‘Klinnggg!
piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep…
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt
… … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü ..
kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch?
Niet dat ik me wil beklagen
over geringe teleurstellingen
die in het niet zinken bij het leed van sommige andere mensen. Maar het
is een
feit dat ik langzaam zonder onderwerpen kom te zitten voor
mijn Thuispagina.
In de steeds beangstigender
voortwoekerende Tweede
Coronagolf durf ik geen openbaar vervoermiddel, museum of theaterzaal
meer te
betreden. En het fietsseizoen loopt wel zo’n beetje op z’n end; het
regent nu
al een dag of 14 vrijwel onophoudelijk.
Ik zie geen andere oplossing
dan mijn oude modem weer eens
uit de mottenballen te halen, of liever gezegd: de rubriek ‘Uyt d’oude
modem’.
Van 1996-2003 uploadde ik mijn
website per modem. De meeste
bezoekers arriveerden ook via dat geldverslindende, krijsende kastje
dat hun
computer met het wereldwijde web verbond. De meter van de telefoon
tikte maar door
tijdens een Internetsessie.
Medio 2003 begon ik aan een
sabbatjaar van 1½ jaar omdat ik
naast werk en studie te weinig tijd over had voor web-activiteiten. Die
pakte
ik begin 2005 opnieuw op.
De digitale snelweg was in 1½
jaar tijd echt een tienbaanssnelweg
geworden. Ik had, net als de meeste mensen,
mijn modem ingeruild voor kabelinternet. Niet lang daarna
riep ik de
rubriek ‘Uyt d’oude modem’ in het leven; opgewarmde oude stukjes uit de
oertijd
van mijn site.
In die goeie ouwe oertijd rond
de eeuwwisseling ging er
bijna geen week voorbij of ik kon een slechte horeca-ervaring opdissen
in mijn
kolommen (hork-reca, mis-spelde ik soms wel opzettelijk). Het ging zo
eind
jaren 90, begin jaren 00, veel te goed met iedereen. De bomen groeiden
tot in
de hemel.
In de horeca heerste
desinteresse. De klant was geen koning
meer, maar hooguit een nog net getolereerde plaag. Waarom nog je best
doen? De gasten
kwamen hun overvloedige spaartegoeden toch wel stukslaan in jouw toko.
Het gevolg van de crisissen
daarna is dat je ze tegenwoordig
desgevraagd bijna de kont kussen als je je nog vertoont in hun
etablissementen.
Wat ik onder Corona ook bijna niet meer doe.
Vooral de stationsrestauraties
zaten rond 2000 in een
ernstige neergang. Die ze feitelijk niet overleefd hebben. Vrijwel
allemaal
vervangen door kiosken voor de snelle drank en hap ‘to go’.
Waar heb je nog zo’n ouderwetse stationsrestauratie, waar je niet alleen snel een kopje koffie kunt drinken voordat je trein vertrekt, maar ook een hele avond copieus kunt dineren en naar de treinen kijken? In Eindhoven is er sinds kort weer een, en in Middelburg is er een die alle decennia overleefd heeft – en hopelijk ook corona; ik was er in februari voor het laatst.
Een paar hilarische slechte
ervaringen in
stationsrestauraties uit de beginjaren van deze site. De meest beruchte
was wel
die bij de stationshal van Utrecht Centraal. Ik volgde een avondstudie
aan de
Universiteit Utrecht. Vóór college even snel een betaalbare hap naar
binnen
slaan, en dan maar niet te veel letten op de kwaliteit.
11 oktober 2020
Restaurant Stoom in het
stationsgebouw van Middelburg
Archief De digitale
reiziger (2018)
Een van de merkwaardigste
eetgelegenheden in dit land is het
zelfbedieningsrestaurant De Restauratie in de hal van het Centraal
station van
Utrecht. Dit ‘restaurant’ (om de onderneming maar even met die neutrale
term aan
te duiden; nu ik het woord restaurant neerschrijf, schieten me een paar
minder
vleiende substantieven te binnen, waaronder ‘vreetschuur’); dit
‘restaurant’
dus, tart alle wetten op het gebied van marketing en
mond-tot-mondreclame.
Hoewel directie en personeel zich dagelijks voor 100% inzetten om hun
klanten
de eetlust te bederven, zit het er altijd, 16 uur per dag en 7 dagen
per week,
bomvol eters.
