Dit
is
aflevering 14 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met
mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
Deze septemberaflevering wordt in één ruk gepubliceerd en niet in feuilletonvorm. In die inmiddels
voorbije maand was ik druk met het boekstaven van mijn wederwaardigheden in Kortrijk, Ieper, Lille en Gent, zodat ik aan mijn zaterdagse rubriek niet
meer ben toegekomen. Het moet allemaal geschreven worden in vrije, verloren
uren (‘otia’), net zoals onze huisdichter, Constantijn Huygens, dat deed.
Op het moment dat ik aan het typen sla voor de pagina die je
nu leest, is het al dik in oktober en lig ik vijf zaterdagen achter. Ik dik die
verhalen maar een beetje in, en plaats er veel illustraties bij. Maar ik verzuim
niet, tussen de bedrijven door mijn mening te geven over een actuele
spoorwegkwestie.
Toegift: ook
actievoerende conducteurs onzichtbaar
Over de eerste zaterdag van september kan ik so wie so al
kort wezen: ik ben thuisgebleven. De vrijdag daarvoor kwam ik terug van die
vier dagen in Kortrijk, in een feestelijk beschilderde ‘Varkensneus’ die dienst
deed als stoptrein Puurs - Antwerpen - Roosendaal.
Die werd - het was geen verrassing - halverwege voorbij gestoken door de IC
Brussel – Amsterdam waarop ik in Antwerpen een hele tijd had staan wachten.
Voordeel van deze vertraging was wel, dat ik pas na 18:30
verder kon reizen vanaf Roosendaal. Zo kon ik gratis naar huis, want op dat
tijdstip gaat mijn Weekend Vrij in. Daarmee kun je nog inchecken tot in de
nacht van zondag op maandag, uiterlijk om 3:59 uur. 57,5 uur treinplezier, elk
weekend! Overigens maak ik aan de randen van het weekend zelden of nooit
gebruik van die kaart, zeker niet op maandagnacht. Maar het kán wel!
De Walburgiskerk heeft de monumentenvlag in top.
Ook de tweede zaterdag van september 2016 is er niet een om erg
lang over uit te weiden. Het is zoals gebruikelijk Open Monumentendag. Net als
vorig jaar in Harderwijk, ga ik ook dit jaar vreemd. Bijna alle monumenten die
in Leiden op het programma staan, heb ik in de loop der jaren al eens bezichtigd.
Ik kies opnieuw voor een oude Hanzestad: Zutphen.
Maar het is niet het meest ideale monumentenweer. Bij een laaiende zon en temperaturen van tegen de 30 graden heb ik niet veel puf om tientallen monumentale gebouwen af te draven. En dan overal naar binnen gaan om smalle trappetjes te beklimmen en me in gedrang van hete lijven te begeven… Nee, ik beperk me tot een rustige wandeling zo’n beetje langs de randen van de stad: de singels en de wallen. Daardoor zie ik vanmiddag voornamelijk openluchtmonumenten, die je ook op andere dagen dan OMD zou kunnen bekijken.
Voor de foto´s des te beter, want foto´s van het interieur
van monumenten lukken zelden en tonen vaak vooral ruggen van mede-OMD-ers.
Hieronder wat plaatjes met een praatje. En oh ja: ik nam in een vorig leven al
eens deel aan een wat vervreemdende en bevreemdende rondleiding door de
Walburgiskerk en de befaamde Librije, een 16e-eeuwse kloosterbibliotheek.
Daarvan deed ik jaren later (maar ook al jaren geleden) verslag op dit medium.
Ik schreef toen, en citeer nu:
De
rondleider wist dondersgoed dat al zijn klanten kwamen voor de Librije, maar
tergde ons eerst met een anderhalf uur durende causerie over alle
kunstvoorwerpen in die immense kerk, en over tien eeuwen kerkgeschiedenis,
waarover hij nog een knetterende ruzie kreeg met iemand die een andere
geloofsrichting aanhing. De man had verder de irritante gewoonte om helemaal
opnieuw te beginnen met zijn verhaal als er zich een laatkomer bij het
gezelschap voegde, wat nogal eens gebeurde. Hij had bovendien een vreemd
aanwensel: in de rondte zwaaien met een kolossale sleutelbos.
