Dit
is
aflevering 11 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met
mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Een verrassende wending - OV-Fiets - Putten - Knap Goor! - Enschede, Boekelo en Lonneker - Intermezzo: Fluiten = niet meer instappen - Naar Ede(n) - Aanfietsen - Rond Ede(n) - Brunch en Brexit - In en uit een Zelfservicestalling - De Zak van Zuid-Beveland.
Aan het eind van de vorige aflevering beloofde ik jullie een
verrassing. En welnu, hier is hij dan. Want er heeft zich namelijk een wending voorgedaan
in mijn leven, een werkelijke ommekeer!
Nee, het is niet wat je dacht (als je al iets dacht). Ik heb
me niet bekeerd tot enigerlei levensovertuiging; dat is het niet. En ik heb ook
niet besloten, in concubinaat te gaan leven met mijn imaginaire Januvia, omdat
‘alleen toch maar alleen is’ of zo’n slechte reden (wat is er tegen alleen?).
Nee, het ligt allemaal anders. Ik heb plechtig besloten,
deze zomer voortaan bij de bestemmingsstations van mijn zaterdagse reizen over
te stappen op de fiets in plaats van de bus of lijn 2, de benenwagen.
Misschien vindt de lezer deze ontboezeming een pure anticlimax,
maar voor mij is opstappen toch een aardige stap. Ik heb in de loop van mijn
jaren een grondige hekel ontwikkeld aan fietsen, al deed ik het vroeger wel
vaak.
Maar zo’n dozijn jaar geleden kreeg ik op een kwaaie avond een
lekke band, voor de 600-zoveelste keer. En ik blokkeerde ineens compleet; ik
kon plotseling niet meer beslissen of ik die band zelf zou gaan plakken of de
fiets naar de rijwielhersteller zou brengen. Ik was voor allebei te lui, en heb
mijn fiets toen maar aan de wilgen gehangen. Figuurlijk gesproken, dan; in werkelijkheid
parkeerde ik hem in de schuur en daar staat hij tot de dag van heden nog steeds
weg te roesten.
Sindsdien heb ik nog maar zeer incidenteel op een fiets
plaatsgenomen. Voor het soort stukken dat ik schrijf, als hoofd- en enige
redacteur van De digitale reiziger, zag ik er ook alleen maar nadelen in. Op de
fiets:
ga je 4 keer zo snel als lopend, dus je ziet maar een kwart van wat je als wandelaar ziet;
moet je veel beter op het verkeer letten, waardoor je nog minder ziet;
moet je helemaal afstappen en dat ding op de standaard zetten als je een foto of aantekening wilt maken, terwijl ik dat als geoefende wandelaar desnoods lopende doe;
kan ik me veel minder goed concentreren op de soms snaakse en soms serieuzere dingen die ik in dit magazine ga schrijven;
krijg je altijd lekke banden, en dat dan altijd op momenten dat het je niet goed uitkomt;
heb je altijd de wind tegen.
Nu heeft elke these zijn antithese, en kun je elke bewering
in zijn tegendeel doen verkeren, gewoon door er een beetje creatief over na te
denken. Op dat hele lijstje van bezwaren valt wel het nodige af te dingen.
Bijvoorbeeld:
Je hebt op de fiets ook een 4 keer zo grote actieradius, dus
je kunt net zo goed beweren dat je 4 keer zoveel ziet, in plaats van 4 keer zo
weinig.
Als wandelaar moet je ook nog op fietsers letten, maar als
fietser niet op wandelaars, want dat doen fietsers nooit.
Een goede reden om minder aantekeningen en minder foto’s te
maken. Als ik aan de wandel ben moet ik van mezelf gewoon elke hectometer een
foto nemen. Maar nog geen 15% van al die foto’s komt op de site. Vaak zie ik
zie tijdens het tevoorschijn halen van mijn camera al dat het weer een
weggooier wordt. Gewoon wat selectiever werken!
Van de dingen die ik al wandelend bedenk om op te schrijven,
is de kwaliteit dikwijls zo abominabel, dat ze van een overstap op de fiets
niet veel beroerder kunnen worden.
De banden van tegenwoordig zijn ‘onplatbaar’ zoals ik het een
keer heb zien noemen, ofwel lekbestendig. Al kun je het aan mij wel overlaten
om ze toch plat te rijden; ik zie het nog wel gebeuren.
Ik zou het fietsen kunnen beperken tot de zaterdagen dat de blaadjes niet ritselen, en de rook uit de schoorstenen recht omhoog gaat – of dat de schoorsteen helemaal niet rookt omdat het warm weer is; ik kan gewoon een mooiweerfietser worden.
Een fietszomer wordt het dus, die van 2016. Maar niet meer
op dat stuk oudroest in mijn schuur. Sinds niet zo lang bestaat het fenomeen: OV-fiets.
Je kunt daarop bij NS een abonnement nemen voor € 10,00 per jaar. Dan betaal je
voor een hele dag fietsen niet meer dan € 3,35 per keer.
Die OV-fietsen staan gestald bij elk Nederlands station van enige
betekenis; niet alleen bij NS-stations maar ook bij de regionalen en zelfs bij
sommige metrostations. Er zijn in totaal een stuk of 250 adressen, verspreid
over het hele land, waar je een OV-fiets kunt huren. In grote plaatsen kun je
je melden bij een fietsenboer vlak bij het station. Op een aantal kleinere
stations is de distributie van de fietsen geautomatiseerd; de tweewielers zitten
in een kluis en kunnen daaruit bevrijd worden door je OV-chipkaart in een
leesapparaat te steken en de instructies te volgen.
Ik besloot een abonnement te nemen op OV-fiets en het eens
een poosje te proberen. Een ontegenzeggelijk voordeel is dat je daarmee
inderdaad je actieradius vergroot. Zo
bereik je oorden waar helemaal geen bus rijdt en waar ik normaal als OV-purist
helemaal niet zou komen. Zulke witte vlekken op de OV-kaart van Nederland zijn
er helaas legio, zeker wanneer je reist in het weekend, en het worden er eerder
meer dan minder.
Fietsen verleer je niet, zeggen ze. Daar had ik eerst wel
een hard hoofd in. 12 jaar… Het leek me
verstandig, de eerste 2 à 3 zaterdagen te gaan oefenen in gebieden waar ik
blindelings de weg ken en waarover ik op deze site niet veel meer hoef te
vertellen. Me concentreren op het fietsen en niet op het verhaal. Niet letten
op foto-onderwerpen; alleen trappen en sturen.
Ik koos daarom voor de eerste twee (inderdaad mooie, vrijwel
windstille) zaterdagen in juni 2016 twee plaatsen waarover ik de lezer de
laatste jaren al uitentreuren geïnformeerd heb: Putten op de Veluwe en Enschede
in Twente. Dat laatste was niet helemaal de bedoeling; ik had Goor uitgekozen,
maar daar bleek de automatische kluis defect. Daarover hieronder meer.
Putten behoort tot de stations waar je de OV-fiets uit een
kluis moet halen. Er staat een rijtje van 8 kluizen bij de fietsenstalling. Ik
had me erop voorbereid dat de fietsen wel eens uitverkocht zouden kunnen zijn.
8 is niet veel voor een plaats met zo’n mooie fietsomgeving, waar bovendien het
station al op fietsafstand van de dorpskern ligt.
Maar ik was weer te pessimistisch: 4 van de 8 fietsen zijn
beschikbaar, wat blijkt uit een groen lampje op de desbetreffende kluis.
Volgens de instructies moet ik mijn OV-chipkaart in een gleuf steken. Dat
abonnement op de OV-fiets staat niet op die kaart, maar er wordt online en
automatisch gecontroleerd of je zo´n abonnement hebt. Op het display verschijnt
dan het nummer van de kluis die je kunt openen. Het gaat stroef, met een
roestig geluid, maar ik heb dat karretje nu toch in handen.