Hoe is dit te verklaren? Ongetwijfeld
bestaat de clientèle
uit doorgewinterde OV-reizigers, die geleerd hebben, zich door niets of
niemand
weg te laten pesten. Zonder zo’n ijzervretersmentaliteit ben je al snel
een
ex-OV-reiziger. Als ik mijn eigen reisgedrag aan een psychologische
beschouwing
onderwerp, kan ik mijn veelvuldige OV-gebruik alleen maar verklaren
door de
wens, het dienstdoend personeel, louter door mijn aanwezigheid, terug
te
treiteren. Om dezelfde reden geniet ik vrijwel wekelijks mijn diner in
de
Utrechtse stationsrestauratie.
Wat mankeert er zoal aan de
restauratie die De Restauratie
heet? Eigenlijk teveel om op te sommen binnen het beperkte bestek van
deze
column. Laat ik toch een poging wagen.
In de eerste plaats kan ik niet heen
om het feit, dat het er
gewoon smerig is. Naast ‘vreetschuur’ dringt ook de term ‘Augias-stal’
zich aan
me op. Alles staat schots en scheef door elkaar. Op de toonbanken
gemorste
koffie en frisdrank wordt niet opgeruimd en blijft dagenlang liggen.
Over
messen, vorken en lepels (voor zover voorradig; meestal zijn ze op)
ligt een
duidelijk zichtbare sluier van viezigheid. Zijn ze echt het hete sop
ingeweest,
of heeft de afwasser er alleen maar eventjes op staan kwatten? Je kunt
er maar
beter niet bij stilstaan.
Dan het personeel in De Restauratie”.
Het personeel is meestal
onbeschoft, maar soms zo walgelijk vriendelijk dat je het idee krijgt,
in de
maling te worden genomen. Achter de toonbank staat men, over de hoofden
van het
publiek heen, recente liefdesavonturen te bespreken, of
arbeidsconflicten uit
te vechten. Ik werd nog niet zolang geleden bediend door een
half-huilend jong
obertje dat zojuist door zijn collegae gepest was (Een treurig lot.
Niet minder
treurig is de term, waarmee zo’n getergde in de vakliteratuur wordt
aangeduid:
hij is een gemobbte; van Engels: to mobb.).
Een extra attractie voor de
dierenliefhebber: in het
restaurant krioelt het altijd van de muizen. Ratten heb ik er nooit
gezien,
maar dat is nog een kwestie van tijd. De grijswitte knaagdieren hebben
hun
aanvankelijke schroom allang overwonnen. Ze zitten elkaar nu openlijk
achterna
rond de stoelpoten en rond de benen van de bezoekers. Iedereen ziet die
muizen,
maar ik heb nog geen klant gillend zien wegrennen. Doorgewinterde
OV-reizigers;
ik zei het al.
‘Iedereen ziet die muizen’, schreef
ik, maar ik had daaraan
moeten toevoegen: ‘behalve het restaurantpersoneel’. Die kijken er
geroutineerd
omheen. Het personeel ziet wel meer niet: de horden bedelaars, die van
tafeltje
naar tafeltje slenteren met hun smoesjesverhalen; het dronken
uitvaagsel dat
zich metterwoon gevestigd heeft in De Restauratie; de naakte zwervers
die op de
zomerdag het uitzicht vormen van restaurantbezoekers die aan het raam
gezeten
zijn; de vergaderende pakmannen en mantelpakvrouwen, die tussen 19.00
en 22.00
uur complete aandeelhoudersvergaderingen afwerken in De restauratie, en
gedurende die tijd niet meer consumeren dan één gevulde koek per
persoon. Een
rechtgeaard restauranthouder zou al deze groeperingen er toch zonder
pardon uit
moeten bonjouren.
Over het eten kunnen we kort zijn: je
kunt je ermee voeden,
maar Bourgondiërs met een verfijnd-gastronomische smaak kunnen beter
een echt
restaurant binnenlopen.
Een apart woord moet ik nog wijden
aan de muzak. Deze
bestaat uit één CD’tje met gouwe ouwen uit de jaren zeventig. Het
totaal
versleten schijfje blijft steevast hangen op het nummer ‘A far
l’amore’, van
zo’n geblondeerde Italiaanse lellebel, die ik nog vaag voor me zie.
