De oude modem waarmee deze website t/m 2003 werd geüpload
‘Klinnggg!
piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep-piep…
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt …
kchchchchcttttt
… … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg … iiiioiiingggg …
tüdelüdelüüü ..
kcht-kcht-kcht’. Zo ging het ongeveer, toch?
Dit is een aflevering in de reeks: ‘Uyt d’oude modem’, met stukjes uit de tijd dat mijn site nog geüpload en meestal ook bekeken werd via de telefoonkabel, met tussenkomst van een modem. Aan de onderkant van deze pagina een overzicht van alle eerder verschenen afleveringen van ‘Uyt d’oude modem’.
Op maandag 13 december 2021 ging een lang gekoesterde wens
in vervulling voor reizigers op de spoorlijn Leiden Centraal – Utrecht
Centraal: kwartierdienst in de brede spits (ca. 06:00-10:00 en 15:00-19:00
uur). Daar hebben we toch dik 40 jaar op moeten wachten.
Maar wat ik een beetje vergeten was, totdat ik ging spitten
in mijn eigen archieven: in de jaren 00 hebben er in de ‘smalle spits’ ook een
poosje wat extra treinen gereden bovenop de reguliere halfuurdienst. In de
ochtendspits waren dat enkele extra stoptreinen Leiden – Utrecht. Met ingang
van de dienstregeling 2003 kwamen er bovendien in de late middag 3 sneltreinen
Utrecht – Leiden bij, die niet stopten tussen Utrecht en Alphen aan den Rijn.
In de jaren rond de eeuwwisseling reisde ik zo´n keer of 4
per week naar Utrecht voor werk en studie. Maar op een winterdag in 2003 ging
ik er louter heen, met tussenstops in Bodegraven en Vleuten, om op de terugweg
die nieuwe sneltrein te kunnen nemen. Ik verklaarde, zonder het bijgehouden te
hebben, dat die rit precies de 1000ste
was die ik op dat traject had afgelegd.
Daar zijn er in de 19 jaar die sindsdien zijn verstreken,
zeker geen 1000 meer bijgekomen, maar hoogstens de helft. Die louche werkgever,
die actief was in het Utrechtse, heb ik
in 2005 verlaten omdat hij bijna op de fles was. En in 2007 ben ik afgestudeerd
aan de Universiteit Utrecht, omdat je niet eeuwig student kunt blijven. Daarna nog
slechts incidentele pretritjes op dat traject, meestal ergens naar op weg voor
deze site. Mijn waardering voor de lijn is wel toegenomen door het minder
frequente gebruik ervan.
Mocht corona ons ooit nog verlaten, dan hoop ik die
brede-spitstreinen een keer te kunnen nemen. Nu als opwarmertje alvast dit oude
verhaal uit 2003, met een paar recente foto’s en een paar uit mijn omvangrijke
beeldarchief.
Er is op de spoorlijn Leiden – Utrecht best veel veranderd
in 19 jaar tijd. Tussen Vleuten en Utrecht is de spoorbaan omhoog gebracht en
is het aantal sporen uitgebreid van 2 naar 4. Plan-V- en -T-treinen maakten
plaats voor dubbeldekkers, Koplopers en sinds kort SLT’s. Exploitatie per tram
van het trajectgedeelte Leiden Lammenschans – Alphen ging gelukkig niet door. Op
de zijlijn Alphen – Gouda reed indertijd een proeftrammetje, maar nu gelukkig
al lang weer een echte trein. Station Vleuten werd verplaatst en tussen Vleuten
en Utrecht Centraal kwamen er twee stations bij: Utrecht Terwijde en Utrecht
Leidsche Rijn.
Er is ook één ding niet veranderd. Tussen Leiden en Woerden
is de lijn nog steeds grotendeels enkelsporig. Ik kom er binnenkort op terug.
Maar eerst het stuk uit 2003.
30/01/2022
Wat te doen als je op een zonnige dag tijdens een koudegolf
nog een paar uurtjes vrije tijd over hebt in een drukke week; niet eens meer
een hele middag? Heb ik nog wensen meegenomen uit 2002, die binnen dat
tijdsbestek vervuld kunnen worden? Ja, een heel lang gekoesterde, de volgende.