Na uren
rondzwerven kwam het al aardig moeie gezelschap aan bij een zoveelste-eeuws
koorhek met fraai houtsnijwerk, dat kort tevoren gerestaureerd was.
"Oerdegelijk eikenhout" zei de man, op een STER-reclametoon, en gaf
er met een zware sleutel een paar flinke hengsten op, zodat de houtsplinters
door de kerk vlogen. Er trok een zucht van ontzetting door ons gezelschap, maar
de man merkte niet eens welke schade hij had aangericht.
Een hele
vreemde snuiter. Ik geloof dat we uiteindelijk toch nog die Librije bereikt
hebben, maar ik kan me er feitelijk heel weinig van herinneren: een donker hol
vol muffe stinkboeken. Ik was toen nog een zuivere bèta; hoe had ik het kunnen
waarderen? Van die rondleider herinner ik me des te meer.
We beginnen met een OV-monument. In 1922 startte de Zutphen
Eefde Gorsselsche Omnibusdienst (Z.E.G.O.) een busdienst tussen de plaatsen
die genoemd werden in de bedrijfsnaam. Zo ging dat in het streekbusvervoer,
zo´n eeuw geleden. Vrijwel elk dorp had zijn eigen busmaatschappij, met soms
maar één bus op één lijn, naar de dichtstbijzijnde grote stad.
De Z.E.G.O. ging
tegen de oorlog op in de Geldersche Tramwegen (G.T.W.) die ondanks die naam,
toch voornamelijk met bussen reden – soms maar in tweeuursdienst; je moest de
bus niet missen. De G.T.W. werd op zijn beurt, met een aantal tussenstappen aan
het eind van de eeuw, opgeslokt door de huidige vervoerder in grote delen van
Gelderland en Overijssel: Syntus.
Deze wilde ik dan in ieder geval wel van binnen zien: de
brandkas van Henny. De heer Henny was de directeur van de
brandverzekeringsmaatschappij De Nederlanden van 1845, gesticht in dat jaar,
hier in dit Zutphense herenhuis aan het Ravenstraatje. In de kelder was een
brandvrije kluis waarin het geld lag voor wat een verzekeringsmaatschappij niet
graag doet: het uitkeren, in hun geval aan slachtoffers van brand. Ook deze
Zutphense maatschappij ging later ergens in op: uiteindelijk in Nationale Nederlanden.
In de kluis is nu een minimuseumpje gevestigd dat van alles
wat tentoonstelt; oude koekblikken en zo.
De Drogenapstoren aan de zuidkant van de stad werd halverwege
de 15e eeuw opgericht als nieuwe stadspoort in een bestaande stadsmuur, waar
hier en daar nog stukken en brokken van te zien zijn.
Oorspronkelijk heette het bouwwerk: Saltpoort. Maar honderd
jaar later woonde de in zijn tijd befaamde muzikant Thonis ‘Drogenap’ van Groll
in deze toren die daardoor zijn huidige naam kreeg. Uit zijn bijnaam Drogenap
kon je opmaken dat hij wel een slokje lustte; Drogenap betekent zoveel als:
lege drinkbeker. Ja, je moet je keel toch smeren als je zingen gaat! Hij wordt geëerd
met een standbeeld even buiten de poort, waar je in kunt kruipen om een selfie
te maken.
Buiten de Drogenapstoren belandde je op De Bleek, thans
boomgaard, maar in de 19e eeuw bleekplaats voor wasgoed.
Een andere poort, aan de oostzijde van Zutphen, is de
Berkelpoort uit het midden van de 14e eeuw. Het is een waterpoort op het punt
waar de Berkel de stad binnenkomt. Deze smalle, doch lange rivier ontspringt in
Duitsland, zo´n 40 km ten oosten van Winterswijk, en mondt in Zutphen uit in de
IJssel.
