 behoort tot de laatbloeiers. Hij is
nog sterk teruggekomen in de laatste week dat de meteorologen zijn statistieken
bijhouden. Het zachte weer van vorige zaterdag heeft plaatsgemaakt voor stevige
nachtvorst, de zuidwestenwind voor een noordooster en de bewolking voor een zon
die al aardig wat kracht heeft. Uitgelezen weer, vandaag, voor een wandeling.
En die voert aanvankelijk door dit stadje aan de rivier de
Oude IJssel, gelegen bij de ‘borg’ (het kasteel) waaraan het zijn naam ontleent.
Terborg kan over 3 jaar zijn 6e eeuwfeest vieren; in 1419 kreeg het stadsrechten.
Al die gegevens heb ik later pas opgezocht, voor zover ik ze onderweg niet ben
tegengekomen. Ik doe deze maand alleen verrassingstochten, wat met mijn gammele
oriëntatievermogen altijd een hachelijke onderneming is.
Zo loop ik vandaag dan ook bij verrassing Gaanderen binnen,
waar ik al geweest ben en dat ik nog vaag herken. Ik keer op mijn schreden
terug en bereik dan de kern van Terborg.
Huizen zijn bijna gratis in deze streek. Voor de etalage van
een makelaardij vergaap ik me aan een foto van een villa met een dozijn kamers
en een lap grond van 20.000 m2 eromheen. Dat is op de kop af 2 hectare, maar
20.000 m2 klinkt als nog veel meer. Slechts 8,5 ton moet dat landhuis inclusief
landgoed kosten. Als ik dat kon ophoesten, zou ik toch nog wel afpingelen tot
825.000 euro. Met gierigheid word je rijk, of blijf je het, als je het al was.
De Oude Sint-Gregoriuskerk is een opvallend stuk
architectuur. De onderdelen ervan dateren allemaal uit heel verschillende
eeuwen en lijken niet helemaal bij elkaar te passen. In de toren bevindt zich
de papklok. Die riep tegen 21:00 uur de boerenknechten terug van het land naar
de stad. De poort ging op dat tijdstip dicht en men keerde dan huiswaarts voor
de avondpap.
Jammer dat er nog steeds geen geurenfotografie bestaat,
anders roken jullie de prikkelende geur van pasgehakt hakhout. Er ligt hier,
keurig onder dekzeil, een enorme stapel,
van 2 meter hoog, 2 meter breed en wel
100 meter lengte. Men had misschien een héél strenge winter verwacht.
Kasteel Wisch is ook al zo’n bijzonder geval; ook een kleine
hectometer lang. Deze ‘borg’ kent een ingewikkelde bouw- en
verwoestingsgeschiedenis. De eerste versie ervan dateert uit de diepe
middeleeuwen, toen roofridders er hun rovershol hadden. In 1531 ging het
kasteel al een keer plat bij een soort Achterhoekse en Kabeljauwse twist,
zal ik maar zeggen. Ze hielden in dat
tijdperk van heel ingewikkelde oorlogen; die zijn bijna niet te bevatten, als
je erover leest op historische sites.
In DE oorlog, WOII bedoel ik dan natuurlijk, herfst 1944, is het slot ook nog eens een keer platgebombardeerd. Het was toen nog enige tijd het hoofdkwartier van de Duitse generaal Von Rundstedt. Mijn oma tekende op 29 maart 1945 in haar hongerwinterdagboek aan dat Terborg bevrijd was. Ze is er vast nooit geweest, en hoorde die dag die naam misschien voor het eerst. Maar elke plaats die van Duitsers gezuiverd was, telde mee; ook een minuscuul stadje helemaal aan de andere kant van het land.
Kasteel Wisch wordt tegenwoordig particulier bewoond door
iemand die erg op zijn/haar privacy is gesteld; de borden VERBODEN TOEGANG zijn
niet van de lucht.
Ik sla een pad in langs het kasteel en beland in een
landschap waar ik elk moment verwacht de Oude IJssel te zien opdoemen. Die
rivier heeft haar naam gegeven aan de gemeente waaronder Terborg en buurdorpen
ressorteren: Oude IJsselstreek. Zij ontspringt ergens bij het Duitse Borken,
komt 55 km verder bij Dinxperlo de grens over en stroomt langs onder meer
Terborg en Doetinchem, om bij Doesburg in de IJssel uit te monden.
Maar in plaats van een rivier ligt er ineens een heuvel voor me, de Paasberg. In oertijden stookten de bet-bet-bet-bet…….overgrootouders van de huidige Terborgenaren een vreugdevuur als de lente in het land kwam. Na een rondje kerstening deden ze dat voortaan ter gelegenheid van Jezus’ opstanding. In de jaren 20 verrezen er een paar knotsen van villa’s op de kleine doch steile heuvel, die van origine een rivierduin is en nu een bescheiden natuurgebiedje.
Voorbij de Paasberg loop ik een nieuwbouwwijkje binnen. Dit
zal Terborg wel niet meer wezen; een nieuw dorp op deze verrassingswandeling,
en ik ben benieuwd hoe het heten zal. Het blijkt Silvolde, zo maak ik op uit
een bord ’Herinrichting kern Silvolde’. Inderdaad ligt de boel hier aardig op
de schop. Stratenmakers doen zelfs op zaterdagmiddag hun werk. En toch gaat de
hele operatie een jaar duren en zijn ze nu nog maar op de helft.
Ook de kerk van Silvolde is beslist het fotograferen waard,
een kort, gedrongen torentje en een romp met grove stenen in allerlei kleuren.