In Vleuten staat ruim een kilometer ten westen van het station, op het punt
waar de stoptrein naar Utrecht net begint af te remmen, een opvallend bouwsel
langs de spoorbaan: een middeleeuwse uitkijktoren, lijkt het. Het is zeker 20
meter hoog, en heeft een grappig puntdakje. Er heeft een kasteel of landhuis
aan vast gezeten. Dat is gesloopt, maar spookt nog wat na: je ziet de afdruk
van de gevel nog in het grijsgele steen van het torentje.
Wie, wat, waar, wanneer? Waarom zo hoog, in een polder waar
je de vijand toch al van verre ziet aankomen? Ik heb het me vaak afgevraagd als
ik dit punt passeerde, en dat moet al zo’n 998 keer gebeurd zijn. Er zal toch
wel een VVV-bordje aan die toren hangen, met een duidelijke uitleg? Dat ga ik
vanmiddag bekijken.
Leiden-Utrecht, het Rijnboemeltje. Het slingerende traject
met zijn hotsebotsende treinen, dat de kronkels van de Oude Rijn op de voet
volgt; in 1963, het jaar van onze verhuizing naar Leiden, zal ik het voor het
eerst afgelegd hebben. Er reden toen van die groene treinen met spitse neuzen;
in uurdienst. Ze kruisten elkaar in Bodegraven, waar achter het station de
Eminent-orgelfabrieken nog overeind stonden.
Toen was een treinreis op dit lijntje nog een feestelijke
gebeurtenis; meestal de opmaat voor een logeerpartij bij oom en tante. Maar na
400 ritten op dit niet al te boeiende poldertraject had ik het wel gezien. Ik
was blij toen in 1993 de zuidtak van Amsterdam openging, zodat ik voor reizen
naar het oosten en noorden van het land Utrecht voortaan kon mijden. Want die
aansluiting daar, dat was ook zoiets. Op de terugweg moest je altijd 28 minuten
wachten op de trein naar Leiden; waar je ook vandaan kwam.
Maar toen de eeuw tegen zijn einde liep, begon ik een studie
aan de universiteit van Utrecht, en ik heb gedurende de afgelopen twee jaar van
tijd tot tijd ook nog in die stad gewerkt. Voldoende om nog 600 Rijn-ritten aan
mijn curriculum vitae toe te voegen, en om een grondige pesthekel te krijgen
aan deze spoorlijn, waar de treinen altijd overvol zijn, de meesters nog
meliger, en de conducteurs nog afweziger dan waar ook op het spoorwegnet, en je
in de avonduren altijd vervoerd wordt in een mobiele zwijnenstal. De
schoonmakers van Utrecht denken dat de trein in Leiden al gereinigd is, en
andersom; dat moet wel de verklaring zijn voor dit laatste feit.
Metershoge gele
tapkraan aan loods van v.d. Linden Installateurs; gedicht in Hindi (?) aan
gevel huis Haagweg; bouwput en zandheuvel (komen huizen?? nazoeken!); landje
met pluimig manshoog gras (is het gras?); 8 mobiele bouwketen van
schildersbedrijf; abri vol wachtendendenden in kou op lijn 45 / 170;
(Lammenschans); veldje van veldgym (softbal, verhaal van de vangbal); lage zon
boven autoweg; witte molen met geeneens wieken (bewoond); schapen: vuilwitte
vlekken in helderwit landschap; man in rode jas laat hond uit; cementfabrieken:
omgekeerde raketten met punt naar beneden; verrot zijspoortje van
industrieterrein; maansikkel boven Golden Tulip (v/h Toor); Lord of the Rings,
The Two Towers; Jubelientje, de hit van Hagen en Hofman.
“Jubelientje” betreft reclame voor een kinderboek; zij is
een vrolijk en lawaaierig meisje, vermoedelijk weer een ADHD-casus uit de school
van Pietje Bell en Pippi Langkous.