‘A far l’amore’ betekent, voor zover
mijn kennis van het
Italiaans strekt, ‘het doen’; wel het laatste waar je aan wilt denken
als je
zit te eten in De restauratie. Het refrein van het nummer luidt:
‘Liebe, Liebe,
Liebelei’, wat Duits is in plaats van Italiaans, en waar je onder deze
omstandigheden ook niet aan moet denken. Afgelopen donderdag wilde het
toeval,
dat de CD juist bleef hangen op zo’n Liebelei. Drie kwartier lang
werden de
eters getrakteerd op Liebelei, en niemand van het personeel die op het
idee
kwam, die CD even een zetje te geven. Die avond kon ik me slechts met
moeite
concentreren op het college Symbolisme in de Nederlandse poëzie. Dat
onpoëtische liedje spookte me nog altijd door de kop.
Is er nou niets aardigs te vertellen
over De Restauratie?
Dat valt heel erg mee. Je hebt hem namelijk ook in Leiden Centraal en
Amsterdam
CS. Aan die filialen mankeert niets. Het eten is er buitengewoon
smakelijk.
Geen muzak. Muizen? Nooit één gezien. Vriendelijk en behulpzaam
personeel; geen
koekkruimeltje blijft langer dan 5 seconden op de vloer liggen. Die ene
dronken
kerel, die elke avond op zijn vaste stekkie zijn biertjes zit te
hijsen,
behoort te zeer tot het meubilair om je te ergeren aan zijn
aanwezigheid.
Het is duidelijk: de Utrechtse De
Restauratie is de rotte
appel in de mand van een overigens gezonde voedselketen. Daarom kom ik
er zo
graag.
november 1999
Er schiet me nog een anekdote
over deze toko te binnen. Ik
zat er zelf ook een keer te vergaderen. Het ging, zoals gewoonlijk,
over hoe
het nu verder moest met het openbaar vervoer. De voorzitter zat midden
in een
gloedvol betoog, maar brak dit abrupt af en wierp met grote schrikogen
een
verwilderde blik de restauratie in. ‘Ik.. ik dacht echt even dat ik een
MUIS
zag!’, stamelde hij.
‘Welnee, dat bestaat
niet’, antwoordde ik. Je hebt toch geen delirium, hoop
ik?’
Roosendaal had ooit een
stationsrestauratie waar je je voor
twee tientjes volkomen klem kon vr... voeden
archief De digitale
reiziger (2017)
In de stationsrestauratie van
Hilversum is de lunchkaart
teruggebracht tot drie items: broodjes ham, broodjes kaas en broodjes
ham-kaas.
Dit alles geserveerd zonder mes, zonder vork en zonder
wortelfliebertjes, c.q.
garnituur. Het is nog maar een paar jaar geleden dat ik hier met mijn
moeder
vorstelijk gedineerd heb, met uitzicht op die handbediende spoorbomen
die
altijd dicht zijn. Nu ziet de keuken eruit of hij al maanden niet
gebruikt is.
Als ik me bij het enige personeelslid beklaag over de geringe keuze,
zegt hij
lachend: "er is witbrood en bruinbrood, dat is óók een keuze!"
Ik heb hem door. Hij heeft mij
herkend als De digitale
reiziger, en probeert zich nu met een snaakse opmerking te kwalificeren
voor
dit verhaal. Zwijgend vermaal ik mijn witbroodje kaas. Moet ik die man
nu echt
een podium bieden??
september 2000
In
de
stationsrestauratie van Hoorn, echt de allerlaatste Het Station, denk
ik,
bestel ik een broodje kroket. Het zal zó gebracht worden, door een
autochtone
Westfriese, die vanachter het buffet telkens gebruikers van het toilet
toeroept
dat zij goed tegen de deur moeten “dieuwen”. Dieuwen? Een grote
uitzondering op
de regel dat in deze streek slechts Amsterdams gesproken wordt. Maar
misschien
heeft ze een spraakgebrek, en kan ze er niets aan doen.
Na
gedurende een ruim
kwartier in gedachten verzonken te zijn geweest, denk ik ineens aan
mijn
consumptie, die nog niet gebracht is. Ik ga hem dan maar halen aan het
buffet,
en neem daar een broodje in ontvangst met daartussen een cilindrisch
voorwerp
dat weliswaar nog niet de kleur van eboniet heeft aangenomen, maar toch
alle
bruinschakeringen die de gezonde kroket kenmerken, ruimschoots
gepasseerd is.