Ik las een instructie hoe je het zadel op de juiste hoogte
kunt stellen. Maar gelukkig was de vorige fiets(st)er wiens of wier billen erop
gerust hebben, ongeveer even lang als ik, en staat het zadel meteen in de goede
positie.
Ze zijn populair, die OV-fietsen in de NS-clubkleuren, geel
en blauw. Ik zie er de laatste tijd vaak een rijden. Het is een zware, robuuste
kar. Je kunt hem bij wijze van spreken over een huis gooien; helemaal bestendig
tegen brokkenpiloten. Verder zit er zo weinig mogelijk op dat kapot kan: geen
versnellingen; geen handremmen maar een simpele terugtraprem. Een bagagedrager
is aanwezig voor m´n tas. Ook is de fiets uitgerust met een lamp, waarvan een
tegenligger me straks op de Ermelose Heide zal mededelen dat hij nodeloos
brandt; ik had niet gemerkt dat hij aan stond.
Wat angstig stap ik op; straks val ik nog op mijn snufferd
door een verrassende wending. Een minuut
later beweeg ik me slingerend voort op de lange, drukke, bochtige Stationsweg. Medeweggebruikers kijken me misprijzend na:
die kerel is godbetert aan het begin van de middag al bezopen!
Ik sla de nieuwbouwwijk Bijsteren in waar de straten
verlaten zijn en waar brede, geasfalteerde fietspaden liggen. Hier slaag ik erin,
mijn stuur recht te houden als de weg recht is en ook om de bochten te nemen. Ja,
in de loop van de middag zal ik nog een keer of 2, 3 van een smal fietspad
afrijden, de bermbegroeiing in. Ook lastig is het feit dat als ik over mijn
linkerschouder kijk, de fiets meteen naar rechts wil, en vice versa. Niet
omkijken, moet dan het devies maar zijn, maar alleen vooruit.
Volgens mij heb ik de slag nu voldoende te pakken om me te
wagen aan waarvoor ik hier kom: onze lievelingsfietstocht over te doen van onze
vakanties in Putten. Die voert over de Ermelose Heide, door de Leuvenumse Bossen,
langs kasteel Staverden en langs hotel-restaurant De Zwarte Boer in Leuvenum,
en terug door de befaamde Speulder- en Sprielderbossen met hun dansende
stammen, via de buurtschappen Speuld, Drie en Krachtighuizen naar Putten. Daarbij ontbreekt natuurlijk het
mysterieuze Solsche Gat nabij Drie niet op de route.
De Stakenberg ga ik deze keer toch maar overslaan. Op elk
stukje vals plat waaraan de Veluwe zo rijk is, moet ik al van de fiets af; een versnellingsbak
mis ik wel.
Die mooie natuurgebieden, daar heb ik allemaal uitgebreid
genoeg over geschreven in de zomer van ’14, toen ik nostalgisch wandelde in
deze omgeving; volg de links, of laat ze links liggen! Hieronder wat foto’s,
die ik deze zaterdag toch nog gemaakt heb, onderweg. Op bijna alle plaatjes staat
die OV-fiets afgebeeld; ‘Het lijkt wel uit een reclamefolder voor OV-fiets’,
schreef een volger. Bewijs dat ik drukker bezig was met fietsen dan met
fotograferen. Maar het zal wel wennen.
Anno 1971 had de PSP tussen twee haakjes een op zijn zachtst
gezegd opvallende verkiezingsposter. Hadden vrouwen werkelijk zo’n bos haar
voor de deur? Klik erop voor een vergroting en een nadere historische inkadering.
Het Solsche gat, eens pingo-ruïne, in onze jeugd een
spannende speelplek en nu helaas verworden tot kwetsbaar natuurgebied, waarnaar
je nauwelijks nog mag kijken. Ik betreurde dit lot van het Gat al in 2010.
Kun je dat nog een stamcafé noemen, als je er 45 jaar lang
bent weggebleven? Hotel-restaurant De Zwarte Boer bij Leuvenum (rechtsboven)
lijkt stevig gekrompen in de tussentijd, maar dat zal aan mij liggen. En ja,
het voelt nog steeds aan als stamcafé, als ik hier op het terras een late lunch
consumeer.
Voor de deur stopt de ‘Kolibri’, een belbus; lijn 104:
Elspeet – Ermelo. Dat is in het weekend de enige OV-verbinding in de wijde
omgeving. Drie en Speuld zijn alleen doordeweeks bereikbaar, en wel met buurtbusje lijn 501.
Over de status van Speuld (tweede rij) zijn de meningen
verdeeld. De bijna 400 inwoners noemen het fier: een dorp, maar op het
gemeentehuis van Ermelo spreekt me vol dedain over een buurtschap.
Op de derde rij: twee maal het Solsche Gat.
Daaronder: twee maal Putten.
Als ik ben teruggekeerd bij het station van die naam, gaat
er toch iets mis met de automatische fietskluizen. Ik stop mijn kaart in de sleuf en deurtje 25 springt
open. Maar daar staat al een fiets in, en er kan echt maar één fiets tegelijk in
een kluis. ‘Wilt u nog een fiets terugbrengen?’, vraagt het systeem me nu; je
mag twee fietsen lenen per keer, en dus een introducee meenemen. Ik toets ‘Ja’.
Nu gaat deur 29 open en die kluis is wel leeg. Volgens het systeem heb ik nu 1 fiets
geleend en er 2 teruggebracht. Maar dat zoeken ze zelf maar uit.
Wat helaas niet mag: je fiets hier halen en elders
terugbrengen; dan komen ze er helemaal niet meer uit. Bij het inleveren kun je
ook nog aangeven of er defecten zijn aan het rijwiel. Een robot komt dan langs
om die te repareren, vermoed ik, bij zo’n geheel automatisch, mensenloos
systeem. Ik had me voorgenomen, als ik de fiets in de prak gereden zou hebben,
in te toetsen: ‘Geen noemenswaardige defecten’, en dan een hoopje verwrongen staal
in de kluis te schuiven. Maar gelukkig heb ik geen malheur opgelopen.
Ik heb een kleine 40 kilometer gereden; wel erg veel voor
een eerste keer na lange tijd. Mijn knieën functioneren nauwelijks meer. Ik zie
erg op tegen die steile loopburg op station Putten en stap daarom in de trein
naar Zwolle in plaats van die naar Amersfoort; via de Hanzelijn retour!
De zaterdag daarop is het Twentse Goor mijn doel. De
fietskluizen aldaar (slechts 4 in getal,
slechts de helft van in Putten) zullen volgens mijn plan dienen als beginpunt
voor de zeskastelentocht rond het nabijgelegen Diepenheim.
Zoals gewoonlijk deze zomer staan de kranten, die ik
onderweg bijlees, bol van de sport. Hét nieuws deze week was het overlijden van
de v/m bokskampioen zwaargewicht Cassius Clay, a.k.a. Muhammad Ali. Hij wordt
in heel de wereld groots herdacht.
Ik bel as. maandagmorgen meteen mijn eerstelijnspsycholoog;
ik moet en zal weten waarom ik de enige aardbewoner ben die nooit een spoor van
bewondering heb gevoeld voor deze bokser. Ben ik eigenlijk wel helemaal
normaal? (Laat ik dat in ieder geval niet hopen!)
Maar ook zonder die zielenkijker te raadplegen, weet ik op
voorhand wel dat de oorzaak in de jeugd ligt, zoals vrijwel altijd. De jongens
uit mijn klas op de lagere school gingen, alvorens me weer eens een stomp toe
te dienen, altijd eerst heel raar om me heen staan springen, wild
vuistenmaaiend, met de woorden: ‘Hoeh, Hoeh, Hah, Cassius Clay, Cassius Clay!’
