‘Klinnggg!
piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep…
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt
… … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü ..
kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch?
De oude modem waarmee deze website t/m 2003 werd geüpload
Van
1996-2003 uploadde ik mijn website per modem. De meeste bezoekers
arriveerden ook via dat geldverslindende, krijsende kastje dat hun
computer met
het wereldwijde web verbond. De meter van de telefoon tikte maar door
tijdens
een Internetsessie.
Medio
2003 begon ik aan een sabbatjaar van 1½ jaar omdat ik naast werk en
studie te weinig tijd over had voor web-activiteiten. Die pakte ik
begin 2005
opnieuw op.
De
digitale snelweg was in 1½ jaar tijd echt een tienbaanssnelweg
geworden.
Ik had, net als de meeste mensen, mijn modem ingeruild voor
kabelinternet.
Niet lang daarna riep ik de rubriek ‘Uyt d’oude modem’ in het leven;
opgewarmde
oude stukjes uit de oertijd van mijn site.
Deze
aflevering, de 29e alweer, publiceer ik niet zonder aarzeling. Hij
bevat fictie, 3 verhalen, ‘apartjes’ zoals ik ze noemde, die een breuk vormden met
mijn
gebruikelijke hyper-realistische schrijverij over OV-reizen en
actualiteiten.
Aan
het eind van 2002 kreeg ik een literaire bevlieging en ging opeens
surrealistische korte verhalen schrijven. Als ik tegenwoordig nog wel
eens zo’n
aanvechting krijg, ga ik rustig in een stil hoekje zitten wachten
totdat het
overwaait. Maar ik krijg zo’n vlaag eigenlijk ook nooit meer. Het paste
echt
bij de tijd dat ik rond de 45 was, voor mannen een soort tweede
puberteit, een
moeilijke leeftijd. Mannen van ongeveer 45; ik heb er
al eerder een aflevering
van ‘Uyt d’oude modem’ aan gewijd.
Ik
heb in 2002/3 ongeveer een dozijn van die ‘apartjes’ geschreven en
gepubliceerd
in mijn toenmalige plaatjesloze rubriek REFLEXXIONZZ!!
Dat was ook zo’n idee
van mij in die tijd: ik vond dat ik zo beeldend moest schrijven dat de
lezers
er geen afbeeldingen bij nodig hadden. Illustraties ontbreken dan ook
op deze
pagina, behalve die van de modem hierboven. Die ik overigens in 1995 in
bruikleen heb gekregen van mijn toenmalige werkgever, Kiwa in Rijswijk.
Dat was
om na een lange werkdag ook in de avond nog eens systeembeheerdertje te
kunnen
spelen vanuit huis. Die modem heb ik niet teruggegeven toen ik in 1998
het
bedrijf verliet. Gestolen goed gedijt niet, zeggen ze, maar ik heb er
toch nog
maar mooi nog een jaar of 6 mee op Internet gezeten, voordat ik overging op kabel.
Soit,
hieronder de 3 meest geslaagde van die apartjes uit 2002 / 2003. Daarna
volgt
nog een kort nawoord, omdat ik ook dat niet kon laten.
Solstitium /
Middernachtzon - Atropos (zij die
die levensdraad afsnijdt) - Clotoon
(zij die
de levensdraad spint) – Epiloog
Weinig mensen weten dat het verschijnsel van de
middernachtzon zich
ook in Nederland kan voordoen. De zon is dan 12 minuten lang te zien
boven de
noordelijke horizon. Het gebeurt in de nacht van 21 op 22 juni, maar
uitsluitend in schrikkeljaren, als de 21ste juni op een maandag valt.
Een
eenvoudige redenering leert, dat dit eens per 28 jaar het geval moet
zijn.
Toevallig regende het bij de
drie meest recente
middernachtzonnen, op maandag 21 juni 1976, maandag 21 juni 1948 en
maandag 21
juni 1920. De zon ging op het middernachtelijk uur schuil achter het
wolkendek.