Kanaalbrug en Kanaaltunnel
Archief De digitale reiziger, 2021
Dat veldje vereist enige toelichting. Daar hadden we altijd
veldgym. Bij softbal werd ik steevast als laatste gekozen, en zetten ze me maar
in het achterveld, waar ik stond te kijken en luisteren naar de treinen die
over de kanaalbrug denderden. Ik droomde van verre reizen; “als ik maar eenmaal
volwassen ben…”
Op een keer werd ik uit mijn gemijmer gewekt door kreten uit
de verte, waarin ik mijn roepnaam meende te herkennen. Luttele seconden later
schalde ook mijn geslachtsnaam over het veld, krakerig en vervormd vanuit de
megafoon van de gymleraar. “Godverdomme, Mensonides, eikel; sta je daar te
maffen, of zo? Je had een vangbal kunnen maken!”. Ja, verdraaid, nu hij het
zei: een paar meter van me vandaan lag inderdaad zo’n witte, sponzig
aanvoelende softbal in het gras. Die gooide ik maar terug. Ik maakte een vaag
sorry-gebaar. Zelfs al had ik die bal zien naderen, dan had ik hem zonder
twijfel door de vingers laten glippen. Die morgen ging ik ook nog twee keer uit
op drie slag.
Voorbij het dorp Zoeterwoude-Rijndijk staan de
Heineken-brouwerijen, waar ik ooit als uitzendkracht 151 gulden per week
verdiende. Langer dan die week hield ik het er niet uit, en ik heb daarna
nimmer meer een bierglas naar de lippen gebracht. Men had mij tewerkgesteld in
de bottelarij, een akelige, grote fabriekshal, tot in alle hoeken en gaten
gevuld met het geluid van myriaden tegen elkaar ketsende bierflessen. Het lawaai
nam de vorm aan van een schelle fluittoon, zo niet een doordringende gil van
protest namens de honderden mensen die in dit inferno hun boterham moesten
verdienen.
Ik hield me onledig met taken als het stukgooien van
afgekeurde bierflessen in glascontainers, het controleren of elke krat wel 24
flessen telde, en het nagaan of de biervaten die de hal verlieten, gevuld waren
met gerstenat, dan wel abusievelijk met kokend loog. Ik stelde dat laatste vast
door mijn hand ertegen te houden; een vat vol loog voelde warmer aan dan één
vol "blondschuimend bier" (zoals Rob de Nijs toen zong). Een loogvat
mocht niet naar de klanten, maakte een voorman me duidelijk - in telegramstijl,
en met gebaren, want hij kwam nauwelijks uit boven het flessengedruis. Ik moest
op een knop drukken, waarna het foutieve vat door een grote ijzeren voet van de
lopende band werd geschopt en op een zijspoor werd gerangeerd.
Eerst scheen mijn werk me uiterst belangwekkend toe, tot ik
in de loop van de week in de gaten kreeg, dat ik me alleen maar bezighield
met double-checks. Alle controles werden in eerste aanleg verricht door
moderne automatische apparatuur, die men mogelijk niet voor 100% vertrouwde.
Dank zij deze ene week kan ik nog altijd beweren, dat ik
vroeger arbeider geweest ben. Alle linkse intellectuelen (en dat waren er wat
in die tijd) lieten zich voorstaan op hun arbeidersverleden, terwijl er nu geen
sterveling meer is die zich laat voorstaan op zijn verleden als linkse
intellectueel.
Het is rustig vanmiddag. Deze trein bestaat uit 6 bakken -
het is altijd weer afwachten - en ik zit in het voorste, stille gedeelte. Ik
deel een 16-persoons coupe met alleen een jonge vrouw die reist in het
gezelschap van een cello.
TWEEDE-GEZICHT
Het melancholisch Bodegraven gaapt
En ligt gelijk een graf ten bodem open:
En ‘k zie een blooden knaap al traagjes loopen.
Zijn ziel is niet meer en zijn lichaam slaapt.
Kijk, hoe hij van den vloer een strootje opraapt,
En tuurt naar ’t weęr, en telkens telt zijn knoopen,
Of hij voor een dubbeltje wat koek gaat koopen,
Terwijl hij, achter ’t handje zoetjes gaapt.
