‘Klinnggg!
piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep…
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt
… … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü ..
kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch?
Dit is
een aflevering in de reeks: ‘Uyt
d’oude modem’ met
stukjes uit de tijd dat mijn site nog geüpload en bekeken werd via de
telefoonkabel, met tussenkomst van een modem. Aan de onderkant van deze
pagina een
overzicht van de eerder verschenen afleveringen.
Het aller,- allereerste artikel
op mijn homepage werd
geüpload in november 1996, wat betekent dat mijn site nu in zijn 20ste
jaargang
zit. Daarom dit jaar weer een nieuwe reeks oude stukken. Ik put daarbij
vooral
uit het archief
van ‘REFLEXXIONZZ!!’
Van 1998-2003 schreef ik
bij
vlagen plaatjesloze columns
onder die naam, soms eens per twee weken, soms twee keer per week, soms
wekelijks en soms helemaal niet. Hieronder 3 exemplaren, die weinig met
elkaar gemeen hebben, behalve dat ze geschreven werden in de winter van
2000.
Er is verder veel te vertellen
over de beginjaren van deze
site. Maar dat heb ik al een paar keer gedaan. Dat is de makke met
jubileumjaren:
de scheppingsverhalen, de anekdotes uit de beginjaren, worden bij ieder
kroonjaar weer opgediept en ze veranderen nooit. Zo schreef ik het meeste wat er vertellen valt al in 2001,
bij het eerste
lustrum van mijn homepage. En vijf jaar later, bij
het
10-jarig
bestaan ervan, schreef ik alles wat ik in 2001 nog niet verteld had. Om het weer vijf jaar later toch nog weer eens heel dunnetjes over te doen. Ik volsta kortheidshalve met het linken van
deze
stukjes, in plaats van alles weer opnieuw te gaan zitten oprakelen.
Hieronder
dan de 3 REFLEXXIONZZ!!
uit het millenniumjaar 2000; nu hier en daar voorzien van afbeeldingen.
Frans Mensonides
31 januari 2016
Soms kost het me
moeite, me te herinneren hoe ik mijn winteravonden doorbracht toen
Internet nog
niet bestond en toen een computer nog een stuk speelgoed was dat alleen
hele
grote bedrijven zich konden permitteren.
Natuurlijk,
we lazen
strips, luisterden naar Radio Veronica en keken TV; te vaak en te lang,
naar
het oordeel van onze ouders en onderwijzers. Maar zo nu en dan werd er
iets
uitgevonden, waarmee we onze jeugdverveling een poosje konden
verdrijven.
Toen ik
een jaar of
elf was, kregen mijn broer en ik een "spirograaf" cadeau, een
werktuig dat bestond uit transparante radarwieltjes die rond andere
radarwieltjes bewogen konden worden. Het centrale wieltje werd met een
spijker
vastgepind op een vel papier. In het buitenste radarwieltje zat een
gaatje. Als
je daar je pen instak, en je draaide het radartje rond, dan ontstond op
het papier
een spiraalvormige figuur. Ontroerend, hoe blij je was met het
resultaat, dat
achteraf wel erg schriel afsteekt bij de fractals die een beetje
handige
programmeur tegenwoordig op zijn beeldscherm tovert.
Ruim een
jaar later -
want ook in die donkere middeleeuwen stond de technologische
ontwikkeling niet
stil - verscheen de verfcentrifuge op de speelgoedmarkt, als opvolger
van de
spirograaf, waar ieder kind allang weer op was uitgekeken. Dit werktuig
bestond
uit een plastic bak, waarin je een vel papier kon aanbrengen. Een door
een
batterij aangedreven elektromotor bracht het papier aan het draaien.
Wanneer je
nu verf op het roterende gevaarte spoot, dan zorgde de
middelpuntvliedende
kracht voor een prachtig spiraaleffect. Hopelijk is er ergens nog een
museum,
waar zowel het verfapparaat als de daarmee vervaardigde kunstwerken te
bewonderen zijn; mijn onbeholpen technologische beschrijving doet geen
enkel
recht aan de tover die je voelde als je zo'n schilderij uit het
apparaat
haalde. Schilderen als Rembrandt, dat was niet voor iedereen weggelegd,
maar
dank zij de verfcentrifuge kon je je eventjes Appel of Picasso wanen.