De voor-voor-voorlaatste
Nederlandse middernachtzon vond
plaats in 1880; een sprong van 40 jaar in plaats van 28. Dat is te
wijten aan
het feit dat 1900 volgens de Gregoriaanse kalender geen schrikkeljaar
was. Dit alles moet wel de verklaring vormen voor het feit dat geen
Nederlander
herinneringen heeft aan een middernachtzon. Er is natuurlijk geen mens
meer in
dit land, die zich de 21ste juni 1880 nog kan heugen.
De eerstvolgende
middernachtzon zal te zien zijn op 21
juni 2004. Ik zal daar te zijner tijd in deze kolommen op terugblikken
met het
volgende verhaal:
Wat heb ik lang uitgekeken naar deze
dag! 2004, dan ben ik
al 47; hoe vaak heb ik dat niet gedacht, de afgelopen tientallen jaren!
Nu is het 2004, en ben ik
47.
Maandag de 21ste. Op kantoor kan ik
me van pure opwinding
niet concentreren op mijn werkzaamheden. Al rond het middaguur blik ik
elke
vijf minuten onrustig op mijn horloge, terwijl het nog een halve dag
duurt
voordat de middernachtzon te zien zal zijn.
De kranten schrijven vandaag over
niets anders. Ik zet de
radio aan en stuit op een interview met een vertegenwoordiger van het
Nationaal
Bureau voor Toerisme. Het aantal buitenlandse gasten is groter dan
verwacht;
geen hotelkamer meer vrij in de grote steden.
Het is een ware media-hype. Was dat
in 1976 nou ook al zo?
Goed, die middernachtzon werd toen verperst door de bewolking, maar dat
wisten
we van te voren niet. Ik herinner me er bijna niets meer van; als
19-jarige had
ik ongetwijfeld andere interesses.
De weersverwachtingen zijn
uitstekend: er wordt een
kraakheldere nacht voorspeld, voor geheel Nederland. Er zijn mensen,
die
speciaal voor de middernachtzon naar het noorden reizen, naar
Terschelling of
Schiermonnikoog, of naar de Lauwerszee. Daar zal het wel druk worden.
Maar men
volgt een verkeerde redenering. Overal in Nederland, mits je maar
binnen de
grenzen en de territoriale wateren blijft van ons koninkrijk, zul je de
zon om
23.54 uur zien opkomen. En overal staat de zonneschijf precies om
middernacht
op zijn hoogste punt, enkele graden boven de noordelijke horizon. En
overal
gaat hij om 0.06 uur weer onder. Het maakt niet uit waar je je bevindt,
als je
maar vrij uitzicht hebt op het noorden. Govert Schilling heeft het
gisteren in
het journaal nog heel duidelijk uitgelegd, maar ook hij heeft het niet
iedereen
aan het verstand kunnen timmeren.
Ikzelf wil de zon graag zien opkomen
boven zee. Ik ga op een
duintop staan bij de Wassenaarse Slag; mijn plaatsje heb ik al weken
geleden
gereserveerd en betaald. Ik schrik. Heb ik het kaartje nog wel?? Jawel,
het zit
gelukkig veilig in mijn portefeuille.
* * *
Alles gereed? Het etui met mijn
speciale middernachtzonnebril
à € 172,50 ligt al dagen op het dressoir. De hele dag hebben uit radio
en TV
waarschuwingen geklonken, dat je ook tijdens een middernachtzon niet
rechtstreeks in het zonlicht mag kijken; het kan onherstelbare schade
aanrichten aan je netvliezen. Blij, dat ik die bril op tijd gekocht
heb! Ze
doen vandaag al € 1500 op de zwarte markt, hoorde ik op de radio; “een
zwarte
bril op de zwarte markt”; ik schiet in een nerveuze lach.
Ik start Internet. De
nieuwssite NU.NL bericht
over een waanzinnige wedloop om
wat de zonnebaby genoemd wordt. Tientallen hoogzwangere vrouwen hebben
hun
eerste geboorte-opwekkende injectie ontvangen; wie brengt zijn kind het
dichtst
bij middernacht ter wereld?
Om halftien in de avond houd ik het
niet meer uit in huis.
