‘Klinnggg!
piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep…
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt
… … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü ..
kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch?
Dit
is een aflevering in de reeks: ‘Uyt d’oude modem’,
met stukjes uit de tijd dat mijn site nog geüpload en bekeken werd via
de
telefoonkabel, met tussenkomst van een modem. Ik heb mijn website
opgericht in
november 1996, en die zit nu dus in de 20ste jaargang. Aan de onderkant
van
deze pagina meer over mijn aanwezigheid van 2 decennia op Internet,
plus een
overzicht van alle eerder verschenen afleveringen van ‘Uyt d’oude
modem’.
Van
1998-2003 schreef ik bij vlagen plaatjesloze
columns onder de naam REFLEXXIONZZ!!, soms eens per twee weken, soms
twee keer
per week, soms wekelijks en soms helemaal niet.
Hieronder een selectie van vier
exemplaren uit die reeks. Deze
keer heb ik niet zo maar links en rechts wat verhalen bij elkaar
geraapt. Nee,
hieronder volgen vier REFLEXXIONZZ!! waar een rode draad doorheen
loopt. Ze
zijn voor mijn doen opvallend bondig en ze gaan alle vier over mensen;
aparte typetjes.
Mensen van vlees en bloed; echt bestaande personen, want fantasie heb
ik niet;
nooit gehad, ook.
Hoe is het ze vergaan, sinds ik deze
stukjes schreef? De
eerste, uit het verhaal ‘Figurant’, kende ik niet persoonlijk; ik las
ergens iets
over hem. Ik weet ook beslist niet meer hoe hij heette, in wat voor
clip hij
optrad en waar ik dat las. Sterker nog; ik was deze REFLEXXIONZZ!! echt
helemaal
vergeten en kan me nog maar met heel veel moeite te binnen brengen dat ik hem
schreef.
Buschauffeur Jaap uit stukje 2 is
ergens tussen toen en nu
met pensioen gegaan. Hij was in ieder geval van de ene op de andere dag
verdwenen. Ik heb hem nooit meer gezien, wat me niks speet.
De fietser die ik de naam Daan heb
gegeven, kwam in
mijn verhaal te overlijden, maar deed dat
in werkelijkheid jaren later pas, na me nog een rare streek geleverd te
hebben.
Daar schreef ik dan ook weer een verhaal over; zie dit FHM-etje.
De immer absente vergadertijger uit
het laatste stukje, heb
ik nooit meer gezien, wat me ook weinig verdroot. Nee, google maar niet
naar
hem; ik heb hem een verzonnen naam gegeven. Verder is er aan deze
verhalen
niets verzonnen.
Frans Mensonides
27 september 2016
Hij was in de wieg gelegd voor figurant. Het lag op zijn levenspad. Maar het duurde heel lang voordat hij zijn weg gevonden had.
Soms komt wat goed is, vlug; soms duurt het een jaar of 50, 60. Rustig had hij zijn onopvallend leventje geleefd. Een onbetekenend baantje op het stadhuis; iemand met een pet op, in een hokje. Altijd had hij iedereen vriendelijk gegroet. Van veel belang was hij niet geweest voor de gemeenschap, maar hij had ook niemand in de weg gestaan.
Hij was getrouwd met een vrouw naar wie je, evenmin als naar hemzelf, zou omkijken als je haar tegenkwam op straat. Na 40 jaar trouwe dienst op het stadhuis nam hij afscheid van de gemeente; de sprekers hielden het kort, omdat er zo weinig over hem te vertellen viel.
Pas daarna braken zijn beste jaren aan. Achteraf snapt niemand, ook hijzelf niet, wat hem ertoe gebracht heeft, zich te melden bij een castingbureau. Noem het: een late roeping.
Eerst was hij te zien op reclamefoto’s in tijdschriften, altijd op de achtergrond, of in een menigte. Soms had hij een vergrootglas nodig om zichzelf te ontdekken. Later deed hij mee in een tandpastareclame voor de TV, die in een supermarkt was opgenomen. Zag je die grijze man met die pet, die net iets uit een schap pakte? Je hebt er misschien niet op gelet, maar dat was hij.