Ouders
waren niet zo
blij met de verfcentrifuge. Ze bléven er batterijen, papier en
verftubes voor
kopen en er spatte ook nog wel eens een klodder verf uit. "Jongens,
kránten eronder; dénk aan de vloerbedekking!"
Ik was de
verfmachine
allang vergeten en zou er nooit meer aan gedacht hebben, ware het niet
dat ik
onlangs in een galerie een schilderij zag, dat sprekend geleek op het
resultaat
van een sessie met zo’n verfmolen. Aan het schilderij hing een
prijskaartje van
3450 gulden; voorwaar geen kattenpies; zie dat met verhalen schrijven
maar eens
te verdienen!
Dergelijke
rages
kwamen en gingen in een hoog tempo; wat dat betreft is er niet veel
veranderd.
Kan ik me nog meer van die kortstondige bevliegingen te binnen brengen?
Zo rond
1967 had je de
silly putty, een soort stopverf waaraan allerlei magische eigenschappen
werden
toegeschreven. Het werd aan de man gebracht in een plastic eitje. Je
kon er
plaatjes mee kopiëren uit kranten en tijdschriften. Daartoe moest je de
silly
putty platdrukken op de te reproduceren afbeelding. Even flink
aandrukken en
vervolgens met een ferme ruk verwijderen. Nu stond op de putty een vage
spiegelbeeldige afbeelding van het krantenplaatje, dat zelf iets minder
duidelijk was geworden. Niet bepaald spectaculair; als kind al vond ik
het van
een deprimerende zinledigheid.
Verder
was er ook niet
veel spannends aan die silly putty. Als ik me goed herinner, kon het
gekneed
worden tot een bal, en worden platgegooid tegen een ruit. Ook kon je er
-
vooral als de silly putty vies was geworden door het frequent opzuigen
van
krantenplaatjes - kledingstukken en stoelbekleding grondig mee
bederven.
Wat
hebben we verder
nog gehad? De stuiterballen van samengeperst rubber, die vooral mensen
met
parket tot wanhoop en migraine dreven; de hele dag
bons-bons-bons-bons-bons.
De
klik-klakballen,
knoertharde plastic stuiters aan een touwtje, die je tegen elkaar kon
laten
ketsen. Psychologen spraken over de aantrekking en afstoting tussen man
en
vrouw, die deze balletjes zouden symboliseren, maar ik was toen al
sceptisch
genoeg om dat kolder te vinden.
Er
gebeurden veel
ongelukken mee: kinderen werden getroffen door uit de koers geraakte
klik-klakballen. Organisaties van bezorgde ouders drongen bij de
overheid aan
op een verbod; er werd gefluisterd dat er in Duitsland twee dodelijke
ongelukken waren gebeurd (nare dingen gebeurden toen voornamelijk in
Duitsland). Maar voordat de autoriteiten tot een ballenverbond konden
besluiten, was de volgende rage al een feit.
Bijvoorbeeld
dat
ellendige 27-MC "bakkie", een geavanceerde walkietalkie. Op een
gegeven moment had iedereen zo'n ding. Er ontstond een enorme drukte in
de
ether, zodat je met je bakkie niet veel verder kon zenden dan
gehoorsafstand,
waardoor het apparaat zichzelf overbodig maakte. Wat een treurnis, als
je het
vergelijkt met E-mail.
Of
videotennis, hét
Sinterklaascadeau van 1977. Een helwitte, vierkante "bal" op je
TV-scherm, die je met een even felwit rechthoekig "tafeltennisbatje"
moest wegslaan. Dit spel ging gepaard met hinderlijk geflits. Het
werkte
verslavend; een wedstrijd duurde meestal voort totdat één der
deelnemers
neerviel met een epileptische aanval.
Gelukkig
duurde het
toen niet lang meer, voordat Billy Gates de PC uitvond.