Ik pak mijn fiets en begin aan het ritje van nog geen drie kwartier
naar
Wassenaar; laat ik zorgen dat ik vooraan sta, en er niets van mis.
2032, dan
pas krijg ik een nieuwe kans. Dan ben ik 75. Met een beetje geluk haal
ik dat
wel. En misschien ben ik ook dan nog goed ter been. Maar zou het die
dag helder
weer zijn? De daaropvolgende gelegenheid is in 2060, als ik 103 ben.
Het is nu
of nooit! Ik beef; mijn hart begint te bonzen: mijn eerste en misschien
enige
middernachtzon!
Ik kijk omhoog; geen wolkje te zien.
De zon is ondergegaan
in het noordwesten, zoals gewoonlijk op een juniavond, maar zal zich
over twee
uur opnieuw boven de horizon verheffen.
* * *
Ik ben ter plaatse. Wel heel erg
commercieel opgezet, die
middernachtzon. Souvenir- en eetstalletjes in de duinen. Met gepeperde
prijzen,
maar dat mag de pret niet drukken. Het loopt vol op de parkeerplaats.
De
tarieven zijn voor de gelegenheid verhoogd tot € 25 per uur; ik heb
daar geen
last van, met mijn fietsje.
Mensen in alle leeftijdsklassen
beklimmen het duin. De
stemming komt er in. Een Dixielandorkest speelt vrolijke melodieën.
Enkele als
hippie uitgedoste jongeren slaan op tamboerijnen en heffen gezang aan.
“Hare
Krishna, Hare Krishna”, hoor ik even verderop; ook de roze hemden zijn
aanwezig. Alle muziek door elkaar; een echte kakofonie.
“De burgemeester, de burgemeester”,
fluistert het door de
rijen. En inderdaad: er is een grijze Mercedes gestopt op het asfaltpad
beneden
aan het duin, en Wassenaars burgervader, ambtsketen om de schouders,
klimt naar
boven. Nog meer volk: zes verpleegkundigen tillen kreunend en puffend
een
ziekbed omhoog door het duinzand; wordt hier een laatste wens vervuld?
Ik zie bekenden, mijn achterburen:
een weduwe met vier
kinderen. Twee tengere, spichtige jongens en twee meisjes met opvallend
grote
blauwe ogen; aardige kinderen, die me altijd beleefd groeten in de
brandpoort.
Ik groet ze nu op mijn beurt, en loop door.
De horizon kleurt rozerood; “de
rozevingerige dageraad”,
schiet me te binnen; ik heb Homerus gehad op het gymnasium. De
avondschemering,
net opgehouden, begint opnieuw. Muziekinstrumenten zwijgen; stilte
daalt neer
over het duin. En dan: “de zon!”, “daar komt ‘ie!”, klinkt het uit
duizend
kelen. Inderdaad: het eerste stukje rode zon klimt boven de horizon.
Tegelijk met iedereen haal ik mijn
speciale
middernachtzonnebril te voorschijn. Maar in de tien seconden dat het
ding
verhuist van het etui naar mijn neus, treffen de ontnuchtering en de
ontgoocheling me als een mokerslag.
Want wat is zo bijzonder aan deze
zonsopgang? Bij helder
weer is er elke dag een te zien. Hoe vaak ben ik er vroeg voor
opgestaan, en
hoe vaak heb ik dit duin, of een ander, beklommen om ervan te genieten?
Je kunt
het een retorische vraag noemen. Nooit!
De buurkinderen en hun moeder staan
hand in hand in een
kring. “Jongens”, zegt de moeder met onvaste stem. “Dit is een heel
speciaal
moment. Een moment van liefde, een moment van vervulling, een moment
van
dankbaarheid voor de wereld die ons is gegeven. Jullie mogen dit moment
nooit,
nooit vergeten. Zullen jullie beloven dat je dit moment, deze zon, dit
duin,
dit samenzijn, nooit zult vergeten, ook als jullie oud zijn, en ik er
niet meer
ben?”
“Geëxalteerde tut!”, fluister ik.
Mijn humeur ligt nu
helemaal aan scherven.