Steeds vaker werd hij gevraagd; juist door zijn onopvallendheid was hij geknipt voor het vak van figurant. Zijn ster rees. Door kennissen werd hij herkend op TV; door wildvreemden een enkele maal op straat.
Maar echte bekendheid kreeg hij pas toen hij optrad in de clip van een wereldberoemde Amerikaans popzanger, en minstens anderhalve seconde in beeld was; opvallend lang in dat filmgenre. Het was zo’n wervelende videoclip met extravagant geklede en wild dansende jongelieden en -dames, waarin hij nu eens uit de toon viel; daarvoor was hij die dag ingehuurd.
Niet lang daarna was hij zelfs 3 minuten achtereen op het scherm: de actualiteitenrubriek van een commerciële zender wilde een interview met de man die was opgetreden in die videoclip. Er was die dag toevallig weinig ander nieuws.
Later verklaarde hij tegen een journalist van de plaatselijke krant, die er ook lucht van had gekregen, dat hij het wel wat lastig vond, nu overal in de straten van zijn stad herkend te worden. “Maar och, dat is de prijs die je betaalt”, liet hij noteren.
Hij gaat er niet erg gebukt onder. Op de foto in de krant zien wij zijn gezicht, lachend; met een onmiskenbare zweem van triomf.
16 september 2002
Mag ik jullie voorstellen: Buschauffeur Jaap. Hij werkt bij Connexxion, en rijdt al sinds mensenheugenis vrijwel dagelijks op de lijnen 31-41 van Leiden Zuid-West naar Katwijk. Ik passagier ook al die tijd bijna elke dag op deze lijnen, meestal niet verder dan Leiden Centraal, gelukkig. Ik kan alle chauffeurs uittekenen, maar Jaap is de enige die ik bij naam ken.
Nimmer heb ik Jaap chagrijnig gezien; weinig chauffeurs houden zo van zijn werk als hij. Zijn radio staat altijd op volume 10, maar hij weet het apparaat nog te overstemmen met schel, vals gefluit. Als iedereen in dit land met net zoveel plezier zijn werk deed als Jaap, dan zou het CPB binnen de kortste keren een economische boom van de daken schreeuwen, in plaats van een recessie.
Jaap is een klein mannetje, en heeft een schedel met een opvallend geringe inhoud. Ik bedoel niets met die opmerking; ik ben geen aanhanger van de frenologie, ik constateer zijn geringe schedelinhoud slechts als feit, opdat jullie hem voor je zien. Ik heb ook niets tegen mensen met een weinig omvangrijke hersenpan. Mijn bezwaren tegen Jaap spitsen zich toe op het feit dat hij niet kan rijden.
Ik sta te wachten bij de Korevaarstraat, en aan de wijze waarop de bus aan komt toeteren, en twee bejaarde fietsers nog net niet geschept worden, zie ik al dat het Jaap is. “Hoi! Weer eens op weg naar huis?”, brult Jaap, die mij ook herkent, maar toch vroeger nooit met me geknikkerd heeft, als ik het me goed herinner. Na mij treedt ook nog een jonge, knappe vrouw binnen, die zo mogelijk nog enthousiaster begroet wordt. Jaap spuit weg, opnieuw bijna twee wielrijders plettend. “Hou je maar goed vast, wijfie”, zegt hij tegen de vrouw, die nog bezig is haar strippenkaart te voorschijn te halen, “anders leg je zo bij me op schoot”.
Het rijden van Jaap is puur gooi- en smijtwerk; misselijkmakend. Ik ben dan ook helemaal niet erg boos op hem, als hij er de volgende dag op het busstation vriendelijk zwaaiend vandoor rijdt, terwijl een stuk of vijf passagiers, onder wie ik, nog komen aanrennen. Na een kwartier komt de volgende bus al, en: we mogen wel eens kankeren op Connexxion, maar zeker 9 van de 10 chauffeurs zijn toch in het bezit van een rijbewijs, laat niemand je iets anders wijsmaken.
Dan die typische Japiaanse humor. “Hee, nummer 40 naar Leiderdorp op de Lammenschansweg”, roept hij door de mobilofoon, die wel speciaal voor zijn soort chauffeurs lijkt te zijn uitgevonden. “Wácht n’s effetjes, ik heb een overstappertje voor je.”