´Ik hoop dat hij nog te eten is´, zegt het barmeisje vriendelijk.
Dat hoop
ik ook, maar
ik zal er nooit achter komen, want mijn mes stuit al af op de
knoertharde korst.
Ik terug naar het buffet. ´Je kunt er wel een ruit mee inkeilen´, zeg
ik. De
serveerster biedt me aan een nieuwe te bakken, maar ik wijs op het
spoedige
vertrek van mijn trein naar Enkhuizen.
-´Sorry, hoor!´
-´We zullen het maar op de grote drukte gooien´, sneer ik (er is
namelijk
behalve mij niemand in de zaak). Ik verlaat ijlings het etablissement
voordat
ik echt grof word; het moment is niet ver meer weg.
juni 2003
In
België konden ze er ook wat van!:
Ik loop de stationsrestauratie in,
die een geplunderde
indruk maakt; de schappen zijn zo goed als leeg. Misschien heeft hier
vanmiddag
een complete padvindersjamboree plaatsgevonden, of heeft half Mechelen
zich
hier gespijzigd en gelaafd.
Een jonge man een vrouw staan achter
de toonbank, uitgeput
tegen een muur geleund; beide oververmoeid na die lange werkdag, zij
bovendien
met een gebit waarop iedere tandarts gaarne een saneringsofferte zou
uitbrengen. Mijn binnenkomst en nadertreden hebben ze onbewogen
geregistreerd;
met een vermoeide, wat verveelde blik.
-´Een broodje kaas, alstublieft´.
-´Neen, menier, dat ‘ebben we niet. ‘Et spijt me´ [de mond met het
gebit heeft
node het woord genomen]
-´Iets anders dan?´
[Stilte]
-´Wat hebben jullie wél?´
-´Niets, menier. Alles is op´.
In de stationshal trek ik een kleffe,
muffe Brusselse wafel
uit een automaat. Genoeg, voor vandaag. Ik pak de trein terug naar het
vaderland.
mei 2003
De
restauratie van Rotterdam CS bood uitzicht op de
stationshal, via de ramen naast de halaanwijzer. Op deze foto uit april
2001 zijn de klapbordjes
leeg. Er was in dat helse spoorwegjaar een staking wegens ‘rondjes rond
de
kerk’. Weet je nog wel, oudje?
Tot mijn schrik zie ik dat het al
tegen 18.00 uur loopt. Ik
moet nog eten, en ik wil wel op tijd komen voor de verjaardagsvisite
die in
mijn agenda staat.
In de stationsrestauratie van
Rotterdam wil ik eerst een
flink feestmaal aanrichten ter ere van mezelf. Gretig laat ik mijn
vingers
glijden over de copieuze maaltijden op de menulijst: de biefstukken; de
schnitzels. Maar de serveerster gooit roet in het eten, zeggende dat de
kok
ziek is; er kan vandaag alleen gekozen worden uit de kleine kaart.
Die kaart is helemaal niet klein. Wel
staan er alleen maar
hele kleine vogelhapjes op. Ik kies op goed geluk een gerecht. De vraag
of de
kok wellicht teveel van zijn eigen kookkunst geproefd heeft, hou ik nog
net
binnen, en ik verbaas me eens te meer over de horeca in dit land. Heb
je echt
een gediplomeerd chefkok nodig om een paar van die plastic
fabrieksmaaltijden
in de magnetron te flikkeren?
Even later zit ik achter een dieet
met veel te weinig
calorieën. Op naar de taart!
augustus 2000
In de stationsrestauratie bestel ik een kop koffie en een appelkoek. De verkoopster is nieuw en wordt ingewerkt door een meer ervaren kracht. Op aanwijzing van haar mentrix weet het nieuwe meisje het totaalbedrag van f 4,25 in het venstertje van de kassa te krijgen. Ik betaal met een munt van vijf gulden.
Met trage gebaren graait het meisje in de bak met kwartjes. Haar naar binnen gekeerde blik verraadt complexe rekenprocessen die plaatsgrijpen onder haar schedeldak. ´Drie kwartjes terug´, zegt de oudere medewerkster met bewonderenswaardig geduld. ´Viervijftig, viervijfenzeventig, vijf gulden, moet je zeggen tegen die meneer´.