Daardoor kreeg ik een bloedhekel aan die man, misschien echt helemaal ten
onrechte. Zulke jongetjes als ik toen was, moeten tegenwoordig zelf op boksles,
om hun weerbaarheid te vergroten en wat hersencellen kapot te laten rammen.
Ik had er ook een keer ruzie over met een buurjongen. Die
verafgoodde Clay, omdat die niet alleen al zijn tegenstanders kundig tot moes sloeg,
maar ook weigerde, in dienst te gaan en te vechten in Vietnam. Ik vond boksen
toen al een rotsport en zag Clay / Ali in de eerste plaats als een braller; al
dat geroep van: I am the greatest’ vond ik erg onbescheiden.
Dat het Europees kampioenschap voetbal gisteren begonnen is,
kan ook geen krantenlezer ontgaan zijn. Ik volg het wel, maar zie niet alles –
anders had ik de komende zaterdagen niet op de fiets gezeten, maar voor de buis,
en wat komt er dan terecht van deze rubriek?
Goor is vanuit Leiden ruim 2,5 uur sporen, met overstappen
in Utrecht, Arnhem en Zutphen. Het Twentse stadje verwelkomt me met omfloerst
zonlicht en een enkele druppel motregen.
Ook hier, op een niet-NS-station, hangen die hatelijke
posters van de campagne ‘Fluiten = niet meer instappen’. Ik kom er nog op terug,
een andere keer, want in dit hoofdstuk wordt al genoeg gemopperd.
Ook het fietsgebeuren geeft daar aanleiding toe. Er gaat in Goor, zoals hierboven al aangekondigd, iets
verkeerd met de automatische fietskluizen. Net als in Putten is de helft van de
fietsen beschikbaar; op 2 kluizen van de 4 brandt een groen lampje. Ik mag van
het display één van die 2 kluizen openmaken. Maar de deur wijkt niet, wat ik er
ook aan ruk. OK, ze gaan stroef, maar al mijn pogingen om de hendel naar boven
te trekken, zie ik mislukken.
Dit is een knap Gore streek van dat systeem! Dit zijn ook
echt ervaringen die me doen huiveren voor het tijdperk van robotica dat eraan zit
te komen. Stond hier nu een fietsenstallingsmedewerker van menselijke geboorte,
dan kon ik tegen hem zeggen: ’Geef me dan die andere fiets maar in die andere
kluis! Maar dit systeem blijft me steeds naar dezelfde kluis verwijzen, waaraan
ik mijn vingers niet verder ga wagen.
Wacht even, er staat een telefoonnummer bij dat je kan
bellen in geval van storingen. Ik doe het, zonder veel hoop; ik neem aan dat ik
een bandje krijg dat ik het maandagmorgen na 9:00 uur nog maar eens moet
proberen, of een automatisch antwoordsysteem dat me tot in het oneindige
nummers laat toetsen (‘Sluit af met een hekje’; je moest ze inderdaad achter
een hekje opsluiten, mensen die zulke communicatiesystemen bedenken!).
Maar nee, ik krijg zowaar een echte juffrouw aan de lijn.
‘Ja, die kluisdeurtjes gaan soms heel zwaar!’
‘Ja, maar deze gaat echt niet open!’
Nou, ze zal er melding van maken in alweer een systeem, en
dan komt er wel een keer een monteur kijken. Een echte, begrijp ik, geen robot.
Maar dat betekent vermoedelijk ook dat ik er toch tot maandagmorgen op zal
moeten wachten. Een robot heeft geen cao, maar een menselijke monteur zal op
zaterdagmiddag wel niet ontboden kunnen worden. De juffrouw zegt nu zelf al,
wat ik net zelf had willen gaan zeggen: ‘Maar daar heeft u nú natuurlijk niets
aan’, en wenst me nog een fijne dag, verder.
Dat is ook een van de geselen van dit tijdsgewricht.
Letterlijk iedere instantie, medewerker, arts, lokettist of winkel wenst je te
pas en te onpas nog een fijne dag; ook als ze die dag zelf zojuist verstierd
hebben.
Toch laat ik me mijn beminde zaterdag door deze ervaring absoluut
niet bederven. Ik had - wantrouwig tegen dat volautomatische fietsendistributiesysteem
dat vorige week in Putten ook al niet vlekkeloos werkte – al een plan-B achter
de hand. Dat houdt in: de volgende Syntus-trein nemen, in Hengelo overstappen
op de NS-buffel naar Enschede en daar bij een fietsenstalling van vlees en
bloed een OV-fiets ophalen.
Om kwart voor twee zit ik dan toch nog op een OV-fiets. Een
aardige Twentse jongeman heeft me de sleutel ervan overhandigd en, nadat ik de
fiets uit het rek gepakt heb (geen kluis hier, gelukkig) ook mijn zadel
bijgesteld. Ik kijk hem angstvallig op de vingers, hoe hij het doet, dan kan ik
het de volgende keer zelf ook, als ik weer bij zo’n kluizengeval sta.
De stalling is open tot 19:00 uur. Als ik het later wil
maken, kan ik mijn fiets in een aparte ruimte op slot zetten en de sleutel door
de brievenbus gooien.
Ik schreef vorig jaar, na een korte hotelvakantie in deze
stad, dat Enschede op den duur went. Daarnet kreeg ik zelfs al een soort
vakantiestemming, meteen al in de stationshal. Enschede bezit geen eclatante
schoonheid maar hééft toch ergens iets. Wat dan? Voormalige industriële
grandeur; zoiets.
Hieronder, without further ado, de foto’s.
Onderweg naar Boekelo passeer ik aan de rand van de stad een
kronkelige flyover voor tweewielers, die de (brom)fietser in staat stelt, een
drukke verkeersweg ongelijkvloers te kruisen.
Twee zomers geleden bracht ik een bliksembezoek aan Boekelo
met de stoomtrein van het Museum Buurtspoorweg, vanuit Haaksbergen. Van de
winter miste ik de Enschedese stadsbus 6 naar Boekelo. Nu een nadere
verkenning per fiets.
De fraaie zoutboortoren is helaas niet authentiek, maar een replica. Wie het naadje van de kous wil weten over zoutwinning en verder alles wat met zout te maken heeft, kan zich in Delden onderdompelen in ‘De totale zoutexperience’. Ik deed dat in ook alweer het jaar ’14.
De 19e-eeuwse ‘Bleekerij’ werd onlangs van fabriekscomplex omgetoverd
in appartementenwijk. Wat werd er eigenlijk precies gebleekt in een blekerij?
Nou, textiel, lakens vooral, om ze stralend en glanzend schoon te krijgen,
voordat er automatische wasmachines bestonden en er Witte Reus in de schappen
van de supermarkten lag.
Tot halverwege de 19e eeuw waren er professionele blekerijen
die enorme bleekvelden exploiteerden. Een arbeidsintensief werk, en bovendien
erg seizoensgebonden. Het kon alleen tussen maart en oktober, en dat dan nog
alleen als de zon scheen. Maar in blekerijen zoals deze in Boekelo ging het met
chemicaliën, machinaal en 12 maanden per jaar.
Van Boekelo naar Lonneker, via een Twents landschap – waar
ik vergeten ben om af te stappen voor foto’s.
Wegwijzers genoeg, tegenwoordig. Naast de ANWB-paddenstoelen
die ons vroeger tijdens fietsvakanties op de Veluwe al de weg wezen, heb je nu
ook om de paar kilometer een ‘Knooppunt’. Op zo’n Knooppunt hangt altijd een
kaart met de routes naar nabijgelegen andere Knooppunten. Die hebben allemaal
een nummer, en onderweg vind je dan nog bij vrijwel elke afslag weer bordjes
met pijlen naar die nummers.