-“OK, Jaap”, kraakt zijn collega door het microfoontje.
Jaaps bus snelt voorbij de halte Leliestraat, waar lijn 40 braaf staat te wachten op de overstapper. Maar er ís helemaal geen overstapper; dat was juist de mop van Jaap.
“Nou hoor, Jaap pest me!”, blèrt de chauffeur van lijn 40 door het spreekijzer.
Daardoor ken ik Jaaps naam; doordat alle chauffeurs hem altijd groeten via de mobilofoon. Jaap is verreweg de populairste chauffeur - onder de chauffeurs, althans; passagiers denken er misschien anders over. Maar van dat laatste ben ik nog niet eens zeker. Masochisme is wijd verbreid onder busreizigers, anders namen ze de fiets wel. Het is een vreemd fenomeen, dat wanneer je iets zegt van het gedrag van een buschauffeur, je niet alleen hem, maar ook al je medepassagiers tegen je in het harnas jaagt.
Als Jaap het nog een jaar of 10 volhoudt, krijgt hij nog wel eens een lintje, denk ik, op instigatie van vrolijke collega’s en dankbare reizigers. Het mag van mij. Ik heb het mijne namelijk jongstleden april al teruggestuurd, toen Bram Peper er een kreeg.
29 juni 2003
Ik, anno 2001
Fietsen maakt dom. Ik weet dit uit persoonlijke ervaring.
Columns als deze moeten natuurlijk bedacht worden, alvorens ze kunnen worden opgeschreven. Dat bedenken doe ik meestal tijdens wandelingen, of bij slecht weer: tijdens ijsbeersessies. Niets stimuleert de hersenwerking zo goed als het zich voortbewegen op twee benen.
Stap ik echter op de fiets, dan zakt mijn IQ stante pede met ca. 35 punten. Columns die - toen ik nog op weg was naar de fietsenschuur - uiterst veelbelovend leken, vervagen zodra ik mijn been over de stang geslagen heb. De beginzin van zo'n stukje blijft in mijn hoofd rondspoken als een mantra in dat van een geflipte mysticus ("Fietsen maakt dom, fietsen maakt dom, fietsen maakt dom, fietsen maakt dom"). Probeer ik te bedenken wat er in de tweede volzin moet staan, dan dringen zich ogenblikkelijk langvergeten melodieën aan me op, waaraan ik al een hekel had toen ze nog in de hitparade stonden.
Fietsen maakt dom. Een verklaring daarvoor heb ik niet, zelfs niet nadat ik ben afgestapt. Laten we het maar als feit aanvaarden.
Dat fietsen afstompt, merk je heel duidelijk aan de mensen die het als sport beoefenen. Ze fietsen niet om ergens te komen; niet om iets te zien; ze fietsen louter om kick van het snelfietsen.
In de duinen zie je wel eens zo'n troep hardrijders. Die lui zien en horen niets. Zoiets kan best gevaarlijk zijn, en daarom wordt een peloton altijd aangevoerd door een soort Gruppenführer die functioneert als de ogen van het complete stel. Er staat een paaltje midden op de weg. "Manneh, uitkijke, obstakel", brult de aanvoerder over zijn schouders. Hij heeft een verantwoordelijke taak. Vergeet hij te roepen, dan ligt de straat een fractie van een seconde later bezaaid met een hoop verwrongen staal. Dat is de hardfietser ten voeten uit: nog te stom om zelf uit zijn doppen te kijken.
De stelling, dat domme mensen aardiger zijn dan slimme, wordt door dergelijke fietspelotons op grove wijze gefalsifieerd. Met de regelmaat van de klok worden langzaamfietsers - die in de ogen van de snelheidsduivels alleen maar in de weg rijden - beschimpt en bespuugt, waarbij de Gruppenführer meestal het initiatief neemt, in plaats van de gemoederen tot bedaren te brengen.