Het meisje doet het, met een blik van dit-leer-ik-in-geen-honderd-jaar. Ik bekijk haar met medelijden. Ook mijn IQ zakt in moeilijke tijden altijd met een punt of veertig, waarna het overigens nog hoog genoeg is voor elementair hoofdrekenen.
maart 1998
Goeiedag, slechts f 4,25 voor
koffie met koek?? Voor dat bedrag staat nu een euroteken!
Op
station Haarlem beklim
ik de trap naar het perron, en zie dat ook in Haarlem de
stationsrestauratie
vervangen is door De Brasserie. Dat werd wel tijd, want bij mijn
laatste bezoek
aan de Haarlemse restauratie verkeerde deze in diep, diep verval.
De enige
ober, geboren
ver ten oosten van Glanerbrug, stond ostentatief te niksen. Al bijna
twintig
minuten lang had hij me straal genegeerd, toen ik toch maar besloot,
hem met
enige stemverheffing te ontbieden. ´Iek drroek!´, snauwde de man, met
een
opmerkelijk aanpassingsvermogen aan de in ons land heersende
omgangsvormen, ´Iek
maarrr twee paarrr hande´.
De
bestelde schnitzel
werd anderhalve minuut later voor me neergekwakt. ´Lekkerrr vloeg,
mienierrr´,
zei de ober triomfantelijk, hoewel dit vooral de verdienste was van de
kok, die
binnen die tijd onmogelijk erg veel zorg aan mijn maaltijd besteed kon
hebben.
Vervolgens gaf de ober mij veel te veel wisselgeld retour, dat ik
zonder
scrupules in mijn zak liet verdwijnen.
Goed,
deze zaak is dus
van eigenaar veranderd, waarmee voor mij, als horeca-masochist, de lol
er
meteen af is.
juni in
het jaar 00
Die fraaie restauratie
is nu een feestzaal, althans dat was hij de laatste keer dat ik op
station
Haarlem was.
Deze miskleun van
mezelf mag ook niet verzwegen worden, nu we het over
stationsrestauratie-ervaringen hebben.
In de
restauratie van
Den Haag CS, die sinds het begin van dit jaar Café-T heet, stuit ik op
twee
dames, moeder en dochter zo op het oog, waarvan de eerstgenoemde een
overleden
vos rond de nek draagt. Beschaafd discussiërend staan zij gebogen over
het
mandje met theezakjes, hun kolossale batterijen naar achteren gestoken,
zodat
ze de weg versperren voor een heel rijtje ongeduldige forenzen. Met de
ernst of
het om de keuze van een levenspartner gaat, of om die van een 30-jarige
wurghypotheek, proberen zij het zakje te kiezen dat exact past bij hun
stemming, gezondheidstoestand, het seizoen en het tijdstip van de dag.
Feitelijk
zou ik
bewondering moeten hebben voor mensen die te midden van al het gewemel
gewoon
nog de tijd nemen voor wat werkelijk belangrijk is: hun theeceremonie.
Maar ik
hoor mezelf met snijdend stemgeluid sneren: ´Néém er nou maar een,
dames; ze
zijn allemaal lekker, hoor!´ De jongste kijkt me geschoffeerd en wat
angstig
aan, verbaasd over wat het plebs zich tegenwoordig allemaal aanmatigt.
Zonder
iets te zeggen maken ze me ruimbaan, zodat ik mijn koffie kan
afrekenen.
Ik voel
me
terechtgewezen, en neem bedremmeld plaats tussen enkele schamele
habitués, die
ik wel kan uittekenen. Volgens mij zitten ze hier al een kleine
eeuwigheid te
plakken, op één en hetzelfde kopje koffie, in 1977 aangeschaft voor f
1,15.
Enkele malen is de zaak verbouwd; eigenaars gingen en kwamen, maar deze
mensen
blijven altijd terugkeren, als luizen op een zeer hoofd.
De
deftige dames staan
nog steeds waar ze stonden, nauwelijks bekomen van de steek die ik ze
heb
toegebracht, en nog immer delibererend over de vraag of het de Earl
Grey moet
worden, of toch maar de groene thee. Alleen puissant rijke haves
en
totale have-nots kunnen zich een zo laag
levenstempo permitteren; de
rest, die daar ergens tussen in zit, moet voort, voort, voort in deze
warrelende wereld.
januari
2003
Vanavond
maken ze het
wel erg bont in de Utrechtse stationsrestauratie, met 200 (vr)eters en
hooguit
5 personeelsleden. ‘Kan ik misschien bestellen?’, vraagt een man bij de
counter
Kleine warme gerechten, waar ik de menulijst in de loop der maanden
allengs heb
zien krimpen van tien naar drie onderdelen. ‘Ja, ja, ja, kalm aan
maar!’,
grauwt de bediende achter de toonbank getergd.