“Buurman staat daar zo alleen”,
fluistert een van de twee
meisjes met de grote blauwe ogen. “Hé buurman, komt u ook in de kring
staan?”
Het meisje strekt haar hand naar me uit. -“Nee, nee hoor; dank je, erg
aardig
van je. Maar dit is jullie moment. Daar mag ik niet tussenkomen.”
De zonneschijf staat nu helemaal
boven de horizon. Dit is
het hoogtepunt van de voorstelling; er wordt gejuicht, gejoeld en
geapplaudisseerd. De burgemeester wordt op de schouders genomen voor
een
triomftocht, alsof het allemaal zijn verdienste is; wat een
bespottelijke
vertoning! De patiënt in het ziekbed heeft de geest gegeven. Als
bezetenen
pompen de verpleegkundigen hem op de borstkas, om de levensfuncties te
doen
terugkeren.
Nog voordat de zon zijn daling inzet,
verlaat ik de duintop.
Daar ik mijn zwarte bril nog opheb, ziet niemand mijn tranen.
* * *
Op de TV is een oneindige herhaling
te zien van een
uitzending eerder deze nacht. De camera’s staan op de Vaalserberg, waar
de
normaliter zo nuchtere Piet Paulusma volkomen maar dan ook volkomen uit
zijn
dak gaat als de zon opkomt. “Oh, wat is dit is fantastisch, wat is dit
is
geweldig, dit moet wel het mooiste moment van mijn leven zijn”. Er
volgt een
shot op een hoogbejaard echtpaar. Hand in hand slaan zij het rijzen
gade van de
rode zon; tranen op de gerimpelde wangen.
Verder toont de TV beelden van de
zonnebaby. De boreling,
een jongetje, is om 0.01 uur ter wereld gekomen in een ziekenhuis te
Almere.
“Nou, dat was dan dat”, zeg ik,
halfluid in mijn eentje. Ik
kijk naar buiten; bij de achterburen brandt nog geen licht, ze zijn nog
niet
terug. Ik duik snel in bed. Het is al laat; bijna ochtend, alweer.
19 juni 2003
De man schrok wakker van zijn laatste hartslag. Enkele seconden geleden had het orgaan dat hem ongeveer 2 miljard keer van dienst was geweest, een laatste BOEM gegeven, die sprekend geleek op de ongeveer 2 miljard vorige BOEM’s, met echter dit verschil, dat er geen BOEM meer na kwam.
Ik wil me niet uitputten in een beschrijving van de schrik die dit feit bij de man teweeg bracht. Hij was voldoende vertrouwd met de medische encyclopedie, die bij hem vrijwel dagelijks open lag, om te beseffen hoe zijn toekomstperspectief eruit zag. Na vijf tot tien seconden de draaiduizelingen en het zwart voor de ogen; daarna het wegzinken in bewusteloosheid, en vervolgens - maar daar zou hij zelf al niet meer bij zijn - binnen enkele minuten het intreden van de dood, zoals het genoemde boekwerk dat klinisch formuleerde.
Bij alle paniek schoot hem de scène te binnen, die hij de avond te voren gezien had in een ziekenhuisserie op de televisie. De patiënt in dat programma was iets vergelijkbaars overkomen, maar hij lag daar gelukkig verbonden met meet- en regelapparatuur. Alarmschellen waren erin geslaagd, een leger van verpleegsters en artsen naar zijn bed te dirigeren. Eén van hen plaatste twee strijkijzers op zijn borst; er werd “bed los” geroepen en: KLAK! De hartlijder maakte een korte luchtreis van enkele decimeters, en plofte weer neer in de kussens van zijn ziekbed. “We hebben sinusritme!”, zei een jonge AGIO opgelucht. Enkele scènes later bleek de patiënt voorspoedig hersteld. Zo ging dat in dat soort series, maar de man wist, dat hij zulke apparatuur niet tot zijn beschikking had, in zijn eenzame slaapkamer, en ten dode was opgeschreven.