Je mag wel een ontstellende karhengst zijn als je er nu op
de fiets nog in slaagt om te verdwalen, met zulke overvloedige bewegwijzering.
Maar ik zie het me toch wel klaarspelen, in een van de volgende afleveringen,
als ik op minder bekend terrein fiets dan rond Enschede.
Drie keer, twee per trein en een per fiets, passeer ik
vandaag de Grolsch Veste, waar men nu nog in diepe rouw verkeert door de
strafdegradatie naar de Jupiler-league die F.C. Twente is opgelegd. Maar die
zal komende week ongedaan gemaakt worden. Twente krijgt nu voor alle
malversaties bij transfers alleen een mega-boete van bijna 2 ton, waarvoor meteen
al een crowdfunding wordt opgestart. Het is toch eigenlijk te dol: trouwe supporters
betalen van hun armoedje de boete voor de rijke sjoemelbobo’s die over de
schreef zijn gegaan.
Het welkomstbord bij Lonneker staat langs een kaarsrecht fietspad, aangelegd op het tracé van het Lonnekerspoor. Dat was een lokaallijntje Enschede – Oldenzaal, dat al heel lang geleden is opgeheven. Langs dat spoor vind je ook het Museum Twentse Welle waar ik ook al eens was.
Lonneker
Lonneker ligt gegroepeerd rond een kerkplein met terrassen
waarop het goed toeven en eten is, deze middag, nu de zon de regen verdreven
heeft. Vorige zomer liep ik er op een avond even rond, maar werd er
weggeregend.
Lonneker telt 1800 inwoners. Statistisch gesproken moeten er
daarvan zo ongeveer 900 van de vrouwelijke kunne zijn. En al even statistisch zullen 2 à 3 van die
dames Lonneke als roepnaam hebben. Die kunnen naar waarheid zeggen dat ze
Lonneke uit Lonneker zijn.
Je verwacht hier een legende in de trant van een Jonkvrouwe
Lonneke uit een vroege middeleeuw, die na een ongelukkig liefdesleven rottig
aan haar eindje kwam en nu in maanloze winternachten nog door het dorp spookt –
vergelijk vrouwe Eleonora van Staverden. Maar zo’n legende is hier niet.
Lonneker is, tegen de verwachting in, genoemd naar mannenbroeders. Toen de
jaartallen nog met drie cijfers geschreven werden, heette het dorp: Loningheri.
Dat betekende zoveel als: de zandige heuvelrug van de mannen van Lono
Een heerlijk compacte taal moet dat Oudnederlands geweest
zijn – of Oudsaksisch, zal het wel geweest zijn in deze streek. Jammer dat we zulke
oude talen verleerd hebben.
Op de terugweg naar het station rijd ik nog even langs dat winkelcentrum Stokhorst, in het oosten van Enschede, uitgeroepen tot de
lelijkste plek van Nederland. 22 zaterdagen geleden constateerde ik dat de
renovatie ervan nog niet verder was gekomen dan een fraai ontwerp op een
billboard.
Dat is nog steeds zo. Ze zijn zo te zien geen bliksem
opgeschoten, en dat kun je toch moeilijk wijten aan langdurig vorstverlet, in
die zachte winter die we gehad hebben. Dit is een 20-jarenplan, zoveel is wel
zeker.
Frans Mensonides
26 juni 2016
Er geweest: Putten zaterdag 4 juni, Enschede zaterdag 11 juni 2016.
Niet
zozeer boos, als wel heel verdrietig word ik van posters als
bovenstaande, die enkele weken gehangen hebben op alle stations. Zo’n
ongetwijfeld leutig en geestig bedoeld plaatje was toch niet minder dan
een klap in het gezicht van de reiziger, elke keer dat je het zag. Van
de forens, in dit geval, de trouwste klant van NS, die de spoorwegen
bestaansrecht geeft, de volle mep betaalt voor zijn treinritten en in
ruil daarvoor elke dag geconfronteerd wordt met overvolle treinen en
andere ellende.
Het plaatje stelt een loonslaaf voor, een klerk die in vol kantoorornaat, met pak aan en kantoortas bij de hand, ligt te slapen. Dan kan hij ‘s morgens wat langer in z’n nest blijven liggen rotten, is de clou, en dan toch nog tijdig genoeg op het station zijn om zich in de trein van zijn keuze te worstelen.
De treinforens is een luie sodemieter, die het liefst op het laatste moment aan komt rennen om zodoende de vertrekprocedure van de trein te belemmeren; zo is de mening van NS over zijn trouwste klanten. Ik vat deze belediging hoogstpersoonlijk op. Zelf ben ik ook forens, op dagen dat het geen Beminde Zaterdag is. Zo weinig mogelijk; ik werk zo vaak mogelijk thuis, maar er valt niet aan te ontkomen: ik moet soms toch mijn gezicht laten zien op de zaak. Sorry NS; sorry dat ik besta!
De campagne van NS houdt geen enkele rekening met omstandigheden buiten de schuld van de reiziger, die hem beletten om zich op tijd bij de treindeuren te melden. Denk aan vertraging van aansluitende treinen of bussen, denk aan treinen die ineens maar half zo lang zijn als gebruikelijk, zodat iedereen een sprint moet trekken over het perron …
Of denk aan conducteurs die al op hun fluitje blazen als er zelfs nog reizigers bezig zijn met uitstappen. Ja, veronderstel dat hun stoel in de eerste klas eens koud zou worden, of erger nog: bezet zou zijn door een betalende klant!
De hele verrotte mentaliteit van NS walmt je tegemoet uit deze poster. Wij van de NS rijden zo graag met treintjes heen en weer. Maar wat vervelend nou, dat er ook nog mensen mee willen met die treinen! Als ze leeg zouden blijven, was ons werk een stuk eenvoudiger, nog steeds volgens de benepen denkwijze van de doorsnee-NS-er.
Die zit al sinds pakweg 1839 zo in elkaar als ik in de vorige alinea geschetst heb. En ik heb de hoop opgegeven dat hierin vóór 2139 nog verbetering zal optreden. Nog zeker 6 tot 7 generaties van OV-voorvechters zullen er tegen te hoop moeten lopen.
Zelf was ik zo medio de jaren 90 niet minder dan Onderzoekscoördinator Treinvertragingen bij ROVER. Ook toen werd ik al regelmatig geconfronteerd met geluiden van NS-zijde, dat vertragingen de schuld waren van reizigers die zo broodnodig met de trein meemoesten.
Die verhalen kon ik altijd pareren met een uitdraai uit het onvolprezen, onder DOS draaiende programma Reflex 2.0, waar iedereen die in die tijd iets onderzocht, zijn cijfers in opsloeg. Wat bleek, nadat ik in de getallen was gedoken? De vertraging van treinen nam tijdens stationnementen af, en niet toe. Dus aan instappende reizigers lag het niet dat de treinen niet op tijd reden.
Het navolgende om nog even wat puntjes op de i zetten. Stel dat een gereedstaande trein moet vertrekken om 10:00 uur; rekenen met ronde getallen werkt altijd aanschouwelijk. Als de wijzer van de stationsklok op 10:00 springt, heeft de trein nog 59 seconden om op tijd te vertrekken. Een minuut is pas voorbij als hij voorbij is, hield ik de vertragingswaarnemers van ROVER altijd voor. Halve minuten worden dus niet naar boven afgerond. In die 59 seconden kan de conducteur rustig kijken of er nog iemand aan komt rennen, fluiten, de deuren sluiten, en ook nog controleren of er niets of niemand tussen zit. En de trein vertrekt toch nog keurig op tijd.
Op een bepaald moment heeft men de grenzen van het spoorboekje al opgerekt. Ineens werd bepaald dat conducteurs al mochten fluiten om 09:59:40, in dit voorbeeld. Sindsdien zie je legio treinen gewoonweg te vroeg vertrekken. Daarmee werkt NS in de hand dat reizigers waaghalzerij gaan uithalen om zich nog tussen de deuren door te wringen.