“Ach, Amsterdam”, zucht hij, dáár is beschaving,
“Caves, Bodéga, Beerebijt en Pschorr,
“Dáár krijgt mijn jeugdig begeerend hart laving -
“Hier word ‘k van binnen zoo bedonderd dor;
“Hier, met het Bodegravensch tien-uurs-klokje,
“Hou, moet ik naar mijn bedje, zonder grogje…”
Willem Kloos
Bodegraven
Archief De digitale reiziger, 2020
tweelingboerderijen
pal ondernaast viaduct van snelweg
Bodegraven, hier ben ik nog nooit geweest (dat is niet waar,
wie diep graaft in de archieven van De digitale reiziger, ziet me hier in 1999
al eventjes rondlopen). Ik verlaat het station, loop in de richting van het
stadje, en probeer het te zien zoals Kloos het ruim 100 jaar geleden ondergaan
moet hebben toen hij het hierboven geciteerde gedicht schreef. Het scheve,
verzakte pakhuis, ongetwijfeld kaas-, stond toen nog recht, en het Post- en
Telegraafkantoor was er in die tijd vermoedelijk ook al. De oude winkelpandjes
vind ik welhaast schilderachtig, maar in Kloos’ tijd waren ze nieuw en saai, en
konden slechts verlangen wekken naar stads vertier.
Willem Kloos, de bekendste dichter van de stroming der
tachtigers, heeft tijdens zijn leven (1859-1938) zo’n 5000 sonnetten
geschreven, waarvan er een stuk of 25 vermeld staan in de radio twee top 2000
(als er van gedichten ooit zoiets zou zijn samengesteld). Daaronder zijn klassiekers
als “Ik ween om bloemen in den knop gebroken”, “De Zee, de Zee klotst voort in
eindelooze deining”, en “Ik ben een God in ‘t diepst van mijn gedachten”. 99,5%
van zijn overproductie echter, daar zijn de literatuurhistorici het wel over
eens, bestaat uit de meest verschrikkelijke bagger. Dit Bodegravensch versje -
er kan volgens mij geen twijfel over bestaan - behoort tot die meerderheid van
mislukkingen, maar er zijn nog veel ergere (en leukere):
dronkenmans-scheldkanonnades tegen kleine burgermensen en kunstbroeders die
hem, Willem Kloos, niet begrepen.
De dichter had weinig zelfkritiek en bleef ook de prullen in
zijn verzamelbundels opnemen. Bij mij gaat dat anders. Deze aflevering, die je
nu leest, komt beslist niet in het jaaroverzicht, dat weet ik nu al. “Het
tweede gezicht” is nummer LXXX uit Kloos’ Verzen; in de loop van die bundel zie
je hem langzaam afglijden.
De houdbaarheid van “Tachtig” verstreek zodra het decennium
van die naam ten einde was. Velen van Kloos’ bentgenoten transformeerden zich
tot Negentigers, en gingen hun inspiratie putten uit het morgenrood van het
socialisme of nóg hogere zaken. Kloos deed dat in toenemende mate uit de
drankfles; het klinkt ook in het geciteerde sonnet door.
In een winkelstraatje zie ik weer zo’n buitenmodel tapkraan,
koperkleurig deze keer, aan de gevel van een DHZ-zaak. “BRAND!”, roept een
vrouw, die me ziet staan kijken. Verbaasd kijk ik haar aan. “Het ruikt hier
naar brand”, verklaart ze. Ademwolken waaien uit haar mond, als stond ze zelf
in lichterlaaie. Ik ruik niets, zie ook nergens rook en vlammen, maar knik
begrijpend. In het ernstigste geval kunnen we altijd nog die kraan opendraaien.
Peinzend staar ik in de etalage van een beddenwinkel. Ze
hebben er alleen tweepersoons; hoe moet dat nou als je niet de verwachting
koestert dat je je slaapplaats ooit zult delen met een ander? De zaag hanteren?
Hemeltergend lullig is het moderne marktplein, waar je
pleinvrees krijgt op dagen dat er geen markt is. Een rijtje winkels, waaronder
een Trekpleister en een HEMA zonder koffie, en het gemeentehuis, een slome
steenkolos. Het is hier extra koud. Ik keer terug naar het station; een halfuur
Bodegraven is wel genoeg, vond ik ook in 1999 al.
Over Bodegraven moet je niet te min denken. Sedert de
oorlog maakte het een voorzichtige doch gestadige groei door naar 20.000
inwoners. Het staat bovendien nu al twee jaar op één in de top-100 van
Zakensteden, een ranglijst samengesteld naar arbitraire criteria als
winst(groei), soliditeit[?] en betaalgedrag van de daar gevestigde bedrijven.