Die Berkelpoort is in de 19e en 20e eeuw finaal verkloot door
twee opeenvolgende foutieve restauraties, maar in de 21e historisch verantwoord
gerérestaureerd, als dat een woord is. Hij kan beklommen worden – maar helaas
niet meer op het vrij late tijdstip dat ik me aan de poort meld, dus ook deze
zie ik niet van binnen.
Even buiten de poort ligt de stadsboomgaard, ofwel:
Pomerium (het nieuwe woord dat ik vanmiddag geleerd heb), waar Zutphenaren
fruit teelden. Dat doen ze anno nu nog steeds; nu vooral oude, zeldzame
appelrassen, waarover ter plaatse uitleg staat te lezen.
Behalve Open Monumenten-, is het deze zaterdag in Zutphen
ook Dweildag. Dit komt neer op dweil- of hoempaorkesten die de binnenstad
opluisteren met meestal popklassiekers, tophits van weleer. Er zijn er in de
binnenstad vandaag zo ongeveer een dozijn actief, de meeste afkomstig uit
Limburg en Noord-Brabant. Onvermijdelijk dat ze elkaar soms tegenkomen en
elkaars decibels dan proberen te overtreffen.
Die keer in Harderwijk schreef ik al dat OMD ook betekent:
Orkestrale Manoueuvres in het Duister. Maar hier vinden ze plaats in het volle
daglicht van een snikhete middag. Een slijtageslag, in de brandende zon, voor
de muzikanten, en voor die drie kinderen van een jaar of 8 die ik enthousiast
zie dansen en springen op de muziek, nummer na nummer.
Langzamerhand keer ik terug naar het spoor. De
IJsselspoorbrug staat niet op de monumentenlijst en in het monumentenboekje,
met zijn leeftijd van pas 31 jaar. Hij is meer dan 200 meter lang en is de
verre opvolger van een brug die gebouwd werd in 1865. In WO II ging die eraan,
een lot dat hij deelde met vele oeververbindingen. Daarna heeft Zutphen nog wat
noodbruggen gekend totdat dit exemplaar ervoor in de plaats kwam. Er ligt een
auto- en een fiets/-voetgangersbrug naast.
De brug ligt 400 meter ten westen van station Zutphen. De NS-Sprinters
naar Nijmegen en de Arriva-Sprinters richting Apeldoorn nemen deze brug volgens
het spoorboekje exact gelijktijdig, rijdend in dezelfde richting.
Het uitzicht vanaf de brug op de IJssel en Zutphen.
De eerste van die twee zaterdagen is station Putten mijn
vertrekplaats, net als in de allereerste OV-fietsaflevering, op 4 juni van dit
jaar. Het levert een mijlpaal op: ik slaag er deze keer in, de fiets zonder
problemen uit zijn hok te bevrijden én hem er aan het begin van de avond weer
in terug te plaatsen. Uniek, met deze fietskluizen, waarmee ik in Goor en Uitgeest
ruzie had.
Tijdens onze fietstochten rond Putten in mijn kinderjaren
viel mijn oog al eens op het frappante straatnaambordje Arnhemse Karweg. Die liep
schuin achter het dorp en ons bungalowpark De Heihaas langs; iets meer naar het
oosten. Het was een onverharde B-weg voor auto´s met een eveneens onverharde
fietsstrook ernaast, door houten paaltjes van de autoweg gescheiden; nog steeds
een veelvoorkomend wegtype in deze streek. Na een plensbui is zo´n weg lekker
blubberig en tijdens een lange periode van droogte stuift het er flink.
Op deze fietszaterdag in september pak ik op een lange, ingewikkelde
tocht weer een stukje mee van die oude bekende, de Arnhemse Karweg. Het
autogedeelte ziet er nog net zo uit als 45 jaar geleden. Het fietspad is nu van
beton; ook dat zie je tegenwoordig vaak langs Veluwse B-wegen, die bij
wielrijders veel populairder zijn dan bij automobilisten.