Nu zullen ze me morgen wel missen op kantoor, dacht hij. Dat zou ongetwijfeld zijn laatste gedachte zijn; had hij niet iets diepzinnigers kunnen denken? Het ergerde hem. Maar het deed er weinig meer toe; waarom jezelf opschroeven tot een famous last word, als er toch niemand in de buurt was om het te horen?
Hij was blij, dat verder leed hem bespaard zou blijven, maar spijtig vond hij zijn plotselinge levenseinde toch wel. Gaarne had hij nog enkele decennia voortbestaan, hoewel hem nooit duidelijk was geworden waarvoor het leven diende, en hij er, zo door de bank genomen, niet erg veel aanvond.
Vervolgens merkte hij op, dat hij nog steeds aan het nadenken was, al had zijn hart al langer dan een minuut geen tekenen vertoond van pompwerking. Hij proefde een zure smaak in de mond; dat was wellicht de schrik. Afgezien daarvan, en van het uitblijven van een hartslag, leek zijn lichaam naar behoren te functioneren. Armen, benen en tenen kon hij gewoon bewegen, en hij voelde een maar al te bekende aandrang om te wateren.
Minuut na minuut luisterde de man naar het ontbreken van zijn hartritme. Hoe hij het ook wendde of keerde: het vertrouwd-angstwekkende boem-doem, boem-doem, boem-doem, waar hij vaak bewust naar luisterde, en dat hij soms meetikte met een potlood op tafel; dat bestond niet meer, maar híj nog wel.
Enigszins verontrust dat de situatie hem niet ernstiger verontrustte, meende de man dat de ochtend wel raad zou schaffen, en draaide hij zich, na toiletbezoek, nog eens om in bed. Hier wil ik niet eens meer over nadenken, was de laatste gedachte voor hij insliep.
De volgende morgen ontwaakte de man met een zwaar, dof gevoel in de geest; er wás iets, en hij wist niet meer wat, tot het hem weer inviel. “Oh God, mijn hart!”, zei hij hardop. Onmiddellijk begon hij intensief te luisteren, en de pols en halsslagader te bevoelen, maar ook nu detecteerde hij geen enkele hartwerking. Desondanks stond zijn lichaam op uit de sponde, en maakte zich op om naar kantoor te gaan. Afwezig verrichte de man de routinehandelingen die daarvoor noodzakelijk waren: douchen, aankleden, scheren, thee zetten. Hij miste het pijnlijk, dat gebons en gewoel in de borstkas, hoewel het hem altijd gestoord had: het deed niet anders dan hem inscherpen, hoe broos, hoe oneindig broos het menselijk bestaan was.
Hoe moest hij de dag doorkomen? “Ik heb toch zoiets raars, mijn hart doet het niet meer”. Zoiets kon hij toch moeilijk zeggen tegen zijn collegae.
Hij besloot over de kwestie te zwijgen. Op de zaak voerde hij mechanisch zijn weinig opzienbarende werkzaamheden uit.
Pas diep in de middag krulde een glimlach zijn lippen: nooit, nee nooit meer zou hij zich nog zorgen behoeven te maken om zijn hart. Het was de opluchting van zijn leven, al duurde het nog enige tijd voordat zijn zegening in volle omvang tot hem doordrong.
14 november 2002
Gezeten in de trein, op weg naar zijn werk, bekijkt onze
man de
gestalten van zittende en staande medereizigers. Ze roken, ze praten,
ze lezen,
ze slapen. En in een oogwenk, van de ene seconde op de andere, ziét hij
het;
ziet hij wat hij altijd al geweten heeft. Ledenpoppen zijn het; zonder
uitzondering. Knap geconstrueerde automaten, uiterst gecompliceerd,
maar niet
meer dan robots, zombies, zonder reden van leven of recht van bestaan.
Er is
geen bewustzijn in zijn medemensen; hij is het enige denkende wezen in
het
heelal.
Raadselpoppen; het mechaniek erachter
is niet zichtbaar.