Voor deze beledigende, betuttelende, hyperirritante campagne is kortom geen enkele geldige reden. Zo zit dat. Ik zwets op deze site graag over een hele hoop dingen waarvan ik totaal geen verstand heb. Maar als het over punctualiteit gaat, mag je een gewezen Onderzoekscoördinator Treinvertragingen wel geloven.
Ondertussen
loopt ook mijn fietszomer wat vertraging op. Zaterdag 18 juni is het
geen geschikt fietsweer voor een mooiweerrijder: een straffe wind en
van tijd tot tijd striemende regenvlagen. Vanmiddag ga ik liever een
EK-wedstrijd kijken bij mijn broertje in Den Haag. Op het moment dat ik
dit opschrijf, weet ik niet eens meer welke dat was; Atlantis -
Katoren, als ik me goed herinner, in groep X.
De dag daarop ga ik op pad voor wat dan dit weekend maar een Beminde Fietszondag moet worden in plaats van een dito zaterdag. Ik kan niet te ver, want wil wel graag op tijd thuis zijn om de volksliederen nog te horen voor aanvang van Bordurië – Syldavië; zeer roerende volksliederen! Een beladen duel: aartsvijanden, en Syldavië tuk op revanche voor de 5-0 nederlaag bij de WK van 2014. Ik neem dan maar voor lief dat ik de middagwedstrijd Bessarabië – Wonderland moet missen; ik WiFi de uitslag wel, als ik ergens kom waar geWiFi’d kan worden. Je moet ook niet alles willen zien.
Ik kan so wie so niet te ver weg. ProRail trakteert ons dit weekend op een ruim dozijn geplande stremmingen plus een onverwachte spoedreparatie rond Schiphol, die onverwachts nog een stuk zal uitlopen, ook. Ik kies de omgeving van Ede als fietsterrein, omdat ik daar net nog kan komen. Alweer bekend terrein, maar dat kan even niet anders.
Mijn IC Leiden – Utrecht stopt extra in Utrecht Terwijde en Utrecht Leidsche Rijn (maar niet in Vleuten, de logica is weer ver te zoeken). Ook is de helft van de IC’s Utrecht – Arnhem gecanceld. Toch slaag ik erin, in ruim 5 kwartier Ede-Wageningen te bereiken.
Dat station is, net als Enschede, uitgerust met een bemenste fietsenstalling, ook bewaakt door een werkstudent. Die bindt me op het hart, het rijwiel terug te brengen binnen een kwartier na het vertrek van de laatste trein, want dan sluit de stalling. Ik zou het zeker laat maken als ik die wedstrijd niet wilde zien. Maar zou het karretje dan nog wel inleveren voordat die laatste trein weg zou rijden. Of anders de nacht doorbrengen op een bank op het perron, en morgenochtend de eerste trein naar Castricum nemen.
Ede, ik bemerkte het al tijdens mijn Veluwe-wandelingen van een paar jaar geleden, is een Eden voor wie stilte en natuur zoekt. In dit mega-dorp met 70.000 inwoners en een heuse Bijlmerachtige flatwijk, vliegt de laatste tijd nogal eens een auto in brand. Niets Randstedelijks is Ede vreemd. Maar het is omringd door bos- en heidegebieden. Die zijn befietsbaar via een uitgestrekt netwerk met betonplaten rijwielpaden.
Ik leg ook vanmiddag weer zo’n kilometer of ruim 35 af, dat wordt zo’n langzamerhand mijn taks. Mijn knieën protesteren wat minder dan na die eerste keer, twee weken geleden. En verder went het fietsen ook steeds meer. Vandaag rijd ik nog maar één keer van die betonplaten af, de berm in. En ik begin ook al duizelingwekkende snelheden te ontwikkelen, bergaf; ik trap niet meer angstig op de rem als de weg naar beneden voert, onder het roepen van: ‘Ho, ho niet zo hard!’
Op vlakke stukken weg blijft de snelheid nog wel wat achter bij de verwachtingen. Vanmiddag zie ik ergens zo’n waarschuwingsbord voor automobilisten, met de tekst ‘U RIJDT:’, met de snelheid op een digitaal display eronder. Bij mij geeft de meter niet meer aan dan 14 km/uur. Dat is in ieder geval geen overschrijding van de maximum snelheid; de cijfers blijven groen, en worden niet rood.
Ook moet ik de fiets soms ‘aansteppen’ met de voeten op de vloer, voordat ik de pedalen op gang krijg. Vanmiddag krijg ik een paar keer het beeld voor ogen van mijn moeder op haar Berini-bromfiets, vroeger, in de sixties. Die brommer moest je ‘aanfietsen’. Hiernaast staat net zo'n exemplaar te koop. Ja, dit was hem; ik heb er in een kinderzitje achterop in totaal wel de afstand Leiden-Ulaanbaatar mee afgelegd in de loop der jaren.
Zo’n voertuig heette toen officieel: rijwiel met hulpmotor. Een treffende benaming, want het was inderdaad gewoon een fiets met trappers, al gingen die wat zwaar. Je moest je eerst het leplazarus fietsen, totdat je een snelheid bereikt had van zo’n 15 km/uur. Mijn moeder deed dat met hoekige gebaren, een rood aangelopen hoofd en flapperende rok. Daarna duwde ze een knuppel, die zich tussen haar knieën bevond, naar voren. Dan klonk er: ‘Plof … … … plof … plof… plofplofplofferdeplof… pruttelpruttelpruttel…. Rrrrrrrrrrr’ en reed het vehikel verder op benzine in plaats van menskracht.
Met een Berini kon je, met de gashendel helemaal open, heuvelaf en wind mee, net de 40 aantikken op de snelheidsmeter. Mijn moeder kreeg bij zulke snelheden last van reumatische spierpijnen door de kou. Zij gaf het bromfietsen eraan. Wij, mijn broertje en ik, hebben die Berini later nog in gebruik genomen als crossbrommer, op een braakliggend zandveldje bij ons in de buurt.
Natuur/ en dorpsbeschrijvingen lukken me te voet ook beter dan vanaf het stalen ros. Laat ik de foto’s dan maar laten spreken.
Exact
anderhalve eeuw oud is de Keetmolen, deze korenmolen vlakbij station
Ede-Wageningen, genoemd naar een bouwkeet voor spoorwegarbeiders die
ernaast stond. De molen was, toen de gemeente hem in 1971 overnam,
eigendom geweest van 6 generaties Van de Craats. Wat me eraan doet
denken dat ik verleden jaar door een Bennekommer werd gehouden voor een telg uit dit wijdverbreide en mogelijk wijdvermaarde Veluwse geslacht.
Het
betonnen fietspad voert door tussen de Ginkelse Heide en De Sysselt. De
eerste is militair oefenterrein, waar ik als pacifistische puber erg
tegen was, zoals een paar hoofdstukken hierboven vermeld staat. Maar ik
kan tevreden zijn: dit terrein is tegenwoordig toch toegankelijk voor
recreanten. Het militaire gebruik is aan strenge regels gebonden, met
alle respect voor natuur, milieu, archeologie en cultuurhistorie. Ik
(senior, al lang geen puber meer) hoop vurig, dat tijdens een eventuele
inval de vijand net zo zorgvuldig als onze soldaten zal omgaan met de
schaarse natuur in ons kleine landje.
Het kazernecomplex ten oosten van de bebouwde kom van Ede stond een paar jaar geleden nog ´geblokt´ op de kaarten van GoogleMaps, maar is nu verlaten, en dus niet geheim meer.