Ik heb eens een collega gehad, ene Daan, die een groot liefhebber was van deze vorm van vrijetijdsbesteding. Regelmatig nam hij deel aan fietstochten door het Groene hart. "Alweer 275 kilometer gereden in het weekend", zei Daan trots, maandagmorgen bij de eerste koffie. Ik vroeg hem dan waar hij geweest was en of hij nog van de mooie natuur had genoten, maar dit bleek een volstrekt misplaatste vraag. Een domme vraag, ook nog. Hij kon zich vaag herinneren, in een flits de dorpskernen van Mijdrecht en Vinkenveen gezien te hebben, maar daar draaide het helemaal niet om. Het ging om de prestatie. "Een paar van die jonge gasten probeerden me eruit te rijden, maar dat is ze toch mooi niet gelukt", verklaarde Daan met gezwollen borst.
Om zijn
conditie op peil te houden, liep mijn collega bij een "sportarts", van
wie hij regelmatig preparaten kreeg. Dat deze man in het dagelijks
leven de veeartsenij beoefende, wekte geen verdenking. "Het kan
helemaal geen kwaad, hoor, die injecties", zei Daan keer op keer, "het
is allemaal homeopathisch spul. Bovendien: iederéén doet het".
Op zijn crematie hebben we die woorden nog herdacht. We vonden allemaal, dat hij erg dom was geweest.
23 mei 1999
In de tijd dat ik me nog bewoog in het milieu van actievoerders, had ik regelmatig te maken met de man die het lijdend voorwerp is van deze REFLEXXIONZZ!! Hij heette Steven Maurik en was, gemeten naar het aantal bestuursfuncties, een van de meest actieve mensen die ik ooit ontmoet heb.
Steven zat letterlijk overal in. Opgegroeid in een socialistisch nest, had hij van huis uit het optimistisch geloof meegekregen in een maakbare samenleving. De mens was opvoedbaar; één van de opvoeders heette Steven Maurik.
Steven was voorzitter van het clubhuisbestuur in zijn geboortebuurt en zat in de federatieraad van de overkoepelende organisatie aller clubhuizen. Hij was actief in actiecomités voor fietspaden, veilige oversteekplaatsen en beter openbaar vervoer. Bij de gemeenteraadsverkiezingen stond Steven bijna-verkiesbaar op de lijst van GroenLinks (natuurlijk zat hij ook in het plaatselijk bestuur van die partij). Verder gaf Steven, in zijn functie van ombudsman, twee middagen per week adviezen aan leden van de vakbond, waarvan hij regionaal bestuurslid was, en kaderlid, en lid van de kascommissie, en ook nog vertegenwoordiger in de vakfederatie; ik kan een paar functies vergeten zijn.
Steven geloofde in de mens. En zelfs nog een beetje in God, want hij zat ook in de kerkenraad van zo’n vaag-mild, rekkelijk religieus genootschapje, waar men de Naam des Heeren niet durft uit te spreken dan met aarzeling en onder alle voorbehoud.
Je zag het niet aan Steven af, al die drukte. Hij was vijf jaar jonger dan ik, maar desondanks had hij iets bezadigds in zijn manier van doen. Als een enigszins deftig corpulent heertje bewoog hij zich door het leven. Zenuwachtig maakte hij zich nooit; hij maakte anderen zenuwachtig.
Steven had de gewoonte, afspraken niet na te komen. Zijn agenda was altijd overvol. Voor één avond stonden er soms drie gelijktijdige vergaderingen genoteerd. In alle drie de gevallen had Steven gezworen, te zullen verschijnen; dit op aandringen van bezorgde medebestuursleden bij wie hij al een reputatie van absentie had opgebouwd.
Op de avond zelf maakte Steven, daar hij zich niet in drieën kon splitsen, een verantwoorde keus uit het aanbod in zijn agenda. Doorgaans koos hij de vergadering waar hij op dat moment het meeste zin in had. Ook is het wel gebeurd, dat hij de ene bespreking halverwege verliet om de ontknoping van een andere, aan het andere eind van de stad, nog te kunnen meebeleven. We zagen hem dan bedaard wegpeddelen op zijn fiets; niet sneller dan 9 kilometer per uur.
Nog vaker kwam het voor, dat hij, overmand door besluiteloosheid, gewoon thuisbleef. Zijn telefoon zette hij dan op het antwoordapparaat; hij was indertijd één van de weinige particulieren die zo’n nuttig communicatiemiddel in zijn bezit had. Menigmaal heb ik hem gebeld, mijn boodschap (“waar blijf je nou?”) in het apparaat stotterend, met het vermoeden dat hij, gezeten in zijn fauteuil, geamuseerd naar mijn gehakkel zat te luisteren.