Volgens een al te eenvoudige voorstelling van zaken zou het een
raderwerk
kunnen zijn, bestaande uit een enorme opwindsleutel in het rugpaneel,
verscholen onder colbert, mantelpak, spijkerjasje of winterjas. Of
harlekijntouwtjes, in een schutkleur, zodat ze voor het publiek
onzichtbaar
zijn; het enkelkoppige publiek, bestaande uit hem alleen. In
werkelijkheid gaat
het met elektronische chips, wellicht, of iets veel ingewikkelders,
waar ook
hij geen woorden voor heeft.
“Is die krant van u?”, vraagt de
vrouw tegenover hem. Hij
zegt: ‘Nee, hoor, ga uw gang”. Hij ziet haar hand het dagblad grijpen;
het
spierenstelsel van haar bovenste ledematen treedt in werking, zoals
zo-even
haar stembanden en mond in beroering gekomen zijn. Ze spreidt het
krantje uit;
ze leest. Zogenaamd; in haar zit niets dat leest, al gaan haar
poppenogen heen
en weer over de kolommen. In haar zit ook niets dat hem gezien heeft,
terwijl
er in hem wel iets zit, dat háár ziet.
De trein stopt op het eindstation.
Men staat op, gehoor
gevend aan impulsen van onbekende herkomst. Ook zijn lichaam rijst op,
maar, in
tegenstelling tot de anderen, als gevolg van een weloverwogen
beslissing; hij
had er ook voor kunnen kiezen, te blijven zitten.
De golf van mensen loopt naar de
uitgang, langzaam, het is
druk. Onze man ziet niets dan ruggen; onze man is geen erg grote man.
Hij gaat
mee met de stroom. Hij belandt buiten, tussen de hemelshoge glazen
gevels, hoort
als iedere morgen de straatmuzikant op zijn gitaar tokkelen - maar ziet
nu
eindelijk in, dat de man slechts een muziekmechanisme is; niet veel
meer dan
een speeldoos in mensengedaante.
Deze kudde, een duistere,
voortdrommende massa in de
morgenschemering van de winterdag, met slechts één lichtpunt erin: zijn
bewustzijn.
Dan nadert, van onder het betonnen
viaduct waar de trams af
en aanrazen, een jongeman op een fiets. Hij rijdt hard, hij mindert
geen vaart
en slalomt tussen de wandelaars door, die wegspringen en waarvan er een
paar op
de grond vallen. “Héé, godverdomme, klootzak, kun je niet uitkijken!”,
horen we
roepen.
Onherroepelijk komt de fietser met
één van hen in botsing.
Het is onze man. Die slaakt een pijnkreet, struikelt; zijn tas valt op
de grond.
Ook de jongen is gevallen; zijn
rijwiel klettert op het
plaveisel. Beiden, jongen en man, krabbelen overeind. Er is een kink
gekomen in
de menigte. Enkelen blijven staan kijken, terwijl anderen des te
sneller
doorlopen.
Onze man ontsteekt in toorn. Deze
maal kiest hij ervoor,
zich niet te beheersen en zijn woede de vrije loop te laten. Hij staat
tegenover de jongeman op de fiets, en neemt een dreigende houding aan.
“Wat wou
je nou, hè, stuk ellende!”, brult hij. Zijn vuist balt zich. Hij voelt
zijn arm
naar voren schieten.
De jongen ligt op de grond, over zijn
fiets heen. Hij
beweegt niet. Er komt een straal bloed uit zijn mond.
Nu komt de menigte toeschouwers in
beroering. “Dit kan toch
niet zo! ... als iedereen zo reageerde… de politie bellen… eigen
rechter … hij
wil ervandoor… hou hem vast tot de politie… geen manier van doen!”
Driftige handen grijpen onze man
beet. Help, de ledenpoppen
nemen hem te grazen! Goedgeprogrammeerde vechtmachines; opeens is die
massa
kantoorbedienden veranderd in een furie. Meteen heeft hij de eerste
vuistslagen
en schoppen te pakken.
Onmogelijk kan hij zich verweren
tegen deze overmacht. Komt
hij hier nog levend weg? Zijn armen maaien wild en ongecoördineerd uit
boven de
mêlee waarin hij verstrikt is geraakt.