23
januari 2000
Het
‘Biographisch woordenboek’,
inmiddels online
beschikbaar
Als student Nederlandse taal en
letterkunde krijg ik zo nu
en dan opdracht om een zgn. nota te vervaardigen; een korte
schriftelijke
uitweiding over een opgegeven onderwerp. Een niet al te ingewikkelde
opdracht
natuurlijk, want ik zit nog maar in de propedeuse-fase.
Zo'n nota kun je zien als een
oefening in het opzoeken van
documentatie en het correct citeren uit het gevonden materiaal. Een
zeer
nuttige oefening, vooral voor iemand als ik, want ik probeer op deze
site een
taks te halen van 5000 woorden per week, en schrijf op
onwetenschappelijke
wijze maar wat raak. (Ik leef daarom in grote angst, dat een
medestudent, of
erger nog: een docent, al surfend op het WWW plotseling stuit op een
aflevering
van De digitale reiziger, of van REFLEXXIONZZ!!. Het moét een keer
gebeuren,
maar wat ik tot mijn verdediging zal aanvoeren, zie ik dán wel).
De eerste gang na het verkrijgen van
zo'n schrijfopdracht is
natuurlijk naar de LB, de Letterenbibliotheek, een oase van rust en
kennis in
het hart van de meest centrale stad van Nederland.
Laatst moest ik iets nazoeken over
een aantal heldinnen uit
de Nederlandse geschiedenis, waaronder Kenau Simonsdochter Hasselaar,
die zich
verdienstelijk gemaakt zou hebben bij het beleg van Haarlem in
1572-1573. Na
een kleine speurtocht stuitte ik op een opmerkelijk boekwerk, dat ik
tot dan
toe blijkbaar altijd over het hoofd had gezien. Heel verwonderlijk,
want het
werk bestaat uit niet minder dan 27 banden, en beslaat een complete
kastplank
in de leeszaal. De titel luidt: Biographisch woordenboek der
Nederlanden,
bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen die zich op
eenigerlei
wijze in ons vaderland hebben vermaardgemaakt, een aardige
mond vol.
Het Biographisch woordenboek (zoals
ik het kortweg maar zal
noemen) is een soort who-is-who van de Vaderlandse geschiedenis.
Iedereen die
daarin een rol heeft gespeeld, van het begin der historie tot heden,
staat
alfabetisch in het boekwerk opgesomd. Dat "heden" ligt in 19e eeuw;
het boek verscheen in de periode 1852-1878, in een gemiddeld tempo van
één
letter per jaar, en heeft geen supplementen. Er wordt geen onderscheid
gemaakt
tussen helden en schurken: je kunt er Willem van Oranje, de vader des
vaderlands, in opzoeken, maar ook Baltasar Gerards, zijn moordenaar.
Als je hier en daar iets gaat lezen
in het Biographisch
woordenboek, dan merk je al gauw dat het wetenschappelijk niveau ervan
niet erg
hoog is. De puur-biografische gegevens kloppen wel, maar er wordt
allerlei
onzin omheen gefantaseerd, die niet overeenkomt met wat vermeld staat
in meer
wetenschappelijke werken.
Onder het hoofdje van de door mij
gezochte Hasselaar weet
het woordenboek zelfs te vermelden wat de Spaanse soldaten tegen elkaar
zeiden,
toen ze Kenau en haar 300 medestrijdsters op de trans zagen
verschijnen: Hoe,
zijn de vrouwen hier mannen geworden, of zullen wij ons van vrouwen
laten
kloppen!. Levensecht, alsof de samensteller er met een
bandrecordertje
heeft bijgestaan! Een wel erg sterk staaltje van fantasie, temeer daar
Kenau,
volgens moderne historici, vermoedelijk nooit aan enige krijgshandeling
heeft
deelgenomen.
De redacteuren van het Biographisch
woordenboek hielden dus
niet van een dorre opsomming van feiten. Zij hanteerden graag
bloemrijke taal.