Bij Creatieplein, een winkel-van-alles aan de Markt, staat een carnavalesk
uitgedoste man die mij vriendelijk groet, en zie ik een schoolbord met de tekst
‘Vier het leven’. De straten van Silvolde zijn geplaveid met de confetti van
een recente carnavalsoptocht. Valt carnaval hier later dan elders in het land,
of is het elk weekend carnaval in dit dorp?
Bij Creatieplein zal later deze middag een verloting
plaatsvinden om verschillende mooie prijzen die door ondernemers beschikbaar
werden gesteld. Wie daaraan had willen deelnemen, had een envelop met 10 opgespaarde
Tonaters bij de winkel moeten inleveren. Tonaters?? Aan de rand van het dorp
staan ze ook weer genoemd: voor slechts 5 Tonaters kun je je auto APK laten
keuren.
Het moet gaan om een munteenheid die alleen in Silvolde en omstreken geldigheid bezit. Maar ik zal er later weinig over kunnen google-en: hoe ze eruit zien, wat de wisselkoers is. We stuitte ik op een Tonaterfestival, een theaterhappening met muziek en dans op de Paasberg waar ik daarnet overheen gelopen ben. Hij werd met Pasen 2015 opgevoerd en ging over de barre tijden dat horigen moesten werken voor een wrede heer.
Een wagen, getrokken door een pony, krijg je niet alle dagen
voor je lens, evenmin als een molen zonder wieken, overwoekerd door klimop.
Ik loop terug naar Terborg. Voor mij mag de papklok nu zo
langzamerhand wel luiden. Snel schiet ik Lunchroom Terborg binnen, ‘Net even
een andere cafetaria’.
Alles is hier net even anders, in deze streek, volgens mij.
Behalve dan deze cafetaria, waar ik echt niks bijzonders aan zie. Ook hier mag
ik afrekenen, als ik daarom vraag (onzinnige vraag: ‘Mag ik even afrekenen?’
Het zou een heel origineel gezegde zijn voorafgaande aan een afrekening in het
criminele circuit). De prijzen zijn opgegeven in euro’s en niet in Tonaters. Ik
deponeer een tientje op de toog, in de vage hoop dat ik Tonaters als wisselgeld
krijg, maar dat is niet het geval. Ik had het gewoon ergens aan iemand kunnen
vragen, wat Tonaters zijn, maar het heeft ergens ook wel een charme om zulke
dingen niet te weten en er naar te blijven raden.
De Oude IJssel vind ik ook nog, op de valreep van mijn
bezoek, onder een brug die voert naar alweer een volgende nederzetting: Etten
(zonder -Leur, dit keer). Nu terug naar station Terborg. Hè, hoe was het nou
ook alweer? Was dit nou een heel-half-station of één van het type kwart-voor-kwart
over?
Ik neem de trein terug naar Arnhem maar verlaat die op
station Doetinchem de Huet, want die staat ook op mijn lijstje. In puur
enthousiasme over deze treinenstopplaats gaat de stem van de stations-afroepster met een gilletje ineens
twee octaven omhoog: ‘DOET-inchem de Huet’. Huet is dan: Húút, met een u als in
‘tuut-tuut’. Wordt de bekende 19e-eeuwse literatuurcriticus Conrad Busken
Huet dan soms ook uitgesproken als Busken Húút? Nee toch, dat zal toch wel niet?
Je had in mijn geboortebuurt de Busken Huetstraat. Buskenuwetstraat, zei iedereen
altijd; ik dacht dat het één woord was.
Station Doetinchem de Huet telt één perron langs één spoor
en mag volgens sommige spoor- en taalpuristen niet eens een station heten, maar
moet een halte genoemd worden. Het woord ‘station’ veronderstelt in die opvatting
de aanwezigheid van een emplacement, of tenminste wissels om treinen van het
ene spoor naar het andere te laten rijden. Maar met slechts één spoor zal dat
lastig worden.
Deze HALTE, dus, is geopend in 1985, bij gelijktijdige
sluiting van Doetinchem West. Die lag meteen ten westen van de Oude IJssel, en
maar op 800 meter van station Doetinchem-sec. Station De Huet ligt wat verder
weg, op een stevig half uur lopen van het hoofdstation van Doetinchem.
Ik loop af op een abri, om een stadsbus te nemen, maar dat
zit me niet glad. Hier rijdt alleen een ‘Servicebus’, een achtpersoons busje,
en dat doet hij alleen op maandag t/m vrijdag van 9:00 – 17:00 uur. Het hele
stadsvervoer van Doetinchem bestaat uit Servicebussen. Sommige wijken hebben
nog een streeklijn over hun grondgebied lopen, maar De Huet niet, en die wijk
kent dus in de avonduren en de weekends geen busvervoer.
Ik pak dan straks de trein maar naar Doetinchem en wandel
eerst nog even in de nieuwe wijk Dichteren ten zuiden van het station.
Over dichteren gesproken: In het centrum van Doetinchem zal
ik straks het volgende gedicht zien:
Het spreekt me om meer dan één reden aan, temeer daar ik
zelf door de week in het dagelijks leven de kost verdien in een raadhuis.
H.H. ter Balkt moet dan maar het laatste woord krijgen van
deze aflevering, waar Constantijn Huygens altijd het eerste heeft.
Die stationslijst moet nog korter. In maart hebben we daarom
in deze rubriek hetzelfde thema als in februari: stations waar je nooit
uitstapt.
Frans Mensonides
10 maart 2016
Er geweest: zaterdag 27 februari 2016
© Frans Mensonides, Leiden, 2016