Ik heb een route uitgestippeld die moet voeren naar de buurtschap Mossel bij Otterlo, en heb een paar kaartjes uitgedraaid waar de af te leggen weg op staat. Maar ik schijn nu toch ergens een afslag gemist te hebben, want ik ga een tunnel onder de A12 door die niet op mijn route stond. Ook de zon staat ineens heel ergens anders dan ik voorzien had; recht voor me, in plaats van aan mijn rechterhand.
Jawel, het moment dat ik wist dat zou komen!
Verdwaald, ondanks de overvloedige fietsbewegwijzering in dit land,
waarover ik het hierboven in Enschede had.
Het ontegenzeggelijke voordeel van verdwalen is wel, dat je meer ziet dan waarop je gerekend had. Zonder verkeerd af te slaan had ik deze prachtige treinenspotplek niet gekend. Hij ligt precies halverwege de stations Ede-Wageningen en Wolfheze. En men is zo attent geweest, een bakstenen trappetje te metselen, speciaal voor treinfotografen. Tenminste, ik zie hier verder niets fotograferenswaardigs. Ja bomen, maar dat is niets bijzonders in bossen.
Ook dit is weer zo’n Knooppunt. Ik prent me het kaartje
goed in het hoofd. Ik moet parallel aan het spoor naar het volgende
Knooppunt rijden, en daar linksaf slaan, over het spoor heen, naar
uitspanning Planken-Wambuis,
en dan ben ik weer op het goede spoor voor Mossel. Op die
gedenkwaardige 1e november 2014, de heetste novemberdag ooit, zat ik
daar in mijn overhemmetje op het terras. Vandaag, twee dagen voor de
zomerzonnewende, is het echt truienweer.
Veel
paardrijders op weg, vandaag. Er is hier een paardenvierdaagse aan de
gang, of zoiets, met ravitailleringsposten waar ze haver krijgen,
geloof ik; ik snap er het fijne niet van.
Boerderij Mossel is een drukbeklante theeschenkerij. De bebouwde kom van Mossel is niet veel groter dan wat je ziet op de foto. Je kunt er ook een groepsaccomodatie huren om er groepsdingen te doen. Ik schrijf hem op mijn lijst van mogelijke adressen voor OR-heisessies.
Ja, voor
de OR-voorzitter van de politie zou deze locatie te min zijn, denk ik.
Die baadt het liefst in champagne. Hij heeft zijn hele jaarbudget van
anderhalf miljoen er al doorheen gejaagd aan exorbitante feesten, en
het is goddorie pas juni. Zo gaat het er niet overal aan toe, in
OR-kringen, kan ik de lezer verzekeren. Wij slaan hooguit een half
mille stuk per avond, en dat komt niet vaker voor dan eens per jaar;
mag het, misschien?
Terug over de Ginkelse Heide. Ik loop even binnen bij het Natuurcentrum Veluwe
en wandel een stukje over de heide. De OV-fiets achterlaten mag, mits
je hem op slot zet en liefst vastketent aan iets dat niet stuk kan. Dan
is hij verzekerd, als hij gejat wordt. Maar als je zowel zonder fiets
als zonder fietssleutel terugkeert, moet je ervoor dokken.
Uiteindelijk raak ik verzeild op het landgoed Kernhem,
ook al een oude bekende op deze site. De Doesburgermolen is net als de
Keetmolen een korenmolen, maar hij staat al iets langer te staan op
Edese bodem; al bijna vier eeuwen.
We zitten midden in de natste juni ooit. Maar ondanks dreigende luchten valt er deze middag geen spat regen in Ede.
Tot slot, voordat ik de fiets weer inlever, een bijzondere blik op het winkelhart van Ede, onderhevig aan een hevige zondagsrust.
De jongen van de fietsenstalling kan me niet vertellen, hoeveel Bessarabië – Wonderland is geworden, dus dat blijft nog even in het ongewisse.
Frans Mensonides
3 juli 2016
geweest in Eden: zondag 19 juni 2016
Hoedekenskerke
De laatste zaterdag van juni zoek ik, net als 10 weekenden
geleden, de zon, de wind en de ruimte op van Zuid-Beveland. Toen moest ik vaststellen
dat het zuiden van dat eiland, ‘De Zak van Zuid-Beveland’, in het weekend niet
bereikbaar was per OV. Alle reden om ook deze zaterdag weer de fiets te pakken,
spijts een redelijk straffe zuidwestenwind (maar laat ik niet overdrijven:
hooguit windkracht 3 à 4).
In de trein naar Zeeland lees ik in de dikke weekendkrant
die ik voor mijn vertrek uit de brievenbus gevist heb, de commentaren op de
Brexit die sinds gisterenmorgen een voldongen feit is.
Ik kan mijn aandacht er niet bijhouden, want er zit er vanaf
Rotterdam Blaak een dikke man tegenover me heel aanstekelijk te vreten. Zijn
gestalte is een gaaf voorbeeld van het pyknische lichaamstype, met bolle buik
en dikke beentjes die een decimeter boven de grond in de lucht blijven hangen. Vermoedelijk
heeft hij de Markthal bezocht met al die uitstallingen van verleidelijk voedsel.
Nu nuttigt hij brokken kledderige, walmende vis die hij met blote handen tevoorschijn
brengt uit een groezelige papieren zak.
Als hij die geledigd heeft, diept hij uit de boodschappentas
een bakje met een pond aardbeien op. Dat schrokt hij ad fundum leeg, in hoog
tempo, aardbei voor aardbei, grijp-grijp-grijp met worstvingertjes, hap-hap-hap,
kauw-kauw- kauw, met een blik op het gelaat die intens genot verraadt. Het
aanschouwen van zo’n brunch, je zou er bijna honger van krijgen!
Die is sommige Britten vergaan. Bijvoorbeeld de bankklerk in
de City of London die gisteren over de Brexit geïnterviewd werd voor de tv. ‘Ik
kan d’r wel van kotsen’, bracht hij uit, en voegde – nee, niet de daad bij het
woord; hij barstte in plaats daarvan in hartstochtelijk snikken uit. En dan
wist hij nog niet eens van de uitschakeling van Engeland door IJsland op de EK,
want dat zal over een paar dagen pas gebeuren. Ook een soort ´Brexit´;
inkoppertje!
Voor de EU-aanhangers was het gisterenmorgen zoiets als de
moeder van alle mornings after, en vandaag de morning after the morning after. Europa
was op de donderdagavond van het Britse referendum naar bed gegaan met de
voorspelling dat de stemverhoudingen 52-48 zouden zijn in het voordeel van het
‘Remain’-kamp: blijven in de EU. Die cijfers klopten perfect; ze stonden alleen in de verkeerde volgorde. Het
werd 48-52; de Exit-stemmers hadden gewonnen.
Ik moet wel lachen om alle commentaren op de Brexit. Die
geven je het gevoel dat het einde van de beschaving zoals wij die kennen,
nabij is; dat de wereld op het punt van vergaan staat, alleen omdat het eerste land
de EU verlaten heeft.
´Nu kunnen we nooit meer naar Engeland op vakantie´, hoorde
ik gisteren een jongetje pruilen tegen zijn vader. Ze doen alsof het VK
(Verdeelde Koninkrijk) in één nacht tijd verplaatst is naar de achterzijde van
de maan. Maar kom op, zeg; ook vanmorgen is de zon weer opgekomen boven Europa
én Groot-Brittannië.
Doemscenario’s te over, maar die worden doorgaans evenmin werkelijkheid
als voorspellingen van opiniepeilers. Er zou volgens de onheilsprofeten op de
Brexit ook meteen een beurskrach volgen die die van 1929 in de schaduw zou
stellen. Maar ook dat werd niet meer dan een dipje.
Maar wie ben ik?; slechts een eenling die chocola probeert
te maken van het krantennieuws in een ‘wereld die warrelt’, zoals de
huisdichter van deze site dat uitdrukte in regel 1 van zijn ‘Zeestraat’. Ik
verruil mijn mening graag voor een betere. Als de wereld straks onverhoopt toch
vergaat, mag daarna iedereen me aanspreken op mijn dwalingen.