Aanvankelijk putte Steven zich nog wel eens uit in excuses, als hij naderhand werd aangesproken op zijn afwezigheid. Hij beriep zich dan op een lichte ongesteldheid, of op het verscheiden van een verafgelegen familielid; door intens verdriet overmand had hij verzuimd, zijn afspraak te annuleren. In later jaren was Steven de schaamte voorbij: hij zei dan ijskoud dat hij geen zin of tijd had gehad, of in slaap was gevallen.
Als Steven al ergens enthousiast voor was, dan was het voor vergaderen. Voor andere dingen, zoals folders in brievenbussen doen, kon hij helemaal geen puf opbrengen. Och, nooit was hij te beroerd om iets te beloven, maar de uitvoering bleef in 75% van de gevallen achterwege.
Ook aan schrijven had Steven een broertje dood, wat wel tegenviel van een typische alfa: hij was doctorandus in de klassieke talen en letterkunde. Vlugschriften, nota’s, pleitredes en bezwaarschriften kwamen onder zijn redactie nooit op tijd af. Als iemand vroeg naar de stand van zaken, antwoordde Steven, wat pedant en krakerig, dat het werk nog “in statu nascendi” was. Ook niet-klassiekgeschoolden wisten uiteindelijk wel wat daarmee bedoeld werd: “ik heb er nog geen ene mallemoer aan gedaan”.
Ik schrijf in de verleden tijd over Steven Maurik, omdat hij op een gegeven moment uit mijn leven verdwenen is, of liever: ik uit het zijne, want ik heb de maakbaarheid van de samenleving definitief opgeborgen in het statisch archief.
Dat neemt niet weg, dat ik nog regelmatig iets over Steven hoor. Het zijn altijd dezelfde verhalen als vroeger. Alleen zijn antwoordapparaat heeft hij weggedaan. Hij woont samen met een vriendin, die afkomstig is uit Armenië, en alleen Armeens spreekt. Zíj neemt tegenwoordig de telefoon aan.
19 september 1999
Er
is veel te vertellen
over de beginjaren van deze
site. Maar dat heb ik al een paar keer gedaan. Dat is de makke met
jubileumjaren:
de scheppingsverhalen, de anekdotes uit de beginjaren, worden bij ieder
kroonjaar weer opgediept en ze veranderen nooit. Zo schreef ik het
meeste wat er vertellen valt al in 2001,
bij het eerste
lustrum van mijn homepage.
En vijf jaar later, bij
het
10-jarig
bestaan ervan, schreef ik
alles wat ik in 2001 nog niet verteld had. Om het weer vijf
jaar later toch nog weer eens heel dunnetjes over te doen. Ik
volsta kortheidshalve met het linken van
deze
stukjes, in plaats van alles weer opnieuw te gaan zitten oprakelen.
Deel 0: Gecensureerd:
aan het
ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs
de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van
Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee
(mis)managersportretten: Zich
installeren (2002) en Wereld
op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca:
een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus
(1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen -
Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de
digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en
Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere
ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste
uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen
(1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee;
verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek
(1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45
(2002)
Deel 16: Provinciaal triest:
Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues;
oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude
Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)
Deel 19: Het volgen van
sportevenementen / Mekkero (2003)
Deel 20: De
informatie-oorlog; een toekomstvisioen (2000)
Deel 21: Eeuwprobleem
(1998)
deel 22: Bussen in het oosten des
lands (1998/2000)
deel ??: Mijn eigen
Zeestraat van Huygens (2002/2003)
deel 23: Het
Bezzte uit REFLEXXIONZZ!! (2000)
deel 24: Foutje?
Blanco erover! Stoptrein 's Hertogenbosch - Nijmegen
deel 25: Het
meezzt fantazztizzche uit REFLEXXIONZZ!!
deel 26: Eeuwig
vrijgezel, ofwel: de onbestaanbare 'nomo' (2003)
© Frans Mensonides, Leiden, 2016