De
broodbalie is
onbemand; het brood is op. De koffiehoek is al maanden gesloten, maar
uit de
automaat valt nog wel iets te tappen dat vaag lijkt op het goudbruine
bocht uit
Brazilië. Van de drie soepketels is er vanavond slechts één gevuld
(maar wie
neemt er nou broccolisoep?). In de tweede staat een kwalijk riekend
bodempje
van God weet wat; nummer drie bevat slechts een dieprood aankoeksel van
-
vermoedelijk - tomatensoep.
Mensonterend
zijn
altijd de taferelen bij ’Stel zelf uw salade samen’, waar weldoorvoede
Nederlanders trachten, in ruil voor hun f 7,50 minstens twee kilogram
konijnenvoer te laden op een bordje waarvan het oppervlak de vierkante
decimeter niet te boven gaat. Vanavond doen dergelijke taferelen zich
niet
voor: alle ingrediënten voor de salade zijn op, met uitzondering van de
groene
uien.
Ik keer
terug naar de
broodhoek, waar een deftig geklede man een bammetje staat te smeren. Is
hij de
eigenaar van deze zwijnenstal, of een hongerige reiziger die het heft
zelf maar
in handen heeft genomen?
Het is nu
te laat om
nog naar een fatsoenlijk restaurant te gaan. Hoewel het vomeren me
nader staat
dan het lachen, bestel ik toch maar een hamburger met brood en
frietjes; een
van de twee menu's die de boze man van de kleine warme gerechten me nog
kan
leveren. ‘Bedoelt u dat ironisch?’, vraag ik even later aan de
caissière, die
me op warme toon ‘smakelijk eten’ heeft toegewenst.
Het is
druk, heel erg
druk, wat de rommelige gaarkeuken-sfeer van dit ‘restaurant’ nog
versterkt. Een
soort ouderwetse studenten-mensa, al is het eten daar goedkoper. Eén
tafeltje
is nog vrij. Ik stapel de afwas van een tiental eerdere eters op, en
plaats
deze op een stoel, zodat enige ruimte ontstaat voor mijn dienblad. Even
later
wil een bejaard echtpaar aanschuiven; nu zet ik het dienblad maar op de
grond.
Beiden hebben gekozen voor een plate met een zeer
weldoorbakken lap
vlees, een handjevol krielaardappeltjes en een tiental doperwten.
Om niet
meer om me
heen te hoeven kijken, pak ik mijn opschrijfboekje dat ik altijd paraat
heb
voor geniale invallen, en noteer daarin alvast een samenvatting van
deze
aflevering, die hier eindigt.
september 2000
Waarmee
ook deze ´Uyt d´oude modem´ eindigt.
Deel 0: Gecensureerd:
aan het
ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs
de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van
Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee
(mis)managersportretten: Zich
installeren (2002) en Wereld
op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca:
een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus
(1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen -
Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de
digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en
Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere
ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste
uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen
(1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee;
verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek
(1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45
(2002)
Deel 16: Provinciaal triest:
Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues;
oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude
Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)
Deel 19: Het volgen van
sportevenementen / Mekkero (2003)
Deel 20: De
informatie-oorlog; een toekomstvisioen (2000)
Deel 21: Eeuwprobleem
(1998)
deel 22: Bussen in het oosten des
lands (1998/2000)
deel ??: Mijn eigen
Zeestraat van Huygens (2002/2003)
deel 23: Het
Bezzte uit REFLEXXIONZZ!! (2000)
deel 24: Foutje?
Blanco erover! Stoptrein 's Hertogenbosch - Nijmegen
deel 25: Het
meezzt fantazztizzche uit REFLEXXIONZZ!!
deel 26: Eeuwig
vrijgezel, ofwel: de onbestaanbare 'nomo' (2003)
deel 27: Vier
aparte typetjes uit REFLEXXIONZZ!! (1999-2003)
© Frans Mensonides, Leiden, 2020