Een paar minuten na vertrek uit dit oord zie ik links een
wat grimmig ogende beboomde terp, zo lijkt het. Het is de Wiericker Schans, een
17e eeuw vestingwerk, deel uitmakend van de Oude Hollandse waterlinie. De
schans is na WO II nog een poosje gebruikt als opslagplaats van zware munitie;
een feit waarvan de bewoners van de omringende boerderijen in zalige
onwetendheid werden gehouden. Dat het complex nooit de lucht in is gevlogen, is
vermoedelijk meer geluk dan wijsheid.
Ik schrijf verder: bevroren
voren in akkerland; sprietboompjes tegen winterluchten, (stat. Woerden),
sporthal die lijkt op soortement vliegveldhangar; eenzaam huisje in oud gemaal
in de polder, bijna ingehaald door de stad; bovenleidingmasten spinnen met
lange maaiarmen dunne ragdraden tegen het bevroren zwerk [doorgehaald].
De sporthal die lijkt
op soortement vliegveldhangar bleek later, van dichtbij bekeken, een
waterzuiveringsinstallatie.
Archief De digitale reiziger, 2005
Het had weinig gescheeld, of ik had dit ritje helemaal niet
kunnen maken; geen 1000 keer, geen één keer; nooit. In de 19e eeuw is twintig
jaar lang geredetwist over de aanleg van de ongeveer 35 kilometer lange
spoorverbinding Leiden - Woerden, toen een niet al te belangrijke ontbrekende
schakel in een nationaal spoorwegnet dat al aardig gestalte begon te krijgen.
De dorpen en stadjes langs de Rijn waren van geringe betekenis, en voor een
ritje Leiden - Utrecht kon je, volgens de gangbare mening der autoriteiten, ook
wel via Den Haag reizen. Dat was wel een wat gecompliceerde tocht, met twee
verschillende spoorwegmaatschappijen, en met in Den Haag een wandeling van 20
minuten van Staatsspoor naar Hollands Spoor.
In 1878 werd het traject Leiden - Woerden alsnog geopend, en
daarmee de lijn Leiden - Utrecht. Het bleef door de jaren heen een stiefkindje.
Pas ver na de oorlog werd het geëlektrificeerd; aan een volledig dubbelsporige
uitvoering is vaak lippendienst bewezen, maar die is nooit verder gekomen dan
het rechterrijtje van de prioriteitenlijst.
Ergens in de jaren 60 werden de groensnuiten vervangen door
het toen zeer moderne Plan-T en Plan-V materieel. De reistijd ging naar
beneden, en naast de uurdienst met stoptreinen werd elk uur een sneltrein
ingelegd die alleen stopte in Woerden en Alphen a/d Rijn. Later werd dit
veranderd in twee stopdiensten per uur. Die hebben elkaar jarenlang gekruist in
Alphen a/d Rijn, maar bij de ingrijpende wijziging van de NS-dienstregeling in
1998 kreeg Bodegraven zijn oude status van kruisingsstation weer terug.
Op dit ondergeschoven lijntje worden per werkdag naar mijn
schatting 20.000 ŕ 25.000 passagiers vervoerd; goed dat het uiteindelijk toch
is aangelegd!
Hamtoren
Archief De digitale reiziger, 2014
Vleuten, een plaats waar je nooit komt. Een lezer uit Haaglanden
wil zelfs niet geloven, dat hier treinen stoppen; die uit Den Haag en Rotterdam
rijden er allemaal aan voorbij.
Het dorpje dateert al uit Romeinse tijden, zoals zoveel
oorden in deze streek, en heette toen Fletio. De oude kern ligt rondom een kerk
waarvan de voorganger nog is gesticht door Willebrord. Op het kerkpleintje
staan enkele zeer oude hoeven.
Voorbij de dorpskern neem ik een weg die naar een écht
kasteel schijnt te voeren, De Haar te Haarzuilens. Het doel van mijn tocht
echter, zie ik al uittorenen boven de boerderijen. Heerlijk, zo’n wandeling in
de winterlucht! Och gut, al die trimmers en mooiweersporters, die de hele
winter in de auto zitten, en pas in maart de wereld hun bleke binnenkleur weer
tonen!
Ik passeer de Beddenplaneet, waar ze misschien wél
eenpersoonsbedden op voorraad hebben, Kinderdagverblijf Pietje Bell, en sla een
smalle weg in, in de richting van het torentje. In de restanten van het
poortgebouw liggen haardblokken opgetast. Het aan de toren vastgebouwde lage
huis is veel moderner, en lijkt bewoond. Het is helaas niet mogelijk, het
complex te bezichtigen, of er zelfs maar omheen te lopen. Er loopt een
spoorbaan achterlangs, maar dat was geen verrassing.