En achter de hoge kantoorgebouwen -
om de gedachten te
bepalen; we konden ook schrijven: “achter de grijze hemel”, of: “achter
het
decor des levens” - achter dat alles, klinkt een lach; een sardonische
lach,
afkomstig van een vrouw die aan het spinnewiel zit en spint, en spint,
en
spint.
24 april 2003
Nog een paar kleine
kanttekeningen. Niet echt een uitleg;
interpretatie is aan de lezer, en niet aan de schrijver. Een lezer
zoals L. uit
Pijnacker, indertijd mijn loopbaanconsulente. Zij vond het verhaal over
die man wiens hart ermee nokte, tekenend voor die zielloze, cerebrale,
teveel in zijn
hoofd zittende persoon die ik zou zijn. En ik had me voor dat verhaal
alleen
maar laten inspireren door mijn hypochondrie, meer niet. Het is me
vaker
opgevallen dat psychologen en dat slag over het algemeen erg weinig
begrijpen
van mensen.
Helemaal ongelijk had
zij ook weer niet. Het laatste verhaal van deze trits is gebaseerd op
mijn stemmingen van nog veel langer geleden dan 2002. Op de grens van puberteit
en volwassenheid heb ik me een poos uitgeput in het vormen van bizarre
theorieën over de aard der dingen. Een van de oorzaken was: mijn verslingerd zijn
aan slechte griezel- en SF-romannetjes, genres die ik dan ook heb afgezworen zodra
ik de jaren des onderscheids bereikt had.
Klassiek geschoolde lezers hebben in dit verhalenreeksje vast en zeker Lachesis gemist, de 3e sch(r)ikgodin. Aan haar heb ik in 2002 ook een verhaal gewijd, maar dat vond ik te min voor deze selectie.
Het wat satirisch uitgepakte (en daarmee toch eigenlijk best wel in
mijn oeuvre
passende) ‘Solstitium’ is geïnspireerd op een expeditie die wij van De
digitale
reiziger in 1999 ondernomen hadden naar de totale zonsverduistering
in
Duitsland. Verder werd ik op het idee voor dat verhaal gebracht door
een droom
die ik had over een camping op de Veluwe waar ieder jaar op 21 juni de
middernachtzon scheen, als speciale attractie voor de gasten.
Dat verhaal over een
opmerkelijk hemelverschijnsel past mooi
bij de samenstand van Jupiter en Saturnus afgelopen week, die lelijk in
het
water viel, of liever: schuilging achter de wolken. Wellicht ten
overvloede: de
middernachtzon is in werkelijkheid nooit te zien in Nederland; dat is
echt
onmogelijk. Maar de volgende valt op 21 juni 2032.
Frans Mensonides
Derde kerstdag 2020
Deel 0: Gecensureerd:
aan het
ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs
de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van
Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee
(mis)managersportretten: Zich
installeren (2002) en Wereld
op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca:
een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus
(1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen -
Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de
digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en
Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere
ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste
uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen
(1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee;
verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek
(1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45
(2002)
Deel 16: Provinciaal triest:
Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues;
oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude
Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)
Deel 19: Het volgen van
sportevenementen / Mekkero (2003)
Deel 20: De
informatie-oorlog; een toekomstvisioen (2000)
Deel 21: Eeuwprobleem
(1998)
deel 22: Bussen in het oosten des
lands (1998/2000)
deel ??: Mijn eigen
Zeestraat van Huygens (2002/2003)
deel 23: Het
Bezzte uit REFLEXXIONZZ!! (2000)
deel 24: Foutje?
Blanco erover! Stoptrein 's Hertogenbosch - Nijmegen
deel 25: Het
meezzt fantazztizzche uit REFLEXXIONZZ!!
deel 26: Eeuwig
vrijgezel, ofwel: de onbestaanbare 'nomo' (2003)
deel 27: Vier
aparte typetjes uit REFLEXXIONZZ!! (1999-2003)
deel 28: 'Ik
hoop dat hij nog te eten is!' Verloedering van de stationsrestauratie
(1998-2003)
© Frans Mensonides, Leiden, 2020