Het lijkt me in ieder geval prudent, nog een paar jaartjes
te wachten met een Nexit. Eerst maar eens afwachten, hoe het VK het redt zonder
het continent. Ik denk: uitstekend, zoals ze al een eeuw of wat gedaan hebben
voordat de EU werd uitgevonden. Maar je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.
De commentaren van de (slechte) verliezers van een referendum
komen trouwens altijd op hetzelfde neer, of het nu over de EU gaat of over iets
anders. De winnaars zijn in hun ogen allemaal, zonder één uitzondering, laagopgeleide,
laaggeletterde Tokkies die zich hebben laten leiden door vuige volksmenners.
Die zouden dan ingespeeld hebben op de onderbuikgevoelens van het domme klootjesvolk.
Daarentegen werd de verliezende de minderheid vanzelfsprekend alleen gedreven
door heel rationale, nobele, onzelfzuchtige motieven.
Iets wat ook altijd, tien tegen één, gezegd wordt door
verliezers van een referendum: dat de uitslag een vertekend beeld geeft. De
winnaars vormen in hun ogen toch een minderheid. Want er zijn ook een hoop
mensen thuisgebleven. Als die nou eens allemaal wél opgekomen waren, en
allemaal - in dit voorbeeld - ‘Remain’ hadden gestemd… Ja, zo lust ik er nog
wel een paar!
Ik kijk op uit mijn krant als we de Moerdijkbrug nemen, wat nog
steeds hooguit gebeurt in het tempo van een ouwe Berini. De etende dikzak heeft
in Dordt plaatsgemaakt voor een beeldschone oosterse prinses van circa 23
lentes. Zij heeft vanuit een goedgevulde make-upkoffer diverse poederdotten,
spiegels, epileertangen en wat al niet, uitgestald op het tafeltje. Goed gereedschap
is het halve werk. Alleen een krulset ontbreekt er nog aan.
Totdat ze er in Bergen op Zoom uit moet, blijft ze zitten
plamuren, laag op laag op laag. En geen wenkbrauwhaar blijft ongetrimd. Ze
werkt ze eruit met die tang en met een uitdrukking van: het doet wel pijn, maar
het móét toch. Wie schoon wil zijn…
Keren we terug naar het onderwerp van deze pagina: fietsen
met de OV-fiets. Ik heb tot nu toe twee soorten ‘huurlocaties’, zoals dat heet,
gezien: moderne automatische fietskluizen en ouderwetse, bemande
fietsenstallingen. In Goes stuit ik op een derde type: een soort mengvorm als het
ware: de ‘zelfservicestalling’.
Je kunt er terecht van een kwartier voor het vertrek van de
eerste trein, tot een kwartier na aankomst van de laatste. De aanpalende
rijwielshop is tot 17:00 uur bemand, maar ik zie er niemand die me door de
ingewikkelde procedure heen kan loodsen om een OV-fiets te bemachtigen.
De uitleg op borden aan de wand is overvloedig, en ik kom er
met enige moeite zelf uit – dat wil zeggen: uit de instructies, en ten slotte
ook met enig geworstel uit de stalling. Nu, gezeten achter het toetsenbord,
probeer ik te reconstrueren hoe het ook alweer gegaan is. Ik dacht als volgt:
1)
Ik houd mijn OV-chipkaart ergens tegen een
lezertje aan.
2)
En geef aan dat ik een fiets wil halen; niet
brengen.
3)
Het Systeem herkent me en verwijst me naar de
sleutelkast.
4)
Dat is een klein rolluikje dat openklapt.
5)
Daarachter bevinden zich fietssleutels.
6)
Bij een daarvan brandt een lampje.
7)
Die sleutel pak je eruit, en geen andere.
8)
De sleutelhanger daarvan houd ik voor een lezer
bij een groot stalen draaihek.
9)
Door dat hek ga ik de eigenlijke stalling
binnen.
10)
Ik zoek de fiets met het nummer dat vermeld
staat op de sleutelhanger.
11)
Die fiets haal ik van het slot.
12)
Waarna ik de fiets met de wielen in een gleuf
plaats bij de uitgang.
13)
Daarna zet ik hem weer op slot.
14)
Want ik moet de sleutel weer voor een lezertje
houden dat helemaal aan de andere kant zit. Ja, ik weet het: ik verg veel van
het voorstellingsvermogen van de lezer. Excuses voor het ongemak; er ook nog
foto’s van maken, was echt te veel gevraagd.
15)
Vervolgens duw ik de fiets (moeizaam, want: nog
steeds op slot) door het fietsenhek en loop zelf tegelijkertijd weer door het
voetgangerstourniquet. Wat een gedoe! Ik sta al een klein kwartier te wroeten
en te worstelen.
16)
Maar daarmee zijn alle formaliteiten wel
vervuld. Ik haal de fiets weer van het slot, en rijd er de stalling mee uit, de
Zak van Zuid-Beveland tegemoet!
Ik maak nu even een sprong naar het tijdstip van inleveren.
Dat is nog net voor vijven, en nu is de fietsenboer wel aanwezig. Hij roept me
aanwijzingen toe. Daardoor gaat het sneller, maar heb ik minder goed onthouden
hoe het gaat. Een poging:
1)
Ik houd mijn chipkaart opnieuw tegen het
lezertje aan.
2)
Ik geef aan dat ik deze keer een fiets kom
brengen.
3)
En dat die geen gebreken heeft.
4)
Ik plaats de fiets met de wielen in de gleuf.
5)
Zet hem op slot.
6)
En houd de sleutelhanger voor een lezer.
7)
Fiets- en personentourniquet klappen voor me
open. Wring, wring, wring!
8)
Ik zet de fiets in de stalling.
9)
Die kan ik verlaten op een wijze die ik me niet
meer kan herinneren, maar wel weer door dat draaihek, natuurlijk.
10)
Nu die sleutel nog kwijtspelen. Nadat ik nog een
instructie van de rijwielbaas heb opgevolgd, klapt het luikje van het
sleutelkastje open.
11)
Ik hang de sleutel erin, deze keer op een
willekeurige plek; een lampje gaat niet branden. Bij mij ook niet meer, als ik
deze woorden tik. Ik had ook deze keer precies 16 stappen verwacht, voor het
Grote Evenwicht der Dingen. Ik sla iets over, maar wist ik maar wat.
12)
Het rolluik klapt dicht. Mijn vingers komen er
net niet tussen.
Een kind kan de was doen. Maar voor een senior wordt het
moeilijk.
's-Gravenpolder
Tussen beide bezoeken aan de zelfservicestalling fiets ik
ook alweer een stuk of 35 kilometer door de streek die men Zak van
Zuid-Beveland noemt. Achtereenvolgens ontmoet ik de dorpen ’s-Gravenpolder, Hoedekenskerke,
Kwadendamme, Nisse en Sinoutskerke. Ik had ook het dubbele aantal plaatsen
kunnen befietsen in het dubbele van de tijd; De Zak is nogal uitgestrekt en
loopt helemaal door tot Ellewoutsdijk, waar de Westerscheldetunnel naar
Terneuzen begint.
De streek wordt gekenmerkt door aantrekkelijk
polderlandschap met welen, grenslindes, vliedbergen en tientallen polderdijkjes
met een voor botanici heel interessante plantengroei. Ook opvallend in De Zak
zijn de velden met ‘Betuwse’ fruitboompjes.
Een weel is wat elders in Nederland ook wel een wiel of een
waai heet: een plas, ontstaan door een dijkdoorbraak. Een grenslinde is een
boom van die soort die eenzaam midden in een weiland staat en ooit de grens van
een eigendom aangaf. Ik zie wel een paar van zulke bomen, maar of het
dendrologisch gesproken echt linden zijn, durf ik niet te zeggen.