Het torentje is een donjon, een versterkte woning. Het telt
circa 750 lentes, verheft zich niet minder dan 27 meter boven het polderland,
en is met zes verdiepingen verreweg het hoogste donjon van Nederland. Het heeft
ook een naam, en heet: de Hamtoren, genoemd naar de doodlopende rivierarm van
de Oude Rijn waaraan het gelegen is. Wie het bezat, was de baas over de hele
streek, en daarmee heerser over vast niet erg veel mensen. Inderdaad zat er
vroeger een kasteel aan vast; dit is in de loop van de 18e eeuw in verval
geraakt en uiteindelijk gesloopt.
Dit alles weet ik via Google. Een ANWB-bordje hangt er niet;
wat dat betreft had ik me de reis wel kunnen besparen. Waarom deze toren zo
buitensporig hoog is, staat op de site niet vermeld. Eerst was hij lager, maar
een ridder heeft er een paar etages bovenop laten zetten. Hij wilde zeker per
se de hoogste hebben; ook in de middeleeuwen had je van die mensen.
Op de terugweg naar het station loop ik door de straat die
ik ook al 998 keer gezien moet hebben vanuit de trein. Het is de Professor
Titus Brandsmalaan. In de avondspits horen de bewoners van de rijtjeshuizen 24
keer per uur de ruiten rammelen als gevolg van een passerende trein. Een
levensgrote tuinkabouter werpt een olijke blik naar de spoorbaan.
Ik neem de trein van 16.15, een dubbeldekker, voor de
variatie; het is tegenwoordig altijd weer een verrassing waarmee NS voor komt
rijden.
Noodstation Utrecht Terwijde
Archief De digitale reiziger, 2005
Een andere langverbeide wijziging is wel doorgevoerd op dit
traject: extra treinen Utrecht - Leiden in de avondspits. ’s Morgens werd er
tussen Leiden en Utrecht al kwartierdienst gereden. Maar rond de klok van
vijven, als de hele meute terugkeert, was er niets extra’s en werden soms 400
mensen in een vierbak samengeperst. Sedert 15 december vertrekt er, op
doordeweekse dagen buiten de schoolvakantieperioden, om 16.29, 16.59 en 17.29
van spoor 15 een extra trein naar Leiden. Een sneltrein, wel te verstaan;
terwijl in de ochtendspits alle treinen overal stoppen. Een mangel aan logica
waartegen je mij, als Leidenaar, niet hoort protesteren.
Woerden
Archief De digitale reiziger, 2016
Om 16.59 neem ik plaats in zo’n welkom extraatje. De trein
zit nog niet half vol; het grote publiek heeft hem nog niet ontdekt, dat duurt
vaak járen. Wat heerlijk, nu eens in zittende positie van Utrecht naar Leiden
te kunnen reizen! Ik heb een bekertje warme chocolademelk gekocht, het beste
wat je kunt drinken bij deze weersomstandigheden, kijk naar buiten waar ik in
het afnemende licht dat noodstation weer zie, en voel me bijna behaaglijk. Dit
is exact mijn 1000ste rit op dit traject, besluit ik, een waardig jubileum, in
deze sneltrein. Ik zie het wonder zich voltrekken: Vleuten, Woerden en
Bodegraven schieten in het schemerduister voorbij, zonder stoppen.
Ik ben blij dat ik geen streekkrant-journalist ben, door
mijn chef op pad gestuurd om een artikel te schrijven over de nieuwe sneltrein
Utrecht - Leiden. Dan had ik Kloos, Jubelientje, vangbal, de Jostiband, BRAND!,
schans, die bedden, mijn doorgehaalde notities, dat torentje, die twee onwijze
tapkranen, de chocomel, de tuinkabouter, et cetera, onvermeld moeten laten als
zijnde irrelevant, en had ik nu de hele trein doorgemoeten om reizigers te
interviewen. “De heer Poldervaart (43) uit Alphen is ook verrekte blij dat hij
nu acht minuten eerder kan aanschuiven achter de piepertjes”. Eer je zo’n zin
in de krant hebt kunnen schrijven, heb je al tien keer “rot op met je gezeik,
slijmjurk!” gehoord van die vrolijke forenzen. En dan moet je als goed
journalist ook nog iemand bij NS-Reizigers bellen, om te vragen waarom er zo
weinig mensen van deze trein gebruik maken, en hoor je, na 20 keer
doorverbonden te zijn, de reden die ik hierboven genoemd heb.