Zo wordt verteld over de 17e eeuwse geleerde vrouw Anna Maria van
@Schurman
(die onlangs nog is geëerd met een postzegel): Mannen grijs
geworden in den
dienst der kerk, zetten zich aan hare voeten neder om van haren lippen
de ware
zin der gewijde woorden op te vangen.
Een rijke bron van "infotainment",
dit Biographisch
woordenboek. Ik hanteer het werk met omzichtigheid; enerzijds omdat de
banden
van ellende en ouderdom bijna uitelkaar vallen; anderzijds omdat ik een
diep
respect koester voor de arbeid van de samenstellers, die 26 jaar van
hun leven
gezwoegd hebben aan hun opus magnum; derdezijds uit
gevoelens van (ja,
van wat, eigenlijk?) met de tientallen generaties van studenten vóór
mij, die
het werk gebruikt hebben voor hun scripties. Velen van hen zijn
inmiddels al
evenzeer tot stof vergaan als de auteurs van het Biographisch
woordenboek en
alle daarin beschreven vaderlandse helden en schurken.
Het Biographisch woordenboek is een
initiatief van de
lexicograaf Abraham J. van der Aa (1792-1857), die zich al eerder
verdienstelijk had gemaakt met aardrijkskundige, historische en
literaire
naslagwerken. In het Biographisch woordenboek is hij niet veel verder
gekomen
dan zijn eigen letter. Toen van der Aa overleed, was hij pas bij Menno
van
Coehoorn; zijn werk is door een team van redacteurs voortgezet.
Als je Abraham van der Aa heet, dan
sta je bovenaan in elke
alfabetische opsomming. Hij had het buitenkansje, de geschiedenis in te
gaan
als de allereerste vermaarde vaderlander. Waarom hij die kans voorbij
heeft
laten gaan, weet ik niet; was het bescheidenheid? Zijn woordenboek
begint met
Adolf van der Aa (waarvan ik vergeten ben wie hij was en wat hij deed);
ik heb
de gegevens over Abraham van der Aa moeten opzoeken in de twintigdelige
Winkler
Prins.
Natuurlijk heb ik gedaan wat iedereen
doet als hij zo'n who-is-who
in handen krijgt. Tot mijn spijt stond er geen Mensonides in het
Biographisch
woordenboek. Ik moest genoegen nemen met Paulus Mensonis (overleden
1666), die
predikant was te Lekkum en Miedum. Hoogstwaarschijnlijk behoort deze
man toch
wel tot mijn familie: mijn roots liggen in
Friesland; vele van mijn
voorzaten waren predikant; bovendien is de naam Mensonides pas rond
1700
ontstaan als variant op het al langer gebruikte Mensonis.
Lang niet elke predikant van een
Fries gehuchtje staat
opgesomd in de grote van der Aa. Paulus Mensonis dankt zijn vermelding
aan de
publicatie van twee geschriften: tien stigtelijke of sinryke
predicatien
over eenige texten der H. Schrifture. (1658) en Christelijke
en
stichtelycke Meditatien. (1673).
Ik sloeg het Biographisch woordenboek
dicht, en verliet de
bibliotheek in de geruststellende wetenschap dat de stamboom van de
familie
Mensonis / Mensonides tenminste nog één vermaarde vaderlander heeft
opgeleverd.
Als ik nog eens wat tijd over heb, dan ga ik Paulus' stigtelijke /
stichtelycke
werken eens lezen (aangenomen dat de Utrechtse Bibliotheek ze in bezit
heeft);
misschien helpt het, en is het nog niet te laat.
6
februari 2000
FM 31/01/2016
Naast een adequate koffievoorziening
behoort bij Nederlandse
instellingen en bedrijven de radio tot de belangrijkste secundaire
arbeidsvoorwaarden. Dit is niet altijd zo geweest. Honderd jaar geleden
was het
namelijk nog niet zo. Dat laat zich raden: de radio moest nog
uitgevonden
worden. De employees floten, zongen of neurieden tijdens het werk, of
trommelden nerveus met de vingers op het schrijfblad. Het moet een niet
altijd
even welluidende kakofonie opgeleverd hebben.