Een vliedberg ten slotte, zag ik laatst al in Wemeldinge en
is een kunstmatige heuvel waar je kon vluchten voor overstromend water, en
waarop ook wel mottes, versterkte woningen, gebouwd werden.
De (tol)weg van Goes naar de ingang van de
Westerscheldetunnel had oorspronkelijk dwars door dit mooie natuurgebied zullen
lopen. Maar na protesten van de Stichting Behoud de Zak van Zuid-Beveland werd
de weg aangelegd met een wijde boog eromheen.
Deze zeer dunbevolkte streek, waarin ’s-Gravenpolder met 4500 inwoners verreweg de
grootste nederzetting is, is voor OV-reizigers alleen bereikbaar per buurtbus.
Die rijden in uurdienst, en dat alleen van maandag tot vrijdag van halfnegen
tot halfzes.
Het is moeilijk te geloven dat De Zak ooit een tramlijn
heeft gehad, een complete ringlijn zelfs, van Goes met een lus via
Hoedekenskerke naar Borssele en terug naar Goes. Althans, dat zou moeilijk te
geloven zijn als de trambaan er op het traject Goes – Baarland niet nog steeds
zou liggen. Het is nu een toeristische attractie. Hij heet Stoomtrein Goes-
Borsele (N.B.: de gemeente waaronder deze streek
valt, heet Borsele, met enkele s, en een van de dorpen erin heet Borssele, met
dubbele s).De tram heeft maar gedurende een heel korte periode in het
interbellum reizigers vervoerd en zal niet vaker dan een paar keer per dag zijn
rondje gereden hebben.
Dan de foto’s:
Voor Zuid-Beveland was vanmiddag een regenkans van 3%
voorspeld. Al bij de watertoren aan de rand van Goes voel ik een paar spatten.
Maar dat was die 3%. De rest van de middag koersen alle vette regenwolken links
of rechts van mijn route, maar niet meer eroverheen. Wat moet trouwens die
onwijze vlag daar; 20 bij 15 meter, aan een vlaggenmast van 30 meter?
Hier, even ten zuiden van Goes, dan zo’n vliedberg; een kleintje
maar, waarop bij een watersnood hooguit 10, 20 Zeeuwen hun voeten droog
hielden. De boom erop zou een linde kunnen zijn, maar ook een andere soort.
Ik volg een ANWB-wegwijzer naar ’s-Gravenpolder en een
fietspad langs een autoweg. Als ik die dijkjes wil zien, zal ik toch meer de
binnenwegen moeten nemen. Het eerste dijkje kom ik tegen aan de andere kant van
’s-Gravenpolder, waar ik ook een poosje
gedwaald heb door het dorpshart en een nieuwbouwwijk. In de laatste had je de Fortrapastraat.
Inderdaad: voorttrappen is het devies.
De Hoedjeskerk, denk ik, van Hoedekenskerke. Het wapen van
het dorp laat drie bolhoeden zien. Maar Hoedekenskerke behoort tot de vele
plaatsen die zijn genoemd naar een persoon, de stichter van het dorp: Odekijn.
Op rijdagen kun je hier aan de oever van de Westerschelde
een stoom- of dieseltrein nemen.
Die voert naar Kwadendamme. Zoals Hoedekenskerke niet
genoemd is naar een hoedje, zo is Kwadendamme wel genoemd naar een gammele
dam, die het op zekere dag begeven heeft.
En ja, de welen welen tierig in De Zak! Bij de Zwaakse Weel (foto
rechtsonder) zit een seniore man hartstochtelijk te vissen en zijn vrouw even
hartstochtelijk tegen hem te praten. De auto staat op de oever. Ze zitten hier
elke zater- en zondag, zolang de r uit de maand is.
Het nietige Nisse, met 600 inwoners, is het mooiste dorp dat
ik op deze tocht tegenkom, met bijzondere huizen aan weerszijde van een groenstrook
met een kiosk. Als ik langs een heel fraai exemplaar fiets, maak ik
rechtsomkeert om het te fotograferen, neem daarbij de bocht te krap, raak in
een slip en ga bijna op m’n muil. Nu neem ik de fiets maar aan de hand en maak
er een fotowandeling van.
Uit een open raam waaien voetbalgeluiden naar buiten. Het is
vanmiddag Spokanië – Zaandonderland, of zoiets. Ik onthoud het niet meer. 24
landen doen er mee; veel te veel; je houdt het niet meer bij. Ik ben niet zo
brutaal om mijn hoofd door het raam te steken en te vragen, hoe het staat.
Sinoutskerke is nog een paar maatjes kleiner dan Nisse. Het heeft geen kerk, in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, maar alleen een kerkhof. Die kerk is er wel geweest, maar hij is in de jaren 30 van de 20ste eeuw afgebrand.
In het jaar dat het memento
mori is vervaardigd, stortte de tulpenwindhandel in, heroverde het Staatse leger Breda op de
Spanjaarden, lagen in de Nederlandse boekhandel de eerste druk van de
Statenbijbel en die van Discorsi van
Galileo Galilei naast elkaar, en kwam Suzanna Huygens-Van Baerle, de echtgenote van de huisdichter van deze site, te
overlijden in het kraambed. Ja, 1637, het was me het jaartje wel!
Na Sinoutskerke ruik ik (naast de paardendrollen waarmee dit
stuk fietspad geplaveid is) de stal, zo niet: de zelfservicestalling. Goes is
al zichtbaar in de verte, in de gedaante van die hoge Televisietoren. Als ik
die nou maar in de peiling houd, kan ik niet meer verdwalen. Onderweg naar Goes
zie ik weer zo’n rare, buitenmodel driekleur, maar dat kan dezelfde zijn als
daarnet, maar dan van de andere kant.
Na nog een kilometer of 8 trappen ben ik terug bij die
supersonische, volautomatische fietsenstalling.
In de trein WiFi ik de uitslag van Spokanië –
Zaandonderland. Het staat nog 0-0 na 120 minuten voetballen, en er komen nu dus
pienanties om de wedstrijd te beslissen. Weinig gemist aan die wedstrijd,
vermoed ik.
Ik maak de dag vol met een korte wandeling door het centrum
van Roosendaal, om mijn knieën een andere beweging te gunnen dan fietsen.
Auto’s met dronken Spokaniërs rijden toeterend door de straten. Uit de raampjes
hangen Spokaanse vlaggen. De uitslag van de wedstrijd is me daardoor bekend; ik
hoef hem vanavond gelukkig niet terug te kijken. Bij het ter webbe gaan van
deze aflevering is ook bekend, wie er in de finale staan.
In de juli-aflevering gaan we op dezelfde voet verder, of
liever: op dezelfde OV-fiets.
Frans Mensonides
8 juli 2016
Er geweest: zaterdag 25 juni 2016
mei 2016:
Waarom ik ook deze keer pas
helemaal tegen het eind van de middag ter
plaatse was - Syntus’ plannen met Woudenberg,
Scherpenzeel en Renswoude
- Lijn 80: Amersfoort –
Wageningen - Wolkom,
een mooie
kille pinksterdag
in het Heitelân (1) -Museum
Dr8888, onverw8s pr8ig! (100 jaar Dada) -Wy
binne los, een mooie
kille pinksterdag in het Heitelân (2) - Brug in Weener kaputt: spoor naar
Leer
gestremd - Jans
Pommerans van Bad Nieuweschans - Weener per vervangende bus
- Aanpassen,
meedoen, verzetten: Verzetsmuseum Amsterdam - ZeeburgereilandHeinekenszand
Heinkenszand - Een
zaterdag met
atmosferische omstandigheden
© Frans Mensonides, Leiden, 2016