De naam Arnhemse Karweg brengt een beeld voor ogen van een
heel oude verbinding, daterend uit de tijd dat een kar, getrokken door een
paard, de snelste manier was om goederen over land te vervoeren. Hij moet helemaal
van Harderwijk naar Arnhem gelopen hebben, een kleine 50 kilometer. Als je hem namelijk
afrijdt in de richting van Boeschoten en Stroe, verandert hij van naam en heet
verder: Harderwijkerkarweg. Rijd je in noordelijke richting, dan gaat hij over
in de Oude Arnhemse Karweg, om een paar kilometer verder te stuiten op een
Ermelose nieuwbouwwijk.
Ik dook er eens in, via google (zie bijvoorbeeld deze site over
de geschiedenis van Arnhem, en deze site 'Tijdreis over 200 jaar topografie' van het Kadaster). De weg is nog veel ouder dan ik dacht. Hij is al aangelegd
in de 15e eeuw en liep inderdaad van Hanzestad Harderwijk naar Arnhem, dat ook
een poosje aspirant-lid van de Hanze is geweest, of zoiets. Daarmee verbond hij
de Zuiderzee over land met de Rijn. In die tijd zal hij voornamelijk langs
heidevelden gelopen hebben.
Van Harderwijk tot Ermelo liep hij parallel aan de N303, iets
te westen daarvan, en nu niet meer zichtbaar omdat die Ermelose wijk eroverheen
is gebouwd. Daarna het stuk naar Stroe, achter Putten langs, dat ik net al
beschreef. Voorbij Stroe loopt de Harderwijkerkarweg dood op de Rijksweg A1 -
E30, maar in het verlengde ervan begin aan de overkant van die snelweg de
Wulpenweg. We zitten nog op het goede (karren)spoor!
Daarna had de handelsweg de plaatsen Harskamp,
Otterloo en
Oud-Reemst op de route. Daar loopt nu de N310. Zo ergens rond 1930
hebben ze asfalt
over die oude zandweg geplempt, zondar dat zijn route veranderd is; op
de topografische kaarten staat hij sindsdien aangegeven als verharde
weg.
Dit is bekend wandelterrein. In Oud-Reemst stapte ik in ’14
op de heetste novemberdag aller tijden uit de bus voor een wandeling bij het Planken Wambuis. Twee weken eerder liep ik, ook al tijdens een hittegolf,
langs ´s Koonings Jaght, waar een bewoner me wijs maakte dat ik nog maar een
dik kwartiertje hoefde te lopen naar pannenkoekenhuis De Strooper. Dat werd een
klein uurtje.
Ook stond ik toen even stil bij natuurbegraafplaats
Heidepol, waar de beheerster, al te voortvarend, meteen een offerte wilde uitbrengen op mijn graf;
ze kon nauwelijks wachten om me onder de zoden te stoppen. Ook langs die
plekken liep die oude handelsweg.
Op de laatste zaterdag van september start ik mijn fietstocht
bij station Arnhem, waar de nieuwe bemande fietsenstalling te vinden is naast het
ook nieuwe trolleybusplein. Het plan: de Hanzeweg naar Harderwijk volgen tot
Oud-Reemst.
Toch al weer bijna twee jaar voortgeleefd, sinds de vorige
keer dat ik hier was en die kordate beheerster me er al onder wilde hebben. Ja,
je gaat allerlei dingen krijgen als je tegen de 60 loopt. Ik heb een paar
spreekkamers van binnen gezien, de afgelopen 2 jaar. Maar dat heeft me niet het
vooruitzicht ontnomen op mijn 88ste verjaardag, die ik van plan ben te halen.
´De ouderdom komt met gebreken´, hield mijn oma me vroeger al
voor. Dat geloofde ik niet zo. Ik dacht in de eerste plaats dat ze overdreef
(want dat deed ze wel vaker) en in de tweede plaats dat er inmiddels wel iets
tegen ouderdomskwalen uitgevonden zou zijn tegen de tijd dat ik zelf op
leeftijd zou raken. Ach, ach… Het tegendeel is natuurlijk het geval. We worden
steeds ouder, en hoe ouder we worden, hoe meer gebreken. Maar: ´Krakende wagens
lopen het langst´ was ook zo´n stuk levenswijsheid van oma.