Een halve eeuw geleden zong iedereen
mee met de
arbeidsvitaminen, zodat in de fabriekshallen tenminste weer
eenstemmigheid
heerste.
Ik zeg: “in de fabriekshallen”, want
op kantoor werd de
werknemer geacht, geen arbeidsvitaminen nodig te hebben. De radio was
daar uit
den boze. Nog in 1977 heb ik meegemaakt dat de directeur van het
bedrijf waar
ik werkte, een oekaze liet uitgaan: het was kantoormedewerkers niet
toegestaan,
een radio te laten spelen (“dan wel enig ander toestel dat kan worden
aangewend
voor het weergeven van zang, muziek of gesproken woord”, zal de
directeur daar
wel aan toegevoegd hebben, ten einde ook cassetterecorders en
platenspelers uit
te sluiten, want het was een heel precies mannetje). De directeur sprak
het
vertrouwen uit in een ieders bereidheid om deze dienstorder te
eerbiedigen,
“zodat wij ons in het vervolg volledig kunnen concentreren op de ons
opgedragen
werkzaamheden”.
Zoals elk verbod vroeg ook deze
maatregel om overtreding.
Rebelse geesten met scherpe oren hielden in een half geopende
bureaulade een
transistorradiootje verborgen, waarvan de volumeknop was afgesteld op
een
geluidsniveau van hoogstens 35 Decibel. Als hun favoriete song ten
gehore werd
gebracht, of wanneer de nieuwsberichten uit het luidsprekertje klonken,
dan
doken zij met hun oor diep in de bureaulade; een potsierlijk gezicht.
Kwam er
dan onverhoopt iemand het werkvertrek binnen, dan trokken zij hun hoofd
schielijk uit het ladenblok terug en sloegen de lade met een
routinegebaar
dicht, waardoor het geluid van de zwakke radio gesmoord werd en niemand
hen nog
kon verdenken van subversieve muzikale activiteiten.
Het was een enigszins ouderwets
bedrijf, zoals de opmerkzame
lezer al wel begrepen zal hebben. Bij de openbare bibliotheek van
Leiden, waar
ik in 1975 als schoolverlater aan de poort klopte, was muziek tijdens
het werk
al heel normaal, althans op de administratie, waar ik me onledig hield
met het
typen van cataloguskaartjes. In publieksruimten was de radio niet
toegestaan.
Een vrouwelijke collega had een
dweperige bewondering
opgevat voor de indertijd populaire Amerikaanse chansonnier Neil
Diamond.
Telkens wanneer er een plaat van hem gedraaid werd, ging de volumeknop
naar
helemaal rechts. Nu had mijn collega een keer uitleendienst, juist op
een
middag dat er een Neil Diamond-special uitgezonden zou worden. “Oh,
òòòòhh, wat
èèèrrg!” zei ze (dit verhaal speelt, zoals gezegd, in Leiden). Een
oplossing
was snel gevonden. Gezeten achter de uitleenbalie belde zij telkens met
de
huistelefoon naar de administratie. Wij legden de hoorn dan bij de
spelende
radio en mijn collega kon toch genieten van haar muziekheld. Daarbij
riep ze
steeds dingen in de hoorn als “OK”, “Ja-ja” en “inderdaad”, om de
schijn hoog
te houden van een telefoongesprek.
Bij mijn huidige werkgever knalt de
muziek overal uit de luidsprekers.
In de begintijd had ik weinig behoefte aan muzikale omlijsting. Ik zat
op een
afdeling met vijf mensen; de onderlinge gesprekken gaven decibellen
genoeg.
Door omstandigheden die hier te ver voeren, is het personeel sterk
teruggelopen
in aantal. Sedert een paar maanden komt het regelmatig voor dat ik
alleen zit
op die grote kamer. Daar ook andere afdelingen draaien met
onderbezetting,
heerst bij ons op kantoor soms de stilte van een nog onontdekt
Egyptisch
koningsgraf.
In een hoekje van de kamer stond een
oude radio, enkele
jaren geleden achtergelaten door de voorgangster van mijn voorgangster.