Station Alphen aan den Rijn
Archief De digitale reiziger, 2016
Leiden Lammenschans
Archief De digitale reiziger, 2021
Na slechts 22 minuten bereiken we station Alphen aan den
Rijn. Het is donker nu; het notitieboekje kan dicht. Deze trein, hoewel
sneltrein, stopt weer wat later gewoon op Lammenschans. Hier eindigt mijn
jubileum-rit op deze lijn; met frisse tegenzin maak ik me op voor het tweede
duizendtal.
Frans Mensonides
15 Januari 2003 (in de rubriek REFLEXXIONZZ!!, met wat knip- en plakwerk uit
een nog ouder stukje)
Utrecht Centraal
Archief De digitale reiziger, 2021
Deel 0: Gecensureerd:
aan het
ziekbed van een wethouder (1998, 2001) - 15 jaar thuispagina
Deel 1: Nunc est bulborum; langs
de Geestlijn (2003)
Deel 2: Opkomst en ondergang van
Lovers Rail (1996-1998)
Deel 3: Twee
(mis)managersportretten: Zich
installeren (2002) en Wereld
op Wielen (2000)
Deel 4: Spoorrampjaar 2001
Deel 5: Het hoofdstuk Horeca:
een paar eet- en drinkervaringen (1999, 2000)
Deel 6: Start van Syntus
(1999)
Deel 7: Langs Lange Lijnen: Emmen -
Groningen, met toegift in Beijum (1998)
Deel 8: Stadsdienst Alkmaar op de
digitale snelweg (1997)
Deel 9: Bahn en
Kerstmarkten in het Ruhrgebiet (1998, 1999)
Deel 10: The Lotus Man en andere
ICT-treurnis (1999-2003)
Deel 11: Het aller, allerbeste
uit Langs Lange Lijnen (voorjaar 1998)
Deel 12: Treinreizgerstypen
(1998-2000)
Deel 13: Vier uit 'twee;
verhalen uit REFLEXXIONZZ! (2002)
Deel 14: Lange Lijn langs de Lek
(1998; met foto's uit 2013)
Deel 15: Mannen van 45
(2002)
Deel 16: Provinciaal triest:
Stadsvervoer 4 provinciehoofdsteden (1999-2000)
Deel 17: Buffel-blues;
oostelijke nevenlijnen (2001)
Deel 18: Lange lijnen langs d'oude
Haarlemmermeerlijn (2000 - 2001)
Deel 19: Het volgen van
sportevenementen / Mekkero (2003)
Deel 20: De
informatie-oorlog; een toekomstvisioen (2000)
Deel 21: Eeuwprobleem
(1998)
deel 22: Bussen in het oosten des
lands (1998/2000)
deel ??: Mijn eigen
Zeestraat van Huygens (2002/2003)
deel 23: Het
Bezzte uit REFLEXXIONZZ!! (2000)
deel 24: Foutje?
Blanco erover! Stoptrein 's Hertogenbosch - Nijmegen (2003)
deel 25: Het
meezzt fantazztizzche uit REFLEXXIONZZ!!
deel 26: Eeuwig
vrijgezel, ofwel: de onbestaanbare 'nomo' (2003)
deel 27: Vier
aparte typetjes uit REFLEXXIONZZ!! (1999-2003)
deel 28: 'Ik
hoop dat hij nog te eten is!' Verloedering van de stationsrestauratie
(1998-2003)
deel 29: 'Solstitium'
en nog 2 andere literair bedoelde apartjes (2002/3)
deel 30: Oant sjen, hete Friese
7-stedentocht (2003)
deel 31: Interliners
(1996)
deel 32: Drie
bijzondere stadsdiensten: Almere, Apeldoorn en Arnhem (1996)
deel 33: Touringcar, beltaxi, ‘Airbus’ en ringlijn:
de winkeldochters van het
Leidse stadsvervoer (2002/2003)
© Frans Mensonides, Leiden, 2022