Bij Oud-Reemst laat ik de handelsweg de weg. Met een omweg
via Heelsum, kasteel Doorwerth, Heveadorp en Oosterbeek keer ik terug in
Arnhem. Nu echt het einde van het fietsseizoen?
De oude handelsweg heet hier Harderwijkerweg
Uitzichtpunt Oud-Reemst, ook per fiets bereik- en
beklimbaar.
Kasteel Doorwerth
Frans Mensonides
12 oktober 2016
Laatste wijziging 22 oktober 2016
Er geweest: Zutphen zaterdag 10 september 2016, Putten en omstreken: zaterdag
17 september, Arnhem en omstreken: zaterdag 24 september.
De maandag daarop eindigde het weekend zoals gewoonlijk om
3:59 uur, en begon een minuut later een door de FNV georganiseerde ´publieksvriendelijke´
actie van de conducteurs die bij die vakcentrale zijn aangesloten. Hun grief:
NS weigert, op gerenoveerde zesbaks-DDZ-dubbeldekkers een tweede conducteur in
te zetten. De conducteurs willen dat uit oogpunt van veiligheid – en ook wel
omdat het met een collega erbij een stuk gezelliger zit in de eersteklas of de cabine,
al zeggen ze dat er nooit bij.
Die actie bestond uit het weigeren om plaatsbewijzen te
controleren. De volgende ochtend reisde ik in de spits naar Castricum, als
forens, en nu eens niet als pretrijder. Ik werd inderdaad niet gecontroleerd.
Net als op normale doordeweekse ochtenden, als er geen publieksvriendelijke
FNV-actie is.
Dus was de vraag: zit er een FNV-conducteur op de trein, of
een verstandige collega, die zijn geld aan iets nuttigers besteed dan
vakbondslidmaatschap? Ik meende: het laatste, want de FNV had ons ook een
folderactie in de treinen beloofd, om de actie uit te leggen. En ik heb geen FNV-folder
in mijn handen gedrukt gekregen.
Maar dat kwam dan misschien weer doordat de dienstdoende
conducteur geen zin had om met al die folders trap op, trap af te lopen in die tweedekstreinen.
Want dat is ook een bezwaar dat leeft bij conducteurs die dienst doen op een
dubbeldekker: daar zitten trappen in, en dat is slecht voor hun knieën. Tsja,
ik heb eens een archivaris gekend die allergisch was voor oud papier… Een
twitteraar in mijn tijdlijn suggereerde al, trapliften in te bouwen in
dubbeldekstreinen.
Op de terugweg, in de avondspits, werd mijn kaartje ook niet
gecontroleerd. Maar dat lag niet meer aan de FNV-actie, want die was afgelopen
om 15:00 uur. Op zo’n manier merk je weinig van de publieksvriendelijkheid van het
gebeuren.
Daarom van de zijde van De digitale reiziger een lumineus
idee voor een écht publieksvriendelijk optreden van conducteurs. NIET afzien
van controles, maar eens een poosje consequent WEL doen waarvoor een conducteur
niet in de laatste plaats is aangenomen: vervoersbewijzen controleren.
Het mes snijdt dan aan meerdere kanten. Fatsoenlijke
reizigers krijgen niet het gevoel dat zij de enige sukkels zijn die nog betalen
voor hun reis, terwijl anderen wegkomen met zwartrijden. Dat zwartrijden zal ongetwijfeld
afnemen bij een stringente controle. En daarmee de agressie die ermee samengaat.
En die agressie komt dan ook niet meer alleen terecht op het hoofd van de
weinige conducteurs die nog WEL hun werk doen.
Sfeerverbetering alom in de treinen! Mochten er dan nog
conducteurs ontevreden zijn over hun arbeidsomstandigheden, dan zouden die
moeten doen wat ik in zo´n geval zelf een paar keer heb gedaan: een andere
werkgever zoeken. En dan wens ik ze alle succes bij het vinden van één die het
normaal vindt dat je het grootste deel van de dag op je krent zit te niksen en
dat je jammert over arbeidsomstandigheden die inherent zijn aan je werk.
De digitale reiziger dixit.
© Frans Mensonides, Leiden, 2016