Ik
schakelde het apparaat in, en hoorde: Sky
Radio, op honderd-punt-zeven èèèèèf-èèèèèmmm!
Het kwam wat krasserig
en gorgelend uit het toestel; ik gaf mijn voor-voorgangster wel gelijk,
dat zij
de radio had achtergelaten.
Sky Radio brengt plaatjes zonder
praatjes, nieuwsberichten
op het hele uur en een hoeveelheid reclame die de irritatiegrenzen nog
net niet
overschrijdt. Het station is gericht op de gearriveerde en
licht-conservatieve
dertiger en veertiger. Dit blijkt niet alleen uit het uurlijks omroepen
van de
AEX-index, maar ook uit de muziekkeuze: een selectie van het meest
draaglijke
uit de hedendaagse hitparade, afgewisseld met gouwe ouwen uit de jaren
zeventig
/ tachtig. Sky houdt nauwgezet het midden van de weg. Marco Borsato
kán; André
Hazes is not done en modieuze rap-
en
housenummers zul je er evenmin horen als lawaaimakers van weleer, zoals
de Who
en de Stones. (Neil Diamond zou niet misstaan, maar die heb ik er nog
niet
gehoord).
Ideale achtergrondmuziek voor de
eenzame kantoormedewerker,
maar langzamerhand begon me op te vallen dat bepaalde plaatjes wel erg
vaak
gedraaid werden. Het repertoire van Sky-radio bestaat uit niet meer dan
veertig, vijftig nummers, die om de drie uur in telkens wisselende
volgorde
worden uitgezonden. De play list vertoont in de
loop van maanden
bovendien zeer weinig mutaties. Een overzichtelijke programmering; je
komt
nooit voor verrassingen te staan. De luisteraar mocht eens wakker
worden, en
van schrik een andere zender opzetten; dan mist hij de reclame, waaraan
het
station zijn inkomsten ontleent. Deze reclameboodschappen worden zelden
ververst, en ook die kan ik inmiddels letterlijk meezingen. Ik zing
namelijk
mee met Sky Radio, in een wanhopige poging de schallende stilte in die
tombe te
overstemmen.
Twee nummers uit het Sky-repertoire
zijn bijzonder
meezingbaar: “The road ahead is empty”, een symbolisch op te vatten
ballade
over iemand die bij regen in zijn auto zit en zich afvraagt wat er op
zijn pad
zal komen, en “If I could turn back the hands of time”, een wat
neuzelend
gezongen elegie over iets wat voorbij is; voorgoed voorbij (een liefde,
denk ik;
ik luister nooit zo goed naar de tekst). Twee nummers (filosofeer ik;
niet
zonder gevoel voor dramatiek) over de polen waartussen menig
mensenleven zich
afspeelt: de spijt om het verleden en de angst voor de toekomst. “Oh, why-yay-yay-yay-yay”
lamenteer
ik mee met de zanger van “If I could turn back”. Op die
vraag vinden hij
en ik geen antwoord.
Evenmin kan ik het volgende raadsel
oplossen. Sky Radio
heeft onlangs een verzamel-CD uitgebracht. Daarop staan weer exact
diezelfde
veertig, vijftig nummers, die elke werkdag meerdere malen op de zender
te horen
zijn. Waar is daar nou toch de diepere zin van? Ik zou het werkelijk
niet
weten.
13
februari 2000
Deel 0: Gecensureerd:
aan het
ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs
de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van
Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee
(mis)managersportretten: Zich
installeren (2002) en Wereld
op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca:
een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus
(1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen -
Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de
digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en
Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere
ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste
uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen
(1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee;
verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek
(1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45
(2002)
Deel 16: Provinciaal triest:
Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues;
oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude
Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)
Deel 19: Het volgen van
sportevenementen / Mekkero (2003)
Deel 20: De
informatie-oorlog; een toekomstvisioen (2000)
Deel 21: Eeuwprobleem
(1998)
deel 22: Bussen in het oosten des
lands (1998/2000)
deel ??: Mijn eigen
Zeestraat van Huygens (2002/2003)
© Frans Mensonides, Leiden, 2014.